Bedrijventerrein De Lier
Bestemmingsplan - gemeente Westland
Onherroepelijk op 11-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.abp00000016-ONHE met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten, waaronder het sorteren, bewerken, verpakken en/of het leveren of verhandelen van producten van of aan glastuinbouwbedrijven zonodig met behulp van werktuigen of apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur (bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven).
1.9 agrogerelateerd bedrijf
een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de (glas-)tuinbouw, waaronder worden begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven.
1.10 agrologistiek bedrijf
een bedrijf gericht op transport, handel en/of distributie van uit de(glas-)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan.
1.11 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 bebouwing
��n of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.16 bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.17 bedrijventerrein
cluster aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen.
1.24 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwperceel
een aan��ngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.30 care
een (maatschappelijke) onderneming gericht op het welzijn van mens en dier, waaronder begrepen (alternatieve) geneeskunde, kapsalon, trimsalon, nagelstudio, massagesalon, wellness-centrum en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.
1.31 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok
van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.32 dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die, in tegenstelling tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning. Een dakopbouw ligt niet vrij in het dakvlak, maar raakt ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak van het betreffende gebouw/de betreffende woning.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.35 erker
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt.
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.38 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief de bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.39 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.40 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.41 leisure
een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.
1.42 ligplaats
plaats ingericht of gebruikt om er met een vaartuig ligplaats te hebben.
1.43 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.44 netto verkoopvloeroppervlak
de oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald.
1.45 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van de woning zoals deze in het verleden is opgeleverd, zonder uitbreidingen die eventueel hebben plaatsgevonden.
1.47 onzelfstandig kantoor
een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.
1.48 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste ��n zijde een gesloten wand.
1.49 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.50 risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.51 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrich-ting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 staat van bedrijfsactiviteiten
de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.53 staat van horeca-activiteiten
de staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.54 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri�s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen
1.55 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een aanduiding.
1.56 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de plankaart is aangegeven met een aanduiding.
1.57 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.58 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.59 woonboot
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.
1.60 zelfstandig kantoor
een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.
1.61 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- in het geval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- in het geval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel) antenne-installatie.
2.4 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.5 de hoogte van een woonboot
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van de woonboot, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne-installatie zijnde
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aarddaarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil.
2.8 de breedte en lengte of diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 de lengte van een steiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de steiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.13 oppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat:
- ge�ist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
- daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
- geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat:
- ge�ist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
- daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
- geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de groenvoorzieningen nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair;
- bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de fietspaden en voetpaden nodig zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting;
- waterlopen en waterplassen;
- nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding "(am)"': tevens een antenne-installatie;
- ter plaatse van de aanduiding "(nb)": tevens een nutsbedrijf;
- ter plaatse van de aanduiding "(sg-iu)", tevens ��n in- en uitrit per bedrijf en/of woning ten behoeve van het op de naastgelegen gronden gelegen bedrijventerrein en/of (bedrijfs-)woning.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
- de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;
- de bouwhoogte van een antenne-installatie bedraagt ten hoogste 35 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf' bedraagt ten hoogste 5 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het gebruik van een tuin voor het wonen;
- de tuin bij het, op de aangrenzende gronden gelegen, woning.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers worden gebouwd en de volgende regels:
- de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte van maximaal 1,50 meter;
- de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel;
- de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 meter;
- de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,50 meter.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, alsmede opstelstroken en busstroken;
- geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen,
- reclame-uitingen;
- parkeervoorzieningen;
- fiets- en voetpaden;
- bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting;
- groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds;
- nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de functieaanduiding "(br)", tevens een fietsbrug.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting bedraagt ten hoogste 3 meter;
- ter plaatse van de functieaanduiding "(br)" bedraagt de bouwhoogte van een fietsbrug ten hoogste 8 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- verkeerswegen en parkeerplaatsen voor autoverkeer;
- in- en uitritten;
- fiets- en voetpaden;
- bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting;
- groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds;
- nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de functieaanduiding "(sv-1)": tevens een vrachtwagenparkeerplaats.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels:
- de bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterlopen en waterplassen, zowel als natuurlijk verschijnsel als wel als netwerk voor de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en waterafvoer);
- de bij waterlopen en waterplassen behorende bouwwerken waaronder keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers met een maximale lengte van 1 meter;
- verkeer te water;
- ter plaatse van de functieaanduiding "(wl)": tevens een ligplaats voor ten hoogste ��n woonboot.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels:
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen;
- het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met het wonen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers worden gebouwd en gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
- de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter;
- geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden-ondernemingen mits:
- de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden-onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m�;
- het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- het beroep uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
- voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaats vinden;
- de activiteiten niet worden uitgevoerd in een niet aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd mits;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Waarde - Archeologie -3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie -3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ��n of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m�;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Archeologie -4
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie -4 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterstaatkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden betrokken bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft of vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkering belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens omgevingsvergunning met afwijking te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, en funderingen;
- bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt;
- gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
- rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
- putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen, hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt;
- bestaande dakopbouwen en erkers.
17.2 Ondergrondse bouwwerken
- de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
- in aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen gebouw.
17.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
17.4 Parkeernormering
Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.
17.5 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
- maatvoering achterzijde:
- de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
- de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- maatvoering voorzijde:
- de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
- de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,50 meter vrij in het dakvlak;
- de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
18.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.
18.2 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
- het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
19.1 Geluidzone - Industrie
19.2 Vrijwaringszone - Windturbine
Op de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone � Windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan.
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%;
- het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m� zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
- het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
- geringe veranderingen in de trac�s van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
- afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
- het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden;
- het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP);
- de realisering van een dakopbouw, met dien verstande dat:
- er op het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder dergelijke dakopbouwen zijn toegestaan en de nieuw te plaatsen dakopbouw hieraan gelijkvormig is;
- er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze bevoegdheid tot afwijken;
- het bouwen van uitbouwen aan de voorzijde van een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
- de diepte van de uitbouw bedraagt ten hoogste 1/3 van de van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte met een maximum van 1,5 m;
- de breedte van een uitbouw bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel;
- de bouwhoogte van de uitbouw bedraagt ten hoogste 3 m �f 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 m;
- de afstand van de voorzijde van de uitbouw tot de openbare weg bedraagt tenminste 1,5 m.
Omgevingsvergunning wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
21.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
21.2 Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
21.3 Wro-zone wijzigingsgebied -1
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein', met bijbehorend bouwvlak en
maatvoetvoeringsaanduidingen die aansluiten op aangrenzende gronden en de (stedenbouwkundige) structuur
van het plan, indien de woonfunctie is be�indigd.
21.4 Wro-zone wijzigingsgebied -2
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Groen'.
Artikel 22 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het 'bestemmingsplan Bedrijventerrein De Lier'.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De bedrijventerreinen ten westen van De Lier en ten oosten van knooppunt Westerlee zijn gefaseerd tot ontwikkeling gebracht. Feitelijk bestaat het gebied uit vier bedrijventerreinen te weten: "De Hondert Margen", "Leeweg", "Leehove" en "Handelscentrum Westerlee". De laatste kavels op het meest recente terrein Leehove worden binnenkort uitgegeven. Voor de bedrijventerreinen gelden momenteel verschillende bestemmingsplannen. De gemeente Westland heeft tot doelstelling om voor alle bedrijventerreinen in de gemeente nieuwe integrale bestemmingsplannen op te stellen met eenduidige regels en een actuele milieuzonering. Daarnaast geldt een wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. Deze actualiseringsverplichting volgt uit de Wet ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van De Lier en wordt begrensd door:
- in het noorden: de Hoge Noordweg, Veilingweg en de Nieuwe Tuinen;
- in het oosten: de bebouwde kom van de kern De Lier;
- in het zuiden: de Burgemeester van Doornlaan (N223) en de Laan van Vijverberg;
- in het westen: de rijksweg A20 en de Burgemeester Elsenweg.
De exacte ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1

1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd |
Kijckerweg 1983 | 20-06-1984 | 19-02-1985 |
Leeweg | 29-08-1991 | 10-03-1992 |
Leehove 2000 | 28-06-2001 | 17-07-2002 |
Landelijk Gebied (De Lier) | 20-04-1994 | 25-10-1994 |
Landelijk Gebied 1e herziening (De Lier) | 11-12-1997 | 14-07-1998 |
Buitengebied (Naaldwijk) | 10-02-2000 | 13-10-2000 |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
De gemeente heeft nog geen structuurvisie vastgesteld als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens het overgangsrecht van deze wet wordt een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijkgesteld met een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de nieuwe wet.
De gemeente heeft geen eigen structuurplan, maar voor de gemeente geldt wel een regionaal structuurplan van het Stadsgewest Haaglanden 2020 zoals verwoord in 2.1.2.
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen.
De aanwezige bedrijven op de Westlandse bedrijventerreinen zijn meestal direct dan wel indirect gerelateerd aan de glastuinbouw. Bijna de helft van het totaal aantal arbeidsplaatsen in de gemeente is te vinden op de bedrijventerreinen (2004: ruim 20.000 arbeidsplaatsen). Voor de periode 2004-2020 is op de Westlandse bedrijventerreinen in totaal 135 ha netto uitgeefbaar. Min of meer trendmatig bedraagt in Westland de jaarlijkse uitgifte van grond aan bedrijven circa 9 ha netto uitgaande van 2% economische groei per jaar. Op basis hiervan en van het nog beschikbare en nieuw in ontwikkeling te nemen aanbod aan bedrijventerreinen tot omstreeks 2020, verwacht Westland over voldoende capaciteit te beschikken.
