KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Natuur - Ecologische Verbindingszone
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Projectbeschrijving
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Geldend Bestemmingsplan
2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Wenselijkheid Afwijken Van Het Bestemmingsplan
3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Luchtkwaliteit
3.5 Water
3.6 Ecologie
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Molenslag nabij Monster

Projectbesluit - Gemeente Westland

Onherroepelijk op 30-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 permanent strandpaviljoen

een horecabedrijf in de vorm van een strandpaviljoen dat uitsluitend op het strand wordt geplaatst ten behoeve van strandrecreatie, en dat het jaarrond op het strand mag zijn geplaatst binnen een door een op de planverbeelding aangeduide zone van het strand.

2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Natuur - Ecologische Verbindingszone

De regels zoals opgenomen in artikel 7 van bestemmingsplan Kust zijn overeenkomstig van toepassing.

2.1 Bestemmingsomschrijving

De bouwregels zoals opgenomen in artikel 7.2 van het bestemmingsplan Kust zijn van toepassing op dit bouwplan.
Voor wat betreft de maximale bouwhoogte wordt het peil bepaald vanaf 2 meter boven het strand, waardoor er een gebouw gerealiseerd kan worden met een maximale goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 6 meter.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een strandpaviljoen op het perceel Molenslag 10 op het strand te Monster.
afbeelding

1.2 Projectbeschrijving

De aanvraag omgevingsvergunning omvat het oprichten van een permanent strandpaviljoen op het perceel Molenslag 10 te Monster. Het huidige seizoensgebonden strandpaviljoen Bij Ons zal hierdoor komen te vervallen, en op dezelfde locatie zal het nieuwe permanente paviljoen opgericht worden.
afbeelding
afbeelding

1.3 Ligging Plangebied

Het projectgebied is gelegen op het strand van Monster aan de kust van Westland. Het plangebied ligt ten zuiden van de strandopgang Molenslag te Monster.
afbeelding
afbeelding

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Kust' van kracht. De aanvraag om omgevingsvergunning is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het oprichten van een permanent strandpaviljoen op het strand op gronden met de bestemming 'Natuur-Ecologische verbindingszone' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur- strandpaviljoen' en de bestemming 'Waterstaat -waterstaatkundige functie' niet is toegestaan. Er is in het geldende bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het verzoek mogelijk te maken.
afbeelding
Figuur - Uitsnede bestemmingsplanverbeelding
afbeelding
Figuur - Uitsnede legenda bestemmingsplan
Het plan is tevens getoetst aan het ontwerpbestemmingsplan 'Kust, eerste partiële herziening' wat terinzage heeft gelegen van 5 juli 2013 t/m 22 augustus 2013. Het plan is in overeenstemming met deze herziening.

