KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Water
Artikel 8 Woongebied
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
2 Gebiedsvisie
2.1 Beleidskader
2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
2.3 Gebiedsvisie
2.4 Verkeer
3 Onderzoek
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Water
3.6 Bodem
3.7 Ecologie
3.8 Cultuurhistorische Aspecten
4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
5 Handhaving
5.1 Handhavingsbeleid
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7 Planverbeelding
1 Bodemonderzoek
2 Flora En Fauna Onderzoek
3 Archeologisch Onderzoek
4 Geluidsonderzoek
5 Vleermuizen Onderzoek
6 Stedenbouwkundigplan
7 Watertoets
8 Bedrijven En Milieuzonering
9 Nota Beantwoording Zienswijzen

Hof van Vreeburch te De Lier

Bestemmingsplan - Gemeente Westland

Vastgesteld op 05-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Veilingweg/Vreeburchlaan te De Lier van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.pbp00000038 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch of therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.7 achtererf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.11 bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.12 bedrijfswoning

een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel, waarvan huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen.

1.19 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok
van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.27 erker

een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.32 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van de woning zoals deze in het verleden is opgeleverd, zonder uitbreidingen die eventueel hebben plaatsgevonden.

1.35 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste
éé
n zijde een gesloten wand.

1.36 peil

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld

1.37 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrich-ting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 staat van bedrijfsactiviteiten

de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.40 staat van horeca-activiteiten

de staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.41 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:
verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen, afval inzamelsystemen.

1.42 voorgevel

De naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel

1.43 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing

1.44 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.45 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceels-grenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden met een hoogte van ten hoogste 1 meter.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer – Verblijfsgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen;
  2. en in verband daarmee voor:
    1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden;
    2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
  2. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 8.2.1 onder b of c ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 percentages op de planverbeelding

  1. Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwvlak maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
  2. De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.
  3. Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of overkappingen.

10.2 hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

  1. De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- danwel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.
  2. Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- danwel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.

10.3 overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

De in artikel 10.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in artikel 10.4 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, dakkapellen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

10.4 algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
  • erfafscheidingen:
  • tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1,00 m
  • erfafscheidingen elders 2,00 m
  • overkappingen 3,00 m
  • straatmeubilair 3,00 m
  • lichtmasten 20,00 m
  • antennes ten behoeve van telecommunicatie 5,00 m
niet zijnde schotelantennes
  • overige bouwwerken 2,00 m

10.5 overschrijding bouwgrenzen

De op de plankaart aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  2. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
  4. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
  5. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt

10.6 ondergrondse bouwwerken

  1. de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken;
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a. mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

10.7 parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingswet wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.

11.2 geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
  1. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%; Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  2. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  3. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter;
  4. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  5. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  6. overschrijding van bouwgrenzen en/of bouwvlakken, voorzover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en op een afstand van minimaal 2,5 meter tot de plangren
  7. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden;
  8. het bouwen van erkers, waarbij de volgende regels gelden:
    1. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3e van de van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte met een maximum van 1,5 m;
    2. de breedte van een erker bedraagt ten hoogste 2/3e van de breedte van de gevel;
    3. de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 m óf 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 m;
    4. de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,5 m.
  9. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP);
  10. het vergoten van de goothoogte van aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat:
    1. een ondergeschikt deel van de totale breedte van de gevel opgetrokken mag worden;
    2. de hoogte van de optrekking, gemeten vanuit de oorspronkelijke goothoogte, maximaal 1 m bedraagt.

12.2 Afwijking niet verlenen

Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. brandweeringang;
  3. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

13.2 werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Het bestemmingsplan Hof van Vreeburch te De Lier'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het beleidsmatige doel van de herziening van het geldende planregime is het juridisch mogelijk maken van de realisatie van het woningbouwproject op de hoek van de Veilingweg en de Vreeburchlaan te De Lier (Noordoostkwadrant Liermolen).
De noordoostkwadrant is gedacht als een woonbuurtje met de sfeer van een tuindorp. Het bestaat voornamelijk uit rijwoningen van twee lagen met kap afgewisseld met enkele appartementen, een enkele tweekapper en vrijstaande woningen. Wat betreft de sfeer is aansluiting gezocht op de kleinschaligheid van de Veilingweg en Vreeburchlaan, zowel wat betreft de stedenbouwkundige uitwerking als in de architectuur.
De functie wonen vormt het meest doelmatige gebruik van de gronden, omdat er sprake is van bestaande woningbouw en een nieuwbouwgebied welke vanuit de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland en de Visie Greenport 2020 van de gemeente is aangewezen als woongebied.