De aanwezige bedrijven op de Westlandse bedrijventerreinen zijn meestal direct dan wel indirect gerelateerd aan de glastuinbouw. Bijna de helft van het totaal aantal arbeidsplaatsen in de gemeente is te vinden op de bedrijventerreinen (2004: ruim 20.000 arbeidsplaatsen). Voor de periode 2004-2020 is op de Westlandse bedrijventerreinen in totaal 135 ha netto uitgeefbaar. Min of meer trendmatig bedraagt in Westland de jaarlijkse uitgifte van grond aan bedrijven circa 9 ha netto uitgaande van 2% economische groei per jaar. Op basis hiervan en van het nog beschikbare en nieuw in ontwikkeling te nemen aanbod aan bedrijventerreinen tot omstreeks 2020, verwacht Westland over voldoende capaciteit te beschikken.
Het bedrijventerrein De Lier is in de visie aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Voor de agrogerelateerde bedrijvigheid op de bestaande bedrijventerreinen in Westland kan op basis van het vigerende beleid tot 2020 in voldoende mate worden voorzien. Omdat het zwaartepunt van de glastuinbouwcluster in relatieve zin verschuift van de primaire productie in de kassen naar de aanverwante bedrijvigheid, zal nader overleg met het bedrijfsleven en eventueel onderzoek moeten uitwijzen of aanvullende capaciteit aan bedrijventerreinen nodig is. Zo zullen innovatie, handel en logistiek steeds belangrijker worden.
Evaluatie Visie Greenport Westland 2020 (2010)
De raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Greenportvisie Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over in het bijzonder de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. Het is een evaluatie en geen nieuwe visie. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie van Westland en zal h�t vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van anderen. Voor bedrijventerreinen wordt in de evaluatie aangegeven dat eerst de nog te ontwikkelen bedrijventerreinen Honderdland fase 2 en TPW Mars in de periode 2015-2020 worden gerealiseerd alvorens een nadere afweging te maken over mogelijk extra ruimte. Om zo effectief mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan, zal overleg opgestart worden om de herstructurering van enkele verouderde bedrijventerreinen een impuls te geven. De ruimtewinst die met herstructurering en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen in de gemeente Westland geboekt kan worden is overigens gering.
Bedrijventerreinenvisie Westland (2008)
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
- het anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen om voldoende ruimte te behouden voor groei van bedrijvigheid (inspelen op de vraag van bedrijven, kantoren en detailhandel);
- het zijn van een toetsingskader voor de actualisering van bestemmingsplannen en de ruimtelijke onderbouwing van andere ruimtelijke besluiten;
- het verschaffen van duidelijkheid over parkmanagement op bedrijventerreinen.
Het percentage verouderde bedrijventerreinen ligt in Westland met 17% overigens onder het landelijk (ruim 20%) en provinciaal (ruim 25%) gemiddelde. Dit komt onder meer omdat een groot deel van de bedrijventerreinen in Westland relatief jong is. Enkele oudere terreinen zijn de laatste jaren al aangepakt.
Volgens deze visie bestaat het plangebied feitelijk uit vier deelgebieden (zie afbeelding):
- Greenery Westerlee;
- Leeweg;
- Leehove;
- De Hondert Margen.

Figuur 2 - Ligging bedrijventerreinen (bron: "Bedrijventerreinenvisie Westland")
De terreinen "De Hondert Margen", "Leeweg" en "Leehove" zijn in de "Bedrijventerreinenvisie Westland" aangewezen als 'lokale' terreinen. Lokale terreinen zijn terreinen die van oudsher vanuit een dorpskern zijn gegroeid. Ondernemers en werknemers hebben doorgaans een sterke binding met de nabijgelegen dorpskern. Door die gemeenschappelijke achtergrond hebben de lokale terreinen een sterke sociale structuur en een hoge verenigingsgraad. Op deze bedrijventerreinen zijn de loodgieters, elektriciens, aannemers en tegelzetters gevestigd. Daarnaast bevinden zich op de lokale terreinen ook autodealers, bouwmarkten, meubelzaken en andere detailhandelszaken in volumineuze goederen. Lokale terreinen onderscheiden zich van agrologistieke bedrijventerreinen en regionale bedrijventerreinen.
Het terrein "Handelscentrum Westerlee" is in de "Bedrijventerreinenvisie Westland" aangewezen als agrologistiek terrein. Agrologistieke terreinen zijn bedrijventerreinen die ingericht zijn op logistieke processen rondom de producten uit de glastuinbouw. Dit betreft opslag, verpakking, koeling, handel en transport. Op deze terreinen zijn uitsluitend agrologistieke bedrijven gevestigd. Deze terreinen zijn goed ontsloten op provinciale of rijkswegen. De terreinen zijn geheel ingericht op logistieke processen met grote loodsen, veel dockshelters en brede wegen voor vrachtverkeer. Op lokale bedrijventerrein en agrologistieke terreinen zijn (al naar gelang de richtafstand) bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 5- en 6-bedrijven zijn zonder meer in de hele gemeente Westland uitgesloten.
De "Bedrijventerreinenvisie Westland" geeft aan dat volumineuze detailhandel onder voorwaarden kan worden toegestaan op zichtlocaties van lokale terreinen. Op agrologistieke terreinen past volumineuze detailhandel niet.
Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen (2011)
Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industri�le functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.
De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto�s, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.
Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m� bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m� per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.
Binnen het plangebied bevinden zich diverse functies die in strijd zijn met deze nota. Voor deze gevallen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij vigerende regelgeving.
Kantorenvisie (2007)
Op 27 november 2007 heeft de gemeenteraad de Kantorenvisie Westland vastgesteld. De Kantorenvisie richt zich op zelfstandige kantoren, dat wil zeggen panden die uitsluitend kantoren huisvesten. Vier locaties zijn kansrijk voor kantoorontwikkelingen, namelijk de Tiendweg met in het verlengde Flora Holland, Centrum Naaldwijk, ABC Westland en Knooppunt Westerlee. Kantoren met een publieksfunctie horen in dorpskernen of de schil daaromheen.
Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen is gebleken dat zich hier veel kleine kantoorgebruikers gevestigd hebben. Dit terwijl de geldende bestemmingsplannen ze niet of slechts in beperkte mate toelaten. Omdat er een grote vraag vanuit de markt is en kleine zelfstandige kantoren naastgelegen bedrijven over het algemeen niet in de weg zitten, is ervoor gekozen de vraag naar kleine kantoren op bedrijventerreinen niet tegen te houden, maar te reguleren. Op bedrijventerreinen aanwezige kleine zelfstandige kantoren worden in beginsel positief bestemd. Hierop wordt echter een tweetal uitzonderingen gemaakt.
De eerste betreft de situatie dat kantoren (potentieel) belemmerend (kunnen) zijn voor een naastgelegen bedrijf met een hoge milieucategorie (3.2 en hoger). In deze situaties wordt gekozen voor de milieuhinderlijke functie. De tweede uitzondering betreft kantoren met een baliefunctie. Baliefuncties horen in de centrumkern. Voor nieuwe zelfstandige kantoren is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kantoren op zichtlocaties of op de eerste verdieping tot een oppervlakte van maximaal 500 m�.
Door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt de vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren onder voorwaarden mogelijk gemaakt tot maximaal 500 m� per gebouw. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals een makelaar of een uitzend-of reisbureau) en moeten ingepast worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.
Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu (2005)
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.
Het plangebied wordt in het milieubeleidsplan aangeduid als gebiedstype 'bedrijventerrein'. Binnen dit gebiedstype zijn ambities en maatregelen geformuleerd welke ruimtelijk relevant zijn voor het plangebied, namelijk:
- minimaal 15-20% van het plangebied moet onverhard zijn;
- hoofdfuncties in het plangebied worden aangeduid als werken, grootschalige en perifere detailhandel, agrogerelateerde bedrijvigheid, productie en distributie;
- het groenareaal moet worden vergroot en worden gekoppeld aan wegen- en waterstructuren;
- het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor auto- en vrachtverkeer, alsmede voor openbaar vervoer;
- parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein;
- de milieucategorie op het bedrijventerrein mag maximaal 3-4 bedragen.
Bovengenoemde ambities en maatregelen zijn van toepassing op locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dan wel mogelijk worden gemaakt.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van explosieven aanwezig.
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
Met de verdere versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling, dat streeft naar de versterking van de innovatiekracht van de Europese economie.
Beleid bedrijventerreinen
Herstructurering en intensiever gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaande stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten.
De herontwikkeling van bedrijventerreinen sluit aan bij de behoefte aan zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ontwikkeling. Een regionaal herstructureringsprogramma voor de periode tot 2014 is bij de provincie Zuid-Holland ingediend. Het bedrijventerrein De Lier staat niet op de lijst van bedrijventerreinen die in aanmerking komen voor herstructurering.
Regionale Kantorenstrategie Haaglanden
De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.
Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.
2.1.3 Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)
Doel van de structuurvisie �Visie op Zuid-Holland�is de versterking van de samenhang, de herkenbaarheid en de diversiteit in de provincie Zuid-Holland. De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda is aangegeven hoe de provincie en de verschillende partners de structuurvisie gaan uitvoeren.
De structuurvisie vervangt het interim beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening dat voor het plangebied was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), het streekplan Zuid-Holland-West (2003) en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, en de Nota Regels voor Ruimte (2006).