2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie
De gemeente heeft nog geen structuurvisie vastgesteld als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens het overgangsrecht van deze wet wordt een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijkgesteld met een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de nieuwe wet.
De gemeente heeft geen eigen structuurplan, maar voor de gemeente geldt wel een regionaal structuurplan van het Stadsgewest Haaglanden 2020 zoals verwoord in 2.1.2.
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Daarmee geeft de visie ook andere partijen inzicht in de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwclusters (inclusief de niet ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen biedt het ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen. De visie bevat tevens richtinggevende uitspraken over de rol van de gemeente ten aanzien van de glastuinbouwclusters en de andere ruimtebehoevende functies.
Evaluatie Visie Greenport Westland 2020 (2010)
De Raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Visie Greenport Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen-)resultaten van de visie over, in het bijzonder, de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over 'hoe nu verder?'. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. De evaluatie bepaalt de koers voor de in ontwikkeling zijnde gemeentelijke structuurvisie en zal hét vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van derden.
Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu (2005)
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast.
Toerisme en Recreatie
Eind november 2012 is de beleidsvisie toerisme en recreatie “Beleef Westland” vastgesteld. Daarin staat het volgende opgenomen over jaarrondexploitatie. Het Hoogheemraadschap van Delfland en Provincie verkennen de mogelijkheden om in beperkte mate ook jaarrond exploitatie toe te laten. In de loop van 2013 zal er meer duidelijkheid komen over het standpunt van het Hoogheemraadschap van Delfland, waarbij veiligheid en behoud van natuurwaarde harde voorwaarden zijn. Zodra in de toekomst vanuit de toetsing op zeewering en natuurbescherming door de verantwoordelijke overheden jaarrond exploitatie van de paviljoens mogelijk wordt, zal het standpunt van de gemeente met het oog op de recreatieve waarde hierin meebewegen. Jaarrond exploitatie van strandpaviljoens en watersport sluit immers goed aan bij de wens om zonder extra belastende activiteiten, meer strandbezoekers te verwelkomen. Bovendien beantwoordt het aan de vraag om 'slecht weer'-activiteiten in het Westland te ontplooien.
De insteek op beter en niet méér, wordt hier ingevuld door niet meer van hetzelfde toe te staan, maar in het aanbod voor de recreant functioneel iets toe te voegen: het hele jaar voorzieningen op het strand. Het tijdelijke karakter van het bouwwerk vervalt bij jaarrondexploitatie, waardoor de terugverdientijd voor kwalitatieve investeringen wordt verlengd. Bij een aanvraag tot jaarrond exploitatie zal de gemeente daarom toetsen of de stedenbouwkundige/ruimtelijke kwaliteit van een strandpaviljoen en de directe omgeving een impuls kan krijgen. Daarnaast stelt ook het stormseizoen extra eisen aan de bebouwing. Het is gewenst dat er bij permanente bebouwing op het strand werkelijk functioneel sprake is van exploitatie en het beschikbaar zijn van de horeca- of sportfunctie. Het is niet de bedoeling dat een paviljoen met horeca- of sportfunctie met gesloten luiken de verruimde mogelijkheden gebruiken als eenvoudige winteropslag.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
afbeeldingafbeelding
In het plan is het perceel Molenslag 10 te Monster aangeduid als Natura 2000 gebied.

2.1.3 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)
Doel van de structuurvisie “Visie op Zuid-Holland” is de versterking van de samenhang, de herkenbaarheid en de diversiteit in de provincie Zuid-Holland. De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda is aangegeven hoe de provincie en de verschillende partners de structuurvisie gaan uitvoeren.
De structuurvisie vervangt het interim beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening dat voor het plangebied was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), het streekplan Zuid-Holland-West (2003) en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, en de Nota Regels voor Ruimte (2006).
De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven:
  1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart is vergelijkbaar met een streekplankaart. Deze kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. De kwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk.
Het doel van de structuurvisie draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en aan een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkelingen en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
afbeeldingafbeelding
Figuur - uitsnede functiekaart
Ontwerp Structuurvisie Westland 2020-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen.
De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen.
Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie.
De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
afbeelding
De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. Westland in 2040
  2. Structuurvisie 2020
  3. Strategische Uitvoeringsagenda
  4. Logboek communicatie
  5. Milieu effectrapportage
De ontwerpstructuurvisie ligt vanaf 1 juli 2013 tot en met 8 september 2013 op grond van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
afbeelding
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

In de provinciale Structuurvisie is het gebied waar Molenslag 10 binnen valt aangemerkt als Natuurgebied. In het Regionaal Structuurplan Haaglanden is het nabij gelegen gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' aangemerkt als Natura 2000-gebied. Gelet op voorgaande is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Op 15 februari 2013 heeft de provincie Zuid Holland een vergunning afgegeven op grond van bovengenoemde wet. Het oprichten van een permanent strandpaviljoen past binnen het overheidsbeleid.

