KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Kantoor
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Sport
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Riool
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 19 Waarde - Winkelgebied
Artikel 20 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Antidubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 26 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Ruimtelijk Functionele Structuur
2.3 Gebiedsvisie
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Archeologie En Cultuurhistorie
3.2 Bedrijven En Milieuhinder
3.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
3.4 Ecologie
3.5 Externe Veiligheid
3.6 Horeca
3.7 Glastuinbouw
3.8 Industrielawaai
3.9 Kabels En Leidingen
3.10 Luchtkwaliteit
3.11 Water
3.12 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Verbeelding (Plankaart)
4.3 Uitleg Van De Planregels
Hoofdstuk 5 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Inspraak En Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Staten Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie
Bijlage 3 Afwijkende Functies Bedrijventerrein
Bijlage 4 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Kern Maasdijk

Bestemmingsplan - Gemeente Westland

Onherroepelijk op 22-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kern Maasdijk van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.abp00000020-onhe met de bijbehorende regels (en bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel, niet zijnde een zijgevel.

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.17 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 bouwwijze

de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd.

1.30 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.31 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw welke geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is en ruimtelijk ondergeschikt is van respectievelijk aan het hoofdgebouw.

1.32 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.34 dakkapel

een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het dakvlak.

1.35 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.36 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar tenminste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.37 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via

een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.40 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.43 glastuinbouw

de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.

1.44 hobbykas

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.45 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.46 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.47 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.48 kap

een constructie van uitsluitend één of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20° en minder dan 65°.

1.49 leisure

een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.

1.50 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.51 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.52 onzelfstandig kantoor

een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.

1.53 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.54 openbaar toegankelijk gebied

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.55 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.56 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.57 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.58 seksinrichtingen

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.

1.61 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.62 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.63 uitbouw

de uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.64 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een figuur op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.65 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de plankaart is aangegeven met een gevellijn.

1.66 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de plankaart is aangegeven met een gevellijn.

1.67 woning

een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.68 zelfstandige kantoor

een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.

1.69 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 lengte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.11 buitenwerkse maat

maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.12 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. glastuinbouwbedrijven;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en hebben een inhoud van ten hoogste 600 m³.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen, met dien verstande dat:

  1. a. geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
  2. b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen op de onder 5.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de situering van bedrijfs gebouwen, met dien verstande dat:

  1. a. de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
  2. b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven in de regels of op de planverbeelding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen uitsluitend op de verdiepingen;
  2. b. detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond;
  3. c. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke dienstverlening;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  2. b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
    3. 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
    4. 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
    5. 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
    6. 6. er geen horeca- en of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
    7. 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

6.5 Afwijken horecabedrijven op de verdiepingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 teneinde horecabedrijven tevens op de verdiepingen toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens een nutsvoorziening.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 6 m;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens voor het wonen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': tevens voor een discotheek uit categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' wordt onder strijdig gebruik niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebondenonderneming, mits:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  2. b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  3. c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  4. d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  5. e. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  6. f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  7. g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  8. h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1:

  1. a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 9.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 9.1 genoemd;
  2. b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 9.1 genoemd.

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, voet- en fietspaden en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

11.2 Bouwregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook alsmede opstelstroken, busstroken voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen;
  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens bedrijven uit ten hoogste categorie B.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca'; tevens horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens voor detailhandel en dienstverlening;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor garages en bergplaatsen met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens voor maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens voor een kantoor met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 15.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Leiding - Riool

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolleiding met een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betrefffende gronden van toepassing zijn.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Winkelgebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Winkelgebied' bestemde gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud van de karakteristieke ruimtelijke kwaliteit van het winkelgebied.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de bouwregels van de andere aldaar voorkomende bestemming(en). In geval van het samenvallen van deze gronden met de bestemming 'Waarde - karakteristiek' prevaleert de bestemming 'Waarde - Karakteristiek'.

19.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2 onder b., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

22.1 Percentages op de planverbeelding

22.2 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

22.3 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

22.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1,00 m
erfafscheidingen elders 2,00 m
overkappingen 3,00 m
straatmeubilair 3,00 m
lichtmasten 20,00 m
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5,00 m
overige bouwwerken 2,00 m
vlaggenmasten 6,00 m

22.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, en funderingen;
  2. b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  4. d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
  5. e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water, rioolstoffen, hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  6. f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels, en bestaande uitbouwen aan de voorzijde.

22.6 Ondergrondse bouwwerken

  1. a. De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.
  2. b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

22.7 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 toegepast.

22.8 Dakkapellen

De in de planregels of op de planverbeelding aangegeven goothoogte van gebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. maatvoering achterzijde:
    1. 1. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    3. 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan.
  2. b. maatvoering voorzijde:
    1. 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    2. 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    3. 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
    4. 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan.

22.9 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk, dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

23.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.

Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels

24.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – afwijking van de regels in het plan te verlenen voor:

  1. a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hier primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
  4. d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  5. e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  6. f. afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  7. g. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  8. h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
  9. i. het afwijken van het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

24.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

24.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

24.4 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels

25.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

25.2 Waarde - Archeologie

Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

25.3 Wro-zone wijzigingsgebied - 1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein', met bijbehorend bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen die aansluiten op aangrenzende gronden en de (stedenbouwkundige) structuur van het plan, indien de woonfunctie is beëindigd

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Karakteristieke waardevolle bebouwing

26.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Kern Maasdijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Westland heeft in het kader van de actualiseringslag besloten om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor de kern Maasdijk. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het woongebied van Maasdijk. De doelstelling van het bestemmingsplan is om de vigerende regelingen, overwegend uit de jaren '90 van de vorige eeuw, te vervangen door een uniforme en actuele bestemmingsregeling.

De gemeente Westland speelt hiermee in op wettelijke vereisten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro, in werking getreden op 1 juli 2008) waarin de bestaande actualiseringplicht wordt aangescherpt en waarin het digitale bestemmingsplan juridisch bindend is. Digitaal werken stelt daarbij nieuwe eisen aan standaardisering van 'plankaart en regels' als een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op de kern van Maasdijk. De begrenzing van het gebied is weergegeven in figuur 1.1. Hieruit is op te maken dat vrijwel de gehele kern binnen het plangebied is opgenomen. De wijk 'Watertuinen van Maasdijk' aan de zuidrand van de kern vormt hierop een uitzondering; voor deze nieuwbouwwijk is in 2010 een actueel bestemmingsplan vastgesteld. Een tweede uitzondering geldt voor het Oranjeplein. Voor de ontwikkeling van appartementen aan het plein wordt parallel aan dit bestemmingsplan een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld waarin een toegesneden onderbouwing en onderzoek wordt opgenomen.

Het plangebied dat hiermee resteert betreft bestaand dorpsgebied waarvoor dit bestemmingsplan voorziet in een consoliderende bestemmingslegging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0001.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan vastgesteld goedgekeurd
Maasdijk (na 2e herziening) 09-01-1997 19-08-1997
1e herziening 12-02-1998 02-06-1998
2e herziening 13-09-2001 07-05-2002
Maasdijk wijzigingsplan Tuynparck 02-10-2001 n.v.t.
Maasdijk wijzigingsplan Oranjebuurt 13-04-1999 30-01-2001
Buitengebied 10-02-2000 03-10-2000

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan kern Maasdijk bestaat uit een toelichting, regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, met aandacht voor de cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachten ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de resultaten van de inventarisatie en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.

Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1 Beleidskader

2.1.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte/Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008)

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de Planologische Kernbeslissingen (PKB = concrete beleidsbeslissing van het Rijk) wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten op lokaal niveau doorvertaald worden naar concrete maatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0003.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0004.png"

Maasdijk maakt deel uit van het economisch kerngebied zuidvleugel randstad. Daarnaast is de hele gemeente Westland aangewezen als greenport.

Centraal thema voor wat betreft dit gebied is dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen het mogelijk maakt functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen, arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.

Het ontwikkelingsperspectief is erop gericht de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de ruimtevraag binnen de Randstad, waar Maasdijk deel van uitmaakt, op te vangen. In de Randstad moet tussen 2010 en 2030 rekening worden gehouden met een vraag naar 360.000 tot 440.000 woningen. Een deel van de woningen kan worden gebouwd door 'verdichting' in bestaand stedelijk gebied. Het streefgetal voor de realisatie van woningen en arbeidsplaatsen in het bestaand bebouwd gebied van stedelijke netwerken is 40% van het totale uitbreidingsprogramma, hoewel het Rijk rekening houdt met 25% op basis van de tegenvallende praktijk. Een optimale benutting van het bebouwd gebied blijft van groot belang.

Herstructurering, revitalisering en transformatie van bestaande stedelijke gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de nodige diversiteit van het woningaanbod in de steden. Daarnaast kan met herstructurering, revitalisering en transformatie van bestaande verouderde stedelijke gebieden een belangrijk deel van de ruimtevraag naar wonen en werken in de periode 2010-2030 worden opgelost.

2.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vervangt het interimbeleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0006.png"

Uitsnede functiekaart Structuurvisie

Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied grotendeels aangewezen als 'stads- en dorpsgebied'. Aan de noordwestrand zijn delen van het plangebied aangewezen als 'stedelijk groen buiten de contour' en 'bedrijventerrein'. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten.

Het provinciaal belang voor bestaand bebouwd gebied richt zich op de volgende ambities:

  • bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
  • stedelijke detailhandelsstructuur versterken;
  • culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).

Het uitgangspunt voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 is bundeling van verstedelijking. Dit is meer dan het concentreren van wonen in steden. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.