De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart is vergelijkbaar met een streekplankaart. Deze kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. De kwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk.
Het doel van de structuurvisie draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en aan een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkelingen en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Bebouwingscontouren
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen de bebouwingscontouren.
Bedrijventerreinen
Op de functiekaart van de structuurvisie wordt het plangebied aangeduid als �Bedrijventerrein� (zie onderstaande afbeelding). Meer concreet voor bedrijventerreinen geldt dat de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde is voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Deze afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door herstructurering en intensivering van bestaande en reeds geplande bedrijventerreinen. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. Eventuele functiewijzigingen in het kader van herstructurering, bijvoorbeeld om de milieu hygi�nische omgevingskwaliteit te verbeteren, moeten dan ook goed gemotiveerd zijn. Wat betreft het aspect milieuhinder is het beleid gericht op het uitgangspunt voor bestemmingsplannen dat voor bedrijven de hoogst mogelijke bedrijfscategorie mogelijk moet zijn. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt door de provincie de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd.


Figuur 3 - uitsnede functiekaart
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.
Bedrijventerreinen - artikel 6
Het bedrijventerrein De Lier is op kaart 6 van de Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. De verordening stelt in lid 2 dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
In lid 3 van het artikel wordt aangegeven dat bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de Provinciale Structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Tot slot is in lid 4 bepaald dat van lid 3 kan worden afgeweken indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Detailhandel - artikel 9
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
Uitzonderingen hierop zijn:
- perifere detailhandel, mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;
- perifere detailhandel, buiten de op kaart 7 aangewezen opvanglocaties voor perifere detailhandel, mits het gaat het om de vestiging van een individueel bedrijf en geen nieuwe perifere detailhandelsconcentratie ontstaat en voor zover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein;
- nieuwe regionale winkelcentra op de locaties die zijn aangeduid op kaart 7;
- kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m�, zoals buurt- en gemakswinkels;
- de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen;
- de aflevering van door consumenten bestelde producten op een bedrijfslocatie waar deze producten worden geassembleerd en/of geproduceerd (zoals PC-configuraties op bestelling);
- uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging.
Het bedrijventerrein De Lier is niet aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel.
Waterkeringen - artikel 10
Over waterkering schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.
Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

Figuur 4 - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en het bedrijventerrein is ook als zodanig aangewezen. Revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zijn belangrijke speerpunten. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied zijn intensief ruimtegebruik, duurzaamheid en segmentering belangrijke uitgangspunten. Voor segmentering geldt enerzijds waar mogelijk streven naar een zo hoog mogelijke milieuhindercategorie, anderzijds aandacht voor omgevingskwaliteit en landschappelijke inpassing.
Het plangebied wordt conform de bestaande situatie bestemd waarbij de hoogst haalbare milieuzonering wordt vastgelegd (met uitzondering van categorie 5 en 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Daarnaast wordt een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen die voortvloeien uit de "Bedrijventerreinenvisie Westland" en de "Beleidsregels voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen".
Het bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidslijnen van de diverse overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw
Het bestemmingsplan bedrijventerrein De Lier omvat 4 bedrijventerreinen, namelijk:"Handelscentrum Westerlee" (40 ha), "De Hondert Margen" (7 ha), "Leehove" (17 ha) en "Leeweg" (2,5 ha). Aan de noordzijde en zuidzijde van bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" ligt het duurzaam glastuinbouwgebied. De dorpskern De Lier sluit aan haar westkant aan op de "De Hondert Margen". Geografisch worden de bedrijventerreinen gescheiden door de Burgemeester van Doornlaan (N223). Ten noorden van de provinciale weg liggen "Handelscentrum Westerlee" en "De Hondert Margen", ten zuiden ligt "Leehove" inclusief "Leeweg". Aan de oostzijde grenzen "Handelscentrum Westerlee" en "Leehove" aan de Burgemeester Elsenweg (N213).
Voorheen had elk bedrijventerreinen een eigen bestemmingsplan. Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen is gekozen voor harmonisatie van de planologische regimes op bedrijventerreinen. Op basis van de "Bedrijventerreinenvisie Westland" worden drie verschillende type bedrijventerreinen onderscheiden: lokale terreinen, regionale terreinen en agrologistieke terreinen. Dit is een typering van de bedrijventerreinen op basis van functie. "Leehove/Leeweg" en "De Hondert Margen" zijn lokale terreinen; "Handelscentrum Westerlee" is een agrologistiek terrein.
Handelscentrum Westerlee
"Handelscentrum Westerlee" is ontwikkeld als groenteveiling. Het terrein was eigendom van de veilingorganisatie Greenery. Het bedrijventerrein bestond uit transport- en handelsbedrijven in groente en fruit en een centraal veilinggebouw. Inmiddels is het veilingprincipe vervallen voor groente en fruit. Hierdoor is gezocht naar alternatieven voor de veilingbestemming. Dit is beschreven in het bestemmingsplan Landelijk gebied 1e herziening Landelijk Gebied De Lier (1997). Gekozen is voor een ruimere bestemming. Met name de zinsnede "aan de land een tuinbouw verwante industri�le bedrijven" heeft de bestemming aanzienlijk verruimd. Voorheen waren uitsluitend agrologistieke bedrijven toegestaan d.w.z. bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie van uit de (glas-)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan. De herziening van 1997 maakt ook kassenbouwers, verpakkingsbedrijven en zaadveredelaars mogelijk, voor zover in overwegende mate verbonden aan de glastuinbouw. In de huidige situatie zijn verpakkingsbedrijf De Jong, kasprojectdesigner Verbakel-Bomkas en de kassensloper Olsthoorn gevestigd tussen de transportbedrijven. Met de actualisering van dit bestemmingsplan wordt de planologische keuze uit 1997 gevolgd. Daarmee wijkt "Handelscentrum Westerlee" af van de standaard agrologistieke terreinen Transportcentrum, ABC Westland en Coldenhovelaan.
Het verdwijnen van de veilingfunctie heeft weinig gevolgen voor de bedrijfsgebouwen. Alleen voor het centrale veilinggebouw wordt een herontwikkeling voorzien. Recent heeft Tennet eenlocatie in gebruik genomen aan de noordzijde van "Handelscentrum Westerlee". Deze locatie vormteen schakel in het landelijke netwerk. De hoogte van de bedrijfsbebouwing bedraagt bijna overal 12 m. Alleen aan de oostzijde van de Kade van Ras komt op twee percelen tot 14 m hoge bebouwing voor. Woningen komen bijna niet voor op het "Handelscentrum Westerlee". Aangezien de Leeweg zich oorspronkelijk heeft ontwikkeld als bebouwingslint komen daar ongeveer 10 burgerwoningen voor en een kerkgebouw. Dit betreft het buurtschap Westerlee.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied De Lier in 1994 zijn de woningen Leeweg 44 t/m 54 onder het overgangsrecht gebracht en is aan de betreffende gronden een groenbestemming toegekend. In de toelichting is hiervoor geen motivering opgenomen. Ondanks de groenbestemming zijn de woningen nog steeds feitelijk aanwezig. Is in een bestemmingsplan een bestaand bouwwerk of bestaand gebruik als eens onder het overgangsrecht gebracht, dan dient bij een volgend bestemmingsplan opnieuw te worden bezien of er bij de vaststelling wel redenen zijn om aan te nemen dat de nieuwe bestemming werkelijk zal worden gerealiseerd.
In dit geval zijn er geen concrete vooruitzichten op het verdwijnen van de betreffende woningen binnen de planperiode. Met de actualisering van dit bestemmingsplan worden deze woningen dan ook niet opnieuw onder het overgangsrecht gebracht, maar krijgen de woningen een woonbestemming.
De groenstructuur wordt bepaald door de groene randzones van de Bree Lee, het Zwethkanaal, de Burgemeester Elsenweg (N213), de Leeweg, de Burgemeester van Doornlaan (N223) en de Jochem van der Houtweg. Met name aan de zijde van de N213 kunnen de resterende relatief grote driehoekig vormgegeven restruimten bijdragen aan de groene inpassing van de hier gelegen bedrijven. Binnen het centrale deel van het gebied ontbreekt een min of meer aaneengesloten of samenhangende groenstructuur. Het groen is hier beperkt tot enkele groene overhoeken bij wegaansluitingen en een paar smalle groenstroken langs de Kade van Ras. Deze straat vormt een directe verbinding tussen de Kijckerweg en de brug over het Zwethkanaal.
De Hondert Margen
"De Hondert Margen" is een lokaal bedrijventerrein dat dateert van 1985. Direct aan de oostzijde begint de woonbebouwing van dorpskern De Lier.
Op het bedrijventerrein staan diverse woningen. Afgezien van de woningen kent "De Hondert Margen" weinig functiemenging. De voormalige autodealer op De Hondert Margen 8 wordt niet meer voor verkoopfuncties gebruikt. Inmiddels is er geen locatie voor volumineuze detailhandel meer op "De Hondert Margen". Voor enkele grote ondernemers is het nieuw aangelegde Honderdland een concurrent gebleken. Mede vanwege de economische teruggang van 2011 is enige leegstand zichtbaar op het terrein. Het is echter niet zodanig verouderd dat een herstructurering vereist is.
De hoogte van de bedrijfsbebouwing is afgestemd op de nabijheid van de woonkern en bedraagt circa 10 m. Alleen in de meest westelijke punt is sprake van bedrijfsbebouwing met een bouwhoogte tot 12 m.