1.2 Ligging Plangebied

Het plan is gelegen binnen de grenzen van het voormalige nieuwbouwplan Liermolen aan de oostzijde van de kern De Lier, ten noorden van de watergang De Lee (of Lierwatering). Het gebied sluit aan op de bestaande woonwijken tussen de Lee en de Veilingweg.
De locatie ligt op de hoek van de Veilingweg en de Vreeburchlaan en het plan zal ontsloten worden op de Vreeburchlaan en de nieuw aan te leggen Duitslandlaan aan de westzijde van het plangebied. De Duitslandlaan zal vervolgens worden ontsloten op de bestaande Veilingweg.
afbeelding

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en de 'Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland' van toepassing. De gronden hebben de bestemming 'agrarische doeleinden, glastuinbouw'.
afbeelding

2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie
Westland 2020-Perspectief 2040 Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
afbeelding
Visie Greenport Westland
Door de gemeente Westland is de Greenportvisie ontwikkeld. De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Op de plankaart is het plangebied aangegeven als uitleglocatie voor woningbouw.
Een groot deel van de woningbouwproductie dient opgevangen te worden binnen de bestaande ruimtelijke mogelijkheden. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de rode contouren van de Provinciale Structuurvisie, want verdichting van de kernen door het toevoegen van woningen wordt steeds belangrijker. De verdichting komt mede voort uit het vergroten van het draagvlak voor het voorzieningenniveau en het behouden van duurzaam glas in het buitengebied.
afbeelding
Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010)
Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het standpunt van de raad over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met besluiten per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het wonen (de gewenste functie voor het onderhavige perceel) zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant.
Analyse van de woningbouw laat zien dat de woningvoorraad tussen 2004 en 2009 met 2.000 is toegenomen. De uitleglocaties zijn vrijwel allemaal in ontwikkeling genomen, maar de verdichting van de kernen blijft achter bij het gestelde doel. Tot 2020 kan de woningbehoefte opgevangen worden met de bestaande locaties zoals aangegeven op de plankaart van de Greenportvisie inclusief een bijgestelde verdichtingsopgave.
De woningbouwopgave blijft ambitieus, maar wel realistisch. De oorspronkelijke woningbouwopgave tot 2020 wordt naar beneden bijgesteld. Voor de periode 2009 tot 2020 is de ambitie om 6.300 woningen netto aan de woningvoorraad, inclusief Westlandse Zoom, toe te voegen. Het gaat daarbij om 2.000 woningen op inbreidingslocaties in de kernen.
Ruimtelijk ontwikkelingskader De Lier 2020 (vastgesteld door de raad van de gemeente Westland in 2009)
Doel van de nota ontwikkelingskader voor de kern De Lier is dat de nota als uitgangspunt dient voor ruimtelijke ontwikkelingen in De Lier en als basis dient voor bestemmingsplannen. De Noordoostkwadrant is in het ontwikkelingskader aangewezen als nieuwbouwlocatie voor woningen. De oorspronkelijke visie voor dit gebied gaat uit van een streng carré. Daarbij is echter geen rekening gehouden met financiering, water groen, voorzieningen, bodemgesteldheid, parkeren en het bestaande landschap. In de plannen van dit gebied is dan ook veel aandacht besteed aan water in combinatie met groen waarbij een goede aansluiting is gevonden met het bestaande gebied.
afbeelding
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor woningbouw. De normering is gerelateerd aan de ligging van een plangebied, sociaal of koop, en goedkoop, middelduur of dure woningen. In deze toelichting is de toets aan het WVVP over de parkeernormering opgenomen.
Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010
De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt een beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
Op 16 april 2008 is door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor de regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor locale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc. In het structuurplan is het betrokken gebiedsdeel aangewezen voor “nieuw woongebied" (projectenkaart Haaglanden 2020).
afbeelding