De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Hier staat gedifferentieerd ruimtegebruik centraal. Dit maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugelnet. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en het 'overig' stedelijk gebied. Maasdijk maakt onderdeel uit van het 'overig' stedelijk gebied.

De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd.

Provinciale Verordening Ruimte (2010)

Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht.

Bedrijventerreinen - artikel 6

Het bedrijventerrein Maasambacht is op kaart 6 van de Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. De verordening stelt in lid 2 dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.

In lid 3 van het artikel wordt aangegeven dat bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de Provinciale Structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.

Tot slot is in lid 4 bepaald dat van lid 3 kan worden afgeweken indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.

Kantoren - artikel 7

Vergelijkbaar met de regels voor detailhandel, stelt de verordening dat buiten een aantal aangewezen gebieden en buiten bestaande kantoorbestemmingen geen nieuwe mogelijkheden voor de bouw van kantoren mogelijk wordt gemaakt.

Ook in dit geval zijn er een limitatief aantal uitzonderingen, waaronder het bieden van de mogelijkheid voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen, bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak met een maximumoppervlakte van 3.000 m² en uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Detailhandel - artikel 9

De verordening stelt dat voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Hierop is een limitatief aantal uitzonderingen, voor onder andere het bieden van mogelijkheden voor perifere detailhandel, nieuwe regionale winkelcentra op daarvoor in de verordening aangewezen locaties, uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging en kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels.

Waterkeringen - artikel 10

Over waterkeringen schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.

Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.

2.1.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.

Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.

De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.

De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.

Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.

2.1.4 Gemeentelijk beleid

Visie Greenport Westland 2020 (2005)

De in 2005 vastgestelde 'Visie Greenport Westland 2020' schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster en maatschappelijke en economische voorzieningen.

In de Visie Greenport Westland 2020 wordt aangegeven dat de kernen een belangrijke rol spelen in de aantrekkelijkheid en diversiteit van de gemeente Westland. Versterking van de Greenport door behoud van het duurzame glas heeft als consequentie dat uitbreiding en versterking van de functies wonen, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel, infrastructuur, groen, water en milieu zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen dienen plaats te vinden. Er ligt een stevige verdichtingsopgave. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn dan ook de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen.

Maasdijk is in de visie aangeduid als een 'ruimdorps' wonen. De visie geeft voor de ruimdorpse kernen aan dat deze in omvang, dichtheid en voorzieningenniveau duidelijk kleiner zijn dan de andere kernen. Ieder van de kernen heeft zijn eigen karakter en identiteit. Bij verdichting zal worden ingezet op versterking en behoud van het voorzieningenniveau op de schaal en het karakter van de betreffende kern.

Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010)

Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het collegestandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het wonen (de belangrijkste functie in het plangebied) zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant.

Analyse van de woningbouw laat zien dat de woningvoorraad tussen 2004 en 2009 met 2.000 is toegenomen. De uitleglocaties zijn vrijwel allemaal in ontwikkeling genomen maar de verdichting van de kernen blijft achter bij het gestelde doel. Tot 2020 kan de woningbehoefte opgevangen worden met de bestaande locaties zoals aangegeven op de plankaart van de Greenportvisie inclusief een bijgestelde verdichtingsopgave.

De woningbouwopgave blijft ambitieus maar wel realistisch. De oorspronkelijke woningbouwopgave tot 2020 wordt naar beneden bijgesteld. Voor de periode 2009 tot 2020 is de ambitie om 6.300 woningen netto aan de woningvoorraad, inclusief Westlandse Zoom, toe te voegen. Het gaat daarbij om 2.000 woningen op inbreidingslocaties in de kernen.

Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen (2007)

In de beleidsnota 'Uitgangspunten voor de kernen', die in september 2007 is vastgesteld, is een aantal uitgangspunten voor Maasdijk geformuleerd. Meer in het algemeen hebben de kernen in de gemeente Westland een verdichtingsopgave gekregen van 4.500 woningen via inbreiding in de kernen. Daarbij wordt in hoofdzaak gericht op verdichting in de kernen Naaldwijk en Wateringen. In zijn algemeenheid geldt dat verdichting in de kernen niet ten koste mag gaan van de leefbaarheid en de spaarzame open (groene) ruimte in de kernen.

De paragraaf over Maasdijk geeft aan dat de kern, na uitbreiding aan de zuidzijde met de nieuwe wijk 'Watertuinen', volledig ingesloten ligt tussen duurzame glastuinbouwbedrijven. Verdere uitbreiding is hierdoor niet mogelijk tot 2020. Ontwikkelingen zullen daarom betrekking hebben op herontwikkeling en verdichting. Omdat de huidige huurwoningen zowel qua typologie als qua prijsklasse een eenduidige opbouw kennen, zal bij woningbouw gericht worden op doorstromingsmogelijkheden door het bouwen van middeldure woningen.

Het voorzieningenniveau is voor een kern van dergelijke omvang ruim te noemen. In de visie wordt ruimte geboden om dit niveau op peil te houden.

Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat' (2007)

Om sturing te geven aan de ontwikkeling van detailhandel binnen de verschillende kernen heeft de gemeente Westland meegedaan in de ontwikkeling van de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden 2005-2010. Naast dit globale afstemmingskader heeft de gemeente haar eigen gedetailleerde detailhandelsstructuurvisie opgesteld, die richting geeft aan de ontwikkelingen in de 11 kernen.

In de detailhandelsstructuurvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen wenselijk zijn op het gebied van detailhandel en hoe deze bereikt kunnen worden. Daarbij wordt in beginsel gesignaleerd dat de detailhandelsector in Westland een kleine invloed heeft op de Westlandse economie. Tegelijkertijd heeft de sector belangrijke sociale aspecten. De leefbaarheid in de kernen is mede afhankelijk van de beschikbaarheid van (dagelijks) winkelaanbod in die kernen.

Rekening houdend met zowel economische als sociale aspecten van detailhandel worden de volgende beleidsdoelen voor detailhandel nagestreefd:

  1. 1. behoud van volledig en adequaat winkelaanbod op Westlands niveau;
  2. 2. behoud van spreiding van dagelijks winkelaanbod over de kernen;
  3. 3. behoud en versterken van aantrekkelijke winkelcentra in de kernen;
  4. 4. concentratie van recreatief aanbod om een economisch gezonde recreatieve winkelsector met marktconforme omzetten te stimuleren;
  5. 5. tegengaan afvloeiing koopkracht in de recreatieve sector;
  6. 6. tegengaan overaanbod doelgerichte winkelsector op bedrijventerreinen.

Daarbij hoeft niet elke kern in Westland een volledig winkelaanbod te hebben. Het totaal van alle winkelvoorzieningen in Westland moet wel volledig en adequaat zijn.

In Maasdijk worden geen veranderingen in de winkelstructuur verwacht. Na de realisatie van de winkelvoorzieningen aan het Oranjeplein enkele jaren geleden, is uitbreiding noch in de dagelijkse sector, noch in de recreatieve en doelgerichte sector in deze kern wenselijk.

Kwaliteitsscores

Het totale winkelaanbod van Maasdijk is verspreid in het dorp (Prinsenlaan en Oranjeplein) aanwezig. Op het Oranjeplein is een kleine concentratie van winkels aanwezig, waaronder een supermarkt (Plusmarkt). Daarnaast herbergt de Prinsenlaan en de Waldeck Pyrmontstraat enkele overige voorzieningen. De winkelconcentratie aan het Oranjeplein is enkele jaren geleden toegevoegd aan het reeds bestaande aanbod.

De bereikbaarheid en de parkeergelegenheid is ruim voldoende. Op het Oranjeplein is het winkelaanbod compact en overzichtelijk. Het overige aanbod ligt verspreid in het dorp. De uitstraling van het winkelvastgoed is over het algemeen goed.

In Maasdijk worden geen veranderingen in de winkelstructuur verwacht. Na de realisatie van de winkelvoorzieningen aan het Oranjeplein enkele jaren geleden, is uitbreiding noch in de dagelijkse sector, noch in de recreatieve en doelgerichte sector in deze kern wenselijk.

Beleidskader wonen

Belangrijk uitgangspunt in het beleidskader wonen is het op peil brengen van het aantal sociale woningen in het Westland. Als eis wordt gesteld dat van elk woningbouwplan minimaal 30% uit sociale woningbouw bestaat.

Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu

De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.

Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.

Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.

Westlands Verkeers- en Vervoersplan 2005-2015

Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven.

Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.

Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010

De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.

Welstandsnota

De kern Maasdijk is opgenomen in de welstandsnota van de gemeente Westland. Hierin wordt aangegeven dat het lint Maasdijk een waardevolle structuur vormt. Het welstandsbeleid voor het kernlint van Maasdijk is gericht op het respecteren van het dorpse karakter van dit gebied. Kleinschaligheid, individualiteit en zorgvuldige architectonische uitwerking zijn daarbij belangrijke aspecten. Schaalvergroting in het lint tast het beeld aan evenals het gebruik van niet traditionele materialen en kleuren.

Het dorpse karakter van de lintbebouwing moet worden behouden. Per erf of kavel is er één hoofdmassa. In beginsel zijn de gebouwen gericht op de weg en moeten bijgebouwen uit het zicht blijven.

Aan de noordwestkant van de weg, tussen de Nassaustraat en Willem III straat staan enkele grotere gebouwen als een appartementencomplexje en een kerk. Het kernlint wordt gevormd door de Korte Kruisweg en loopt van de Maasdijk tot aan de Tuindersweg.