Een bijzonder gegeven vormt de noordzijde van de Kijckerweg. Daar bevindt zich de Bree Lee, een brede historische watergang die wordt omzoomd door aanliggende woonpercelen met vrijstaande luxe woningen. Hier zijn ook drie ligplaatsen voor woonschepen gerealiseerd. De groenstructuur wordt bepaald door de rondom dit deelgebied gelegen beplantingszones. Binnen de meer centrale delen van het gebied ontbreekt een structurele beplanting.
Leehove/Leeweg
Bedrijventerrein "Leehove" is een modern bedrijventerrein met een hoge beeldkwaliteit.Het terrein kent een hoge organisatiegraad; in 2010 is een Bedrijven Investerings Zone (BIZ) opgericht. Het oudere "Leeweg" is onderdeel geworden van het nieuwe bedrijventerrein.
Op "Leeweg" zijn enkele dienstwoningen en een fitnesszaak gevestigd. Deze functies zijn vaker historisch gegroeid op oudere bedrijfsgebieden. Op "Leehove" is volumineuze detailhandel gevestigd op zichtlocaties of bij de entree. Auto Mondt en meubelzaak De Bommel zijn gelegen op een zichtlocatie aan de Burgemeester Elsenweg (N213), de bouwmarkt Karwei is gevestigd aan de entree van het bedrijventerrein. Meubelzaak De Bommel is oorspronkelijk vergund als meubelmaker met productiegebonden verkoop, inmiddels is de verkoopfunctie uitgebreid. De presentatie van het gebouw is nog steeds ��n van productie en niet zozeer van verkoop.
Op "Leehove" is het kantoor van de Rabobank gevestigd op een zichtlocatie aan het verkeersknooppunt Westerlee. Het gebouw heeft een hoogwaardige uitstraling. Voor het ontvangen van klanten heeft de Rabobank kleine kantoren in de verschillende kernen. De baliefunctie van de Rabobank vindt niet op het bedrijventerrein plaats. De hoogte van de bedrijfsbebouwing is afgestemd op de schaal (omvang) van de bedrijfsgebouwen en de nabijheid van de uit woningen bestaande lintbebouwing aan de Laan van Vijverberg en de oorspronkelijke Hoefweg/Leemolen. Ter hoogte van deze wegen bedraagt de bouwhoogte 8 tot 10 m. Aan de zijde van de Burgemeester Elsenweg (N213) is sprake van een bebouwingshoogte van 12 meter die in de richting van de kruising met de Burgemeester van Doornlaan (N223) stapsgewijs via 14 m oploopt tot 16 m. De extra hoogte en de bijzondere vormgeving van de ter hoogte van de kruising gerealiseerde bedrijfsbebouwing draagt bij aan de representatieve uitstraling van het terrein.
Een bijzonder gegeven is de op een markante plaats gerealiseerde windturbine voor het leveren van windenergie. Deze windturbine staat in het directe zicht vanaf de Burgemeester Elsenweg (N213) en in de zichtlijn vanuit de oostelijk gelegen Leemidden. De windturbine vormt een bijzonder element binnen de ruim gedimensioneerde groenzone langs de Burgemeester Elsenweg (N213).
De bij de Burgemeester Elsenweg (N213) gelegen groenzone draagt in samenhang met de op deze groenstrook geori�nteerde bebouwing sterk bij aan de representatieve uitstraling van het bedrijventerrein. Ook aan de zuidzijde van het gebied is door de daar aanwezige houtsingel en het water sprake van een duidelijke groenstructuur. Langs de Burgemeester van Doornlaan (N223) is sprake van een meer bescheiden groenvoorziening bestaande uit grasstroken met een bomenrij. Binnen het meer centraal gelegen deel van het bedrijventerrein wordt de groenstructuur bepaald door eenduidig ingerichte plantstroken met lage heesters. Bij de meeste straten ontbreken bomen met uitzondering van de Leehove waar aan beide zijden van de straat de heesterbeplantingen tevens zijn voorzien van vrijstaande bomen.

Figuur 5 - Agrogerelateerd bedrijventerrein
2.2.2 Verkeer
Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer
De bedrijventerreinen worden ontsloten via de Burgermeester van Doornlaan (N223). Deze weg wordt tussen januari 2012 en september 2013 duurzaam veilig ingericht. Dit betekent dat een aantal uitritten vervallen en dat de rijbaan wordt verbreed zodat de belijning recht doet aan de verkeerssituatie.
Vanaf de Burgemeester Elsenweg (N213) kan ook de Kade van Ras worden bereikt. Andersom kan vanaf de Kade van Ras alleen via een parallelweg naar de Verlengde Veilingroute in oostelijke richting gereden worden. Dit is een gevolg van de twee grote verkeerspleinen Westerlee en Vlietpolderplein, welke worden aangelegd. Tussen deze pleinen vinden veel weefbewegingen plaats. Extra weefbewegingen vanaf Kade van Ras zijn daarom niet wenselijk. Volgens de planning zullen de verkeerspleinen er eind 2013 liggen. Ritten met bestemming Naaldwijk en verder, dus het westen, zullen via de Burrgemeester Van Doornlaan (N213) en vervolgens de Burgemeester Elsenweg (N223) moeten rijden.
Omdat de bedrijventerreinen aan de provinciale wegen Burgemeester Elsenweg (N213) en de Burgemeester van Doornlaan (N223) liggen, kan elke richting snel worden ingeslagen. Ook de provinciale Veilingroute (N222) en de rijksweg A20 liggen in de buurt. Dit zorgt ervoor dat rijkswegen in alle richtingen direct bereikbaar zijn.
De infrastructuur op "Handelscentrum Westerlee" is in private handen. Op de wegen van het terrein geldt een 30 km/u regime. De wegen bieden weinig ordening en structuur voor de weggebruiker. Hierdoor is veel ruimte voor vrachtwagens die zo eenvoudig bochten kunnen maken. Er zijn geen vrijliggende fietspaden op het terrein en wordt niet gewerkt met drempels. De weginrichting faciliteert de vrachtwagen. Publieksfuncties zijn dan ook vanwege de geboden verkeersveiligheid niet wenselijk.
Op "De Hondert Margen" is ieder bedrijf gelegen aan een ontsluitingsweg, die vervolgens aantakt op de Kijckerweg. Er geldt hier een 30 km/u regime. De wegen zijn breed ingericht, maar een stuk smaller dan op het Handelscentrum. Dit komt omdat dit terrein een stuk kleinschaliger is qua aard en omvang. Er zijn geen fietspaden gemarkeerd. De bestrating is verzorgd met klinkers om de snelheid van personenauto's enigszins te remmen.
"Leehove/Leeweg" trekt dagelijks veel kleinschalig verkeer aan. Er is een aantal parkeerterreinen aangegelegd om in de parkeervraag van het publiek te voorzien. De wegen zijn hier ook op ingericht. Ze kennen een 50 km/u regime. Ze zijn smal en voorzien van fietsstroken. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede.
Ontsluiting voor langzaam verkeer
Langs de Burgemeester Elsenweg (N223) is een doorgaande regionale fietsroute gelegen.
Ontsluiting voor openbaar vervoer
Binnen het plangebied is een bushalte gelegen langs de Burgemeester Van Doornlaan. Hier halteren de openbaar vervoerdiensten in de richtingen Delft en Naaldwijk en in de richtingen Delft en Honselersdijk (bloemenveiling). Langs de N223 ter hoogte van de Leeweg is eveneens een halte gelegen; hier halteren alleen de diensten in de richtingen Delft en Naaldwijk.
Parkeren
In het parkeerbeleid van de gemeente Westland is opgenomen dat de bedrijven op eigen terrein dienen te parkeren. Bij nieuwbouw dient aan de de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen.
2.3 Gebiedsvisie
2.3.1 Algemeen
De gebiedsvisie voor dit bestemmingsplan is primair gebaseerd op de Bedrijventerreinenvisie Westland.
2.3.2 Typering gebied
Het bedrijventerrein De Lier wordt gedeeltelijk aangemerkt als lokaal terrein "(Leehove/Leeweg" en "De Hondert Margen") en gedeeltelijk als agrogerelateerd terrein. Het bestemmingsplan is gericht op harmonisatie van de verschillende planologische regimes en een actuele bestemmingsregeling voor de bestaande situatie. Daar waar mogelijk is intensief ruimtegebruik mogelijk gemaakt. Ook is de milieuzonering geactualiseerd waarbij de hoogst mogelijke milieucategorie is toegestaan, met uitzondering van bedrijven met milieucategorie 5 en 6.
2.3.3 Niet-toegestane en/of ongewenste functies
Het realiseren van nieuwe woningen op het bedrijventerrein De Lier is niet gewenst. Op een aantal plaatsen zijn bestaande woningen aanwezig. Deze zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan bevat wijzigingsbevoegdheden om de bestemming te wijzen, indien de woonfunctie is komen te vervallen.