2.1.3 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. In de Visie op Zuid Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
- divers en samenhangend stedelijk netwerk
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
- stad en land verbonden.
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Volgens de kaart van de Structuurvisie zijn de onderhavige gronden aangewezen als "stads en dorpsgebied". Binnen de voornoemde aanduiding wordt ruimte geboden aan wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. Het plan past hier binnen.
afbeelding
In Westland (en de regio Haaglanden) is, op basis van de Grote Woontest, het meest vraag naar een “dorps” woonmilieu. Het bouwplan Hof van Vreeburch voorziet in de behoefte aan dit milieu, door te bouwen in architectuur met een tuindorpkarakter.
Woningbouwprogrammering
De meest recente bevolkingsprognose rechtvaardigt het gemeentelijke woningbouwprogramma.
De prijsklassen van het project Liermolen zijn divers. Ten opzichte van de vraag is er extra aanbod in de categorie “sociaal” en “bereikbaar”, omdat dit in Westland een segment is met een beperkt aanbod in de bestaande bouw. Het plan kent, gerelateerd aan de vraag, procentueel een lager aantal woningen “dure koop”, omdat naar deze prijsklasse op dit moment minder vraag is.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).
afbeelding
Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de woningbouw ontwikkeling binnen de Noordoostkwadrant aan de Veilingweg/Vreeburchlaan te De Lier past in het overheidsbeleid.

2.2 Ruimtelijk-functionele Structuur

De noordoostkwadrant van Liermolen is een woonbuurt grenzend aan de bestaande bebouwing van de Veilingweg en Vreeburchlaan. De bebouwing langs deze twee routes wordt aangevuld met vrijstaande woningen en een tweekapper van twee lagen met kap. Aan de grens van het plangebied is een aantal rijen woningen van twee lagen met kap gepland. In het gebied daartussen zijn korte woonstraten gedacht met rijwoningen van twee lagen met kap. Waar deze straten op de Vreeburchlaan aansluiten zijn drielaags appartementen met kap gepland.
De bouwblokken hebben een vergelijkbare opzet met enige variatie in maat. Een deel van de blokken heeft aan de binnenzijde een parkeerhof. Dit patroon is zo gemaakt, dat het langs de Vreeburchlaan voortgezet kan worden als de realisatie van Liermolen in de toekomst alsnog plaatsvindt. Het kwadrant kent geen doorgaand autoverkeer. De hoofontsluiting is de nieuwe weg naar Liermolen vanaf de Veilingweg. Hier is in de openbare ruimte een tijdelijke voorziening voor spelen opgenomen. Voetgangers en fietsers kunnen ook vanaf de Vreeburchlaan het gebied in.

2.3 Gebiedsvisie

De noordoostkwadrant van Liermolen is een woonbuurt met een afwisselend programma, dat in opzet en sfeer enerzijds aansluiting zoekt bij de tuinderslanen in de omgeving en anderzijds onderdeel moet zijn van een nog te bebouwen woongebied aan de rand van De Lier. Deze twee invloeden zijn verweven in een kleinschalige stedenbouwkundig plan met afwisselende bebouwing.
Het kwadrant krijgt de sfeer van een tuindorp. Aan de Veilingweg en Vreeburchlaan is gekozen voor afwisselende bebouwing, die overwegend bestaat uit vrijstaande bebouwing gelegen in een tuin. Ter hoogte van de zijstraten zijn drielaags appartementen met kap gepland, die worden uitgevoerd als grote huizen met doorschietende daken. Met hun positie aan het einde van de tussenstraten markeren deze gebouwen de overgang van de tuinderslaan naar het woongebied.
De tussenstraten hebben een asymmetrisch profiel. Het zijn straten met aan één zijde parkeervakken, waartussen bomen zijn gedacht. Samen met de tuinstrook voor de woningen hebben deze straten een enigszins besloten karakter. De ontsluitingsweg aan de andere zijde krijgt een doorgaande straatwand van woningen, die direct aan het trottoir staan. Dit is een laan met een schaal, die vooruitloopt op de voortgang van Liermolen. Het is een rustige achtergrond voor een wijkontsluiting. Bij de hoofdontsluiting komen tijdelijke voorzieningen voor spelen en water. Een sloot langs de weg wijkt uit om ruimte te bieden aan een speelveld. Hier is ook een aantal aanvullende parkeerplekken ingetekend.