De bebouwing heeft een gevarieerd en dorps karakter. De woningen liggen op diepe percelen en hebben ruime voortuinen. De afstand tot de weg is ongeveer gelijk. De grotere bebouwing aan de noordwestkant, tussen de Nassaustraat en de Willem III straat staan vrij op het kavel en dichter op de weg. De bebouwing is met de voorgevel gericht op de Korte Kruisweg.

De bebouwing is wisselend van maat, schaal, detaillering en materiaalgebruik. De meeste bebouwing heeft een individueel karakter. De panden hebben een eenvoudige hoofdvorm met een onderbouw van één tot twee lagen en zijn afgedekt met een hellende kap of plat dak. De goothoogte en de nokrichting is afwisselend. Bij de aaneengebouwde woningen vormt het geheel een eenheid waarbij de woning als basiseenheid herhaald en veelal gespiegeld wordt. Gevels zijn in het algemeen duidelijk geleed. De architectonische uitwerking is zorgvuldig en terughoudend.

Het appartementencomplex heeft een opbouw van drie lagen met plat dak met een gestaffelde rooilijn. De gevel heeft een verticale geleding met puien en balkons.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.

In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland

In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.

Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:

Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.

Met daarbij de volgende randvoorwaarden:

  • in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen. Opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan;
  • iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland;
  • in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan;
  • opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen;
  • nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan;
  • de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsdoeleinden bestemming geldt of in tuincentra;
  • opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
  • bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten.

In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan. Aangezien er in het plangebied geen verkooppunten zijn, is ook geen maatbestemming opgenomen.

Kantorenvisie (2007)

De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden.

Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties. Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:

  1. a. Tiendweg met in het verlengde FloraHolland;
  2. b. Centrum Naaldwijk;
  3. c. ABC Westland;
  4. d. Knooppunt Westerlee.

Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.

2.1.5 Conclusie

Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en valt binnen de rode contour.

De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. In dit bestemmingsplan worden in planologische zin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarmee het niet bijdraagt aan het beleid maar evenmin in strijd is met het beleid.

2.2 Ruimtelijk Functionele Structuur

In deze paragraaf worden de ruimtelijke en de functionele opbouw van het centrum van Maasdijk beschreven.

2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw

Maasdijk is ontstaan aan de zuidwestzijde van de Stenendijk, de huidige Maasdijk (E25/N220). De Stenendijk was een oude reeds halverwege de 19e eeuw verharde polderdijk. Deze dijk vormde een belangrijke verbinding vanuit Vlaardingen via Maassluis en Maasdijk naar 's-Gravenzande en de kust. Tussen Vlaardingen en Maassluis lag de dijk op korte afstand van Het Scheur, de noordelijke watergeul van het estuariumgebied van de Maas. Ten westen van Maassluis, waar het estuarium zich aanmerkelijk verbreedde, werd ook de afstand tussen de watergeul en de dijk groter. De dijk vormde als het ware een scheiding tussen de meer aan de zeearm gerelateerde polders en kwelders en de meer landinwaarts gelegen veenpolders. Ter hoogte van het huidige Maasdijk vormde de Stenendijk de scheiding tussen de Oranjepolder en de polder Honderdland. In de vorige eeuw is de dijk opnieuw gedimensioneerd en sindsdien ligt hier de Maasdijk/provinciale weg N220 met parallelwegen.

De huidige dorpskern van Maasdijk ligt (met uitzondering van de oude lintbebouwing aan de noordoostzijde van de Maasdijk) geheel binnen de Oranjepolder. Deze polder is oorspronkelijk verkaveld op basis van een rechthoekige verkavelingpatroon. De Lange Kruisweg vormde de belangrijkste polderweg. Deze weg kruist halverwege met de Korte Kruisweg. Vanuit het kruispunt van deze twee wegen is de kern Maasdijk vervolgens gegroeid.

De oorspronkelijke rechthoekige polderverkaveling komt binnen de huidige kern nog steeds tot uiting in het hoofdzakelijk rechtlijnig stramien van haaks op elkaar gelegen wegen. De parallel aan de Lange Kruisweg en de dijk gelegen Tuindersweg en het tracé van de Prinses Marijkestraat-Abel Tasmanstraat-Kortenaerstraat vormen twee belangrijke ontsluitingswegen binnen het centrale deel van de kern. Vanuit deze wegen takken dwarsstraten af naar de woonbuurten. Een aantal van deze straten sluit weer aan op het onderpad van de Maasdijk en op de Lange Kruisweg.

De Korte Kruisweg loopt vanuit het centrum oostwaarts door naar de dijk én westwaarts dwars door het huidige kassengebied naar de Oranjedijk-Pettendijk, waar het aan de zijde van de Nieuwe Waterweg gelegen buitengebied van Maasdijk ligt. Hierdoor ligt dit recreatief aantrekkelijk groengebied op ongeveer één tot anderhalve kilometer uit het centrale deel van de woonkern.

De omgeving rond het Oranjeplein en het Cornelis Houtmanplein vormt het centrum van de kern, maar het zwaartepunt bevindt zich met name aan de noordzijde van de Korte Kruisweg. Het centrum loopt nog enigszins door tot bij de aansluiting van de Korte Kruisweg op de dijk en tot aan de Prins Mauritsstraat en de Prinsenlaan.

Met het project 'Watertuinen van Maasdijk' wordt de kern aan de zuidzijde in ruimtelijke zin afgerond. Dit project voorziet in een nieuwe woonwijk op voormalige glastuinbouwgronden.

2.2.2 Gebieden

Woongebied

Langs de oude dorpsassen, zoals de Korte Kruisweg, Lange Kruisweg, Tuindersweg en de Maasdijk, komt een gevarieerde woonbebouwing voor, bestaande uit oudere meestal vrijstaande of twee-aaneengebouwde panden in één of twee lagen onder wisselende kappen en uit meer recente woonbebouwing in twee bouwlagen met een kap (veelal zadeldaken). De latere woonbuurten bestaan voor het merendeel uit eengezinsrijenwoningen van twee bouwlagen met een kap. De woonbuurten verschillen sterk van elkaar maar hebben, mede door de tijd waarin ze gebouwd zijn, door het herkenbare rechthoekige stratenstramien wel een eigen ruimtelijke samenhang.

Naoorlogse vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen komen vooral voor in de randzones van de woonkern: de omgeving van de Prinses Maximastraat, de Maasdijk en de Prinses Beatrixstraat, de omgeving tussen Voomberghlaan en Vrouwe Van Loonstraat en het gebied gelegen tussen de Korte Kruisweg, de Tuinderweg, de Lange Kruisweg en de Van Beuningenstraat. Tussen de Korte Kruisweg en Van den Rijnstraat bevindt zich een wooncluster met twee-aaneengeschakelde woningen met patiovormige achtertuinen met garages.

Plaatselijk komt hogere bebouwing voor, onder meer bij de kleinschalige winkelcentra aan het Cornelis Houtmanplein, Oranjeplein en Prinses Marianneplein. Hier zijn boven de begane grondlaag met voorzieningen twee bouwlagen met appartementen of maisonnettes onder plat dak gerealiseerd. Aan de Korte Kruisweg staan op de hoek met de Willem de Zwijgerlaan enkele appartementengebouwen in 3 en 4 woonlagen. Het aan de zuidzijde van de Willem de Zwijgerlaan gebouwde complex bevat seniorenwoningen. Aan de De Ruyterstraat staan oudere beneden-/bovenwoningen voor senioren in twee woonlagen onder kap.

De Prins Mauritsstraat en Prinses Marianneplein vormen de overgang van het woongebied naar het bedrijventerrein. Hier bevinden zich aan de noordzijde van de straat onder meer horeca, woningen, bedrijven, de r.k.-kerk en de scouting.

Centrumgebied en voorzieningen

Het centrumgebied van Maasdijk heeft zich vooral ontwikkeld in de omgeving van de Nassaustraat, het Oranjeplein, de Korte Kruisweg, maar strekt zich van daaruit plaatselijk verder naar onder meer de Prinsenlaan en Waldeck Pyrmontstraat. De Nassaustraat verbindt drie winkelpleinen, namelijk het Cornelis Houtmanplein, Oranjeplein en Prinses Marianneplein. Bij deze drie pleinen bestaat de bebouwing uit centrumbebouwing met gemengde functies in drie bouwlagen onder platte daken en uit woonbebouwing in twee lagen onder kap. Bij de centrumbebouwing bevinden de voorzieningen, zoals detailhandel, horeca en enige dienstverlening, zich op straatniveau. De boven deze voorzieningen gelegen bouwlagen bevatten woningen. Aan het Oranjeplein komen onder meer voor een Rabobank, fysiotherapiepraktijk, fietsenhandel, kapsalon, winkel voor tijdschriften en dergelijke en een supermarkt. Bij het Prinses Marianneplein bevinden zich onder meer een apotheek, een slager en de brandweerkazerne. Ook aan het Cornelis Houtmanplein komt detailhandel, horeca en dienstverlening voor.

Aan de noordzijde van de Waldeck Pyrmontstraat staan een aantal haaks op de straat gebouwde woonblokken met rijenwoningen in twee bouwlagen onder kap. Aan de zijde van de straat worden de woonblokken paarsgewijs verbonden door parallel aan de Waldeck Piermontstraat gelegen bebouwing in één bouwlaag onder kap. Deze bebouwing geeft onderdak aan kleinschalige detailhandel en dienstverlening, waaronder makelaardij, kapsalons, fitness en kleding.

Ook rond de aansluiting van de Korte Kruisstraat op de Maasdijk komt enige reeds langer aanwezige detailhandel voor, namelijk een slager, bakker, dierenkliniek, bloemenwinkel en een slijter. Ook binnen de woonbuurten komt – zij het zeer beperkt – enige detailhandel en dienstverlening voor, zoals een kapsalon, drogisterij of apotheek. Ook bevindt zich een horecavoorziening (sportcafé Maasdijk) bij het sportveldencomplex.