Het toetsingskader in de Bedrijventerreinenvisie Westland voor andere functies op bedrijventerreinen luidt als volgt:
- Detailhandel wordt uitgesloten op bedrijventerreinen;
- Volumineuze detailhandel is mogelijk op zichtlocaties, maar uitsluitend op lokale terreinen. Hiervoor is voor het lokale deel van bedrijventerrein De Lier een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen;
- Volumineuze detailhandel is niet toegestaan op agrologistieke/agrogerelateerde bedrijventerreinen;
- Nieuwe vestigingen van volumineuze detailhandel zijn uitgesloten tot 2015 vanwege een gebleken overaanbod in bouwmarkten en woonwinkels;
- Verspreide zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen zijn niet gewenst. Omdat er een grote vraag is vanuit de markt en kleine zelfstandige kantoren naastgelegen bedrijven over het algemeen niet in de weg zitten, is voor het lokale deel van bedrijventerrein De Lier een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om kleine zelfstandige kantoren onder voorwaarden toe te staan;
- Publieksfuncties zoals horeca en fitness zijn niet toegestaan of gewenst op bedrijventerreinen;
- Publieksfuncties zijn uitsluitend mogelijk op bedrijventerreinen indien de noodzakelijkheid is aangetoond, alternatieven zijn onderzocht en de functie ingepast kan worden op een locatie waar dit geen hinder veroorzaakt voor de bedrijven;
- Woon-zorg functies worden niet toegelaten op bedrijventerreinen.
3 Onderzoek
3.1 Milieueffectrapportage
3.1.1 Wettelijk kader
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potenti�le effecten.
3.1.2 Conclusie
In de regels van het bestemmingsplan is de vestiging van projectmer-plichtige en mer-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Tevens zullen er gelet op de kenmerken van het project (het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is), de plaats van het project en de kenmerken van de potenti�le effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Wettelijk kader
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Rijks- en provinciaal beleid
Het kabinet heeft met provincies en gemeenten een convenant gesloten over een nieuwe aanpak van bedrijventerreinen. Doel is het stimuleren van een gezond economisch vestigingsklimaat waarbij open landschappen worden gespaard, verrommeling wordt tegengegaan en duurzaamheid wordt gestimuleerd. Uitgangspunt is dat eerst op bestaande terreinen naar ruimte voor bedrijvigheid wordt gezocht, voordat tot de aanleg van nieuwe terreinen wordt overgegaan. In de provinciale verordening Ruimte wordt het bedrijventerrein "Leehove" aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Op grond van de provinciale verordening dient bij bestaande bedrijventerreinen de hoogst mogelijke milieucategorie passend bij de omgeving mogelijk gemaakt te worden. Het rijks- en provinciaal beleid gaat dus uit van een betere benutting van bestaande terreinen, eerder dan de aanleg van nieuwe terreinen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Westland heeft in de Bedrijventerreinenvisie 2008 een strategie voor milieuhinderlijke bedrijvigheid opgesteld. Hierin is het uitgangspunt neergelegd dat de gemeente Westland het niet wenselijk acht om milieuhinderlijke bedrijvigheid (categorie 5 en 6) meer ruimte te geven. Dergelijke bedrijvigheid krijgt binnen de gemeentegrenzen geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de gemeente specifiek beleid opgesteld voor de integrale benadering van de milieuzonering voor de bestemmingsplannen voor de diverse bedrijventerreinen binnen de gemeente. Een uitgebreide toelichting op dit beleid is te vinden in Bijlage 4. Hieronder wordt deze benadering kort toegelicht.
3.2.2 Onderzoek
Gevoelige bestemmingen en gebiedstypen; uitgangspunten milieuzonering
De deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" zijn een lokaal bedrijventerrein waar geen functiemenging gewenst is. Ook geldt voor deze gebieden geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in dit bestemmingsplan voor deze delen van het plangebied gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB). Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.
Het deelgebied Westerlee is in de Bedrijventerreinenvisie aangewezen als agrologistiek bedrijventerrein. Meer specifiek gaat het om een agrogerelateerd bedrijventerrein. Agrogerelateerde bedrijven zijn bedrijven die gericht zijn op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw. Hieronder vallen ook de agrologistieke bedrijven. Dit zijn bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie vanuit de (glas)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag, inclusief het verwerken en verpakken is toegestaan. Ook op dit deel van het plangebied is geen functiemenging gewenst. Ook hier geldt geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in de milieuzonering voor dit deel van het bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Agrogerelateerd (hierna: SvB Agrogerelateerd).
Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse bedrijfswoningen binnen het plangebied, de woningen op het bedrijventerrein en de woningen direct langs het bedrijventerrein (zowel binnen als net buiten het plangebied).
Bedrijfswoningen
De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden gehandhaafd. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie en nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk worden gemaakt, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen, zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan. Dit betekent dat bij de milieuzonering voor bedrijfswoningen met 2 afstandsstappen wordt afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft. Bovendien is wegbestemmen van de momenteel aanwezige bedrijfswoningen financieel niet haalbaar noch gewenst.
Woningen op het bedrijventerrein
Op het bedrijventerrein zijn ook burgerwoningen aanwezig. Het betreft hier gemengd gebied, zodat in ieder geval met 1 afstandsstap van de richtafstanden mag worden afgeweken. Op het bedrijventerrein De Lier gaat het echter niet om reguliere burgerwoningen. Ook de ligging van de burgerwoningen op het bedrijventerrein is in het algemeen het resultaat van een historisch gegroeide situatie. Deze woningen waren in het verleden aan bedrijvigheid gelieerd en zijn later in gebruik genomen als burgerwoning. In de praktijk zijn enkele van deze woningen nog steeds aan bedrijvigheid gelieerd. Met deze historisch gegroeide situatie moeten eventuele omliggende bedrijven in de huidige situatie reeds rekening houden. Omdat het vanuit het effectief gebruik van de ruimte op een bedrijventerrein als De Lier onwenselijk is burgerwoningen te hebben, is ter plaatse van deze woningen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierdoor is geregeld dat de bestemming van de woningen op termijn kan worden gewijzigd in de bestemming bedrijventerrein. Het wegbestemmen van deze woningen is financieel niet haalbaar noch gewenst.
Het gaat hier in de regel dus om een historisch gegroeide situatie die de gemeente door middel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid op termijn wil be�indigen. Om deze reden vindt de gemeente het aanvaardbaar om bij deze woningen 2 afstandsstappen af te wijken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Dit houdt in dat direct naast deze woningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB zijn toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan en bedrijven uit categorie 4.1 op een afstand van 50 m.
Woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein
Ten noorden, zuiden en westen van het plangebied ligt een aantal verspreid liggende woningen. Deze woningen liggen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven en het bedrijventerrein De Lier. Deze woningen behoren, juist vanwege de ligging in de directe omgeving van bedrijven, tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij deze woningen wordt daarom met 1 afstandsstap afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB.
Rustige woonwijken
De woonwijken in de kern De Lier worden als rustige woonwijken beschouwd. In deze woonwijken is geen sprake van functiemenging. Tussen deze woonwijken en het plangebied is een duidelijke ruimtelijke afscheiding in de zin van een groenstrook. Ten opzichte van deze woningen worden de richtafstanden uit de Standaard SvB dan ook onverkort gehanteerd teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Daar waar de verschillende normen met elkaar overlappen, wordt ten gunste van de strengste norm besloten. Als de afstand tot een bedrijfswoning bijvoorbeeld categorie 3.2 toestaat, maar de afstand tot een rustige woonwijk slechts categorie 2 toestaat, krijgt het betreffende bedrijfsperceel dus een algemene toelaatbaarheid van categorie 2. De gemeente Westland kiest voor bedrijvigheid door nog een extra stap af te wijken van de normen die gelden voor gemengd gebied bij gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. Er kan echter niet zover worden gegaan dat het gunstige woon- en leefklimaat van rustige woonwijken wordt aangetast.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in De Standaard SvB en de SvB Agrologistiek en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven. De milieuzonering is weergegeven in onderstaand figuur.

Afhankelijk van de locatie zijn op de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" (lokale bedrijventerreinen) bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.1 van de Standaard SvB algemeen toelaatbaar. Op het deelgebied Westerlee (agrogerelateerd bedrijventerrein) zijn bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.2 van de SvB Agrogrelateerd algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Slechts op enkele locaties is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven in verschillende categorie�n. Indien een bedrijf op basis van de aard van de activiteiten valt binnen twee of meerdere categorie�n, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie van het betreffende bedrijf. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatbestemming (zie Bijlage 2). Uit de inventarisatie van de aanwezige bedrijven blijkt dat dergelijke situaties alleen in de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" voorkomen. Op basis van deze maatbestemming kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorie�n van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbe�indiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken - zoals bedoeld in de Wet geluidhinder - worden van vestiging in het plangebied uitgesloten. Ook de vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen wordt in het plangebied uitgesloten. De bestaande Bevi-inrichtingen zijn met een specifieke functieaanduiding mogelijk gemaakt. In de paragraaf Externe veiligheid is op de risico's als gevolg van deze bedrijven ingegaan.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal ��n categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.
Bedrijfswoningen
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten, alleen de momenteel aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd. De moderne bedrijfsvoering en beveiliging vereisen in het algemeen niet meer dat er continu (toezichthoudend) personeel aanwezig is. Bovendien leidt de aanwezigheid van bedrijfswoningen tot onnodige beperkingen omtrent de toelaatbaarheid van bedrijven op het bedrijventerrein: de bouw van een bedrijfswoning betekent dat er in de naaste omgeving alleen lichte bedrijven kunnen worden toegestaan.
3.2.3 Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
3.3 Geluid
3.3.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
3.3.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevindt zich langs veruit de meeste wegen in en rondom het plangebied een geluidszone. Alleen de wegen die zijn uitgevoerd als 30 km/h-gebied zijn niet gezoneerd. Binnen de geluidszone van de gezoneerde wegen dient de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai aan de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein. Op het bedrijventerrein kunnen zich dan ook geen grote lawaaimakers vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Een gedeelte van het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. De geluidszone is opgenomen op de verbeelding. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt deze zone geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.3.3 Conclusie
Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeerslawaai. Geconcludeerd wordt dat het aspect industrielawaai geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.4 Luchtkwaliteit
3.4.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ?g/m� | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ?g/m� | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ?g/m� | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ?g/m� | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ?g/m� | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ?g/m� | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie�n betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij ��n ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.4.2 Conclusie
Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal, gezien de beperkte omvang van de percelen waarop deze wijzigingsbevoegdheid ligt, slechts een zeer beperkt effect op de concentraties luchtverontreinigende stoffen hebben. Dit effect zal zeker kleiner zijn dan 3% van de bovengenoemde grenswaarden. Formele toetsing aan deze grenswaarden kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. Deze webapplicatie geeft de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs maatgevende wegen weer. Uit de monitoringstool blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 en alle tussenliggende jaren, direct langs de A20, N213 Burgemeester van Doornlaan en Kijckerweg, aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van de overige delen van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is vanuit luchtkwaliteit daarom sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een ori�ntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de ori�ntatiewaarde overschrijdt.
Bedrijvigheid
Het toetsingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Op basis van het Bevi geldt als ori�ntatiewaarde voor het GR:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde ori�ntatiewaarde.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de ori�ntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het trac� in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Binnenkort zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een ori�ntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een ori�ntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
- het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
- het GR is kleiner dan 0,1 maal de ori�nterende waarde; of
- het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de ori�nterende waarde niet wordt overschreden.
3.5.2 Onderzoek
Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen het plangebied aan de Jogchem van der Houtweg een tankstation met lpg-installatie aanwezig is. Dit tankstation valt onder het Bevi. Voor dit tankstation gelden verschillende PR 10-6-risicocontouren. De grootste is die rond het vulpunt. Deze bedraagt 45 m. Binnen deze PR 10-6-risicocontouren liggen in het plangebied geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Ook worden dergelijke objecten hier niet mogelijk gemaakt. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor dit tankstation geldt een invloedsgebied van het GR van 150 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Binnen het invloedsgebied van het GR maakt het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid de wijzigingen van burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk. Als gevolg van het gebruikmaken van deze wijzigingsbevoegdheid neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied af. Ter plaatse van bedrijven verblijven over het algemeen minder mensen dan ter plaatse van burgerwoningen. Ook zijn ter plaatse van bedrijven mensen gedurende een kortere tijd van de dag aanwezig dan bij woningen. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal dan ook niet tot een toename van het GR leiden. Aangezien in de huidige situatie aan de ori�ntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven.
Bij het bedrijf Horticoop aan de Kijckerweg 130 zijn momenteel twee Bevi-inrichtingen aanwezig. Ten eerste vindt bij dit bedrijf opslag van zuren en dergelijke plaats. Voor deze opslag geldt een PR 10-6-risicocontour van 75 m en een invloedsgebied voor het GR van 275 m. Ten tweede vindt hier opslag van gewasbeschermingsmiddelen plaats. Hiervoor geldt een PR 10-6-risicocontour van 45 m en een invloedsgebied van het GR van 350 m. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat binnen de PR 10-6-risicocontouren (zowel binnen als buiten het plangebied) geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. Dergelijke objecten worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen het invloedsgebied van het GR maakt het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid de wijzigingen van burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk. Als gevolg van het gebruikmaken van deze wijzigingsbevoegdheid neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied af. Aangezien in de huidige situatie aan de ori�ntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Overige risicovolle inrichtingen zijn in het plangebied niet aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn dergelijke inrichtingen niet aanwezig. Binnen het plangebied wordt de vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen uitgesloten. De hierboven genoemde en reeds bestaande Bevi-inrichting wordt via een specifieke functieaanduiding mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. Uit de Circulaire RVGS blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg, namelijk over de A20, de N213 en de N223. De kenmerken van deze transportassen zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel - Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
transportas | PR 10-6-risicocontour | invloedsgebied GR | afstand tot plangebied | GR huidige situatie |
A20 | valt niet buiten de wegas | 150 m | 0 m | < 0,1 maal de ori�ntatiewaarde1) |
N213 | valt niet buiten de wegas | 150 m | 0 m | < 0,1 maal de ori�ntatiewaarde2) |
N223 | valt niet buiten de wegas | 150 m | 0 m | < 0, 1 maal de ori�ntatiewaarde2) |
1) Dit blijkt uit het ontwerpbasisnet weg.
2) Dit blijkt uit de provinciale risicokaart.
De PR 10-6-risicocontour van deze wegen valt niet buiten de wegas. Daarom vormt het PR geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de ori�ntatiewaarde voor het GR voldaan. Omdat de ontwikkeling die het bestemmingsplan (via een wijzigingsbevoegdheid) mogelijk maakt niet tot een toename van de personendichtheid en dus ook niet tot een toename van het GR leidt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Leidingen
Aan de Kade van Ras ligt het 150 kV-station De Lier. Vanuit dit station loopt de ondergrondse 150 kV verbinding Westerlee-De Lier. Deze verbinding en bijbehorende belemmeringenstrook zijn opgenomen op de verbeelding. Voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen geldt geen 0,4 microteslazone. In de omgeving van het plangebied ligt de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsleiding Westerlee-knooppunt Westerlee. De afstand tussen deze hoogspanningsleiding en het plangebied bedraagt minimaal 195 m. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 22,5 m en een 0,4 microteslazone van 80 m. Beide afstanden gelden aan weerszijden van de leiding. Aangezien het plangebied buiten deze zones ligt, vormt deze hoogspanningsverbinding geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Ongeveer 460 m ten noorden van het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding W-509-01. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 140 m. Aangezien het plangebied ver buiten dit invloedsgebied ligt, staat deze hogedruk aardgasleiding de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Ten westen van de A20 loopt, op ongeveer 25 m van het plangebied, een aardolieleiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 6 inch, een maximale werkdruk van 95 bar en een PR 10-6-risicocontour van 10 m. Het plangebied ligt dus buiten de PR 10-6-risicocontour. Het invloedsgebied voor het GR van een dergelijke leiding bedraagt 22 m. Een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied voor het GR. Binnen dit invloedsgebied maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk. Ook niet via een wijzigingsbevoegdheid. De percelen waarop een wijzigingsbevoegdheid rust, liggen namelijk op meer dan 100 m van deze leiding. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft daarom geen effect op de hoogte van het GR. In de huidige situatie liggen binnen dit invloedsgebied voornamelijk kassen en wegen (de A20 en N213). Het aantal woningen binnen dit invloedsgebied is zeer gering. Ter plaatse van kassen is over het algemeen sprake van een lage personendichtheid (in vergelijking met bijvoorbeeld woningen of kantoren). Tevens verblijven de aanwezige personen hier in de regel slechts gedurende een gedeelte van de dag. Daarom zal in de huidige situatie geen sprake zijn van een overschrijding van de ori�ntatiewaarde voor het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Hierboven is reeds vermeld dat delen van het plangebied binnen het invloedsgebied van de Horticoop, de A20 en N213 of de aardolieleiding liggen. Aangezien de vaststelling van het bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt en er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de ori�ntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de regionale brandweer. Hierboven is reeds inzicht gegeven in de hoogte van het GR en de (zeer lage) personendichtheid binnen de verschillende invloedsgebieden.
Zelfredzaamheid
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein met enkele (bedrijfs)woningen. Ter plaatse van de bedrijven zijn geen verminderd zelfredzame personen aanwezig. Dergelijke personen kunnen wel aanwezig zijn ter plaatse van de (bedrijfs)woningen. Aangezien er slechts een zeer beperkt aantal (bedrijfs)woningen binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen ligt, is het aantal verminderd zelfredzame personen binnen deze invloedsgebieden zeer laag. Tevens zijn de bedrijfsgebouwen en de (bedrijfs)woningen goed te ontvluchten. Het gaat hier namelijk om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen. Ook kan via de Burgemeester van Doornlaan en via de Kijckerweg van alle risicobronnen af worden gevlucht. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Het plangebied wordt ontsloten door de A20, N213 en N233 (Burgemeester van Doornlaan). Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater aanwezig. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
3.5.3 Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.6 Water
3.6.1 Wettelijk kader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi�s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is effici�nter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 � 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
- beleidskader omtrent water;
- waterkeringen;
- waterkwantiteit;
- waterkwaliteit en ecologie;
- afvalwater en riolering;
- waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Nationaal Waterplan (NW);
3.6.2 Onderzoek
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein De Lier en ligt ten oosten van de kern De Lier. Het plangebied bestaat grotendeels uit bebouwing en verharding.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel en lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Het grootste deel van het plangebied ligt in boezemgebied, hier wordt een peil gehanteerd van 0,43 m beneden NAP. Daarnaast vallen delen van het plangebied in de Hoefpolder en Oude Lierpolder. In het plangebied liggen drie primaire watergangen, namelijk het Zwethkanaal in het noorden van het plangebied, de watergang langs de Kijckerweg en de watergang langs de Laan van Vijverberg in het zuiden van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen twee boezemkades, namelijk een kade rond de Oude Lierpolder en een kade rond de Hoefpolder. Voor de kade rond de Oude Lierpolder geldt dat de kernzone 12 m breed is aan iedere zijde van de hartlijn, daarnaast geldt een beschermingszone van 15 m breed aan beide zijden. De kade rond de Hoefpolder heeft een kernzone van 13,5 m uit de hartlijn (tweezijdig), en eveneens een beschermingszone van 15 m aan beide zijden. Indien direct naast de kade boezemwater aanwezig is, hoeft aan deze zijde geen beschermingszone te worden opgenomen. De kade en beschermingszone zijn op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming 'Waterstaat'. Voor de kade en bijbehorende beschermingszone is de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in dit gebied dient een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Waterwet.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is een voornamelijk gemengd rioleringsstelsel aanwezig.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op een aantal percelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de woonbestemming kan worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Deze percelen zijn reeds verhard. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig tot geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is er geen verandering van de waterveiligheid in het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt, is dit aspect niet van direct belang voor dit bestemmingsplan.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen.