2.4 Verkeer

Parkeren
De parkeerbehoefte binnen het plangebied voor 119 woningen:
- 42 woningen parkeren op eigen terrein waardoor er een norm overblijft voor bezoekers parkeren 0,3 pp= 12,6 pp;
- 24 appartementen met een norm van 1,7 pp= 40,8 pp;
- 47 woningen in de middenprijsklasse met een norm van 1,9 pp = 89,3 pp;
- 6 woningen in de dure sector met een norm van 2,1 pp = 12,6 pp;
Totaal= 155,3 pp
Binnen het plangebied worden 156 parkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor er voldaan wordt aan de parkeernorm. Om eventuele tekorten tijdens de ontwikkeling van het plangebied aan te vullen, zijn aanvullend 8 plekken gedacht langs de toegangsweg.
afbeelding
Figuur - afbeelding stedenbouwkundigplan verkeer
Langs de weg zijn aan twee zijden parkeerplaatsen voorzien om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de buurt.
Bij een eventuele herinrichting van de weg als onderdeel van de ontwikkeling van de rest van de wijk moeten deze eventueel worden gecompenseerd op een andere plek in de directe nabijheid. De zijstraten hebben, op de meest noordelijke na, slechts aan één zijde haakse parkeerplaatsen met daartussen bomen, die samen met bescheiden voortuinen zorgen voor enige lucht in het straatprofiel.
Verkeersverbindingen en ontsluiting
De openbare ruimte van het kwadrant bestaat uit een aantal straten bestemd voor verkeer en verblijf. Het gebied wordt ontsloten met een wijkontsluitingsweg vanaf de Veilingweg, die met een bocht achter de bestaande woningen gaat om af te buigen naar het zuidoosten.
Ter hoogte van de aansluiting op de Vreeburghlaan is de weg afgesloten voor auto’s, waarmee er ruimte is voor een brede stoep. De Vreeburghlaan krijgt aan de zijde van de nieuwbouw een stoep, zodat het profiel van deze tuinderslaan breder wordt. Daar waar de zijstraten uitkomen op de Vreeburchlaan versmalt de rijbaan tot een fietspad om ruimte te bieden aan een breed trottoir.

3 Onderzoek

3.1 Bedrijven En Milieuzonering

Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen: ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is.
Onderzoek bedrijven en milieuzonering
Op 12 juni 2013 is door Aqua Terra Nova een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot bedrijven en milieuzonering welke als bijlage 8 is toegevoegd aan de toelichting.
Conclusie
De gewenste ruimtelijke ontwikkeling mag geen ingrijpende beperkende invloed hebben op de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven en tevens dient een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden. In de huidige bedrijfsvoering kunnen de bedrijven naar verwachting zonder problemen met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling samen gaan.
De geplande woningbouw ligt echter zodanig binnen de invloedsfeer van twee bedrijven, dat op voorhand niet gegarandeerd kan worden dat toekomstige ontwikkelingen bij bedrijven geen beperkingen zullen ondervinden.

3.2 Geluid

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat. In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering. Los van de wettelijke verplichting ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde geluidsparagraaf omvat.
Gezien het aantal woningen en de hoogte van de geluidbelasting zijn geluidbeperkende maatregelen niet aan de orde. Een geluidsscherm is stedenbouwkundig niet gewenst en geluidarm asfalt is nabij de kruising niet mogelijk wegens afremmend en wringend verkeer. De maximale hogere waarde bedraagt 56 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Conclusie
Het akoestisch onderzoek zal dienen als onderlegger voor het verlenen van een hogere grenswaarde van 56 dB voor het plangebied.

3.3 Luchtkwaliteit

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (Wlk) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De Wlk is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van de mens. Daartoe zijn in het Besluit luchtkwaliteit normen (grenswaarden en plandrempels) voor zes luchtverontreinigende stoffen opgenomen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en fijn stof (PM10). Deze normen dienen door de bestuursorganen in Nederland (rijk, provincies en gemeenten) in acht te worden genomen. Dit geldt o.a. voor het uitoefenen van taken en bevoegdheden op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wlk geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan;
- Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- Een project “niet in betekende mate (NIBM)” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
Conclusie
Het woningbouwproject valt binnen de lijst met categorieën zoals deze in de NIMB zijn vastgelegd, omdat dit een woningbouwproject betreft met minder dan 500 woningen en meer dan één verkeersontsluiting. Onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit is derhalve voor de ontwikkeling van dit project niet noodzakelijk.

3.4 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is momenteel sterk in ontwikkeling. Het externe veiligheidsbeleid van de rijksoverheid richt zich op de beheersing van risico's voor de omgeving aan:
  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • Het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen);
  • Het gebruik van luchthavens.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet zelf bij de risicovolle activiteit zijn betrokken, maar als gevolg van de activiteit wel risico kunnen lopen, zoals omwonenden.
Bij externe veiligheid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Het Besluit legt veiligheidsnormen en zoneringen op aan bedrijven (inrichtingen) die een risico vormen voor personen. Dit betreft o.a. chemische fabrieken, LPG-tankstations, bedrijven met grote ammoniakkoelinstallaties en bedrijven die grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan.
Betreffende het transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ (2010) van kracht waarin veiligheidsnormeringen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd.
Ten aanzien van buisleidingen is sinds 1 januari 2011 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB) met bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (REVB van kracht geworden. Dit besluit vervangt de circulaire voor de risico's van transportleidingen voor aardgas en brandstoffen.
Verder is in 2010 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld die ook van toepassing is op buisleidingen. Dit besluit vervangt ook deze circulaire voor zover het buisleidingen betreft.
In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2006) zal ook de wetgeving voor transport over weg, spoor, water en via lucht worden vervangen door nieuwe regelgeving. Dit betreft het vastleggen van een zogenaamd Basisnet met gebruiksruimtes en veiligheidszones en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten (zorgsystemen en registraties). Momenteel wordt deze regelgeving nader uitgewerkt.
Conclusie
Het project ligt buiten de risicocontouren van risicovolle inrichten en er is geen route gevaarlijke stoffen aanwezig binnen 200 meter van het projectgebied. Vastgesteld wordt dat er in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het project.

3.5 Water

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied valt buiten de kern- en beschermzone van waterkeringen. Voor de bouwwerkzaamheden is geen watervergunning in het kader van de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig.
Waterkwantiteit
De initiatiefnemer dient maatregelen te treffen om aan de waterbergingsopgave van 325 m3/ ha waterberging te voldoen. De gemeente heeft aangegeven een waterpartij langs de westzijde van het plan te willen realiseren. Om aan de wateropgave te voldoen dient deze waterpartij van 165 meter lengte aangelegd te worden met een breedte van 9,15 meter. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven momenteel te werken aan een watersysteemanalyse van de Oude Lierpolder en wenst nadere afstemming omtrent de inrichting van het watersysteem. In de watersysteemanalyse wordt ondermeer onderzocht of de maximale peilstijging voor peilgebied I west terecht gesteld is op 0,45 cm in plaats van 0,60 cm en hoe het gebied Liermolen mogelijk een gunstiger bijdrage kan leveren aan het oplossen van de waterproblematiek in de Oude Lierpolder.
Waterkwaliteit en ecologie
De waterkwaliteit van het afstromend hemelwater van het plangebied zal in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. Op het plangebied vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit en het afstromend water van schone dakverhardingen zal naar verwachting een positief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit hebben.
Onderhoud en bagger
Het onderhoud van de watergang langs de Veilingweg blijft in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het onderhoud van de nieuw te realiseren watergang langs het plangebied komt in handen van de Gemeente Westland.
Afvalwater en riolering
Ten behoeve van het plan zal een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden. Hiermee worden huishoudelijk afvalwaterstromen separaat van hemelwaterstromen afgevoerd. De hemelwaterstromen kunnen derhalve een positieve bijdrage leveren aan de oppervlaktewaterkwaliteit in de polder. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).
Procedure
Deze watertoetsprocedure is nog niet afgerond. De concept watertoets dient nog voorgelegd te worden aan het Hoogheemraadschap van Delfland. Tevens dient nog een nadere planafstemming plaats te vinden in het kader van de watersysteemanalyse van de Oude Lierpolder. Hieraan zal in de komende periode nadere invulling worden gegeven.

3.6 Bodem

De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een plan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Verkennend bodemonderzoek
Ter plaatse van het plangebied te De Lier is door Van der Helm Milieubeheer B.V. een verkennend, aanvullend en actualiserend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740.
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herinrichting. De grond ter plaatse van de toekomstige watergangen is deels vervuild met minerale olie en lood maar zijn voldoende afgeperkt.
Conclusie
Op basis van voorgenoemde gegevens staat het aspect bodem de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

3.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden nagegaan of er planten en dieren voorkomen of worden verwacht, die bedreigd zijn dan wel beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet. Daarnaast moet, in het kader van de Natuurbeschermingswet, worden onderzocht of het projectgebied is gelegen in of in de directe omgeving van beschermde natuurgebieden.
Een Eco-effectscan heeft als doel te inventariseren of een project in strijd zou kunnen zijn met de natuurwetgeving. Deze natuurwetgeving betreft de:
• Flora- en faunawet voor beschermde soorten.
• Natuurbeschermingswet voor beschermde natuurgebieden.
• Nota Ruimte voor het planologisch veiligstellen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) via de Wet Ruimtelijke Ordening.
Onderzoek
Vaatplanten
Er zijn geen soorten geteld die op de Rode lijst staan of worden beschermd door de Habitatrichtlijn. De meest opvallende soorten zijn gevonden langs de tuindersweg. De Zwanebloem (Butomus umbellatus) is vermeld op lijst 1 (algemene soorten) in de Flora- en faunawet.
Vogels
Ondanks dat de waargenomen en verwachte vogelsoorten allen onder de Flora- en faunawet een beschermde status hebben, geldt in feite alleen een verstoringsverbod tijdens het broedseizoen (meestal is dit vanaf februari tot augustus, afhakelijk van het klimaat). Gezien de aard van het terrein is het aannemelijk dat vogels het gebied gebruiken als broedgebied. De werkzaamheden zullen een verstorend karakter hebben op de aanwezige broedvogels. Er worden op termijn geen negatieve effecten op deze soorten verwacht.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen zoogdieren waargenomen die vallen onder de Flora- en faunawet. De verwachting is dat in de ruige slootkanten en in de lage beplanting de algemene kleine zoogdieren kunnen voorkomen. De braakliggende tuinbouwbedrijven zijn begroeid met een pioniervegetatie. Deze terreinen vormen over enige tijd een uitstekende biotoop voor de kleinere algemene zoogdieren. Door de werkzaamheden zullen diverse zoogdieren worden verontrust. Er worden op termijn geen negatieve effecten op deze soorten verwacht. De nieuwe voorgenomen inrichting zal op veel zoogdiersoorten een positief effect hebben.
Amfibieën
Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën waargenomen. Het is aannemelijk dat er in watergangen en begroeide kanten amfibieën voorkomen. Er worden op termijn geen negatieve effecten op deze beschermde soorten verwacht. Ook voor de amfibieën zal de voorgenomen inrichting van het gebied een positief effect hebben.
Vissen
Uit de recente inventarisatiegegevens van het Hoogheemraadschap van Delfland blijkt dat de beschermde vissen grote modderkruiper en bittervoorn algemeen in het Westland voorkomen. Recente gegevens van het Hoogheemraadschap van Delfland tonen aan dat de verspreiding van beide soorten is teruggelopen. In het plangebied zijn geen meldingen bekend. De watergangen in het onderzoeksgebied zijn ongeschikt voor genoemde vissoorten. Er worden op termijn geen negatieve effecten op deze beschermde vissoorten verwacht.
Vleermuizen
Sporen van vleermuizen zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Het is wel aannemelijk dat er in het terrein vleermuizen voorkomen. Vooral in de zomerperiode is het gebied in de nabijheid van de watergangen aantrekkelijk voor deze zoogdieren als foerageer - en migreergebied. In de aanwezige beplanting zijn geen dode of holle bomen aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen dat er in het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De watergang langs de locatie wordt waarschijnlijk als foerageer - en migreergebied gebruikt door diverse soorten vleermuizen. Door de herinrichting van het gebied wordt het foerageergebied verbeterd. Er worden geen negatieve effecten verwacht.
Vlinders en Libellen
Het is niet aannemelijk dat er beschermde soorten vlinders, libellen of andere ongewervelde dieren voorkomen. Bloemrijke vegetaties komen in het gebied niet voor.
Conclusie/advies
Om het foerageergebied langs de watergangen voor de vleermuizen te verbeteren is gebruik van speciale groene verlichting langs de watergangen aan te bevelen. Het gebruik van groen licht is minder verstorend voor vogels en vleermuizen. Ook de toekomst ige bewoners zullen minder hinder ondervinden van het licht.
Tijdens eventuele maaiwerkzaamheden dient voorafgaande aan de werkzaamheden het terrein op de aanwezigheid van grotere zoogdieren te worden geïnspecteerd. De werkzaamheden dienen dusdanig te worden uitgevoerd dat aanwezige zoogdieren kunnen vluchten.
Voor de werkzaamheden aan de watergangen is het werken volgens de gedragscode van de waterschappen ”Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen” aanbevolen. Hieronder is het advies bij voorkomende werkzaamheden aangegeven: Het afdammen, dempen of vergraven van de watergangen wordt op plaatsen waar juridisch zwaarder beschermde soorten worden verwacht, in beginsel uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november. Dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en voor de winterslaap van amfibieën en reptielen.
Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen (dat normaal gesproken loopt van februari tot augustus) worden uitgevoerd, is een onderzoek naar de voorkomende vogelsoorten niet noodzakelijk omdat in dat geval geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.
Indien er bij de uitvoering voldaan wordt aan bovenstaande adviezen, kan geconcludeerd worden dat er in het kader van natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor het project.

3.8 Cultuurhistorische Aspecten

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De Cultuur Historische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland (Provincie Zuid-Holland 2003) laat zien dat het projectgebied is gesitueerd in een gebied met een redelijke tot (zeer) grote kans op archeologische sporen. Belangrijke archeologische waarden zijn in het verleden door grondverbetering en het afgreaven van oud duin inmiddels verloren gegaan. In de belangenafweging die aan het afwijken van het bestemmingsplan "Westmade" ten grondslag ligt, wordt het belang van archeologisch erfgoed overeenkomstig het doel van het Verdrag van Malta meegewogen.
Conform het bestemmingsplan zou in dit plangebied archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden, omdat de funderingen dieper dan 40 cm reiken. Echter na het opstellen van het bestemmingsplan heeft het plangebied deel uitgemaakt van een aanvullend archeologisch onderzoek (Bult, E.J., J. de Bruin & J.-M. Groen, 2005: Westmade en Monster Noord, twee bouwlocaties in de Westlandse Zoom (gemeente Westland). Een Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Na dit onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied Haagweg 43a deel uitmaakt van een gebied, dat in het verleden afgegeest is. Dat wil zeggen dat de bodem dusdanig verstoord is dat er geen archeologische resten te verwachten zijn en er dus in het kader van deze plannen geen archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. De omgevingsvergunning kan wat betreft de archeologie zonder bezwaar verleend worden.
Conclusie
Gelet op bovenstaande is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Vanwege het feit dat het niet volledig is uit te sluiten dat binnen het projectgebied toch nog archeologische resten voorkomen, wordt de uitvoerder van het grondwerk gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag (Monumentenwet).

4 Juridische Planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijke voorgeschreven standarisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels);
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijkingsregels.
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.3 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
  • pbp00000038
De dataset bestaat uit:
  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

4.2.1 Bestemming Woongebied

De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en in verband daarmee voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

4.2.2 Bestemming Verkeer- Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.

4.2.3 Bestemming Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.

4.2.4 Bestemming Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2.5 Bestemming Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat 2011-2014
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Bij de opstelling van het voorontwerpbestemmingsplan voor het totale plangebied Liermolen heeft over het bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij zijn de volgende instanties geraadpleegd:
  • Stadsgewest Haaglanden;
  • Veiligheidsregio Haaglanden;
  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Delfland.
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt.

6.2.2 Zienswijzen

Van 4 oktober 2013 tot en met 15 november 2013 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 12 zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor de nota beantwoording zienswijze bestemmingsplan 'Hof van Vreeburch te De Lier' wordt verwezen naar Bijlage 9 van deze toelichting.

7 Planverbeelding

1 Bodemonderzoek

Klik hier voor bodemonderzoek.

2 Flora En Fauna Onderzoek

Klik hier voor Flora en fauna onderzoek.

3 Archeologisch Onderzoek

Klik hier voor het archeologisch onderzoek.

4 Geluidsonderzoek

Klik hier voor het geluidsonderzoek.

5 Vleermuizen Onderzoek

Klik hier voor vleermuizen onderzoek.

6 Stedenbouwkundigplan

Klik hier voor het stedenbouwkundigplan.

7 Watertoets

Klik hier voor de waterstudie.

8 Bedrijven En Milieuzonering

Klik hier voor het rapport bedrijven en milieuzonering.

9 Nota Beantwoording Zienswijzen

Klik hier voor nota beantwoording zienswijze.