Maasdijk beschikt over meerdere scholen en buurt- of ouderverenigingen, zoals 'de Schakel' aan de Prinses Wilhelminastraat, 'Het Kompas' op de hoek van de Trompstraat en De Ruyterstraat, De 'Zevensprong' aan de Van den Rijnstraat, 'Het Tweespan' aan de Tuindersweg en een peuterspeelzaal en kindercentrum aan de Prinsenlaan. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag onder plat dak of met gedeeltelijke kap of uit twee bouwlagen onder een plat dak.

Een opvallend gegeven is de bijzondere ligging van de begraafplaats in de directe omgeving van het centrumgebied van Maasdijk. De begraafplaats ligt samen met een aantal andere voorzieningen (school, kerk en seniorencomplex) in een centraal binnen Maasdijk aanwezige groenzone.

Bedrijventerrein

Aan de noordwestzijde loopt de woonkern door tot aan de Prins Mauritsstraat-Prinses Marijkestraat-Prinses Maximastraat. Aan de noordzijde van deze begrenzing ligt het bedrijventerrein van Maasdijk. In de eerste bebouwingslijn aan de noordwestzijde van deze straat ligt echter nog een aantal woningen. Plaatselijk komen op het bedrijventerrein bedrijven met bedrijfswoning voor of staan er tussen de bedrijven nog agrarische bedrijven.

Het bedrijventerrein kenmerkt zich door de diversiteit aan functies en bedrijven. Onder meer komen handelsondernemingen en bedrijven voor op het gebied van licht, geluid en elektrotechniek, reclame en entertainment, productie en levering van metaalconstructiebouw, oppotteelten, zonneboilers, machinebouw (motoren, generatoren en aggregaten), gevelrenovatie, autotechniek en -reparatie, carrosseriebouw, woninginrichting en meubilair. Op het bedrijventerrein hebben zich ook bedrijven en kantoren gevestigd ten behoeve van aangepaste reisvakanties, accountancy, horeca en een bakkerij. Ter hoogte van de Prins Mauritsstraat en Nassaustraat gaat het bedrijventerrein over in het woon- en centrumgebied van Maasdijk.

Het bedrijventerrein Maasambacht is recent uitgebreid met de Derde en Vierde Hoeve en is goed ontsloten voor vrachtwagens over de Lange Kruisweg. Het oudste deel van het bedrijventerrein ligt direct aan de dorpskern. Aan de dorpskant is voor een goede aansluiting op de woningen meer ruimte voor functiemenging. Er is een natuurlijke verwevenheid ontstaan door de aanwezige meubelzaak, kantoor, de scouting en een kerk. Verdere uitbreiding van het bedrijventerrein wordt niet voorzien. Grotere bedrijvigheid heeft uitbreidingsruimte op het nabij gelegen Honderdland. Ook herstructurering is niet nodig. De infrastructuur is goed. Een impuls voor de gebouwen aan de Prins Mauritsstraat is wenselijk, maar afhankelijk van particulier initiatief.

2.2.3 Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

De belangrijkste ontsluitingsweg voor de kern is de N220. De N220 vormt de verbinding tussen de A20 en de N211 ('s Gravenzande/Hoek van Holland). Vanaf de N220 wordt ter hoogte van de Prinsenlaan en de Willem III laan naar de Maasdijk ontsloten. Aan de westkant wordt de kern ontsloten via de Korte Kruisweg en de Lange Kruisweg. De kern Maasdijk is verboden voor vrachtverkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer.

Uit het verkeersmodel blijkt dat door de nog te realiseren verbinding Westerlee-Maasdijk de intensiteiten op de Maasdijk zullen afnemen. De verbinding Westerlee-Maasdijk is een nieuw stuk weg tussen de A20 bij Leehove en de Maasdijk (N220). Deze weg vervangt de Oranjesluisweg als provinciale weg. In dit project zullen onder andere de Oranjesluisweg en een deel van de Maasdijk verkeersluw worden. Het doorgaand verkeer zal gebruik gaan maken van de nieuwe verbinding Westerlee-Maasdijk.

De Maasdijk (N220) is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. De verschillende wegen binnen de kern zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. De wegen zijn ingericht conform Duurzaam Veilig. Het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer worden dan ook gemengd afgewikkeld. Binnen het plangebied zijn bushaltes gelegen langs de Maasdijk. Hier halteren openbaarvervoersdiensten in de richtingen Maassluis en Naaldwijk.

De Lange Kruisweg wordt buiten de kern voorzien van aanliggende fietspaden. De Korte Kruisweg is een 30 km/h gebiedsontsluitingsweg. In de kern zullen op sommige kruisingen plateau's aangelegd worden. Er wordt onderzoek gedaan naar een verbinding tussen Honderdland en de Maasdijk als gevolg van het 3-in-1-project.

Parkeren

Bij nieuwbouw dient aan de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald zoals opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan. De gemeente Westland heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen.

2.2.4 Groen

Maasdijk maakt deel uit van het Westland en wordt aan meerdere zijden omringd door kassengebied en bedrijventerreinen. Daardoor is direct buiten de kern de aanwezigheid van groen beperkt, maar de Korte Kruisweg vormt wel een rechtstreekse verbinding naar het langs de Nieuwe Waterweg gelegen gebied van de Buiten Oranjepolder, De Haak en de Oranjeplassen. Dit aantrekkelijke buitengebied sluit in het westen aan op het gebied van het Staelduinse Bos en de Lange Bonnen.

Door de afwezigheid van een groene structuur direct rond de kern zijn de oude verbindingswegen van en naar Maasdijk van belang voor de aantrekkelijkheid van de omgeving. Aan deze oude verbindingswegen zoals de Lange en Korte Kruisweg, Tuindersweg en Maasdijk ligt een gevarieerde en deels nog historische lintbebouwing die tot binnen de kern doorloopt (met name de Maasdijk en Korte Kruisweg).

Binnen de kern vormen de begroeide taludzones van de Maasdijk (in samenhang met de historische lintbebouwing) en de groene omgeving van de begraafplaats, het Oranjeplein en Korte Kruisweg/Oranjewerf belangrijke openbare ruimten en groenelementen. Een groot aantal straten, met uitzondering van het bedrijventerrein, is aan ten minste één zijde voorzien van een rij straatbomen.

Belangrijke recreatieve voorzieningen betreffen het sportveldencomplex aan de Lange Kruisweg/Oranjeveld en de schaatsbaan aan de Lange Kruisweg.

2.3 Gebiedsvisie

Binnen de woonkern van Maasdijk ligt de nadruk op beheer van de bestaande functies en de bestaande structuur.

Integrale ruimtelijke visie

De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied met verspreid bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn het behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur van het woon- en leefklimaat.

Daarnaast geldt in het algemeen dat de gemeente Westland met de actualisering van de bestemmingsplannen gelijksoortige ruimtelijke situaties ook gelijksoortig wil bestemmen. Voor bijvoorbeeld openbaar gebied en voor erfbebouwing bij woonhuizen wordt daarom met uniforme bestemmingsregels gewerkt.

Behoud van de ruimtelijke structuur

De rasterstructuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt en aan te sluiten op de grotere natuur- en recreatiegebieden in de regio. Daarmee wordt het groene karakter van Maasdijk verder ontwikkeld.

Handhaving van het woon- en leefklimaat

In het plangebied is wonen de belangrijkste functie. Uitbreiding van de woonkern is niet verder mogelijk en inbreiding vindt plaats op specifieke locaties waarvoor afzonderlijke procedures doorlopen worden. Bij woningbouw dient de nadruk te liggen op het mogelijk maken van doorstroming op de woningmarkt.

Om het bestaande voorzieningenniveau te handhaven, wordt het centrumgebied van de bestemming Gemengd voorzien, waarbinnen diverse voorzieningen onderling uitwisselbaar zijn.

Kantoren

Om aan te sluiten op het kantorenbeleid worden zelfstandige kantoren op het bedrijventerrein alleen bestemd voor zover deze in de bestaande situatie aanwezig zijn. Op deze wijze wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij het beleid om kantoorfuncties in de dorpsgebieden (dienstverlening) en op concentratiegebieden (grootschalige kantoren) te huisvesten.

Het beleid van de gemeente is verder gericht op het behoud en de versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Bestaande Situatie

Het plangebied bestaat uit de bewoningskern van Maasdijk. Het plaatsje ligt vooral westelijk van de Maasdijk, de dijk en weg die deze naam ook dragen. Geologisch gezien bestaat de profielopbouw uit Afzettingen van Wormer (Voormalig Calais) afgedekt door Hollandveen met daarop afzettingen van Walcheren (voormalig Duinkerke I en III). Aan het oppervlak liggen Dekafzettingen van de formaties van Walcheren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0007.png"

Afbeelding 3.1 Het plangebied op een uitsnede uit de geologische kaart

Op de historische kaart van Kruikius uit 1712 is de Maasdijk (de fysieke dijk) goed zichtbaar, zie figuur 3.2. Aan de oostkant liggen een aantal ingerichte percelen. Aan de westkant is één woonerf zichtbaar. Verder in de percelen liggen nog een aantal woonerven die binnen het plangebied vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0008.png"

Afbeelding 3.2 Het plangebied ten noorden van de Middelbroekweg geprojecteerd op de historische kaart van Kruikius uit 1712

De Maasdijk in het noordoosten van het plangebied is een historisch aardwerk die met het bedijken van de Oranjepolder in 1238 werd aangelegd. Deze dijk was de eerste bescherming tegen de overstromingen van het achterland. De plaats Maasdijk zelf is pas ontwikkeld in de 20ste eeuw toen de dijk langs de huidige Maas werd aangelegd. De Maasdijk (dijk niet dorp) dient niet extra beschermd te worden.