2.2 Wenselijkheid Afwijken Van Het Bestemmingsplan

2.2.1 Ruimtelijke afweging

Juridische toets
In het bestemmingsplan ‘Kust’ dat voor de gehele kustlijn van Westland van toepassing is, wordt jaarrond bebouwing niet toegestaan. Om een aanvraag omgevingsvergunning voor het jaarrond exploiteren van een strandpaviljoen/verenigingsgebouw te kunnen verlenen, zal een grote buitenplanse afwijkingsprocedure doorlopen moeten worden.
Stedenbouwkundige toets
Het uitgangspunt bij deze aanvraag zijn de huidige bouwbepalingen in bestemmingsplan Kust voor het oprichten van een strandpaviljoen. Het maximale bruto-vloeroppervlak van een strandpaviljoen mag 450 m² bedragen, van het terras 300 m² en de maximale bouwhoogte bedraagt 6 meter.
Vanuit de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Delfland is de eis gesteld om het gebouw op palen te zetten met een minimale hoogte van 2 meter. Met de maximaal toegestane bouwhoogte van 6 meter zou dan een gebouw van maximaal 4 meter gerealiseerd kunnen worden.
Gelet op de eis van de constructie (palen 2 meter) wordt het NAP (het peil) voor permanente strandpaviljoens bepaald op 2 meter boven het strand. Hierdoor kan een gebouw met een bouwhoogte van 6 meter gerealiseerd worden met een constructie op palen welke 2 meter hoog zullen zijn. In totaal mag het gebouw inclusief de palen maximaal 8 meter hoog zijn. Het plan voldoet hieraan.
Ecologie
Een onderdeel van de omgevingsvergunningsprocedure is het aanvragen van een verklaring van geen bedenkingen bij de provincie Zuid-Holland m.b.t. het jaarrond exploiteren in relatie tot de natuurbeschermingswet. Naast toetsing aan de natuurbeschermingswet, dient een initiatief ook getoetst te worden aan de flora- en faunawet.
Verkeer
De capaciteit van de bestaande parkeerplaats bij Molenslag is ruim voldoende.
Provinciaal beleid
De locatie ligt tegen het Natura 2000 gebied Solleveld & Kapittelduinen aan. De provincie Zuid-Holland beoordeelt of initiatieven (significant) negatieve effecten op het Natura 2000 gebied hebben.

2.2.2 Conclusie

Het nieuwe strandpaviljoen voldoet aan het ruimtelijke beleid voor wat betreft jaarrond bebouwing op het strand. De verschijningsvorm van het nieuwe paviljoen past binnen de huidige regels die gelden voor seizoensgebonden strandpaviljoens. Het bruto vloeroppervlak van het strandpaviljoen bedraagt niet meer dan 450 m² en het terras heeft een oppervlakte van ca. 300 m². De ruimte op de 1e verdieping wordt gezien als technische ruimte, en vervolgens dus ook niet meegerekend als bruto vloeroppervlak. Ook voor wat betreft de maximale goot- en bouwhoogte voldoet het plan. De bouwhoogte bedraagt 6 meter en de goothoogte 3 meter. Het pand wordt op palen gebouwd van minimaal 2 meter, om te kunnen voldoen aan de eisen die de provincie Zuid-Holland heeft gesteld. Gelet hierop wordt alleen de bebouwing van het pand gerekend voor wat betreft de maximale hoogte. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er dan ook geen bezwaar tegen dit bouwplan.
Tevens heeft het Hoogheemraadschap van Delfland op 9 mei 2012 een watervergunning afgegeven aan de eigenaren van strandpaviljoen Bij Ons. Ook de provincie Zuid-Holland heeft op 15 februari 2013 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend.
Gelet op bovenstaande is het wenselijk om medewerking te verlenen aan het oprichten van een permanent strandpaviljoen op het perceel Molenslag 10 op het strand te Monster.

3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het plan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

3.1.2 Conclusie

Bij het realiseren van nieuwe milieugevoelige functies (zoals woningen) dient rekening te worden gehouden met milieuhinderlijke activiteiten in de omgeving. De omgevingsvergunning maakt onderdeel uit van de kust. In de nabijheid van het bouwplan zijn geen conflicterende functies aanwezig en is milieuzonering derhalve niet van toepassing.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
In een ruimtelijke procedure die voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het plan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige geluidskwaliteit, met name of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.