3.6.3 Conclusie
Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan zijn er geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
3.7 Bodem
3.7.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.7.2 Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt de wijziging van een aantal burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Gezien het gebruik als burgerwoning worden op deze locatie geen (grootschalige) bodemverontreinigingen verwacht. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.8 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 3.
3.8.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de
Ffw n�et. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Ffw n�et. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); - er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, �n
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, �n
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorie�n gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- esten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
3.8.2 Onderzoek
Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de kern De Lier. In het noorden en zuiden wordt het plangebied begrensd door glastuinbouw en in het westen door de A20 en de Burgemeester Elsenweg (N213). Het bedrijventerrein wordt omzoomd door hagen en waterpartijen.
Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting is gepland. Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Door het plangebied loopt wel een deel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), namelijk een ecologische verbindingszone. Aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is en de wijzigingsbevoegdheid alleen betrekking heeft op het wijzigen van de functie van reeds intensief gebruikte en bebouwde percelen, heeft de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed op deze ecologische verbindingszone. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
3.8.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de vaststelling van het consoliderende bestemmingsplan niet in de weg staat
3.9 Cultuurhistorische Aspecten
3.9.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar re�le verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belved�re, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.9.2 Onderzoek
Onderzoek archeologie
Het gemeentelijk archeologiebeleid geeft een zonering aan waarmee de archeologische (verwachtings)waarden in beeld worden gebracht. Er zijn verwachtingsgebieden gedefinie�rd op basis van de geologische ondergrond, bekende archeologische informatie en historisch kaartmateriaal.
Er zijn 6 verschillende gebieden onderscheiden:
Rijksmonumenten | : vastgesteld door Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed |
Stads-/dorpskernen | : volgens AMK |
AMK-terreinen | : volgens AMK |
Hoge verwachting | : op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten |
Middelhoge verwachting | : op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten |
Lage verwachting | : op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten |
Voor de verschillende gebieden worden de volgende grenzen gehanteerd.
Rijksmonumenten | : bevoegdheid ligt bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. |
Stads-/dorpskernen | : vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <50m2 |
AMK-terreinen | : vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <100m2 |
Hoge verwachting | : vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <500m2 |
Middelhoge verwachting | : vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <1000m2 |
Lage verwachting | : vergunningsvrij |
De argumentatie om af te wijken van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en het VNG-model die aangeven dat als basis 50 cm beneden maaiveld en 100 m2 hanteert, is als volgt:
Uitgaande van de wettelijke richtlijn van 100 m2 zou in Westland nog altijd aan circa 60% van de af te geven vergunningen een archeologische onderzoeksplicht worden verbonden. Het aantrekkelijke van het stellen van ondergrenzen isdat het aantal vergunningen met een archeologische onderzoeksplicht enorm kan teruglopen � en dus de uitvoeringskosten aanzienlijk kunnen worden beperkt � terwijl het te onderzoeken bodemarchief nog altijd zeer substantieel kan zijn.
In opdracht van de gemeente heeft het archeologisch adviesbureau Past2Present aan de hand van een inventarisatie van bodemverstorende activiteiten in de gemeente Westland becijferd dat de gemiddelde grondverstoring per vergunning in de gemeente Westland beduidend hoger ligt dan het landelijke gemiddelde (2946 m2 in Westland tegen 324 m2 landelijk). Dit heeft alles te maken met het aantal vergunningen voor de kassenbouw. Hierdoor ligt dit gemiddelde veel hoger.
Voor wat betreft de onderzoeksplicht bij vergunningen betreffende de kassenbouw koppelt de gemeente Westland aan deze vergunningen geen archeologische onderzoeksplicht. Omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op een bedrijventerrein, wordt hierop verder niet ingegaan. Door de norm voor onderzoek in gebieden met een (middel-) hoge verwachting bij 1000 m2 te leggen wordt nog altijd een aanzienlijk deel van het archeologisch bodemarchief onderzocht terwijl een minderheid van de initiatiefnemers met een onderzoeksplicht wordt geconfronteerd (geschat: circa 1/3 van de aanvragers van een bouwvergunning). De ondergrens in de gebieden met een hoge en middelhoge verwachting, aangeduid als onderzoeksgebied A en onderzoeksgebied B op de beleidskaart - stelt de gemeente Westland daarom vast op 500m2en 1000m� en een diepte van 50cm. Verstoringen die in deze gebieden deze oppervlakten en diepte niet bereiken, zijn derhalve vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Voor verstoringen die deze oppervlakten en diepten overschrijden, stelt de gemeente Westland archeologisch vooronderzoek w�l verplicht. Dit betekent uiteraard niet dat daarmee dan tevens een opgraving noodzakelijk is. Het vooronderzoek kan immers ook uitwijzen dat de aangetroffen sporen niet behoudenswaardig zijn. Dan zullen er vanuit de archeologie geen eisen meer worden gesteld in het verdere verstoringstraject. Met deze keuzen van ondergrenzen is naar het oordeel van de gemeente een goed evenwicht gevonden tussen de uitgangspunten 'verantwoord', ook in archeologische zin, en 'praktisch uitvoerbaar'.
Uit onderstaande figuur blijkt dat het plangebied twee verschillende waarden kent, te weten "Archeologisch onderzoeksgebied A en B". De archeologische waarden van het gebied bestaan uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen.

Figuur 7- Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Westland
Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Vanwege deze waarden zijn twee afzonderlijke dubbelbestemmingen opgenomen die ieder afzonderlijk aansluiten op ��n van de twee waarden. Binnen de bestemmingsplanregels wordt archeologisch onderzoek verplicht gesteld voor (bouw)werkzaamheden die het archeologisch belang kunnen schaden. Hierbij geldt dat hoe hoger de verwachtingswaarde is, hoe eerder archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Onderzoek cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen zoals rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
3.9.3 Conclusie
In het plan worden drie dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de twee aanwezige categorie�n van archeologische waarde. In de planregels is een bouw- en gebruiksregeling opgenomen waardoor de archeologische waarden voldoende zijn geborgd.
4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeri�le Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeri�le regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2008
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2008.
De planregels zijn voorts weergegeven in de specifieke opmaak die eigen is aan het adviesbureau dat het plan heeft vervaardigd. Met deze opmaak wordt aangesloten op de juridische planvorming door dat bureau die in deze toelichting is weergegeven en gemotiveerd.
4.1.3 Systematiek van de planregels
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
- het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
- de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
- de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
- en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
- abp00000016
De dataset bestaat uit:
- het GML-bestand van de planverbeelding;
- het XML-geleideformulier;
- de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
- de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Bedrijventerrein"
De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de belangrijkste functie in het plangebied. Om deze reden wordt de uitleg van dit artikel uitgebreid toegelicht.
Bestemmingsomschrijving
Op gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen.
Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorie�n van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt gewerkt met twee Staten van Bedrijfsactiviteiten. Op de delen van het plangebied die in de Bedrijventerreinenvisie zijn aangewezen als lokaal bedrijventerrein (de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg") wordt gewerkt met de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. In Bijlage 1 is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het deelgebied Westerlee is in de Bedrijventerreinenvisie aangewezen als agrologistiek terrein. Meer specifiek betreft het hier een agrogerelateerd terrein. Hier wordt gewerkt met de Staat van Bedrijfsactiviteiten Agrogerelateerd. Op dit deel van het plangebied wordt hierdoor extra ruimte geboden voor agrogerelateerde bedrijven. Een agrogerelateerd bedrijf is een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw, waaronder wordt begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven. Agrologistieke bedrijven zijn bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie van uit de (glas)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan. Agrarisch aanverwante bedrijven zijn bedrijven die uitsluitend of overwegend zijn gericht op het leveren van diensten, waaronder het sorteren, bewerken en verpakken, en/of het leveren of verhandelen van producten van of aan glastuinbouwbedrijven zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven vallen onder het begrip agrarisch aanverwant bedrijf.
Voor het vaststellen van de milieuzonering is uitgegaan van de bestaande woonbebouwing of solitaire woningen (burgerwoningen en bedrijfswoningen) in of langs de randen van het plangebied. Bedrijven uit een zwaardere categorie dienen op een grotere afstand van de woonbebouwing te worden gesitueerd dan de bedrijven uit lagere milieucategorie�n. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak van de milieuzonering zie ook paragraaf 3.3.
De milieuzonering is op de verbeelding aangegeven door middel van categorieaanduidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Op de verbeelding is na de letter die de bestemming aangeeft, de hoogst toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (tussen haakjes) aangegeven (bijvoorbeeld BT b?3.1). Op het bedrijventerrein varieert de algemene toelaatbaarheid van maximaal milieucategorie 2 tot en met maximaal milieucategorie 4.2. Een aantal bedrijven voldoet niet aan de aldaar maximale toelaatbare milieucategorie, maar kunnen ter plaatse wel gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven zijn maatbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat bij verplaatsing of be�indiging van een dergelijk bedrijf eenzelfde soort bedrijf is toegestaan of een bedrijf dat past binnen de toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Op het bedrijventerrein bevinden zich naast bedrijven een aantal andere functies. Deze hebben een specifieke functieaanduiding gekregen om het gebruik goed mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn zelfstandige kantoren, detailhandel, benzinestations, onderwijs en kamerverhuurbedrijven.