Beleid en onderzoek

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (welke de Monumentenwet 1988 wijzigt), stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan.

Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologische erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen voor archeologische waarden bestaan, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Een van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.

De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de medebestemming 'archeologisch waardevol gebied'.

In de planvoorschriften staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Inmiddels is er een verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld voor de gemeente Westland (in prep.) die, vooruitlopend op het vastgestelde beleid, reeds geïmplementeerd wordt (fig. 3). Het vast te stellen vrijstellingsregime wordt hier alvast overgenomen.

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen onderzoeken bekend. Direct aangrenzend zijn onderzoeken uitgevoerd en daarbij zijn meerdere waarnemingen gedaan vooralsnog uitsluitend ten oosten van de Maasdijk. Op het terrein van Coldenhove, zo'n 400 m ten oosten van Maasdijk is een 10e eeuwse vindplaats aangetroffen waar een boerenerf is aangetroffen. Losse vondsten uit de Romeinse Tijd zijn hier ook aangetroffen.

De vindplaats karakteriseerde zich door het ontbreken van een vondstlaag. De site is in de late middeleeuwen verspoeld geraakt, echter het grootste deel van de vindplaats is goed bewaard gebleven contaire de verwachting. Diepere sporen vertoonden een hoge conserveringsgraad, een complete rechtopstaande ladder was nog teruggevonden in een waterput.

De datering van de overige archeologisch bekende vondsten variëren van de 8e tot de 15e eeuw. 600 m ten zuidoosten van het plangebied zijn bij veldkarteringen medio jaren '90 van de 20ste eeuw een grote hoeveelheid Laat-Middeleeuwse vondsten verzameld. Hier zijn ook een handvol Romeinse scherven aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0009.png"

Afbeelding 3.3 Plangebied met reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken

Gewenste ontwikkeling

Vrijgesteld van de plicht tot het laten doen van een archeologisch onderzoek zijn:

  1. 1. het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige rioleringen;
  2. 2. het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige kabels en leidingen;
  3. 3. het vervangen van alle aanwezige infrastructuur voorzover dit geen nieuwe verstoringen met zich meebrengt (wegennet en alle bestaande opstanden).

De argumentatie van het vrijstellen van de aanleg van nieuwe rioleringen en kabels en leidingen is dat dit soort lijnelementen eventueel aanwezige waarden slechts beperkt zullen verstoren. De verspreiding van het riool- en kabel & leidingennetwerk is zodanig dat er genoeg 'open ruimte' tussen deze lijnelementen is om voldoende informatie te verkrijgen bij een archeologisch onderzoek.

Ten westen van de Maasdijk kunnen nog restanten van Middeleeuwse bewoning aanwezig zijn, maar er bestaat een vermoeden dat er veel meer geërodeerd is geraakt dan ten oosten van de Maasdijk (voornamelijk door activiteit van de Maas en de zee). Derhalve word hier een vrijstellingssgrens aangehouden tot 500 m² met een diepte van 50 cm beneden maaiveld (Verwachtingszone III). Ten oosten van de dijk is er een grotere kans dat er vanaf de Middeleeuwen nog bewoning aanwezig kan zijn in de vorm van dijkbebouwing of daaraan verwante structuren. Derhalve word hier een krappere vrijstellingssgrens aangehouden tot 250 m² met een diepte van 50 cm beneden maaiveld (Verwachtingszone II). Voor ontwikkelingen binnen het plangebied geldt dat er een IVO-B (Inventariserend Veldonderzoek – boren) dient uitgevoerd te worden om de gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen voor ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0010.png"Afbeelding 3.4 Het plangebied dat bescherming verdient op de beleidsadvieskaart van de gemeente Westland

Conclusie

Voor het plangebied geldt een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Om deze mogelijk aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een aanlegvergunningstelsel. De verwachte archeologische waarden kunnen zich vanaf circa 50 cm onder maaiveld bevinden. Op basis van de verschillende verwachtingen worden andere vrijstellingsgrenzen gehanteerd zoals geformuleerd in de gewenste ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Karakteristiek waardevolle bebouwing

Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, maar wel op de MIP-lijst staan. Om deze panden te beschermen, zijn in dit bestemmingsplan aanvullende regels opgenomen.

3.2 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Omdat het plangebied bestaat uit zowel een bedrijventerrein als een gemengd gebied dat niet meer tot het bedrijventerrein behoort, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van twee Staten van Bedrijfsactiviteiten, te weten:

  • de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein': deze wordt toegepast voor bedrijventerreinen. Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd;
  • de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging': deze wordt gehanteerd in de gemengde gebieden waar functiemenging aanwezig is en wordt nagestreefd. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten te bepalen wordt hierbij niet uitgegaan van aan te houden afstanden, maar van activiteiten die toelaatbaar zijn naast of onmiddellijk boven woonbebouwing.

Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de beide Staten van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1.

Omgevingstypen binnen het plangebied

In het noordwesten van het plangebied ligt een kleinschalig bedrijventerrein. Voor dit gebied wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: SvB) 'bedrijventerrein' toegepast, waarbij ten opzichte van gevoelige functies richtafstanden worden aangehouden.

Verder liggen er verspreid over het plangebied enkele bedrijven. Voor deze bedrijven, die binnen de kern Maasdijk liggen, wordt de SvB 'functiemenging' toegepast.

Onderzoek milieuzonering bedrijventerrein

Uitgangspunten milieuzonering bedrijventerrein

In de milieuzonering wordt rekening gehouden met verschillende (in meer of mindere mate) milieugevoelige gebiedstypen/functies in het plangebied en de directe omgeving, namelijk:

  • gemengd gebied: de burgerwoningen op het bedrijventerrein en de woningen langs de Prins Mauritsstraat en de Prinses Marijkestraat liggen in de directe omgeving van het bedrijventerrein. Ook zijn er langs de Prins Mauritsstraat en de Prinses Marijkestraat kantoren en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Buiten het plangebied ligt een aantal woningen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven. Al deze woningen worden, gezien de ligging in de directe omgeving van milieubelastende activiteiten, als gemengd gebied beschouwd. Ten opzichte van deze woningen worden dan ook de richtafstanden conform het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd;
  • bedrijfswoningen: op het bedrijventerrein ligt een aantal bedrijfswoningen. Een bedrijfswoning betreft een specifiek type woning waar andere eisen aan het woon- en leefklimaat mogen worden gesteld dan bij reguliere woningen. Bedrijfswoningen zijn immers per definitie aan bedrijvigheid gelieerd en liggen daarmee in het algemeen op bedrijventerreinen. Bovendien betreft het een historisch gegroeide situatie waarmee eventuele omliggende bedrijven in de huidige situatie reeds rekening moeten houden. Daarom zijn in de directe omgeving van bedrijfswoningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de SvB 'bedrijventerrein' toegestaan;
  • sportterreinen: ook met de sportvelden ten westen van het bedrijventerrein wordt in de milieuzonering rekening gehouden. Omdat hier op bepaalde tijdstippen grote groepen mensen aanwezig zijn, maar mensen hier niet permanent verblijven en sportvelden zelf ook voor milieuhinder (met name geluidshinder) kunnen zorgen, zijn direct naast sportvelden bedrijven uit categorie 3.1 toegestaan.

Uitwerking milieuzonering

Op grond van de eerder genoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de planverbeelding opgenomen. Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 3.1 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 30 tot 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk.

Inventarisatie toegelaten bedrijven

De op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'bedrijventerrein'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding (zie bijlage 2).

Daarnaast zijn er nog enkele locaties op het bedrijventerrein met afwijkende functies. Deze functies betreffen geen milieugevoelige functies en zijn zodoende niet van invloed op de milieuzonering. Om de betreffende functies toe te staan, wordt in een specifieke regeling voorzien. De bijbehorende inventarisatie is opgenomen in bijlage 3.

Onderzoek milieuzonering functiemenging

Bij het opstellen van de milieuzonering voor de rest van het plangebied wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'.

Uitgangspunten milieuzonering functiemenging

Bij de milieuzonering van aanwezige gebieden met functiemenging wordt geen rekening gehouden met richtafstanden, maar met de bouwkundige situatie ten opzichte van milieugevoelige functies in het plangebied en de directe omgeving. De huidige bedrijfsactiviteiten in het gemengde gebied blijven gehandhaafd.

Uitwerking milieuzonering

De bedrijven die verspreid in het plangebied buiten het bedrijventerrein liggen, zijn aanwezig in gebieden waar in enige mate sprake is van functiemenging. Deze functiemenging is hier ook gewenst. Het betreffen locaties waar enkele bedrijven aanwezig zijn tussen woningen en maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse worden bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de SvB 'functiemenging' toelaatbaar geacht.

Inventarisatie toegelaten bedrijven

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'functiemenging'. Alle aanwezige bedrijven vallen binnen de algemene toelaatbaarheid. Er is dan ook geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van deze bedrijven.

Afwijken van de gebruiksregels

De toelaatbaarheid, zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. Zowel de SvB 'functiemenging' als de SvB 'bedrijventerrein' geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Dit kan alleen voor bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie die 1 stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid. Ingeval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinder veroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Door het toepassen van een milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, wordt zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

3.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden waarbij de bodemkwaliteit een relevante rol speelt of niet reeds is vastgesteld. Bij het mogelijk maken van nieuwe bodemgevoelige functies, bijvoorbeeld door herziening van het bestemmingsplan, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.4 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 4.

Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit de kern Maasdijk en is grotendeels verhard en bebouwd.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het hoofdzakelijk consoliderende bestemmingsplan. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

3.5 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperkten. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grens- als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.

Voor inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt is het Vuurwerkbesluit uit 2002 van toepassing. Op basis van dit besluit dienen alle bedrijven te voldoen aan afstanden tot kwetsbare objecten. Voor de opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg geldt, indien aan de eisen voor een bufferbewaarplaats wordt voldaan, een afstand van 8 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object. Bij meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk gaat het om 20 tot 30 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object, afhankelijk van de grootte van de deuropening.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot PR en GR. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen) gelden belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden.

Vindplaatsen van explosieven

In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. Ter plaatse van eventuele vindplaatsen wordt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie' opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding is het niet toegestaan werkzaamheden uit te voeren of werken aan te leggen, indien uit nader onderzoek blijkt dat dit niet verantwoord is.

Onderzoek en conclusie

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de N220 het bedrijf Gebr. Van Staalduinen. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Bij dit bedrijf worden brandbare stoffen opgeslagen. De PR 10-6-risicocontour van dit bedrijf bedraagt 80 m. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet over het plangebied ligt. Het invloedsgebied van het GR bedraagt 520 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Omdat voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard is, neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied niet toe door de vaststelling van dit bestemmingsplan. Aangezien in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen over het water of over het spoor vervoerd. Ook over het deel van de N220 dat in de omgeving van het plangebied ligt, vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Ongeveer 490 m ten noordoosten van het plangebied loopt een aardolieleiding. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 95 bar. De PR 10-6-risicocontour van deze leiding bedraagt 10 m, het invloedsgebied van het GR bedraagt 65 m. Omdat het plangebied zowel buiten de PR 10-6-risicocontour als buiten het invloedsgebied van het GR ligt, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen door deze leiding geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico

Delen van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van het bedrijf Gebr. Van Staalduinen. Hierboven is reeds beschreven dat het GR van deze inrichtingen laag is en dat de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR. Daarom kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. In het kader van het vooroverleg heeft de Veiligheidsregio Haaglanden haar advies uitgebracht (zie ook hoofdstuk 6) waarop door de gemeente is gereageerd.

Zelfredzaamheid

Het plangebied bestaat uit de dorpskern Maasdijk. Binnen het invloedsgebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ook zijn hier enkele kleinschalige bedrijven, detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Met name ter plaatse van de woningen en maatschappelijke voorzieningen kunnen verminderd zelfredzame personen verblijven. Het gaat hier echter om woningen en maatschappelijke voorzieningen met een beperkt aantal bouwlagen. Dergelijke woningen zijn goed te ontvluchten. Omdat de risicobron ten noorden van het plangebied ligt, kan gemakkelijk naar het zuiden toe van de risicobron af worden gevlucht. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten

Het plangebied wordt ontsloten door de N220, de Lange Kruisweg en de Korte Kruisweg. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Vindplaatsen van explosieven

Binnen het plangebied zijn geen locaties gelegen die worden verdacht als vindplaats van explosieven (zie figuur 3.1). Ten aanzien van dit aspect worden dan ook geen extra maatregelen getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0012.png"

Figuur 3.5 Uitsnede explosievenkaart gemeente Westland

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.6 Horeca

Toetsingskader

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat horecavoorzieningen op de betreffende locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH) (zie bijlage 3 van de regels). De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Er is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. Voor een nadere toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar bijlage 5.

Inschaling en toelaatbaarheid

Gelet op de aard van de omgeving (gemengd), de omvang van het gebied en de reeds aanwezige horeca, zijn in het plangebied in beginsel horeca-activiteiten uit categorie 1 (onderverdeeld in categorie 1a, 1b en 1c) toegestaan. Dit is lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend hoeven te zijn. Binnen de centrumvoorzieningen wordt horeca uit categorie 2 toelaatbaar geacht.

De aanwezige horeca is geïnventariseerd. Slechts één horecagelegenheid past niet binnen de algemene toelaatbaarheid, namelijk de discotheek Happy Valley aan de Maasambacht 14. Deze horecagelegenheid valt in categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten en wordt mogelijk gemaakt met een specifieke aanduiding.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

3.7 Glastuinbouw

Normstelling en beleid

Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen

In het Besluit glastuinbouw worden afstandscriteria genoemd ten opzichte van andere objecten in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Indien niet aan deze afstandscriteria (en andere criteria) wordt voldaan, is een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig. In de onderstaande tabel staat aangegeven met welke afstanden er rekening dient te worden gehouden. De in de tabel genoemde afstanden moeten worden gemeten vanaf het bedrijfsonderdeel dat het dichtst bij het object is gelegen. Waterbassin, watersilo, warmteopslagtank en open erf worden niet als zodanig beschouwd.

Tabel 3.1 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object

soort object aan te houden afstand
indien glastuinbouwbedrijf vóór 1 mei 1996 is opgericht1) indien glastuinbouwbedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: aaneengesloten woonbebouwing, gevoelige objecten2) 25 m 50 m
categorie II: overige woningen van derden, restaurants 10 m 25 m
  1. 1. De genoemde afstand geldt met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dit tijdstip.
  2. 2. Een gevoelig object is een gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie, artikel 8, 2e lid onder a en 3e lid.

Verstoring door licht

Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas, waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Ook vanuit de sector zelf wordt gewerkt aan richtlijnen om hinder als gevolg van verlichting in kassen tegen te gaan.

Onderzoek en conclusie

Rond de gehele kern van Maasdijk zijn glastuinbouwbedrijven gelegen. Het voorliggende bestemmingsplan is echter consoliderend. Dat betekent dat er geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die ervoor kunnen zorgen dat een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig wordt die dat in de huidige situatie nog niet is. Er wordt daarom van uitgegaan dat glastuinbouwbedrijven geen onacceptabele hinder voor het plangebied kunnen veroorzaken. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het aspect licht de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.8 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Europoort-Maasvlakte. De geluidszone is opgenomen op de verbeelding. Het bedrijventerrein dat binnen het plangebied ligt, is geen gezoneerd industrieterrein. Grote lawaaimakers zijn hier niet aanwezig en ook niet toegestaan. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt de geluidszone geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.9 Kabels En Leidingen

Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.10 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft, kan zonder berekeningen worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan hoofdstuk 5 van de Wm. Het bestemmingsplan maakt namelijk geen ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N220 (een maatgevende weg die door het plangebied loopt) onder de grenswaarden uit de Wm liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van de overige delen van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Deze waterparagraaf is afgestemd met het Hoogheemraadschap. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland Programma 2012-2015, met als ondertitel 'Samen op weg naar uitvoering' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de programmering van de aanpak van de waterproblematiek beschreven en de daarbij horende doelstellingen tot 2015. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water,zichtbaar water en de zoetwatervoorziening'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen wordt per polder in een gebiedsproces uitgewerkt. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de Kaderrichtlijn Water. De hierin beschreven ontwikkelingen en het meerjarenonderhoudsprogramma is de basis voor de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de kern Maasdijk en is in het zuidwesten van de gemeente Westland gelegen. Het plangebied bestaat grotendeels uit bebouwing en verharding.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse grotendeels uit klei, de bodem in het zuidwesten bestaat uit leemarm zand. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het plangebied is gelegen in de Oranjepolder. Er is weinig oppervlaktewater aanwezig. Binnen de kern Maasdijk is er op een aantal locaties sprake van wateroverlast als gevolg van beperkte afvoercapaciteit en structuur van zowel het oppervlaktewater als het gemeentelijk rioleringsstelsel. Door middel van het gebiedsproces 'Proeftuin Oranjepolder' wordt door de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland gezamenlijk naar oplossingen gezocht.

Deze proeftuin is eind 2008 vanuit het kennis- en innovatieprogramma Waterkader Haaglanden opgestart. De doelstelling van partijen is om een nieuwe aanpak voor wateroverlast te ontwikkelen die ten opzichte van de bestaande praktijk beter is toegesneden op de specifieke situatie in het Westland en op de dynamiek van de glastuinbouw. Het beperken van het ruimtebeslag van maatregelen heeft grote economische betekenis en is een belangrijk doel van de nieuwe aanpak.

De proeftuin heeft geresulteerd in een set van maatregelen voor de korte en de lange termijn en in ervaring met een aanpak die ook in andere delen van het gebied gehanteerd kan worden. Het beoogde effect is het risico op wateroverlast in de Oranjepolder, gemeente Westland, terugdringen door het uitvoeren van korte en lange termijn maatregelen en het ontwikkelen van een aanpak die maatschappelijk draagvlak heeft en de economische kracht van de Greenport versterkt. In de rest van de polder wordt het beschermingsniveau geleidelijk omhoog gebracht door het benutten van autonome ontwikkelingen. Ook zullen Westland en Delfland bezien hoe zij hun beleid kunnen inzetten om deze doelen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0014.png"

Veiligheid en waterkeringen

De Maasdijk is een zogenaamde binnenwaterkering. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de kern- en beschermingszone van de Maasdijk.

Afvalwaterketen en riolering

Binnen het plangebied is een voornamelijk gemengd rioleringsstelsel aanwezig.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is er geen verandering van de waterveiligheid in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
  2. 2. water opvangen door toepassen van vegetatiedaken;
  3. 3. (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  4. 4. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  5. 5. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Vanwege de consoliderende aard van het bestemmingsplan zijn er geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. De gemeente heeft de ambitie zich op meerdere manieren in te zetten voor een robuuster watersysteem.