3.2.2 Conclusie

De volgende voorwaarden zijn van toepassing voor wat betreft geluid:
  • Het terras moet na 23.00 uur gesloten zijn. De bij het terras behorende verlichting en geluidsinstallatie moeten na 23.00 uur zijn uitgeschakeld;
  • Het equivalent geluidniveau binnen het strandpaviljoen bij normale bedrijfsvoering, met uitzondering van incidentele of collectieve festiviteiten, bedraagt maximaal 70 dB(A);
  • In de maand februari mogen vanwege de vestiging van broedvogels in het nabijgelegen Natura 2000-gebied en beschermd natuurmonument geen festiviteiten met een afwijkend equivalent geluidniveau van meer dan 70 dB(A) plaatsvinden;
  • Het meten en berekenen van het geluidniveau en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.

3.3 Externe Veiligheid

3.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.3.2 Conclusie

In de omgeving van het strandpaviljoen zijn geen BEVI inrichtingen aanwezig waardoor er zoneringen en veiligheidsnormen van toepassing zijn die een risico vormen voor personen. Tevens zijn er geen buisleidingen of route gevaarlijke stoffen binnen de daarvoor genoemde afstanden. Op het gebied van externe veiligheid en milieuaspecten bestaan geen belemmeringen voor het oprichten van het permanente strandpaviljoen.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof
Toetsing van
Grenswaarde
Geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
60 µg/m³
2010 t/m 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.4.2 Conclusie

Het oprichten van een strandpaviljoen leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet op het voorgaande staat de Wlk de uitvoering van het plan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
  • Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.
Provinciaal:
  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Rijkswaterstaat de beheerder is van het strand (zeewaarts vanaf de duinvoet) en de Noordzee. Daardoor is Rijkswaterstaat ook partij in het watertoetsoverleg.
Beleidslijn Kust
De beleidslijn heeft een driedelig karakter. De Beleidslijn Kust:
  • verheldert rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden in het kustfundament voor de ruimtelijke ordening, waterveiligheid en natuur;
  • geeft een uitleg van het rijksbeleid voor waterveiligheid uit de 3e Kustnota en de PKB Nota Ruimte;
  • bevat een kader vanuit het waterveiligheidsbelang voor toetsing van ingrepen of activiteiten met een ruimtebeslag. Het kader is bindend voor het rijk en biedt een handreiking voor andere overheden.
Met de beleidslijn wil het rijk binnen het vigerend rijksbeleid ontwikkelingen mogelijk maken waar dat verantwoord is, in combinatie met de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de kust. De afweging over de ruimtelijke ontwikkeling vindt vanuit het sturingsprincipe 'decentraal wat kan, centraal wat moet' primair plaats op het niveau van een provincie en een gemeente. Waterschappen passen de Keur tot en hebben daarmee ook zeggenschap over activiteiten en ingrepen in de zones van de waterkering. Over grote projecten van nationaal belang besluit het rijk.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Nationaal Waterplan (NW);

3.5.2 Conclusie

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 9 mei 2012 een watervergunning afgegeven voor het gebruikmaken van een waterstaatswerk, een beschermingszone of een profiel van vrije ruimte, waarvoor krachtens de Keur Delfland vergunning is vereist.
Het plan is tevens getoetst aan de Beleidslijn Kust. De bebouwing/paviljoen voldoen aan de beleidslijn en concreet aan de volgende voorwaarden:
  • jaarrond paviljoen staan op palen;
  • bovenkant paal/ onderkant paviljoen ligt minimaal op Nap + 4 meter;
  • de ruimte onder het paviljoen moet open blijven, zand en wind moet er onderdoor kunnen waaien;
  • vergunning wordt verleend voor maximaal 5 jaar;
  • het paviljoen moet in delen uiteen kunnen vallen;
  • het paviljoen mag de doorstuiving van zand naar het duingebied niet beïnvloeden;
  • het verplaatsen van zand zonder vergunning/toestemming van Rijkswaterstaat is niet toegestaan;
  • eventuele schade aan het paviljoen als gevolg van wind en water komen voor rekening van paviljoenhouder. Buitendijks bouwen is voor rekening en risico van initiatiefnemer;
  • boven de hoogwaterlijn dient te allen tijde een 10 meter brede strook vrij te blijven van bebouwing en materialen om hulpdiensten doorgang te bieden.