Bouwregels
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in bedrijfsgebouwen en overkappingen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
In dit lid is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen omtrent de situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer.
Specifieke gebruiksregels
In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling ge�mplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan.
Daarnaast zijn een aantal zaken uit de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerrein (zie paragraaf 2.1.3) in de specifieke gebruiksregels opgenomen. Zo zijn bijvoorbeeld leisure, detailhandel en zelfstandige kantoren niet toegestaan.
Tot slot zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen voor showrooms, onzelfstandige kantoren, opslag van goederen buiten het bouwvlak en de stalling van vrachtwagens met koelingsinstallaties.
Afwijken van de bouwregels
In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het vergroten van de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, alsmede het aanpassen van het maximum bebouwingspercentage.
Afwijken van de gebruiksregels
Uit het oogpunt van flexibiliteit zijn in dit lid een aantal bepalingen opgenomen waarbij het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning van kan afwijken.
- Staat van Bedrijfsactiviteiten
De eerste bepaling betreft het afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in ��n categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorie�n.
- Detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel is op het bedrijventerrein niet toegestaan, aangezien deze behoren te worden gehuisvest in de daarvoor aangewezen winkelcentra. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze gebruiksregel om bepaalde vormen van detailhandel in volumineuze goederen op het bedrijventerrein toe te staan, aangezien deze vorm van detailhandel zich vaak buiten de traditionele winkelcentra wil vestigen. Deze regeling sluit aan bij de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet.
- Nevenassortimenten bij detailhandel in volumineuze goederen
In deze bepaling is opgenomen dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken voor het toestaan van detailhandel in het nevenassortiment bij detailhandel in volumineuze goederen. Hier zijn een aantal voorwaarden aan gekoppeld. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet.
- Zelfstandige kantoren
In overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de specifieke gebruiksregels voor het toestaan van zelfstandige kantoren. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen, dient te worden getoetst aan een aantal voorwaarden die zijn opgenomen in de regels. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet.
- Stalling van vrachtwagens met koelingsinstallaties
Door middel van dit artikel kan worden afgeweken van de in de algemene gebruiksregels genoemde afstand van stallingsplaatsen voor vrachtwagens met koelinginstallaties. Er kan uitsluitend een omgevingsvergunning worden verleend indien uit onderzoek blijkt dat deze afstand tot de woning niet tot milieuhygi�nische bezwaren leidt.
Wijzigingsbevoegdheden
Binnen de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Om te voorkomen dat zich in het plangebied een planmer-plichtig bedrijf vestigt, waardoor er in dat kader een planMER voor het bestemmingsplan nodig is, zijn planmer-plichtige activiteiten niet rechtstreeks toegestaan. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid kunnen deze alsnog worden toegestaan, mits vooraf een milieueffectenrapportage wordt opgesteld zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. De tweede wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Van deze bedrijfswoning kan gebruik worden gemaakt indien het gebruik als bedrijfswoning is komen te vervallen.
4.2.2 Bestemming "Groen"
De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - iu' zijn tevens in- en uitritten ten behoeve van het op de naastgelegen gronden gelegen bedrijventerrein mogelijk.
4.2.3 Bestemming "Maatschappelijk"
De kerk aan de Leeweg is bestemd als 'Maatschappelijk'.
4.2.4 Bestemming "Tuin"
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen en gedeeltelijk de zijtuinen bij de burgerwoningen. Daarnaast is de bestemming Tuin toegekend aan de gronden rond de bestemming 'Maatschappelijk'.
4.2.5 Bestemming "Verkeer"
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Dit geldt onder meer voor de Burgemeester van Doornlaan en de Kade van Ras. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
4.2.6 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
4.2.7 Bestemming "Water"
De bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers. In het plangebied zijn ter plaatse van de Leede drie woonschepen gelegen. Deze zijn voorzien van de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Voor deze woonschepen is een specifieke bouwregeling opgenomen. Daarnaast is een bouwregeling opgenomen voor het bouwen van steigers.
4.2.8 Bestemming "Wonen"
De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin. Het artikel Tuin is al besproken onder artikel 7.
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als Tuin.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de goot- en bouwhoogte vastgelegd.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.
In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden ondernemingen
Aan-huis-gebonden ondernemingen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m� per woning.
4.2.9 Dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding"
In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding gelegen. Deze heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gekregen. Naast deze dubbelbestemming zijn ook andere bestemmingen van kracht. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Nieuwbouw is slechts mogelijk op basis van een door het college van burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, waarbij wordt getoetst aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
4.2.10 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie -3 en -4"
Conform het concept archeologiebeleid worden twee afzonderlijke beschermingsregimes vastgelegd in het kader van te beschermen archeologische waarden. Deze twee bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Het onderscheid zit in het feit dat binnen categorie onderzoeksgebied A vanwege de hogere verwachtingswaarde eerder onderzoek nodig is (vanaf 500 m�) dan binnen de categorie�n onderzoeksgebied B (vanaf 1.000 m�).
In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
4.2.11 Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering"
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
4.2.12 Algemene regel "Antidubbeltelregel"
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
4.2.13 Algemene regel "Algemene bouwregels"
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Ondergrondse bouwwerken
In dit artikel is geregeld dat ondergronds bouwen slecht is toegestaan voor zover de ruimten zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen gebouw.
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Parkeernormering
In dit artikel is bepaald dat bij elke ontwikkeling de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) dient te worden toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.
Dakkapellen
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van dakkapellen.
4.2.14 Algemene regel "Algemene aanduidingsregels"
In dit artikel is een aanduidingsregel voor de vrijwaringszone opgenomen die de vrije overslag van de rotorbladen van de windturbine in het plangebied borgt. Eveneens is de geluidszone (vanuit Europoort) opgenomen.
4.2.15 Algemene regel "Algemene afwijkingsregels"
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
4.2.16 Algemene regel "Algemene wijzigingsregels"
Overschrijding bestemmingsgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.
Waarde - Archeologie
In dit artikel is geregeld dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van de verbeelding kan worden verwijderd indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Wro-zone wijzigingsgebied - 1
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de gebieden die zijn aangeduid met de Wro-zone wijzigingsgebied - 1. Dit betreft de burgerwoningen die op en langs het bedrijventerrein zijn gelegen, met uitzondering van het wooncluster langs de Leeweg. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' wijzigingen naar de bestemming 'Bedrijventerrein' indien de woonfunctie is be�indigd.
4.2.17 Algemene regel "Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaald.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.
4.2.18 Algemene regel "Algemene gebruiksregels"
In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.
4.2.19 Algemene regel "Overige regels"
In de bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
4.2.20 Overgangs- en slotregel "Overgangsrecht"
In dit artikel is het overgangsrecht voor gebruik en gebouwen opgenomen conform artikel 3.2.2 Bro.
4.2.21 Overgangs- en slotregel "Slotregel"
In dit laatste artikel wordt de titel van het bestemmingsplan genoemd.
5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
Handhaven op maat 2011-2014
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij ��n van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving � normstelling � vergunningverlening � uitvoering � toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan richt zich voornamelijk op de consolidatie van de huidige situatie. In dit plan kunnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in functies of bebouwing ontstaan. Er is geen sprake van kosten bij de gemeente waarop de regels ten aanzien van grondexploitatie in de Wro van toepassing zijn. Met de aangepaste milieuzonering wordt het bestemmingsplan aangepast aan de verplichtingen die voortvloeien uit huidige wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt hiervan afgeweken, om tegemoet te komen aan de nodige flexibiliteit. Omdat het bestemmingsplan geen veranderingen meebrengt en de bestaande situaties die mogelijk strijdig zijn met actuele milieuregelgeving specifiek worden bestemd, kan een nader onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege blijven.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
In 2012 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
- Ministerie van VROM
- Provincie Zuid-Holland
- Hoogheemraadschap van Delfland
- Gasunie
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.
6.2.2 Zienswijzen
Van 7 december 2012 tot 17 januari 2012 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 9 zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting.
6.2.3 Beroep
Op 27 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak "Bedrijventerrein De Lier". Voor het plangebied van dit reparatiebesluit heeft de Afdeling de gemeenteraad van Westland opgedragen recht te doen aan de bestaande situatie door een functieaanduiding op te nemen die het huidig gebruik van het plangebied door het ter plaatse gevestigde bedrijf, De Jong Verpakking B.V., rechtvaardigd.
Op 16 december 2014 is het plan "Reparatiebesluit Jogchem van der Houtweg 84" vastgesteld. Dit plan maakt zodoende onderdeel uit van het onherroepelijke bestemmingsplan "
1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Agrogerelateerd
2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Agrogerelateerd
1 Toelichting Algemene Aanpak Milieuzonering Met Behulp Van De Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Klik hier voor de bijlage
2 Overzicht Specifiek Bestemde Bedrijven
Klik hier voor de bijlage
3 Bureauonderzoek Ecologie
Klik hier voor de bijlage
4 Beleid Archeologie
Klik hier voor de bijlage
5 Nota Van Beantwoording Bestuurlijk Overleg
Klik hier voor de bijlage
6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Klik hier voor de bijlage
7 Staat Van Wijzigingen
Klik hier voor de bijlage