3.12 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Hoewel het in beginsel om een consoliderend bestemmingsplan gaat, wordt van twee bestaande woningen de bestemming gewijzigd. Waar deze in de vigerende regeling nog als bedrijfswoning zijn aangemerkt, worden ze in het onderhavige bestemmingsplan als zelfstandige burgerwoning aangemerkt en zodoende als 'Wonen' bestemd. Het gaat om de woningen aan de Willem III straat 2 en 3. In de Wet geluidhinder is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) akoestisch onderzoek nodig is.

Onderzoek

In onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om onderstaande redenen is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd:

  • de uiterste grenswaarde van agrarische bedrijfswoningen bedraagt 58 dB. De uiterste grenswaarde voor woningen (in binnenstedelijke situaties) bedraagt 63 dB. De uiterste grenswaarde zal dus ruimer worden;
  • op basis van geluidscontouren wegverkeerslawaai van de gemeente zal de uiterste grenswaarde niet overschreden worden;
  • het aantal geluidsgehinderden in de nieuwe situatie zal niet toenemen. De bewoners wonen er en zullen er blijven wonen;
  • de woningen worden niet gesloopt, de stedenbouwkundige opzet zal dus niet wijzigen en de woningen komen niet dichter bij de weg te liggen.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de functiewijziging van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie en beheerfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

4.2 Verbeelding (Plankaart)

Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0015.png"Figuur 4.1 Voorbeeld verbeelding www.ruimtelijkeplannen.nl

Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0016.png"Figuur 4.2 Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie waar het rode kruis is geplaatst

In bovenstaand voorbeeld geldt voor de locatie waarin het rode kruisje is geplaatst een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m. De gronden zijn bestemd voor wonen en er is sprake van een bouwvlak. Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en maximale bebouwingspercentage.

Met de diverse functieaanduidingen wordt gespecificeerd welk gebruik in het betreffende bouwvlak is toegestaan.

Daarnaast is een aantal bouwaanduidingen opgenomen waar een bepaalde wijze van bouwen of een bepaalde verschijningsvorm is toegestaan. Een voorbeeld hiervan is een bouwaanduiding 'onderdoorgang'.

Voorgevelrooilijn

Een specifieke aanduiding op de verbeelding is de voorgevelrooilijn. Hiermee wordt beoogd op die plaatsen waar dat gewenst is extra bescherming te bieden tegen ongewenste bebouwing in tuinen. Veelal valt de voorgevelrooilijn samen met de voorgevel van een gebouw. In enkele gevallen omvat de voorgevelrooilijn ook een zijgevel.

4.3 Uitleg Van De Planregels

4.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

4.3.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.3.3 Bestemmingsregels

Agrarisch (Artikel 3)

Het plangebied kent aan de noord- en westrand twee agrarische bedrijven. Met een bouwvlak is aangegeven waar gebouwen zijn toegestaan. De bedrijfswoningen van deze twee bedrijven zijn specifiek vastgelegd op de kaart, om daarmee de afstand tot omliggende bedrijven te waarborgen.

Bedrijf (Artikel 4)

Bedrijven buiten het bedrijventerrein zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn zowel de bedrijven toegestaan, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In bijlage 1 van de toelichting is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken zijn bedrijfswoningen nader geregeld, deze zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en mogen een inhoud hebben van ten hoogste 600 m³.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen eveneens niet toegestaan.

Bedrijventerrein (Artikel 5)

Het bedrijventerrein Maasambacht is voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming zijn zowel de bedrijven toegestaan, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals water, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In bijlage 1 van de toelichting is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

De milieuzonering is op de kaart aangegeven door middel van categorieaanduidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Op de kaart is na de letter die de bestemming aangeeft, de hoogst toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (tussen haakjes) aangegeven (bijvoorbeeld b<2). Een aantal bedrijven voldoet niet aan de aldaar maximale toelaatbare categorie, maar kunnen ter plaatse wel gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven zijn maatbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat bij verplaatsing of beëindiging van een dergelijk bedrijf eenzelfde soort bedrijf is toegestaan of een bedrijf dat past binnen de toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming mogen alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de kaart en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven.

Binnen deze bestemming zijn een aantal bedrijfswoningen aanwezig. Deze bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan, maar daarbij geldt dat de inhoud van de woningen maximaal 600 m³ mag bedragen. De vestiging van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan.

Net als bij de bestemming 'Bedrijf' zijn ook hier risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen uitgesloten en is het college via een afwijkingsmogelijkheid bevoegd om bedrijfsactiviteiten toe te staan uit ten hoogste 1 bedrijfscategorie hoger dan direct is toegestaan.

Er zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van kantoren, die een maximumomvang voorschrijven voor bedrijfsgerelateerde kantoren en die zelfstandige kantoren uitsluiten met uitzondering van de bestaande zelfstandige kantoren. Ook voor detailhandel geldt dat dit wordt uitgesloten, met uitzondering van bestaand detailhandelsbedrijven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in 'reguliere' detailhandel en detailhandel in volumineuze goederen, die ieder met een specifieke aanduiding worden toegestaan.

Tot slot kent de bestemming diverse afwijkings- en wijzigingsregels om de nodige flexibiliteit aan te brengen.

Gemengd - 1 (Artikel 6)

De bestemming 'Gemengd - 1' is toegekend langs het Cornelis Houtmanplein, het Oranjeplein en het Prinses Marianneplein, voor de complexen waar zich op de begane grond voorzieningen bevinden en daarboven woningen. In de strip op de begane grond zijn diverse functies onderling uitwisselbaar, te weten detailhandel, dienstverlening en horeca. Op de verdiepingen is uitsluitend het wonen toegestaan.

Bij het Prinses Marianneplein wordt daarnaast specifiek de functie maatschappelijk toegestaan.

Groen (Artikel 7)

De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming 'Groen'. Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk.

Kantoor (Artikel 8)

De zelfstandige kantoren die gevestigd zijn aan de Korte Kruisweg 48, Prinses Marijkestraat 14 en aan de Prinses Wilhelminastraat 8 zijn bestemd als 'Kantoor'.

Maatschappelijk (Artikel 9)

Maatschappelijke functies, waaronder de kerken, scholen, zorginstellingen, kinderopvang en de begraafplaats, zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'.

In het bestemmingsplan zijn de gronden voor de schoolgebouwen en schoolterreinen dus ook bestemd als 'Maatschappelijk'. Aangezien de gemeente Westland haar medewerking wil verlenen aan multifunctioneel gebruik van de schoolgebouwen en de schoolterreinen (deze worden immers steeds vaker voor bredere activiteiten dan louter scholing gebruikt), is de bestemming zo ruim en flexibel mogelijk gehouden zonder specifieke functieaanduidingen, zoals 'school'. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het gebruik van het schoolgebouw en het schoolterrein ook buiten de reguliere schooltijden mogelijk is door medegebruikers. Bovendien sluit deze wijze van bestemmen aan bij recente uitspraken van de Raad van State inzake het (multifunctioneel) gebruik van schoolpleinen.

De begraafplaats is daarentegen wel voorzien van een specifieke aanduiding. Vanwege het specifieke karakter is het ongewenst dat deze functie inwisselbaar zou zijn met een andere maatschappelijke voorziening.

Tot slot is ook de discotheek op het bedrijventerrein, die op basis van het vigerende bestemmingsplan binnen de maatschappelijke bestemming valt, voorzien van een specifieke aanduiding. Hiermee wordt ter plaatse het gebruik als discotheek toegestaan.

Sport (Artikel 10)

De sportvelden en bijbehorende clubgebouwen, hebben de bestemming 'Sport'.

Tuin (Artikel 11)

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de op de gronden aanwezige hoofdgebouwen. Het betreft hier in de meeste gevallen woningen. Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid voor het college om erkers toe te staan.

Verkeer (Artikel 12)

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 13)

Het openbaar gebied in het nieuwe woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

Water (Artikel 14)
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor 'Water'.

Wonen (Artikel 15)

In het bestemmingsplan is het wonen de belangrijkste functie. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: 'Wonen' en 'Tuin' (zie voorbeeld hieronder). De bestemming 'Tuin' is al besproken onder artikel 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000020-onhe_0017.png"

Standaardsituatie woonpercelen (uitsnede analoge verbeelding)

De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als 'Tuin' (zie onder artikel 12).

Bouwvlakken hoofdgebouwen

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is de begrenzing van de bouwvlakken aan de achterzijde van de woning vaak op 1 of 2 m uit de bestaande achtergevel neergelegd. Ook in dit bestemmingsplan wordt deze ruimte geboden.

Daar waar niet duidelijk is waar de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen is een gevellijn opgenomen.

Sommige woningen zijn voorzien van bouwaanduidingen die specifiek regelen of woningen gestapeld gebouwd dienen te worden. Per hoofdgebouw is tot slot de goot- en bouwhoogte vastgelegd.

Erfbebouwing

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.

In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.

Overige functies naast het wonen

Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn naast de woonfunctie ook andere functies aanwezig. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld een tandartsenpraktijk, kapsalons, beperkte detailhandel of ondersteunende zorgvoorzieningen. Deze functies hebben een specifieke functieaanduiding om het huidige gebruik goed mogelijk te maken.

Leiding - Riool (Artikel 16)

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante gasleiding en afvalwatertransportleiding zijn de bestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool' opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.