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de
Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
  1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
  1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
  1. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.6.2 Onderzoek

Op 26 oktober 2012 is door Oranjewoud een voortoets Natuurbeschermingswet en onderzoek Flora- en faunawet en ecologische hoofdstructuur opgesteld.

3.6.3 Conclusie

Op grond van de verleende natuurbeschermingswetvergunning van de provincie Zuid-Holland, hieronder de voorwaarde waaraan voldaan dient te worden:
  • De bebouwing dient op palen van tenminste 2 meter hoogte te worden geplaatst. De ruimte onder de vloer van het bouwwerk mag niet worden afgeschermd om doorstuiving van zand mogelijk te houden. De ruimte dient vrij gehouden te worden van zandophoging. Indien zandophoging onder de bebouwing optreedt, dient dit zand gelijkmatig richting de duinenrij te worden verplaatst;
  • De bebouwing dient op een afstand van tenminste 10 meter van het raster van de in 2010/2011 aangelegde kustversterking te worden geplaatst;
  • Het strandpaviljoen mag geen belemmering vormen voor het verstuivingsproces van zand en saltspray in het achterliggende Natura 2000-gebied. Vergunninghouder dient uiterlijk 1 december 2016 te rapporteren richting de provincie, over de afstand van de bebouwing ten opzichte van het raster van de kustversterking (duinvoet). Tevens dient gerapporteerd te worden over de doorwaai van zand onder de bebouwing. Deze rapportage heeft betrekking op de periode 2013 tot en met 2016;
  • Het plaatsen van reclame-uitingen van constructieve aard (zoals vlaggenmasten, borden, enzovoorts) in het Natura 2000-gebied is niet toegestaan. Dergelijke reclame-uitingen nabij het Natura 2000-gebied zijn mogelijk vergunningsplichtig in het kader van de wet;
  • In de periode van 15 februari tot 15 juli zijn bouwactiviteiten, anders dan 'normale' opbouw van een strandpaviljoen, niet toegestaan in verband met mogelijke verstoring van broedvogels;
  • Alle verlichting behorend bij het strandpaviljoen (aan gebouw en terras) moet zodanig zijn gericht dat directe lichtstraling richting het Natura 2000-gebied en beschermd natuurmonument wordt voorkomen. De verlichting moet verticaal neerwaarts gericht zijn;
  • Het terras moet na 23.00 uur gesloten zijn. De bij het terras behorende verlichting en geluidsinstallatie moeten na 23.00 uur zijn uitgeschakeld;
  • Het equivalent geluidniveau binnen het strandpaviljoen bij normale bedrijfsvoering, met uitzondering van incidentele of collectieve festiviteiten, bedraagt maximaal 70 dB(A);
  • In de maand februari mogen vanwege de vestiging van broedvogels in het nabijgelegen Natura 2000-gebied en beschermd natuurmonument geen festiviteiten met een afwijkend equivalent geluidniveau van meer dan 70 dB(A) plaatsvinden;
  • Het meten en berekenen van het geluidniveau en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999;
  • Toeleveranciers voor het afleveren van goederen en/of materialen dienen uitsluitend gebruik te maken van strandslag Molenslag. Het gebruik van fietspad F370 is niet toegestaan.

4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Wro maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt door een ruimtelijke procedure. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is geen exploitatieplan opgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd in een anterieure overeenkomst welke op 29 juli 2013 is afgesloten met de eigenaar van strandpaviljoen. Gelet op voorgaande hoeven exploitatiekosten niet opnieuw beoordeeld te worden en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze al in kostenverhaal is voorzien.

4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

Als onderdeel van het vaststellen van een grote buitenplanse afwijking dient ingevolge artikel 5.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) over het bouwplan vooroverleg met instanties gevoerd te worden. Hierbij zijn in het kader van het voorliggende verzoek de volgende instanties ingelicht:
  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden
  • Stadsgewest Haaglanden
De overlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. De uitkomsten van het overleg zijn opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

Van 13 september 2013 tot 25 oktober 2013 heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend. Er is wel een reactie ontvangen van Rijkswaterstaat. De aanbevelingen vanuit deze reactie zijn in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.