Waarde - Archeologie (Artikel 17 en Artikel 18)

Conform het archeologiebeleid worden twee afzonderlijke beschermingsregimes vastgelegd in het kader van te beschermen archeologische waarden. Een groot gedeelte van het plangebied valt onder verwachtingszone III, dat is bestemd als 'Waarde - Archeologie - 4'. Voor een kleiner deel, in een strip langs de noordoostelijke plangrens, geldt verwachtingszone II. Dit is bestemd als 'Waarde - Archeologie - 3'. Deze bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Het onderscheid zit in het feit dat binnen categorie verwachtingszone II vanwege de hogere verwachtingswaarde eerder onderzoek nodig is (vanaf 250 m²) dan binnen de categorie onderzoeksgebied B (vanaf 500 m²).

In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen.

Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.

Waarde - Winkelgebied (Artikel 19)

Voor het kernwinkelgebied en de aanlooproutes is de dubbelbestemming 'Waarde - Winkelgebied' opgenomen. In dit gebied geldt dat voor de activiteit slopen een omgevingsvergunning benodigd is.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 20)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Het betreft de Zanddijk (kernzone en beschermingszone).

Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming 'Waterstaat' zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap Delfland van toepassing is.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Watering' en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het waterschap.

4.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 21)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 22)

Overschrijding bouwgrenzen

Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Ondergrondse bouwwerken

In dit lid is bepaald dat de regels in dit plan ook van toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken.

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Parkeernormering

In dit artikel is bepaald dat bij elke ontwikkeling de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) dient te worden toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.

Dakkapellen

In dit artikel is een regeling opgenomen voor de maatvoering van dakkapellen op hoofdgebouwen.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 23)

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene gebruiksregels (Artikel 23)

In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 24)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 25)

In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen.

Overige regels (Artikel 26)

Karakteristiek waardevolle bebouwing

In het plangebied zijn een aantal gebouwen aanwezig welke als cultuurhistorisch waardevol zijn aangemerkt. Deze gebouwen hebben op de plankaart de aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze bouwwerken is een aantal beschermende regels opgenomen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een sloopverbod zonder omgevingsvergunning.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

4.3.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 27)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 28)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Handhaven op maat (1 februari 2011 door het college vastgesteld)

Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving-normstelling-vergunningverlening-uitvoering-toezicht-handhaving). De handhaving van de regelgeving, vervat in dit plan, is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

Resultaten inventarisatie

Pr. Mauritsstraat 22-24

Betreft bewoning van 2 woningen door burgers. Deze zijn niet positief bestemd, omdat deze woningen gelegen zijn op een bedrijventerrein, waar eveneens zware bedrijvigheid (categorie 3.2) is toegestaan.

Tuindersweg 69

Betreft vestiging huidverzorgingsinstituut Dermo Vite in een bedrijfspand. Deze activiteit is positief bestemd middels een functie-aanduiding 'dienstverlening' (dv).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen' zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.2 Inspraak En Overleg

6.2 Inspraak en overleg

6.2.1 Inspraak

Gezien het feit dat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat, wordt het houden van een inspraakprocedure niet noodzakelijk geacht.

6.2.2 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners voorgelegd. Deze zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien.

Overlegreacties

  1. 1. Pipeline Control

Samenvatting:

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 2. Tennet

Samenvatting:

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 3. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting:

Dit plan is conform het beleid, zoals dit is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 4. Stadsgewest Haaglanden

Samenvatting:

Dit plan is conform het Regionaal Structuurplan Haaglanden en het sectorale regionale beleid. Dit betekent dat er geen bestuurlijke reactie nodig is. Bij geen reactie betekent dit vanuit de regeling Stadsgewest Haaglanden 1995 dat wordt ingestemd met het plan.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 5. VROM-inspectie

Samenvatting:

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 6. Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.

Samenvatting:

Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen.

Beantwoording:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  1. 7. Hoogheemraadschap van Delfland

Samenvatting:

Er kan niet worden ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan, omdat onvoldoende invulling wordt gegeven aan het beleid van Delfland zoals vermeld in de handreiking Watertoets 2007 voor wat betreft de ' thema's 'waterkwantiteit', 'riolering' en 'waterkering'.

  1. a. Binnen de kern Maasdijk is er op een aantal locaties sprake van wateroverlast als gevolg van beperkte afvoercapaciteit en structuur van zowel het oppervlaktewater als het gemeentelijk rioleringsstelsel. Door middel van het traject 'Proeftuin Oranjepolder' wordt door de gemeente Westland en Delfland gezamenlijk naar oplossingen gezocht. Verzocht wordt om hiernaar te verwijzen bij relevant beleid.
  2. b. Er wordt opgemerkt dat toekomstige ontwikkelingen dienen te worden aangegrepen om de mogelijkheden voor het watersysteem en het rioleringsstelsel te verbeteren.
  3. c. Geadviseerd wordt om een minimale bouwhoogte in de planregels op te nemen voor gebruiksruimten die gelegen zijn onder peil. Deze dienen waterdicht te worden uitgevoerd.
  4. d. Op de planverbeelding is de dubbelbestemming 'Waterstaat – waterkering' op een juiste wijze weergegeven. Verzocht wordt om dit in de toelichting te verwerken. Tevens wordt daarbij verzocht om de adviesverplichting bij de waterbeheerder op te nemen in de planregels.

Beantwoording:

  1. a. In de waterparagraaf, opgenomen in de toelichting, zal verwezen worden naar het gebiedsproces 'Proeftuin Oranjepolder' voor het oplossen van de wateroverlast als gevolg van beperkte afvoercapaciteit en structuur van zowel het oppervlaktewater als het gemeentelijk rioleringsstelsel.
  2. b. Het bestemmingsplan Kern Maasdijk betreft een conserverend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Mochten er zich in de toekomst nieuwe ontwikkelingen voordoen, dan zullen hiervoor afzonderlijke planologische procedures worden gevolgd. In het kader van die procedures zal bekeken worden of en zo ja, in hoeverre de nieuwe ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de mogelijkheden voor het watersysteem en het rioolstelsel te verbeteren;
  3. c. De in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan Kern Maasdijk ingediende vooroverlegreactie dateert van voor de terinzagelegging van ontwerp bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland. Bij het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland heeft uitvoerig overleg met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden over o.a. het waterdicht bouwen. Dit overleg heeft er, alles afwegende, toe geleid dat de regel m.b.t. waterdicht bouwen uit het ontwerp bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland is gehaald. Wel worden er een aantal nadere afspraken neergelegd in een intentieverklaring. Bij het ontwerp bestemmingsplan Kern Maasdijk wenst de gemeente dezelfde lijn te volgen als bij het ontwerp bestemmingsplan Glastuinbouwgebied d.w.z. dat er geen regel m.b.t. waterdicht bouwen aan het bestemmingsplan wordt toegevoegd. Wel zal in overleg met het Hoogheemraadschap bekeken worden of het plangebied van Kern Maasdijk wordt toegevoegd aan het gebied waarop de nog bovengenoemde intentieverklaring betrekking zal hebben;
  4. d. In de toelichting zal de dubbelbestemming 'Waterstaat – waterkering' op een juiste wijze worden weergegeven. De adviesverplichting voor ontwikkelingen binnen de keurzone zal in de planregels worden opgenomen.
  1. 8. Hulpverleningsregio Haaglanden

Samenvatting:

  1. a. Om de gevolgen bij het vrijkomen van toxische stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij verbouw en nieuwbouw van de woon- en maatschappelijke bestemmingen binnen het invloedsgebied van 'Gebr. van Staalduinen b.v.' een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn.
  2. b. Geadviseerd wordt om bij eventuele verbouw en nieuwbouw van de woon- en maatschappelijke bestemmingen binnen het invloedsgebied van 'Gebr. van Staalduinen b.v.' een vluchtweg te realiseren via de gevel in een afgekeerde zijde van deze risicobron.
  3. c. Geadviseerd wordt om de bewoners en gebruikers van objecten binnen het invloedsgebied 'Gebr. van Staalduinen b.v.' te informeren over de verschillende risico's en gevaren in de omgeving van deze risicobron en de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.
  4. d. Op dit moment zijn de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied 'Kern Maasdijk' voldoende. Het is van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten van het plangebied en de bluswatervoorzieningen behouden blijven. Bij wijzigingen aan de wegenstructuur en bluswatervoorzieningen binnen of nabij het plangebied wordt geadviseerd om de afdeling Risicobeheersing Westland (VRH) bij deze ontwikkelingen te betrekken.

Beantwoording:

  1. a. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen geen voorschriften opgenomen worden om dit te realiseren. Dit zal in overweging genomen moeten worden bij individuele omgevingsvergunningen. Dit advies geeft geen aanleiding voor verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
  2. b. Aangezien hier sprake is van een bestaande situatie is het moeilijk om invulling te geven aan dit advies. Dit zal in overweging genomen moeten worden bij individuele omgevingsvergunningen. Dit advies geeft daarom geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
  3. c. Er wordt in de regio Haaglanden gewerkt aan een risicocommunicatiecampagne. De gemeente Westland is bij deze campagne betrokken en zal daarmee, in samenwerking met de overige Haaglanden gemeenten, een adequate invulling geven aan risicocommunicatie. Dit advies geeft geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.
  4. d. Bij grootschalige veranderingen aan het wegennet, zal in het proces om tot wijziging van het bestemmingsplan de VRH betrokken worden. Dit advies geeft daarom geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Staten Van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 1 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staten van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie

Bijlage 3 Afwijkende Functies Bedrijventerrein

Bijlage 3 Afwijkende functies bedrijventerrein

Bijlage 4 Bureauonderzoek Ecologie

Bijlage 4 Bureauonderzoek ecologie

Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten