KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Aanpak
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Algemeen
4.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundige Uitgangspunten
4.3 Beeldkwaliteitseisen
4.4 Groenvoorzieningen
4.5 Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Planconcept
5.2 Stedenbouwkundige Structuur
5.3 Relatie Met Het Landschap
5.4 Bouwprogramma
5.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Waterhuishouding
6.3 Archeologie En Cultuurhistorie
6.4 Natuurbescherming
6.5 Leidingen
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
7.1 Algemeen
7.2 Opbouw Regels
7.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg En Inspraak
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Landschapsanalyse & Ruimtelijke Studie Warehouse
Bijlage 2 Stedebouwkundige En Landschappelijke Inpassing Warehouse
Bijlage 3 Definitief Ontwerp
Bijlage 4 Welstandsbeleid
Bijlage 5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Nulsituatie Bodemonderzoek
Bijlage 8 Geuronderzoek
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 11 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 12 Onderzoek Ammoniakkoelinstallatie
Bijlage 13 Aanvullende Onderbouwing Externe Veiligheid Bestemmingsplan Aviko
Bijlage 14 Variantenstudie Watergang Steenderen
Bijlage 15 Inventariserend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 16 Waarderend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 17 Quickscan Ecologie
Bijlage 18 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 19 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 20 Inspraaknota
Bijlage 21 Onderzoek Verkeer En Parkeren Aviko Steenderen
Bijlage 22 1e Raadsbesluit D.d. 17 December 2015
Bijlage 23 Tussenuitspraak Abrvs D.d. 19 Juli 2017
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende Industrie
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Kantoor
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Riool
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Beplanting- En Beheerplan Bedrijfsterrein Aviko
Bijlage 2 Waarde - Archeologie

Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko

Bestemmingsplan - gemeente Bronckhorst

Vastgesteld op 26-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aanleiding voor het bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko" vormen de uitbreidingsplannen van Aviko in Steenderen. Aviko (Aardappel Verwerkende Industrie Keppel en Omstreken) is in 1962 door enkele aardappelboeren opgericht in een oude zuivelfabriek in Hoog-Keppel. In 1975 is Aviko verhuisd naar Steenderen, waar nu nog steeds de hoofdvestiging van de Aviko-groep is gevestigd.

Sinds de oprichting is Aviko uitgegroeid tot Europees marktleider op het gebied van verse, diepgevroren en gedroogde aardappelproducten. Daarnaast is Aviko één van de vier grootste aardappelverwerkers ter

wereld. Aviko beschikt over twaalf productielocaties in Europa en twee productielocaties in China. De verkoop van aardappelproducten vindt plaats in meer dan 100 landen.

In de afgelopen 10 jaar heeft de wereldmarkt voor aardappelproducten een gestage groei van 1,7% per jaar laten zien. De strategie van Aviko voor de komende jaren is gebaseerd op:

  • Streven naar een verhoogde toegevoegde waarde van de productmix.
  • De best in class zijn op gebied van productie en logistiek.
  • Sterke positie op de aardappelmarkt.

Om de productielocatie in Steenderen in de toekomst concurrentiewaardig te maken is een extra warehouse op het Aviko terrein noodzakelijk. Steenderen is een locatie die ook op de lange termijn van strategisch belang voor Aviko is en waar een optimale configuratie noodzakelijk is. De opslagcapaciteit voor diepvriesproducten in Steenderen is echter beperkt. Aviko voert daarom diepvriesproducten, die in Steenderen worden geproduceerd, af naar meerdere warehouses op verschillende locaties in Nederland. Vanuit deze warehouses vindt de uitlevering plaats van producten naar afnemers in binnen- en buitenland.
Met deze werkwijze zijn veel extra transportbewegingen gemoeid. Om de transportbewegingen te beperken en de efficiëntie in opslag te vergroten, is Aviko voornemens een nieuw warehouse te bouwen, inclusief de daarbij benodigde parkeerplaatsen in Steenderen.

Hiermee wordt de behoefte aan opslagcapaciteit aan de onderkant afgedekt zodat een bezettingsgraad van 95% gehaald kan worden. De hoge dekkingsgraad wordt gerealiseerd doordat alleen de vaste kern van de voorraad in Steenderen wordt opgeslagen. Alleen de voorraadbehoefte boven de 45.000 palletplaatsen blijft nog extern opgeslagen. Hierdoor ontstaat een besparing op de externe opslag en interwarehouse verkeer.

Tegelijkertijd met deze ontwikkeling wordt ook de toegangsweg en de weg rond het bedrijfsterrein van Aviko aangepast. Ook deze ontwikkelingen zullen planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko".

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van Steenderen en maakt deel uit van het bedrijventerrein Steenderdiek. Het plangebied is bestemd voor de uitbreiding van het bestaande industrieterrein van Aviko. Ten westen van het gebied aan de overkant van de Dr. A. Ariensstraat bevindt zich het huidige terrein van Aviko. Deze locatie grenst aan de bebouwing van Steenderen. De Dr. A. Ariensstraat ontsluit ook het bedrijfsterrein. De noordkant wordt gevormd door de L. Dolfingweg. Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door het woonhuisperceel Dolfingweg 2 en aan de zuidzijde door het kantoor en parkeerterrein van Aviko, zie onderstaande afbeelding.

verplicht

Afbeelding - Planlocatie ten opzichte van het dorp Steenderen

Het plangebied voor het totale bedrijfsterrein van Aviko, inclusief het warehouse, bijbehorende parkeervoorzieningen en de nieuwe ontsluiting zijn weergegeven op de onderstaande afbeelding.

verplicht

Afbeelding - plangebied bestemmingsplan bedrijfsterrein Aviko

1.3 Aanpak

De locatie waar het warehouse is voorzien maakt deel uit van bedrijventerrein Steenderdiek. Voor deze locatie is in 2006 een bestemmingsplan vastgesteld waarin ruimte is geboden voor de uitbreiding van Aviko. In 2013 is dit bestemmingsplan ongewijzigd overgenomen in het vigerende bestemmingsplan Steenderen Dorp.

In 2014 heeft Aviko de gemeente Bronckhorst verzocht om medewerking aan de wijziging van het bestemmingsplan Steenderen Dorp om de vestiging van een warehouse met een hoogte van 35 meter mogelijk te maken. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft Aviko het rapport Landschapsanalyse & ruimtelijke studie warehouse opgesteld (bijlage 1). In de brief van 10-4-2014 hebben B&W aan Aviko kenbaar gemaakt in principe onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan Steenderen Dorp. In dit voorliggende bestemmingsplan is invulling gegeven aan deze voorwaarden. Onderdeel hiervan is de Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing (bijlage 2) waarin de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het warehouse tot op het niveau van een schetsontwerp is uitgewerkt.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een warehouse, bijbehorende parkeervoorzieningen en een nieuwe ontsluitingsweg nabij de fabriek van Aviko mogelijk. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele bedrijfsterrein van Aviko.

Het bestemmingsplan "Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko" bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting
  • Regels
  • Verbeelding
  • Bijlagen

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Aviko wil het nieuwe warehouse vestigen in het plangebied Steenderdiek. De gemeente Bronckhorst heeft voor dit plangebied in maart 2006 het bestemmingsplan Steenderdiek 1999-2005 vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een uitbreiding van Aviko voorzien. Hierin zijn de bouwvlakken voor de productielijn aangegeven, met eveneens een bouwvlak voor het nieuw te bouwen warehouse met een bouwhoogte van 18 meter. In deze opzet was gedeeltelijk de uitbreiding van de productie voorzien in een bouwhoogte van 15 meter en gedeeltelijk de realisatie van een warehouse met een bouwhoogte van 18 meter en een opslagcapaciteit van circa 15.000 pallets. Dit bestemmingsplan is integraal overgenomen in het vigerende bestemmingsplan Steenderen-dorp.

Het bestemmingsplan Steenderen-dorp is op 30 mei 2013 vastgesteld en sinds 22 augustus 2013 onherroepelijk. Ook het Parapluplan archeologie, dat is vastgesteld op 28 november 2013 en onherroepelijk is geworden op 23 januari 2014 is vigerend.

verplicht

Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan Steenderen Dorp

De realisatie van een warehouse met een hoogte van 35 meter is niet mogelijk conform het vigerende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De bestaande situatie op de planlocatie wordt beschreven in hoofdstuk 2. In hoofstuk 3 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden die van toepassing zijn. De beschrijving van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze toelichting en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor dit plan. Een beschouwing van de jurdische aspecten, de economische uitvoerbaarheid, alsmede de resultaten van het gevoerde overleg zijn opgenomen in de hoofdstukken 7, 8 en 9. In de Bijlagen bij de toelichting zijn alle onderzoeksrapporten en overige relevante bij dit plan behorende stukken opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het dorp Steenderen is ontstaan op hoger gelegen gronden in het riverenlandschap op de kruising van twee wegen, de huidige Bronkhorsterweg en de J.F. Oltmansstraat/Dr. A. Ariënstraat. Het dorp is organisch uitgegroeid rondom de middeleeuwse kerktoren gelegen aan de Dorpsstraat.
In de periode van 1850 tot 1940 verdichtte de bebouwing zich langs deze wegen en breidt Steenderen zich met boerderijen en burgerwoningen uit aan de noordzijde langs de Bronkhorsterweg. In oostelijke richting gebeurt dit langs de Dr. A. Ariënstraat met villa's, middenstandswoningen en kleine boerderijen. Ten zuiden van de Dorpsstraat ontwikkelden zich enkele grote boerderijen.

Het plangebied voor dit bestemmingsplan kenmerkt zich hoofdzakelijk als agrarisch landschap.

Op de onderstaande afbeelding is de ontwikkeling zichtbaar gemaakt. De rode cirkel laat het plangebied ten opzichte van de ontwikkeling van Steenderen zien.

verplicht

Afbeelding - Ontwikkeling van het dorp Steenderen

In 1975 werd Aviko van Keppel naar Steenderen verplaatst. Hiermee nam de industriële bedrijvigheid in Steenderen sterk toe.

Op de onderstaande afbeelding is de contour van de kern van Steenderen in 2014 te zien.

verplicht

Afbeelding - Contour kern Steenderen 2014

Steenderen en het bedrijfsterrein van Aviko bevinden zich op de overgang van de IJsselwaarden naar de open broekgronden met stroomruggen. Ter hoogte van de uitbreiding van Aviko is nog een terrasrug/rivierduin zichtbaar. Ten noorden van de L. Dolfingweg ligt het akkerland bol, wat duidt op een afdekking door een esdek. De uitbreiding van Aviko bevindt zich exact op de overgang van de stroomrug naar de kom van Steenderen.

verplicht

Afbeelding - Plangebied op de overgang van de stroomrug en het dorp Steenderen

Ten noordoosten van de Prins Bernhardlaan bevindt zich het grote bedrijfsterrein van Aviko met ten zuiden van de Dr. A. Ariënsstraat een kantoor ten behoeve van dit bedrijf.

Het plangebied voor het warehouse bestaat uit akkers, cultuurgrasland, enkele watergangen, wadi's, struiken en een haag. Langs de Dr. A. Ariënsstraat bevindt zich een laan. Een deel van het plangebied is ingericht als parkeerterrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Bronckhorst is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. de bereikbaarheid verbeteren;
  3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Aviko

De ontwikkeling van het bedrijfsterrein van Aviko die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de doelstellingen van het Rijk. Hetgeen, gelet op de aan de hoogbouw gekoppelde voorwaarden, ook geldt voor deze hoogbouw. Het voornemen doet dan ook op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Aviko

Op het bedrijfsterrein is sprake van opslag van gevaarlijke stoffen. In de omgeving van het bedrijfsterrein vindt via buisleidingen en een spoorlijn transport plaats van gevaarlijke stoffen. Voor het overige zijn in het plangebied geen nationale belangen in het geding. Zie ook paragraaf 3.1.5.

3.1.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.


Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wro heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

Nationaal Waterplan en Aviko

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 6.2. Dit bestemmingsplan doet op geen enkele wijze afbreuk aan het beleid zoals beschreven in het Nationaal Waterplan.

3.1.4 Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

Waterbeleid van de 21e eeuw en Aviko

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 6.2. Dit bestemmingsplan doet op geen enkele wijze afbreuk aan het waterbeleid van de 21e eeuw.

3.1.5 Externe veiligheid

Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

Besluit externe veiligheid Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

Besluit externe veiligheid transportroutes
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

Externe veiligheid en Aviko
In en nabij het plangebied liggen enkele buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (hogedrukgasleidingen van de Gasunie). Verder ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van een spoorlijn, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en is op het bedrijfsterrein sprake van ammoniakopslag. Ten behoeve van de realisatie van het warehouse is een onderzoek naar de externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlagen 12 en 13 van deze toelichting en de resultaten zijn verwerkt in paragraaf 6.1.5.

3.1.6 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012, is artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Bro. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

verplicht

Afbeelding - Ladder duurzame verstedelijking

De uitbreiding van Aviko die mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan vindt plaats op bestaand industrieterrein dat reeds onderdeel is van het terrein van Aviko. Van een toevoeging van industrieterrein is derhalve geen sprake. De uitbreiding wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Wel nemen de bouwmogelijkheden op het terrein toe.

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werk aan een duurzame verstedelijking.

Voor Aviko heeft deze afweging plaatsgevonden in de studies 'Landschapsanalyse & ruimtelijke studie' (bijlage 1) en de 'Stedebouwkundige en landschappelijke inpassing' (bijlage 2).

Ten aanzien van trede 1, de behoefte geldt dat het warehouse onlosmakelijk deel uitmaakt van de bestaande bedrijfsactiviteiten van Aviko. In het nieuwe warehouse worden producten opgeslagen die op de locatie in Steenderen zijn geproduceerd. Vanuit deze opslag worden de producten vervolgens op bestelling geleverd aan de afnemers. Het gaat hierbij om de opslag van producten die niet direct aan afnemers kunnen worden geleverd. Het warehouse vormt hiermee een noodzakelijke buffer tussen de productie en de aflevering aan afnemers. Het nieuwe warehouse vervangt deels bestaande warehouses elders. Door de opslag van producten te centraliseren is de totaal noodzakelijke opslagcapaciteit van Aviko minder dan in de huidige situatie.

Ten aanzien van trede 2, het plangebied heeft reeds een bestemming als stedelijk gebied. Hierdoor is er geen sprake van uitbreiding van stedelijk gebied.

Trede 3 is niet van toepassing omdat aan trede 2 reeds is voldaan.

3.1.7 M.e.r.-beoordeling

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • M.e.r.-plicht.
  • M.e.r.-beoordelingsplicht.
  • Vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, omdat de ontwikkeling van Aviko valt binnen categorie D 11.3 van het Besluit m.e.r., namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, maar de drempelwaarden van D11.3 niet worden overschreden.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 5. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat op basis van de beschikbare gegevens en de kenmerken van de voorgenomen activiteiten op de voorgestelde locatie geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de beschouwde milieuthema's worden verwacht. Het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is om deze reden niet aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. In de omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren en gaan over steden, dorpen, natuur, landbouw, water, energie, etc.

Provincie en partners hebben elkaar nodig om dorpen en steden in Gelderland verder te versterken. Vanuit dat perspectief zijn in de Omgevingsvisie ‘het speelveld en de spelregels’ beschreven. Doelen en kwaliteit staan centraal, niet de exacte middelen. Opgaven vergen soms een nadere uitwerking. Hierover hebben Gedeputeerde Staten op 23 augustus een brief aan Provinciale Staten geschreven, ‘Van Omgevingsvisie naar uitvoering.’ Hierin zijn vervolgstappen beschreven als onderdeel van de Omgevingsagenda.

Ten aanzien van werken en bedrijventerreinen streeft de provincie samen met haar partners naar behoud en verdere economische ontwikkeling van Gelderland tot een krachtige, duurzame, innovatieve en internationaal concurrerende regio. Een regio die passende werkgelegenheid biedt voor iedereen die wil en kan werken.

De provincie streeft naar het behoud van kansrijke bestaande bedrijven en werkgelegenheid om de concurrentiepositie van Gelderland te versterken. Een optimaal vestigingsklimaat is het doel, waarbij bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen zorgen voor werkgelegenheid. De provincie gaat uit van de kracht van ondernemers en ondernemingen. De provincie zet zich maximaal in om kansrijke bedrijven te faciliteren. De provincie gaat op zoek naar de economische dynamiek en ondersteunt de economische kracht van Gelderse bedrijven. Onder andere in de topsector agrofood willen provincie en partners excelleren, met name omdat deze zich hebben ontwikkeld tot sectoren met een internationale uitstraling.

De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudendheid bij het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen en veel aandacht voor het revitaliseren van bestaande terreinen. De provincie gaat uit van de kracht van bedrijven en staat voor een ondernemersgerichte benadering, waarbij de provincie initiatieven en plannen die de economische kracht en dynamiek vergroten en verbeteren begeleidt.

Achterhoek

In de Achterhoek richt de provincie zich op de speerpunten 'kansrijk platteland', 'duurzame en innovatieve economie', vitale leefomgeving' en 'slim en snel verbinden'. De provincie wil de maakindustrie verbinden met de topsectoren Food en Health en daarnaast ook met energietransitie.

Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.

De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

verplicht

Afbeelding - Uitsnede kaart Gelders Natuurnetwerk

Groene Ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.

Omgevingsvisie en Aviko

De provincie streeft naar behoud van kansrijke bedrijven en heeft de doelstelling dat bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen. De ontwikkeling van Aviko die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk of in een Groene Ontwikkelingszone en past binnen het provinicaal beleid zoals dat is beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er één van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

De Omgevingsverordening heeft de status van ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening, milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer, waterverordening in de zin van de Waterwet en verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken zijn Provinciale Staten bevoegd om bij of krachtens verordening regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

Ten aanzien van bedrijven en bedrijventerreinen vindt de provincie het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast vindt de provincie het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.

Omgevingsverordening en Aviko

De uitbreiding van Aviko is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk of in een Groene Ontwikkelingszone en past in en sluit aan op het aanwezige bebouwde gebied. Het nieuw te realiseren warehouse wordt landschappelijk ingepast conform het landschapsplan. De uitvalsroute van en naar de dorpskern Steenderen richting Baak wordt verbeterd door de aanleg van een nieuwe weg en de ontsluiting van het bedrijfsterrein wordt verbeterd door de nieuwe inrit vanaf de Dolfingweg, zie ook hoofdstuk 5. De ontwikkeling van Aviko die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past derhalve binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.3 Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties (vastgesteld 30 juni 2010) is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van de in 2005 vastgestelde Structuurvisie Gelderland. Het structuurvisiebeleid is aangepast als gevolg van de sterk afnemende vraag naar en krimp van het aantal bedrijventerreinen na 2020 en de maatschappelijke weerstand tegen verrommeling van het landschap.


Doelstelling van de structuurvisie is tweeledig:

  • Voldoende terreinen van een goede kwaliteit die aansluit op de vraag van bedrijven.
  • Zorgvuldig gebruik van de ruimte en bedrijventerreinen die energiezuinig en klimaatbestendig zijn.


De verantwoordelijkheid voor planning, locatiekeuze, herstructurering van bestaande en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is een taak van de samenwerkende gemeenten. Nieuwe bedrijventerreinen mogen pas ontwikkeld worden als er geen mogelijkheden meer zijn op bestaande bedrijventerreinen.


Om een zorgvuldige afweging te maken van het ruimtegebruik hanteert de provincie Gelderland de SER -ladder (Instrument van de Sociaal Economische Raad (SER) om de verrommeling van het landschap tegen te gaan. Het principe van de ladder is dat alle mogelijkheden op bestaande bedrijventerreinen moeten worden gebruikt voordat er een nieuw terrein mag worden aangelegd):

  1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden.
  2. Vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  3. Aanleg van nieuwe terreinen, waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.


De uitdaging voor Gelderland is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit zodat tekorten, leegstand en verloedering wordt voorkomen.

Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties en Aviko

De ontwikkeling van Aviko sluit aan bij de zorgvuldige afweging conform de SER-ladder. Het warehouse wordt gerealiseerd op bestaand bedrijventerrein en de ruimteproductiviteit wordt verhoogd. De bedrijfsontwikkeling van Aviko past hiermee binnen het beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties .

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Algemeen

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij de gemeente Bronckhorst.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.


Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.


De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 en Aviko

De ontwikkeling van Aviko past binnen het beleid zoals beschreven in de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012.

3.3.3 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.


De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.


Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek en Aviko

De ontwikkeling van Aviko sluit aan bij het bedrijventerrein Steenderdiek en doet geen afbreuk aan het beleid zoals beschreven in het Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek.

3.3.4 Watervisie 2030

In de Watervisie 2030 heeft het Waterschap Rijn en IJssel opgenomen op welke wijze het waterschap samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen wil werken aan de toekomst. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking. Het waterschap geeft in deze visie weer hoe zij zullen omgaan met actuele ontwikkelingen die invloed hebben op het water en onderscheid daarbij

vier actuele ontwikkelingen: klimaatverandering, duurzaamheid, informatisering en sociaaleconomische trends.

Klimaatverandering

Het waterschap gaat aan de slag om ook het watersysteem klimaatbestendig te maken. Eerst

toetsen ze de huidige inrichting en het huidige beheer op toekomstige risico’s op wateroverlast

en droogte: waar nemen deze risico’s toe en in welke omvang? Vervolgens geven ze aan hoe

en op welke locatie er op de weersextremen ingespeeld kan of moet worden, door het waterschap en

door anderen. Niet alleen om problemen te voorkomen maar ook om kansen te benutten.

het waterschap kijkt daarbij naar de stroomgebieden als geheel, dus zowel naar de mondingen in de

grote rivieren, als naar de bovenlopen die veelal in Duitsland ontspringen. Samen met Nederlandse

én Duitse partners, in stedelijk én landelijk gebied, analyseren ze effecten en benoemen

ze opgaven per stroomgebied.

Duurzaamheid

Het waterschap beheert 13 rioolwaterzuiveringsinstallaties met een groot potentieel om energie en grondstoffen terug te winnen. Ze gaan deze potenties volop benutten, om stoffen opnieuw beschikbaar te laten maken voor de markt en om het energieverbruik van het waterschap terug te dringen. Recycling en terugwinning moet op termijn ook leiden tot kostenbesparing. Het watersysteem zelf biedt eveneens kansen op winning van energie en grondstoffen. Het waterschap ziet kansen voor zonne-energie, windenergie, energie uit stromend water en het verwerken van biomassa zoals maaisel en hout. Ze zullen ondernemers uit de regio kansen bieden hier economisch voordeel uit te halen, door onze voorzieningen als proeftuin aan te bieden. Op deze manier stimuleren ze duurzaamheid, ook in deze regio.

Informatisering

Het waterschap gaat op meerdere schaalniveaus werken. De informatisering helpt hen hierbij, omdat dit het werken in meerdere netwerken kan ondersteunen en omdat dit het leggen van contacten met diverse doelgroepen makkelijker maakt. Het gebruik van sociale media vraagt rondom een calamiteit om een open en eerlijke houding waarin direct publieke verantwoording wordt afgelegd. In de dagen dat er zich geen calamiteit voordoet, gaan ze sociale media benutten voor het versterken van het risicobewustzijn onder de inwoners. Dat doen ze door aan te geven dat we niet in alle omstandigheden droge voeten en schoon water kunnen garanderen.

Sociaaleconomische trends

Veel partijen in de regio worden geraakt door de stagnerende economie en, op termijn, door de vergrijzing. Voor gemeenten en waterschappen leidt de stagnatie en vergrijzing onder andere tot minder inkomsten uit belastingheffing. Tegelijk lopen de kosten op doordat het Rijk taken of kosten (bijvoorbeeld voor dijkverbetering) overhevelt naar de regionale overheden. Bezuinigingen van Rijk en provincies beperken de mogelijkheden op medefinanciering van integrale projecten langs de beken. Kostenbeheersing wordt steeds belangrijker.

De huidige stagnatie biedt ook kansen omdat er nieuwe dynamiek ontstaat, in de regio bijvoorbeeld onder de noemer ‘Achterhoek 2020’. Ondernemers, overheden en organisaties slaan de handen ineen om kansen op nieuwe verdiensten te ontwikkelen. Waterschappen pakken hierbij als regionale partners hun rol, door mee te denken en/of te faciliteren. Ook het waterschap moet inzetten op lagere kosten, om op termijn de belastingtarieven op een aanvaardbaar niveau te houden. Ze gaan hiertoe nauwer samenwerken met andere waterschappen en onderzoeken verschuivingen van werkzaamheden naar de markt. Ook willen ze als gebiedsbeheerder mensen in de regio ondersteunen bij nieuwe economische ontwikkeling in het buitengebied, bijvoorbeeld het opwekken van duurzame energie of winning van grondstoffen.

Deze watervisie is een bestuurlijk document dat de komende jaren concreter wordt uitgewerkt, onder andere in het volgende Waterbeheerplan 2016-2021.

3.3.5 Waterbeheerplan 2010-2015

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010 - 2015 haar beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met 4 andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende 50 jaar staan, duurzaam op te lossen.

Zoals ook reeds in paragraaf 3.3.4 opgemerkt wordt er voor de periode 2016-2021 een nieuw Waterbeheerplan opgesteld.

Waterbeheerplan 2010-2015 en Aviko

Ten aanzien van water heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap, zie paragraaf 6.2, en doet de ontwikkeling geen afbreuk aan het waterbeleid zoals dat is omschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Bronckhorst

Op grond van de nieuwe Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen. Op 26 februari 2009 heeft de raad van Bronckhorst de Structuurvisie bebouwd gebied Bronckhorst vastgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat op 25 juni 2009 door de raad is vastgesteld (zie 3.4.4), vormde de basis voor de nog op te stellen structuurvisie voor het buitengebied.

Sinds de vaststelling van beide stukken is het één en ander veranderd voor de gemeente Bronckhorst. Zo moet de gemeente nog meer anticiperen op bevolkings- en huishoudensafname en moet ze bedrijvigheid bundelen. Het beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing is tevens aangescherpt. Er is daarom een integrale structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Bronckhorst opgesteld. De Structuurvisie bebouwd gebied en het LOP zijn geactualiseerd en opgenomen in de integrale Structuurvisie Bronckhorst.


De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is.

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. Steenderen is één van de grote kernen van de gemeente.


Om de bedrijvigheid in de gemeente te behouden en te versterken is er blijvend behoefte aan oppervlakte voor bedrijvigheid. Er zijn de komende jaren uitdagingen op het gebied van behoud en versterking van werkgelegenheid, herstructurering, revitalisering en toekomstig ruimtegebruik.

Voor de lokale behoefte aan bedrijvenlocaties is ingezet op een uitbreiding van het bedrijventerrein

Winkelskamp in Hengelo (Winkelskamp Oost). Naast een uitbreiding aan bedrijventerrein wil de gemeente Bronckhorst ook een kwaliteitsslag maken op de bestaande bedrijventerreinen. De herstructurering van bestaande bedrijventerreinen dient te samen met een uitbreiding van bedrijventerreinen voldoende kwalitatieve ruimte te bieden in de gemeente Bronckhorst voor de komende 10 jaar.

Voor meer regionaal georiënteerde of boven het lokale formaat uitstijgende bedrijvigheid komt ruimte op het A18 bedrijvenpark in Doetinchem. Voor de bedrijven Aviko en Friesland Campina is in de bestaande planvorming al voorzien in uitbreiding ter plaatse.

Structuurvisie Bronckhorst en Aviko

De ontwikkeling van Aviko sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. De ontwikkeling van Aviko voorziet in het behoud en de versterking van werkgelegenheid. In de structuurvisie is aangegeven dat Aviko op de huidige locatie kan ontwikkelen. De structuurvisie geeft geen beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van het warehouse. Wel bevat de structuurvisie generiek beleid voor de aspecten landschap, natuur, cultuurhistorie, etc., wat maakt dat een goede ruimtelijke inpassing vereist is. Deze afweging is opgenomen in hoofdstuk 4, 5 en 6.

De inpassing van het warehouse past binnen de ruimtelijke kaders van de structuurvisie.

3.4.2 Economisch beleid

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

Economisch beleid en Aviko

De ontwikkeling van Aviko sluit aan bij het economisch beleid van de gemeente Bronckhorst. De ontwikkeling van Aviko versterkt de werkgelegenheid en voorziet in een vitale economische ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de aanwezige kwaliteiten. Ook wordt met de realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg de bereikbaarheid verbeterd.

3.4.3 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid

De gemeente Brockhorst heeft een gemeentelijke monumentenverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld. Daarnaast heeft de gemeente een erfgoedverordening waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. Bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan kan vervolgens input gevonden worden in de structuurvisie. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen. De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

Monumenten, archeologie en cultuurhistorie en Aviko

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze waarde is voornamelijk terug te leiden tot de oorspronkelijke nederzettingen in het gebied. Uit onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Steenderdiek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied, zie ook bijlagen 15 en 16.

De cultuurhistorische waarden van het oorspronkelijke landschap en de overgangen tussen de verschillende landschapseenheden zijn inmiddels vervaagd door de uiteenlopende activiteiten en landgebruik. Het plangebied is in de structuurvisie cultuurhistorie aangeduid als cultuurhistorisch vrij gebied. Cultuurhistorie hoeft hier niet sturend te zijn bij ontwikkelingen. De ontwikkeling van Aviko doet geen afbreuk aan het beleid ten aanzien van monumenten, archeologie en cultuurhistorie.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP krijgt verdere uitwerking in de gemeentelijke structuurvisie voor het buitengebied en vormt een gemeentebrede uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan Zelhem, dat als basis voor onderhavig bestemmingsplan dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor onder meer uitbreidingen van bebouwing en bij functieverandering. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan bijvoorbeeld mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd.

Landschapsontwikkelingsplan en Aviko

De locatie voor het warehouse bevindt zich op de grens van twee deelgebieden, het deelgebied IJsselwaarden en het deelgebied open broekgronden met stroomruggen. Het LOP vormt geen belemmering voor de realisatie van een warehouse op de beoogde locatie. Wel biedt het LOP goede uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing van het warehouse, wat is meegenomen in de landschapsanalyse & ruimtelijke studie, zie bijlage 1.

3.4.5 Verkeersbeleid

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

Het GVVP maakt onderscheid in verschillende typen routes. Deze zijn op onderstaande afbeelding weergegeven. Ten behoeve van de bedrijven aan de oostzijde van de kern is de L. Dolfingweg als een werk- en transportroute (zwarte route) aangeduid. De J.F. Oltmansstraat - Dr. A. Ariënsstraat en de Burgemeeser Smitstraat - Toldijkseweg zijn gebiedstoegangswegen en aangeduid als rode 'sociaal en economische routes'. Deze wegen hebben primair een wijkontsluitingsfunctie. De Bronkhorsterweg en de Molenstraat hebben een recreatieve functie (groene route). De overige wegen betreffen erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 en 60 km/uur.

verplicht

Afbeelding - Verkeersroutes in en rond Steenderen

Verkeersbeleid en Aviko

De L. Dolfingweg is aangeduid als transportroute en de J.F. Oltmanstraat-Dr. A. Ariënstraat zijn aangeduid als gebiedstoegangswegen. Dit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van Aviko. Ten behoeve van een verbetering van de verkeersafwikkeling en de uitbreiding van Aviko met een warehouse wordt de entree van het dorp Steenderen verplaatst door de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. De ontwikkeling past binnen de ruimtelijke kaders van het verkeersbeleid van de gemeente Bronckhorst.

3.4.6 Parkeerbeleid

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW (voorheen: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, inmiddels is het CROW een kennisplatform, CROW is daarbij een eigennaam geworden zonder betekenis).

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee worden achteraf discussies en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.


Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

Parkeerbeleid en Aviko

Aviko voorziet volledig in de eigen parkeerbehoefte. De ontwikkeling past binnen de ruimtelijke kaders van het parkeerbeleid van de gemeente Bronckhorst.

3.4.7 Milieubeleidsplan

In het Milieubeleidsplan 2009-2012 van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleidsplan geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleidsplan wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

Milieubeleidsplan en Aviko

Ten behoeve van de planvorming en realisatie van het warehouse zijn diverse milieuonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn verwoord in hoofdstuk 6 van deze toelichting en vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. De ontwikkeling past binnen de ruimtelijke kaders van het milieubeleidsplan van de gemeente Bronckhorst en levert in algemene zin een positieve bijdrage aan duurzaamheidsaspecten (beperking transporten tussen bedrijfslocaties en beperking energieverbruik).

3.4.8 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”.De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten:Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

Beleidsvisie externe veiligheid inrichtingen en Aviko

In het kader van het bestemmingsplan Steenderdiek 1999-2005 is onderzoek uitgevoerd naar de plaatsgebonden veiligheidscontour van Aviko. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de plaatsgebonden veiligeheidscontour binnen de grenzen van de inrichting is gelegen. De groepsrisicoberekeningen tonen bovendien aan dat het risico buiten de terreingrenzen verwaarloosbaar klein is en dat er daarom geen sprake is van een onaanvaardbaar groepsrisico. De bedrijfsactiviteiten van Aviko brengen dan ook geen onaanvaardbare externe veiligheidsrisico's met zich mee. Daarnaast is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG), waarin wordt bevestigd dat het risico buiten de terreingrenzen verwaarloosbaar klein is en dat er derhalve geen sprake is van groepsrisico. Binnen de inrichting zijn naar het oordeel van de VNOG voldoende brandpreventieve voorzieningen aanwezig voor de huidige situatie.

Verder is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd, zie bijlage 12. De ontwikkeling past hiermee binnen de ruimtelijke kaders van het milieubeleidsplan van de gemeente Bronckhorst.

3.4.9 Geluidsbeleid

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.


De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

Geluidsbeleid en Aviko

Ten behoeve van de realisatie van het warehouse is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting en de resultaten zijn verwerkt in paragraaf 6.1.3.

Aviko is gevestigd op een geluidgezoneerd industrieterrein en past binnen deze zone. De ontwikkeling past hiermee binnen de ruimtelijke kaders van het milieubeleidsplan van de gemeente Bronckhorst.

3.4.10 Waterbeleid

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.4) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer. Ter vervanging van het Waterbeheerplan 2010-2015 is een nieuw plan in voorbereiding.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

Waterbeleid en Aviko

Ten aanzien van water heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap, zie paragraaf 6.2, en doet de ontwikkeling geen afbreuk aan het waterbeleid van de gemeente Bronckhorst.

3.4.11 Welstandsnota

De Woningwet heeft ondermeer als doel het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'.

De door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. Enerzijds als wettelijk instrument op grond van de Wabo en Woningwet. Anderzijds wordt welstand ook ingezet als kwaliteitsinstrument in het voortraject van planvorming en gemeentelijk ruimtelijke ordenings- en stedenbouwkundig beleid. De reden voor dit beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Het is al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. De welstandsbeoordeling kan alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

De welstandsnota bevat criteria voor verschillende gebiedstypen. Deze gebiedstypen bevatten echter geen welstandscriteria voor een gebied met grootschalige industriële functies, zoals het bedrijfsterrein van Aviko in Steenderen. Hiertoe is een partiële wijziging van de welstandsnota opgesteld. Zie bijlage 4 van deze toelichting.

Voor het bedrijfsterrein Aviko in Steenderen zijn in deze wijziging, in aanvulling op de criteria die gelden voor de categorie bedrijfsterreinen, aanvullende criteria vastgesteld waaraan de nieuwe ontwikkeling voldoet.

Welstandsnota en Aviko

Met de partiële herziening biedt het welstandsbeleid een helder kader voor het architectonisch ontwerp van het nieuwe warehouse.

3.4.12 Groenstructuurplan

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

verplicht

Afbeelding - Groenstructuur Steenderen

Het beeld in Steenderen wordt grotendeels bepaald door particulier groen, met name particuliere bomen. Bij binnenkomst van de bebouwde kom wordt men geconfronteerd met een snelheidsbeperkende weginrichting. Deze heeft geen enkel verband met de omgeving of relatie met de kern en is ingeplant met cultuurlijk groen. Een beeldbepalend groen lint is onder andere de inheemse beplanting langs de Prins Bernhardweg ten zuiden van het plangebied van Aviko.

Groenstructuurplan en Aviko

In het Groenstructuurplan zijn voor het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan geen specifieke aanbevelingen opgenomen ten aanzien van de groenstructuur. Het ontwerp voor de landschappelijke inpassing sluit aan op het groenstructuurplan en levert daarmee een bijdrage aan de versterking van de groenstructuur van Steenderen. Op bovenstaande kaart is ter plaatse van de dr. A. Ariensstraat de aanduiding "bomen gewenst" aangegeven. Met de ontwikkeling van Aviko is dit wensbeeld vervallen. In plaats daaervan geldt als uitgangspunt dat de bomen langs deze straat voor zover deze in de toekomstige situatie op het bedrijfsterrein van Aviko staan zo lang mogelijk moeten worden gehandhaafd. Deze bomen kunnen vervallen als dit om bedrijfstechnische- of veiligheidsredenen noodzakelijk is en als de landschappelijke inpassing van het bedrijfsterrein is overgenomen door de nieuw aan te planten groenvoorzieningen rondom de uitbreiding.

3.4.13 Duurzaamheidsbeleid

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.
Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.
De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.
Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.
In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

Duurzaamheidsbeleid en Aviko

Met het nieuwe warehouse levert Aviko een bijdrage aan een duurzame ontwikkeling van Bronckhorst, zoals nader uiteen is gezet in paragraaf 6.1.6.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de stedenbouwkundige eisen, de ruimtelijke en landschappelijke inpassing en de beeldkwaliteitseisen die gesteld worden aan de ontwikkeling van Aviko.

In aansluiting op de opgestelde 'Landschapsanalyse & ruimtelijke studie warehouse' (Arcadis 5 maart 2014; bijlage 1) en hun principebesluit van 18 maart 2014, hebben burgemeester en wethouders stedenbouwkundige-, landschappelijke- en beeldkwaliteitsuitgangspunten geformuleerd, die kaderstellend zijn geweest voor aan de verdere uitwerking van de ontwikkelingsplannen van Aviko tot een voorontwerp-bestemmingsplan. Naast algemene- zijn ook specifieke uitgangspunten benoemd ten aanzien van de (positionering van de) bebouwing, de groenvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. De uitgangspunten zijn/worden vertaald in een stedenbouwkundig plan, een beeldkwaliteitsplan/-paragraaf, een inrichtingsplan infrastructuur en een landschappelijk inrichtingsplan (beplantings- en beheerplan). De belangrijkste uitgangspunten zijn onderstaand op een rijtje gezet.

4.1 Algemeen

In algemene zin zijn de volgende uitgangspunten/eisen benoemd:

  1. Voor de verdere uitwerking gelden als vertrekpunt de Landschapsanalyse & Ruimtelijke Studie Warehouse (bijlage 1) en de volgende gemeentelijke beleidsdocumenten: het Landschapsbeleidsplan, het Groenstructuurplan en de Welstandsnota.
  2. De begrenzing van de bestemming(svlakk)en in het geldend bestemmingsplan wijzigen in principe niet. Slechts indien de uitwerking van de landschappelijke inpassing dit noodzakelijk maakt, is aanpassing bespreekbaar. De oppervlakte van de bedrijfsbestemming mag daarbij niet toenemen.
  3. Er moet inzage worden gegeven in de aard en omvang van aan te brengen beplanting (indicatie omvang bomen en struweel).
  4. De plantoelichting moet uitleg geven over de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van de bebouwing op 3 schaalniveau's (horizon, dorpsrand en perceelsniveau/directe omgeving gebouw) en met name over het voorkomen van vervreemdende/beangstigende werking van het gebouw op passanten.
  5. De aanleg van de noordelijke verbindingsweg vanaf de (nieuwe) rotonde in de Dolfingwegweg naar het gemeentelijk bedrijventerrein komt te vervallen.

Voorts zijn aan de planuitwerking indieningsvereisten gesteld m.b.t. de levering van aparte basisdocumenten (Stedenbouwkundig plan; Beeldkwaliteitsplan; Inrichtingsplan infrastructuur; Landschappelijk inpassingsplan (beplantingsplan + beheerplan)) en de schaal van tekeningen/kaartmateriaal.

4.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundige Uitgangspunten

Ten aanzien van de ruimtelijk-stedebouwkundige uitgangspunten vindt voor de wijze van bestemmen in dit bestemmingsplan aansluiting plaats bij de bestemmingsregels en uitgangspunten in het geldend bestemmingsplan “Steenderen Dorp”. Tevens is van toepassing het door de gemeente vastgestelde 'Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst'.

De uitvoerings- en instandhoudingsregels/beheerdoelen voor de groenvoorzieningen worden vastgelegd in zowel het bestemmingsplan als de (herziene) samenwerkingsovereenkomst.

Verder dienen de volgende bijzondere/projectgerelateerde bestemmingsregels te worden opgenomen in het bestemmingsplan:

  1. een voorwaardelijke verplichting tot de aanleg van groenvoorzieningen voorafgaand aan de ingebruikname van het bedrijfsterrein voor de bedrijfsvoering (anders dan bouw- en terreininrichtingswerkzaamheden);
  2. een voorwaardelijke verplichting tot de instandhouding van groenvoorzieningen, gekoppeld aan het gebruik van het bedrijfsterrein Steenderdiek;
  3. een handhavingsplicht voor de bestaande laanbeplanting langs dr. A. Ariënsstraat met een voorwaardelijke afwijkingsmogelijkheid van het bestemmingsplan voor het college van BenW;
  4. de grotere bouwhoogte van 35 meter moet worden beperkt tot het grondvlak (incl. bandbreedte) van het te realiseren warehouse. De maximale bouwhoogte voor de rest van het bouwterrein ten oosten van de dr. A. Ariënsstraat bedraagt 15 meter.

Ten aanzien van de bebouwing zijn uitgangspunten opgenomen voor wat betreft de situering van het warehouse, namelijk dat er een minimum afstand tot de rand van de nieuwe weg dient te worden bepaald aan de hand van de totaal benodigde ruimte voor:

  1. berm en beheerstrook (obstakelvrij) langs nieuwe weg;
  2. optioneel gewenste terreinafscherming met beheerruimte;
  3. afschermende beplanting (zie ook paragraaf 4.4);
  4. de beheerstrook rond het gebouw/beplantingsvrije zone.

Daarnaast dient de minimum afstand van bebouwing tot aan de kruinen van de bomenrij langs de dr. A. Ariënsstraat 10 meter te bedragen.

Voor de gebouwrichting en -oriëntatie geldt dat:

1. de maximum bandbreedte lengte-breedte verhouding dient te worden aangegeven;

2. alle gebouwopeningen naar aard en omvang dienen te worden uitgewerkt;

3. er samenhang tussen verlichting in/op/rond het gebouw dient te zijn;

4. rekening wordt gehouden met de effecten van de rijverlichting van de vrachtwagens op het terrein.

Ook dient inzicht in de verkeersruimte rond het warehouse te worden geboden (vrachtverkeer externen, intern verkeer, boogstralen, opstelruimte etc.) en de daarvoor benodige verhardingen.

4.3 Beeldkwaliteitseisen

Het aan het geldend bestemmingsplan gekoppelde beeldkwaliteitsplan en de geldende Welstandsnota zijn niet afgestemd op de in dit bestemmingsplan voorgestelde herziene ontwikkeling.Ten aanzien van beeldkwaliteit van de bebouwing wordt daarom ter vervanging van de bestaande regeling een nieuw kader (zie bijlage 4) opgesteld. De belangrijkste punten hieruit zijn:

  • De hoofdvorm van de gebouwen dient eenduidig te zijn, waarbij ook dient te worden gestreefd naar eenheid in bouwhoogte, met uitzondering van (de bouwhoogte van) het warehouse;
  • Verbrokkeling van bouwvormen moet worden vermeden;
  • De verschillende hoofdfuncties zijn te onderscheiden door architectonische accenten en geledingen; bij aan- en uitbouwen dient rekening gehouden te worden met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing;
  • Gevels hebben een ingetogen uitstraling en bij grote lengtes van gebouwen wordt gestreefd naar schaalverkleining door middel van geleding en/of kleurgebruik;
  • De entree dient herkenbaar vormgegeven te worden;
  • Het materiaalgebruik dient eenduidig te zijn en in hoofdzaak te bestaan uit plaatmateriaal;
  • Bij verbouw dient het oorspronkelijke materiaal uitgangspunt te zijn;
  • Het kleurgebruik per gebouw dient te harmoniëren met elkaar, waarbij de gevelwanden van het warehouse vanwege de functionele eisen in verband met de energiehuishouding in een lichte kleurstelling worden uitgevoerd en gevelwanden van hoogteaccenten een kleurstelling hebben die harmonieert met de lucht;
  • Kozijnen, dankranden, regenpijpen, etc. zijn op eenvoudige wijze gedetailleerd.

4.4 Groenvoorzieningen

Ten aanzien van groenvoorzieningen zijn de volgende eisen opgesteld:

a. Groenzone tussen bedrijfsterrein en nieuwe weg (zuidzijde)

  • Beoogde werking: (aaneen)gesloten groenstrook direct langs de perceelsgrens met de weg, bestaande uit bomen en ondergroen, die zicht van de weggebruiker op het warehouse zoveel mogelijk afschermt
  • Breedte strook: indicatie > 10 m
  • Hoogte (start- en eindsituatie): afhankelijk van positionering t.o.v. de weg en dikte beplanting
  • Soorten: gebiedseigen soorten

b. Groenzone tussen bedrijfsterrein en nieuwe weg (oostzijde, zuidelijk gedeelte)

  • Beoogde werking: (aaneen)gesloten groenstrook direct langs de perceelsgrens met de weg, bestaande uit bomen en ondergroen, die zicht van de weggebruiker op het warehouse zoveel mogelijk afschermt
  • Breedte strook: indicatie > 10 m
  • Hoogte (start- en eindsituatie): afhankelijk van positionering t.o.v. de weg en dikte beplanting
  • Soorten: gebiedseigen soorten

c. Groenzone tussen bedrijfsterrein en Dolfingweg/nieuwe weg (noordzijde, oostzijde noordelijk gedeelte)

  • Beoogde werking: gesloten en deels transparante niet aaneengesloten groenelementen langs de perceelsgrens met de weg, bestaande uit bomen en ondergroen, die zicht van de weggebruiker op het warehouse gedeeltelijk afschermt;
  • Breedte strook: nader te bepalen
  • Hoogte (start- en eindsituatie): afhankelijk van positionering t.o.v. de weg en dikte beplanting
  • Soorten: gebiedseigen soorten

d. Groenzone buitenrand (percelen oostzijde)

  • Beoogde werking: transparante niet aaneengesloten groenelementen
  • Hoogte (start- en eindsituatie)
  • Waterberging/watergang: voldoende opvangcapaciteit vrijhouden
  • Soorten: gebiedseigen soorten
  • Zicht op omvang waterbergingsopgave en relatie oppervlaktewateren
  • Ruimtelijke werking beplanting aan beide zijden van de weg vanuit de omgeving

e. Bestaande laanbeplanting langs dr. A. Ariënsstraat
Laanbeplanting zo lang mogelijk handhaven. Hier rekening mee houden in het inrichtingsplan door verharding en bebouwing uitsluitend toe te voegen buiten de wortelzones, boomkruinen voldoende ruimte te geven en aandacht voor zuurstof en water in de bodem (niet afsluiten).

Overige suggesties:

f. Bestaande groenvoorzieningen parkeerplaats bij kantoor indien mogelijk versterken

g. I.o.m. bewoners/eigenaren groenvoorzieningen aanbrengen in wijdere omgeving

4.5 Openbare Ruimte

De openbare ruimte dient te worden ingericht overeenkomstig het Programma van Eisen openbare ruimte, zoals opgesteld door de Afdeling Beheer van de gemeente. Aandachtspunten vormen:

  • de ruimtelijke relatie met de parkeerplaats (looplijnen en andere verbindingen over/onder de weg) ter hoogte van het kantoor;
  • de vormgeving en maatvoering wegen, kruisingen, rotonde, aansluitingen, rijwiel- en voetpaden (overeenkomstig richtlijnen CROW);
  • de verkeerskundige oplossingen: uitgangspunt is de basisopzet van adviesbureau Witteveen + Bos (2000). Eventuele noodzakelijke- en wenselijke aanpassingen nader te onderzoeken;
  • voldoende zicht in wegbocht en nabij kruisingen (afstand beplanting tot weg).

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Planconcept

Aviko wil het nieuwe warehouse graag vestigen in het plangebied Steenderdiek. Voor dit plangebied heeft de gemeente Bronckhorst in maart 2006 het bestemmingsplan Steenderdiek 1999-2005 vastgesteld. Tevens biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid voor de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg van de kern Steenderen naar de L. Dolfingweg. In 2013 is dit bestemmingsplan ongewijzigd opgenomen in het bestemmingsplan Steenderen dorp. Het plan beoogt ruimte te creëren voor de ontwikkeling van Aviko op de middellange termijn. Daarbij is rekening gehouden met zowel de uitbreiding van de productiecapaciteit als met capaciteit voor warehousing. Sinds 2006 zijn de wensen van Aviko veranderd. De capaciteit voor warehousing zoals die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan sluit niet meer aan bij de bedrijfsontwikkeling van Aviko. Om de transportbewegingen te beperken en de efficiëntie in opslag te vergroten heeft Aviko behoefte aan een grotere opslagcapaciteit op de locatie Steenderen. Hiervoor is een groot warehouse noodzakelijk.

Aviko wil een warehouse realiseren met een capaciteit van circa 40.000 pallets in een gebouw met een hoogte van 35 meter, zodat de opslag op de meest efficiënte wijze gebruikt kan worden. In het plangebied blijft dan ook nog voldoende ruimte over voor de inpassing van het warehouse en voor toekomstige uitbreiding.

Het warehouse wordt gepositioneerd aan de zuidzijde van het plangebied, zie ook bijlage 1. De stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing is opgenomen in bijlage 2.

5.2 Stedenbouwkundige Structuur

Bedrijfsterrein Steenderdiek wordt gefaseerd ingevuld, zie ook hoofdstuk 6 in bijlage 2. In de eerste fase is in 2012 op Steenderdiek een parkeerterrein aangelegd voor aardappeltrailers. Dit parkeerterrein fungeert als buffer tussen de aanvoer van aardappels vanaf de telers en de invoer van aardappelen naar het sorteerbedrijf. De vestiging van het warehouse met bijbehorende voorzieningen omvat de tweede fase van de invulling van Steenderdiek. In samenhang daarmee worden ook de entree en de weegbrug van Aviko verplaatst naar bedrijfsterrein Steenderdiek.

De ruimte van het bedrijfsterrein Steenderdiek wordt begrensd door de groenvoorzieningen voor de landschappelijke inpassing en de nieuwe ontsluitingsweg. Om de best mogelijke landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing te bereiken wordt de bebouwing compact gehouden en direct aansluitend aan de kern van Steenderen gesitueerd. De nieuwe hoge bouwmassa van het warehouse wordt zo goed mogelijk buiten de zichtlijnen gehouden en het zicht op het warehouse wordt zo veel mogelijk door groenvoorzieningen afgeschermd.

Het nog niet bebouwde gedeelte van het bedrijfsterrein ten oosten van het nieuwe warehouse is bestemd voor toekomstige uitbreiding van de productiecapaciteit passend binnen de regels van dit plan ten aanzien van de maximale bouwhoogte en de bebouwingsgrenzen.

5.3 Relatie Met Het Landschap

De ruimtelijke inpasbaarheid en de effecten van het warehouse op de omgeving zijn onderzocht in de landschapsanalyse (bijlage 1). De landschappelijke benadering heeft plaatsgevonden vanuit drie schaalniveaus, namelijk op perceel niveau en de directe omgeving van het gebouw, vanuit de dorpsrand/het aangrenzende landschap en vanaf de horizon.

Op perceelsniveau wordt, komend vanuit de dorpskern, geconcludeerd dat het nieuwe warehouse in eerste instantie niet of nauwelijks zichtbaar is vanwege de afschermende werking van bestaande bebouwing en groen. Dit verandert ter plaatse van de geplande nieuwe weg op de dr. A. Ariënsstraat, van waaraf direct zicht is op de bedrijfslocatie en het warehouse. De beplantingszone, gepland aan de zijde van het bedrijfsterrein langs de nieuwe weg, heeft primair tot doel om voor passanten de vervreemdende/beangstigende effecten van de grote bouwmassa te voorkomen.

Vanuit het aangrenzende landschap zal het warehouse vanuit verschillende standpunten zichtbaar zijn en blijven in het silhouet van het dorp. Het warehouse krijgt vanuit het landschap ten oosten van Steenderen een positie vóór het bestaande dorpssilhouet, waarin de laanbeplanting langs de dr. A. Ariënsstraat een belangrijke rol vervult. Om de vervreemdende werking te beperken worden de nieuwe groenzones/beplantingen aan de oost- en zuidzijde van de nieuwe weg zodanig ingericht, dat daar een nieuwe groene dorpsrand ontstaat. Het is de bedoeling dat deze beplanting op termijn de landschappelijke functie overneemt van de bomen langs de dr. A. Ariënsstraat, voor zover die na realisatie van de uitbreiding op het bedrijfsterrein van Aviko zullen staan. Wel is het de bedoeling deze laanstructuur zoveel en zolang mogelijk in stand te laten. Samen met de beplantingszone langs de 'binnenrand' zullen deze groenvoorzieningen zorgen voor de afscherming van de meeste bebouwing en activiteiten op het bedrijfsterrein. Het bovenste gedeelte van het warehouse zal, afhankelijk van de waarneempositie, in het landschap zichtbaar blijven.

verplicht

verplicht

verplicht

Afbeelding - bestaande situaties en impressies, zie ook bijlage 3

Vanaf grote afstand blijft de bovenste helft van het warehouse, voor zover het zicht niet wordt belemmerd door andere bebouwing en groenvoorzieningen in het tussengebied, zichtbaar in het silhouet van Steenderen aan de horizon. De onderste helft (het plint) valt weg tegen dat silhouet. Omdat het warehouse zoveel mogelijk buiten de zichtlijnen vanaf de routes naar Steenderen wordt gepositioneerd, zijn de landschappelijke effecten voor passanten gering. Voor bewoners in het buitengebied geldt dit in mindere mate, omdat een aantal van hen permanent zicht heeft op het nieuwe warehouse.

Voor de concrete invulling van de groenzones in het gebied is per zone gekozen voor een eigen concept met beplantingsvormen en –soorten.

verplicht

Afbeelding - Landschappelijke inpassing

Vanuit verkeersveiligheid is in de randzone geen beplanting voorzien in de obstakelvrije bermen. De landschappelijke inrichting van het gebied ten oosten van de nieuwe ontsluitingsweg is zo vormgegeven dat vanuit verschillende zichtpunten het zicht op het warehouse wordt verzacht. In het zuidelijk deel ontstaat een duidelijke scheiding tussen de ontsluitingsweg en het entreeplein door middel van een doorgetrokken groene berm, zie bijlage 1 van de regels. Samenvattend bestaan de inpassingsmaatregelen uit de volgende elementen:

  • Een hoge randzone met een robuust karakter om het bedrijfsterrein met een dichte structuur aan de zuidzijde en de noordzijde;
  • Een meer transparante structuur aan de oostzijde die de overgang vormt naar het landschap, waar ook retentie is voorzien voor hemelwater ten behoeve van het bedrijfsterrein;
  • Een herkenbaar entreeplein vanaf de parkeerplaats naar het bedrijfsterrein toe met een open en groen karakter dat aansluit bij de landschappelijke sfeer;
  • Vanuit verkeersveiligheid is geen beplanting voorzien in de obstakelvrije bermen.

verplicht

Afbeelding - Entreeplein Aviko

De bestaande groenstructuren zijn zoveel mogelijk ingepast in het ontwerp voor de landschappelijke inpassing, zie ook hoofdstuk 5 in bijlage 2.

De laanstructuur langs de Dr. A. Ariënstraat benadrukt de ligging van de stroomruggen waarop bewoning van het gebied en de verbindingen tussen de kernen tot stand zijn gekomen. Deze laanstructuur bestaat uit volgroeide bomen en draagt bij aan de landschappelijke inpassing van de bestaande bedrijfsgebouwen van Aviko en het nieuwe warehouse.

Voor zover de laanstructuur buiten de locatie van Aviko ligt, is het behoud in handen van de gemeente Bronckhorst. Voor de laanbomen die op het terrein van Aviko staan, is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke bepaling opgenomen voor het behoud van deze bomen.

Ten behoeve van de leesbaarheid van het landschap en de vroegere kenmerken is er voor gekozen om de bestaande meidoornhaag te behouden daar waar het kan. De nieuwe ontsluitingsweg zal de meidoornhaag doorsnijden. Aan weerszijden van de weg blijft voldoende lengte haag over om als relict te behouden.

In overeenstemming met het welstandsbeleid, zie bijlage 4, wordt bij grote lengtes en hoogtes van gebouwen gestreefd naar schaalverkleining door middel van geleding en/of kleurgebruik. Door een combinatie van de robuuste en gelaagde landschappelijke inpassing in combinatie met de terughoudende architectuur is het schaalconflict, welke optreedt, zo veel mogelijk beperkt. Door in het schetsontwerp gebiedseigen soorten toe te passen en de schaal van de aanwezige bospercelen in de directe omgeving door te zetten in het ontwerp is er een plan ontstaan welke past bij de dorpsrand van Steenderen.

verplicht

Afbeelding - Landschappelijke inpassing en profielen

Om snel een voldoende afscherming te ontwikkelen worden snelgroeiende soorten afgewisseld met langzamere soorten. Zo ontstaat een bestendige afscherming en wordt variatie bereikt in kroonvorm en kroondichtheden in de zomer en winter, waardoor de beplanting een natuurlijke uitstraling krijgt.

De bovenstaande afbeeldingen geven een beeld van de ontwikkeling van de landschappelijke inpassingszones.

In bijlage 2 en 3 zijn meer afbeeldingen opgenomen en zijn ook visualisaties vanuit verschillende standpunten weergegeven van de nieuwe situatie na zowel 10 als 30 jaar.

5.4 Bouwprogramma

Op het bedrijfsterrein Steenderdiek zijn de volgende functies voorzien:

  • Het bestaande parkeerterrein aardappeltrailers met circa 70 parkeerplaatsen;
  • Het nieuwe warehouse met een expeditieruimte, laaddocks en het rangeerterrein;
  • De nieuwe entree voor het Aviko terrein inclusief een weegbrug en een portiersloge;
  • 16 wachtplekken voor diepvriestrailers voor de entree van het Aviko terrein;
  • De route voor het Automatisch Gestuurd Voertuig (AGV);
  • Ruimte voor extra productiecapaciteit op langere termijn.

verplicht

Afbeelding - Situatie zuidzijde Steenderdiek, inclusief AGV (Automatisch Gestuurd Voertuig) en Verplaatsing hoofdentree Steenderdiek

Parkeerterrein aardappeltrailers

In 2012 is op bedrijfsterrein Steenderdiek een parkeerplaats aangelegd voor aardappeltrailers voor de bevoorrading van het aardappelsorteerbedrijf. De aardappeltrailers werden in het verleden op het terrein van het aardappelsorteerbedrijf geplaatst. Indien hier onvoldoende ruimte was, werden de trailers vaak op de openbare weg in de omgeving geparkeerd. Dit leidde tot overlast voor de omgeving. De vereiste capaciteit voor parkeren bedraagt 70 trailers. Deze capaciteit hangt samen met de productiecapaciteit van Aviko en de noodzaak om steeds voldoende aardappelen beschikbaar te hebben. Het laden van aardappelen bij de teler vindt voornamelijk in de dagperiode plaats. De aanvoer van aardappelen is daarmee niet gelijkmatig over 24 uur verdeeld, terwijl de verwerking in een continu proces 24 uur per dag plaatsvindt. Voorts worden de trailers bemonsterd voordat de lading kan worden gelost. De trailers worden daarna teruggeplaatst op het parkeerterrein totdat de aardappelen kunnen worden gelost.

De trailers worden aangevoerd met behulp van een trekker die na het afkoppelen direct met een lege trailer vertrekt. Na bemonstering worden de trailers met behulp van een terreintrekker naar de losplaats gebracht.

Het parkeerterrein ligt direct naast de losplaats. Hierdoor zijn de verkeersbewegingen op het terrein beperkt en wordt voorkomen dat de verkeersbewegingen met trailers andere verkeerbewegingen op het bedrijfsterrein kruisen.

Portiersloge en weegbrug

De huidige entree van de productiebedrijven ligt aan de Nijverheidsweg. De weegbrug ligt op het bestaande productieterrein. Met de bouw van het nieuwe warehouse worden ook de entree en de weegbrug verplaatst naar de Dr. A. Ariënsstraat. Hierbij is tevens een portiersloge voorzien. De reden voor de verplaatsing is dat zowel de diepvriestrailers voor het nieuwe warehouse als de aardappeltrailers moeten worden gewogen. De locatie van de huidige weegbrug is hiervoor niet goed bereikbaar. Met het verleggen van de entree en de weegbrug ontstaat een logische en veilige interne routing waarbij de verschillende verkeerstromen, waaronder ook transporten naar het bestaande industrieterrein elkaar niet kruisen.

De nieuwe entree dient op voldoende afstand van de rotonde aan de L. Dolfingweg te worden gelegd om te voorkomen dat een vrachtwagen die wacht totdat deze het terrein kan oprijden het doorgaand verkeer op de rotonde belemmert. De minimale afstand tussen de afrit van de rotonde en de inrit van het bedrijfsterrein is 50 meter.

Warehouse

Het warehouse bestaat uit 3 hoofdelementen:

  1. De geautomatiseerde opslagruimte voor diepvriesproducten;
  2. De expeditieruimte voor ontvangen van pallets met gereed product, het samenstellen van ladingen voor de afvoer van producten en de dockshelters waar de vrachtwagens worden geladen;
  3. De laadplaats voor de dockshelters met rangeerruimte voor trailers;
  4. Kantoor, etc.

Voor de afvoer van producten zullen naast de normale trailers ook lange zware voertuigen (LZV's) worden ingezet. Deze LZV's hebben een lengte van 25,25 meter. Een standaard trailer heeft een laadcapaciteit van 32 pallets, een LZV heeft een laadcapaciteit van 50 pallets. Met de inzet van LZV's wordt dan ook het aantal transportbewegingen beperkt, zoals ook blijkt uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat is opgenomen in paragraaf 6.1.3.

Om in de nieuwe situatie geen geluidoverlast naar het dorp te hebben, worden de laaddocks aan de noordzijde van het nieuwe warehouse gepositioneerd. Voor de opwekking van koude energie voor het warehouse wordt geluidsarme apparatuur gebruikt. Deze apparatuur wordt laag geplaatst om de uitstraling van geluid in de richting van het dorp tot een minimum te beperken. Het nieuwe warehouse wordt zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing van Aviko geplaatst om het zicht vanuit het dorp op het warehouse te minimaliseren. Daarbij wordt een afstand van 10 meter ten opzichte van de kruinen van de bomen aan de Dr. A. Ariënsstraat in acht genomen.

Automatisch Gestuurd Voertuig

Het nieuwe warehouse zal door middel van een automatisch gestuurd voertuig (AGV) worden verbonden met de bestaande productieuitslag van de productielijnen van Aviko. Met behulp van het AGV worden pallets met gereed product naar het warehouse getransporteerd. Het AGV zal over een vaste route rijden. Deze vaste route sluit aan de westzijde aan op het warehouse.

Wachtruimte voor diepvriestrailers

Het transport van producten uit het warehouse naar de afnemers vindt plaats met behulp van diepvriestrailers. De wachtruimte voor diepvriestrailers maakt onderdeel uit van het logistieke systeem van het warehouse. Diepvriestrailers worden immers pas toegelaten op het Aviko-terrein als de lading voor de betreffende diepvriestrailer gereed staat in de expeditieruimte. De ervaring leert dat trailers vaak te vroeg arriveren omdat rekening wordt gehouden met vertragingen in de reistijd. Als gevolg van files komt een groot aantal diepvriestrailers vaak ook tegelijk aan (harmonica effect). Hierdoor moeten de diepvriestrailers vaak wachten tot de lading gereed staat en een laaddock beschikbaar is. Op het Aviko-terrein zelf is beperkte ruimte beschikbaar voor het parkeren van diepvriestrailers.

Daarnaast is deze wachtruimte bedoeld om een storing in het warehouse systeem op te vangen. Omdat het warehouse is uitgelegd op een verwerkingscapaciteit van 8 diepvriestrailers per uur heeft de wachtruimte een capaciteit van 16 parkeerplaatsen. Met deze capaciteit kan een storing van maximaal 2 uur worden opgevangen. Ondanks dat storingen niet vaak voorkomen is een dergelijke voorziening bij geautomatiseerde warehouses noodzakelijk. Indien een storing langer dan 2 uur duurt, dienen ook de transporteurs geïnformeerd te worden zodat er geen nieuwe diepvriestrailers arriveren tot het moment waarop de storing is verholpen.

Varianten

Met de bovengenoemde elementen als uitgangspunten is voor het plangebied onderzocht hoe gekomen kan worden tot een optimale verhouding tussen de stedenbouwkundige inpassing en een efficiënte bedrijfsterreinindeling. Hiertoe zijn twee varianten onderzocht:

  • In variant 1 is een indeling vanuit een optimaal ruimtegebruik uitgewerkt. Consequentie van variant 1 is dat het warehouse aan de zuidzijde op een afstand van 25 meter vanaf de ontsluitingsweg wordt gepositioneerd.
  • In variant 2 is onderzocht wat het effect op de terreinindeling is als de ruimte tussen het warehouse en de ontsluitingsweg wordt verruimd tot 45 meter.

verplicht

Afbeelding - variant 1 en variant 2

Uit de vergelijking tussen variant 1 en 2 blijkt dat bij een positionering van het warehouse op een grotere afstand van de nieuwe ontsluitingsweg het bedrijfsterrein aanzienlijk minder efficiënt kan worden ingericht. Per saldo ligt de bouwmassa van het warehouse in variant 2 op een grotere afstand van de openbare ruimte. Hierdoor komt in variant 2 de bouwmassa van het warehouse met name minder massaal over op passanten (fietsers) op de het zuidelijk deel van de nieuwe ontsluitingsweg dan in variant 1. Variant 2 scoort echter vanuit het aspect intensief ruimtegebruik aanzienlijk slechter dan variant 1. Dit weegt niet op tegen de ongunstiger positionering van het warehouse voor passanten op de nieuwe ontsluitingsweg. Hiermee heeft variant 1 de voorkeur boven variant 2.

De keuze voor variant 1 stelt eisen aan de maatregelen voor de landschappelijke inpassing. Hiertoe is een stedebouwkundig en landschappelijk inpassingsrapport opgesteld, zie bijlage 2 van deze toelichting. De keuze is gevallen op variant 1, zoals planologisch en juridisch mogelijk gemaakt in het onderhavige bestemmingsplan.

5.5 Verkeer En Parkeren

Rondom het bedrijfsterrein Steenderdiek is een nieuwe verkeerstructuur voorzien. Deze structuur bestaat uit een nieuwe ontsluitingsweg voor de kern Steenderen. Deze ontsluitingsweg neemt de functie van de Dr. A. Ariënstraat en de fietsroute over bedrijfsterrein Steenderdiek over in de richting Baak. Het tracé van de nieuwe ontsluitingsweg is vastgelegd in het bestemmingsplan Steenderen dorp.

verplicht

Afbeelding - positie nieuwe ontsluitingsweg

Het schetsontwerp voor de ontsluitingsweg is in overleg met gemeente Bronckhorst opgesteld. Het schetsontwerp bestaat uit 3 delen:

  • Het deeltracé aan de zuidzijde;
  • De aansluiting L. Dolfingweg;
  • Het deeltracé met 60 km regime.

Het deeltracé aan de zuidzijde

In het deeltracé aan de zuidzijde wordt een vijftal functies gecombineerd:

  • de grens van de bebouwde kom met de overgang van 60 km naar 30 km;
  • de inrit van het parkeerterrein voor werknemers van Aviko;
  • de voetgangersoversteekplaats;
  • de overgang van een eenzijdig fietspad met twee rijrichtingen naar de rijweg binnen de bebouwde kom;
  • de bushalte.

Om een verkeersveilige oplossing te bieden is ervoor gekozen deze 5 functies te spreiden over het tracé (zie onderstaande figuur situatie deeltracé zuidzijde):

  • Aan de oostzijde wordt de grens van de bebouwde kom met de entree voor het parkeerterrein van Aviko gecombineerd. Daarbij zijn twee middengeleiders voorzien waardoor deze functies op een duidelijke wijze zijn gemarkeerd en de rijsnelheid effectief wordt beperkt.
  • Het fietspad wordt aan de zuidzijde van de nieuwe ontsluitingsweg gelegd. Hierdoor hoeven fietsers vanuit Steenderen richting Baak de nieuwe ontsluitingsweg niet over te steken en ontstaat een zo veilig mogelijke Om deze veilige oversteek planologisch mogelijk te maken, wordt het bestaande bestemmingsvlak verkeer vergroot ter plaatse van deze oversteek en de inrit voor het personeel van Aviko.
  • Aan de westzijde wordt de voetgangersoversteekplaats voor werknemers met de oversteekplaats voor fietsers gecombineerd. Ook hier zijn middengeleiders voorzien waardoor een veilige oversteek ontstaat. Ten westen hiervan worden de fietsers op de rijweg geleid.
  • De bushalte wordt verplaatst in de richting van het kruispunt met de Koningin Julianalaan. Hierdoor worden de loopafstanden vanuit het dorp beperkt en is de bushalte vanuit het dorp over het trottoir bereikbaar. De bushalte wordt op een verkeerveilige afstand van de kruising met de Koningin Julianalaan gepositioneerd.

verplicht

Afbeelding - Situatie tracédeel zuidzijde (tussen hoofdkantoor en warehouse)

Met deze nieuwe inrichting ontstaat een veiligere verkeerssituatie ten opzichte van de bestaande inrichting, waarin sprake is van onoverzichtelijke routes voor fietsers en voetgangers en van een onoverzichtelijke oversteekplaats voor de werknemers van Aviko. Ook de voor fietsers onoverzichtelijke verkeerssituatie ter hoogte van de kruising van de Dr. A. Ariënsstraat met de Prins Bernhardlaan vervalt.

De aansluiting L. Dolfingweg

De aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg met de L. Dolfingweg wordt uitgevoerd als rotonde met vrijliggende fietspaden. Het vrachtverkeer rijdt bij de rotonde direct richting het bedrijfsterrein Steenderdiek. Het doorgaande verkeer richting het dorp wordt via de ontsluitingsweg om het industrieterrein Steenderdiek geleid. Ook is er een veilige oversteekplaats voor fietsers voorzien. In het schetsontwerp is uitgegaan van een rotonde met een doorsnede van 18 meter. Deze variant is tevens geschikt voor de afwikkeling van lange zware vrachtwagens (LZV).

Vanwege de maatvoering van de rontonde met fietspaden is de grens van de verkeersbestemming ter plaatse van de rotonde in beperkte mate aangepast ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.

Het fietspad langs de L. Dolfingweg tussen de nieuwe rotonde en de kruising L. Dolfingweg - Dr. A. Ariënsstraat-Nijverheidsweg blijft vooralsnog aan de zuidzijde van de L. Dolfingweg gesitueerd. Een in twee richtingen bereden fietspad aan de noordzijde van de Dolfingweg zou ervoor zorgen dat fietsers en vrachtwagens elkaar niet meer kruisen bij de nieuwe in- en uitrit van Aviko voor het vracht-/bedrijfsverkeer. De wijzigingen in de goederenverkeerstroom van en naar het Aviko-bedrijfsterrein resulteren vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet in een absolute noodzaak tot het verleggen van het fietspad naar de noordzijde van de L. Dolfingweg.

Niettemin heeft de gemeente deze verplaatsing in onderzoek in verband met de bouw van het integraal kindcentrum (IKC) en de fusie tussen de voetbalverenigingen VV Baakse Boys en SV Steenderen. Die ontwikkelingen zorgen voor een verkeerstoename vanuit Baak richting het sportcomplex en het IKC. De gemeente wil dat fietsers uit en in de richting Baak op een zo veilig mogelijke manier, via het Hoge Wesselink, bij de sportvelden, het zwembad en het IKC kunnen komen. Het onderzoek is nog niet afgerond. Na afronding zal besluitvorming over de eventuele uitvoering van die aanpassingswerkzaamheden moeten plaatsvinden. Door vergroting (in noordelijke richting) van het bestemmingsvlak 'Verkeer', ter plaatse van de L. Dolfingweg en de nieuwe rotonde, wordt nu planologisch al voorgesorteerd op die aanpassing.

Het tracé met 60 km regime

Tussen de rotonde en de overgang naar het 30 km regime is een ontsluitingsweg voorzien met een standaard profiel bestaande uit een rijweg en obstakelvrije bermen. Aan de westzijde van de rijweg is het vrijliggende fietspad met twee rijrichtingen voorzien. De buitengrenzen vanaf de rijweg van deze obstakelvrije bermen vormen de grens van het plangebied voor de stedenbouwkundige- en landschappelijke inpassing. Dit betekent dat de opvang en berging van hemelwater van de verharding is voorzien in het plangebied voor stedenbouwkundige- en landschappelijke inpassing.

Parkeren

Het bedrijventerrein voorziet in voldoende parkeerruimte voor vrachtwagens en personenauto's. In Bijlage 21 'Onderzoek Verkeer- en parkeren' zijn de resultaten van het onderzoek naar de parkeerbehoefte voor vrachtwagens en personenauto's weergegeven.

Vrachtwagens

Uit het onderzoek parkeerbehoefte voor vrachtwagens blijkt dat de omvang van de transportstroom op het bedrijventerrein 242 vrachtwagens per etmaal is. Omdat deze vrachtwagens niet altijd direct kunnen worden gelost of geladen, is er behoefte aan 84 parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Op het bedrijfsterrein zijn 93 parkeerplaatsen (exclusief de 38 laad-/losplaatsen) voor vrachtwagens beschikbaar. In onderstaande tabel zijn de omvang, de parkeerbehoefte en het aantal beschikbare parkeerplaatsen per transportstroom weergegeven.

Parkeerbehoefte vrachtwagens per etmaal

verplicht

Personenauto's

De gemeente Bronckhorst heeft beleidsregels (Beleidsregels Parkeernormen gemeente Bronckhorst, vastgesteld d.d. 16 december 2013) opgesteld met parkeernormen voor personenauto's per gebruiksfunctie. Op basis van deze beleidsregels gelden de volgende normen, gerelateerd aan het bruto vloeroppervlak (bvo):

  • Kantoor (zonder baliefunctie): 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
  • Bedrijf arbeidsintensief (industrie, laboratorium, werkplaats): 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo;
  • Bedrijf arbeidsextensief (loods, opslag, transportbedrijf): 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.

Deze normen gelden generiek voor kantoren en bedrijven in de gemeente Bronckhorst.

In de beleidsregels stelt de gemeente voorts:
“Het rekenen met parkeernormen is geen exacte wetenschap. De uitkomsten van een berekening (….) moeten dan ook altijd naar redelijkheid toegepast worden. Maatwerk leveren door beargumenteerd de benodigde parkeerplaatsen naar boven of naar onderen bij te stellen is dus goed mogelijk.”

In het onderzoek parkeerbehoefte voor personenauto's is onderscheid gemaakt tussen de parkeerbehoefte voor de bestemming Kantoor en de parkeerbehoefte voor de bestemming Bedrijventerrein – Aardappelverwerkende industrie.

Binnen de bestemming Kantoor is het hoofdkantoor gevestigd. Zowel in de huidige situatie als in de gewijzigde situatie bedraagt het bruto vloeroppervlak van het hoofdkantoor van Aviko 2.191 m2. Op basis van de parkeernorm moeten voor dit kantoor 62 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor het parkeren van auto's van werknemers en bezoekers.

Binnen de bestemming Bedrijventerrein – Aardappelverwerkende industrie zijn de productiegebouwen, de warehouses en de aan productie en warehousing gerelateerde kantoren en kantines gevestigd.
Aviko is een zeer arbeidsextensief bedrijf. Zowel de productie als de warehousing zijn in hoge mate geautomatiseerd. De parkeernormen van de gemeente Bronckhorst sluiten dan ook niet aan op de praktijksituatie bij Aviko. Een meer redelijke benadering voor de bepaling van de parkeerbehoefte is uit te gaan van het aantal werknemers dat bij Aviko werkzaam is in de productie en de warehouses, inclusief de werknemers in de daaraan gerelateerde kantoor- en kantineruimtes. Deze benadering sluit aan bij de mogelijkheid die het parkeerbeleid van de gemeente Bronckhorst biedt voor maatwerk.

Zowel in de huidige situatie als in de gewijzigde situatie zijn bij Aviko in totaal 336 werknemers werkzaam in de productie en de warehouses en de daaraan gerelateerde kantoren en kantines. Dit aantal is als volgt verdeeld:

  • 88 werknemers in dagdienst.
  • 248 werknemers in 5 ploegendienst, een ploeg bestaat uit circa 50 werknemers. Per etmaal werken 3 ploegen; de ploegwissels zijn om 7.00 uur, 15.00 uur en 23.00 uur. Omdat de ploegendienst ook in het weekend werkt, zijn er 5 ploegen nodig om vol continu te kunnen werken.

68 werknemers wonen in Steenderen of in de directe omgeving. Het merendeel van deze werknemers reist per fiets / bromfiets naar het werk.

Bij de ploegwissel is sprake van een dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Het vertrek en de aankomst van medewerkers in ploegendienst overlapt elkaar immers.

Overdag is de parkeervraag het grootst; dan immers zijn zowel de werknemers in de dagdienst als de werknemers in de ploegendienst aan het werk.

Op basis van deze uitgangspunten bedraagt de parkeerbehoefte voor werknemers in de productie en de warehouses in de bestaande situatie maximaal 154 parkeerplaatsen. In onderstaande tabel is deze parkeerbehoefte gespecificeerd.

Parkeerbehoefte personenauto's productie en warehouse

verplicht

Voorts blijkt uit het onderzoek dat er nabij het hoofdkantoor een halteplaats voor postdiensten beschikbaar dient te zijn.

De totale parkeerbehoefte voor personenauto's bedraagt 217 parkeerplaatsen inclusief een halteplaats voor postdiensten. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de parkeerbehoefte.

Parkeerbehoefte personenauto's totaal

verplicht

Het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor personenauto's bedraagt in de huidige situatie 236. In de gewijzigde situatie neemt het aantal parkeerplaatsen met 6 toe tot 242. Op het bedrijventerrein van Aviko zijn daarmee zowel in de huidige situatie als in de gewijzigde situatie ruim voldoende parkeerplaatsen voor personenauto's beschikbaar.

Om in de toekomst voor bouwkundige uitbreidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein – Aardappelverwerkende industrie een juist toetsingskader te hebben, is er een gecorrigeerde parkeernorm voor personenauto's berekend. In de specifieke situatie voor Aviko is op basis van de huidige parkeerbehoefte voor medewerkers aan de productie- en warehousezijde (154) en het bruto vloeroppervlak aan gebouwen voor productie en warehouses van 51.773 m2 de parkeernorm berekend op 0,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de specifieke wet- en regelgeving en de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken die zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

6.1 Milieu

6.1.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Ten behoeve van het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit op het terrein en is een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd met als doel het verkrijgen van een momentopname van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem, als referentie voor toekomstige metingen van de bodemkwaliteit, op plaatsen binnen de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden.

De onderzoeksrapporten zijn opgenomen in bijlage 6 en bijlage 7 van deze toelichting. De resultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten verkennend bodemonderzoek

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat het grootste gedeelte van het onderzoeksgebied altijd in gebruik is geweest als akkerland. Terreindelen met een ander gebruik zijn een tweetal sloten, twee gesloopte boerderijen en een gedempte sloot.

De vaste bodem is niet verontreinigd, met uitzondering van plaatselijk aangetroffen sporen PCB, kobalt en nikkel. Een uitzondering hierop is het puin en afvalhoudende materiaal dat in de demping van sloot SC01 is aangetroffen. Dit materiaal is sterk verontreinigd met koper, lood en zink. De omvang van de demping met puin en afvalhoudend materiaal is niet afgeperkt. Tijdens het onderzoek is ook een puinpad aangetroffen, maar hier zijn geen verdachte materialen en/of asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de grond rond de voormalige boerderij noord is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen en het terrein rond de zuidelijke boerderij is op basis van het vooronderzoek aangemerkt als niet asbestverdacht.

In het grondwater zijn plaatselijk sterk verhoogde concentraties nikkel aangetroffen, maar waarschijnlijk heeft dit een natuurlijke oorsprong, zoals ook elders op de zandgronden wel voorkomt. De waterbodem is beoordeeld als verspreidbaar met maatgevende stoffen nikkel en minerale olie. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het in gebruik nemen van het terrein voor industriedoeleinden.

Resultaten nulsituatie bodemonderzoek

Uit de resultaten van het nulsituatie bodemonderzoek blijkt dat in de bodemriscioanalyse een aantal deellocaties zijn gedefinieerd met mogelijk bodembedreigend karakter. Het gaat hier om de technische dienst, traforuimte en ammoniakcentrale ten behoeve van het koelsysteem. Deze deellocaties zijn nader onderzocht. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de toekomstige technische dienst geen verontreinigingen met minerale olie zijn aangetoond in de grond en het grondwater. Ook zijn geen verhoogde concentraties aan anionactieve detergenten vastgesteld. Ter plaatse van de toekomstige traforuimte zijn eveneens geen verontreinigingen van minerale olie in de grond en het grondwater aangetoond. Ter plaatse van de toekomstige ammoniakcentrale is in de grond een totaal stikstofgehalte vastgesteld van 0,2 g/kg d.s., in het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan stikstof en ammoniak vastgesteld.

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de nulsituatie van de onderzoekslocatie vastgelegd. Op basis

van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De huidige resultaten kunnen dienen als referentie voor het eindsituatie-bodemonderzoek, uit te voeren na beeindiging van de activiteiten.

Conclusie bodem

Bij toekomstige ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de plaatselijk sterk verhoogde concentratie nikkel in het grondwater. Voorafgaand aan het bouwrijp maken dient nader onderzoek uitgevoerd te worden in het tracé van de gedempte sloot, om de omvang van de verontreiniging te bepalen en dient een asbestonderzoek in de sloot te worden uitgevoerd. Uit het aanvullend onderzoek moet blijken of de omliggende bodemlagen ook verontreinigd zijn geraakt en over welke lengte de sloot verontreinigd is. Verder dient voorafgaand aan het bouwrijp maken de milieuhygiënische kwaliteit in de bodem vastgesteld te worden. Met inachtneming van deze aanvullende onderzoeken voorafgaand aan de realisatiewerkzaamheden wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het warehouse en de aanpassing van de toegangsweg en de weg rond het bedrijfsterrein van Aviko.

6.1.2 Geur

In het kader van de uitbreidingsplannen is voor het bestemmingsplan Steenderdiek uitgebreid onderzoek gedaan naar alle geuremissiepunten bij het bedrijf en naar de geurconcentraties in de omgeving. Het onderzoeksrapport van het uitgevoerde geuronderzoek is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek zijn onderstaand verwoord.

Resultaten geuronderzoek

Uit de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat Aviko voldoet aan het Alara-principe, wat inhoudt dat de geuremissie zoveel als redelijkerwijs mogelijk is wordt beperkt door middel van technische voorzieningen. Ondanks deze resultaten is op het verzoek van Aviko en in overleg met de gemeente besloten tot aanvullende maatregelen die Aviko vrijwillig op zich neemt. Deze maatregelen houden in dat de belangrijkste geurbronnen door een naverbrandingsinstallatie worden geleid wat een reductie van de geuruitstoot van deze dampen met 90% oplevert. De geurbelasting wordt hiermee aanmerkelijk verkleind.

Deze geurbestrijdingsmaatregelen zijn uitgevoerd en zijn bindend opgenomen in de milieuvergunning.

Het nieuwe warehouse is een groot object in de directe omgeving van emissiebronnen. Uit het meest recente onderzoek, dat is opgenomen in bijlage 8 blijkt uit de verspreidingsberekeningen dat de aanwezigheid van het warehouse van invloed is op de verspreiding van de geurhoudende gassen vanuit de fabrieken St I, St IV en St V. De invloed van het warehouse kan zo wel positief als negatief zijn, afhankelijk van de locatie. Uit de resultaten van de verspreidingsberekeningen blijkt dat de gebouwen van de fabrieken St I en St IV en V de meeste invloed hebben op de geurbelasting in de directe omgeving van Aviko. Deze gebouwen worden daarom beschouwd als de meest dominante gebouwen in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de werkelijke verspreiding van de emissies van Aviko het meest wordt benaderd door in het model de gebouwinvloed van de fabrieken St I en St IV en V in rekening te brengen. De gebouwinvloed van het warehouse is daarmee van ondergeschikt belang.

Conclusie geur

De realisatie van een warehouse zorgt niet voor extra geuremissie en heeft een zeer beperkte inlvoed op de overige geuremissie, waardoor geen aanvullend geuronderzoek noodzakelijk is.

6.1.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld.

Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Hierna wordt aandacht besteed aan geluid vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

Voor de bedrijven gelegen in de nabijheid van het plangebied is de Wet milieubeheer (Wm) doorgaans van toepassing. Afhankelijk van de aard van het bedrijf kan er een vergunningplicht van toepassing zijn. In dat geval zijn in de vergunning grenswaarden ten aanzien van geluid opgenomen. De grenswaarden zijn opgesteld ter bescherming van de leefomgeving tegen hinderlijke bedrijfssituaties en geven bedrijven een bepaalde geluidruimte.

Het plangebied is gelegen binnen een gezoneerd bedrijventerrein. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten akoestisch onderzoek industrielawaai

In het akoestisch onderzoek is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving van Aviko. Tussen januari en oktober 2011 en 2014 zijn geluidmetingen gedaan om de actuele geluidemissie van de bestaande installaties vast te stellen.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten bij woningen buiten het industrieterrein hooguit 54 dB(A) etmaalwaarde. De MTG-waarden bij de woningen (Maximaal Toegestane Geluidbelasting uit de zonering) worden niet overschreden. Ter plaatse van de bedrijfswoningen op het industrieterrein aan de Nijverheidsweg 9 en 13 wordt de maximale waarde op de zonegrens ten gevolge van Aviko niet overschreden. De productie in de nacht is maatgevend. Aviko is in alle kritische zonepunten maatgevend. Een zonetoets dient door de zonebeheerder, de gemeente Bronckhorst, te worden uitgevoerd.

De bijdrage van het warehouse aan de totale geluidbelasting is gering. De nieuwbouw leidt, dankzij afscherming aan de oostzijde van het bedrijf tot een reductie van de geluidbelasting. Doordat in de aanvraag van 2011 het destijds geplande warehouse aan de zuidzijde was meegenomen, met grote dakhoogte, neemt de geluidbelasting nu met een beperkte dakhoogte van Steenderen II, III en de vrieshuizen I en II tot een toename van de geluidbelasting bij woningen direct ten zuiden van Aviko. De MTG-waarden worden daar echter niet overschreden, zodat de aangevraagde activiteiten passen binnen de daarvoor gereserveerde geluidruimte binnen de zone.

Ten opzichte van de vergunde geluidruimte wordt in de meeste immissiepunten meer ruimte aangevraagd. Dit is het gevolg van de toename van geluid ten gevolge van de nieuwe installaties op Steenderen III, het nieuwe warehouse en de nieuwe en langere transportroutes, maar vooral aan de wijzigingen in de gebouwmassa's. De voorzieningen zijn uitgewerkt aan een aantal bronnen, met name op Steenderen IV en V, met als doel de toename van de geluidbelasting te beperken.

Maximale geluidniveaus

De maximale geluidniveaus LAmax, hoofdzakelijk ten gevolge van de vrachtwagens op het terrein van de inrichting, bedragen in de immissiepunten bij de geluidgevoelige objecten buiten het industrieterrein hooguit 54 dB(A) in de dag, avond en nacht. Daarmee worden de grenswaarden (70/65/60 dB(A) in de dag, avond en nacht) niet overschreden.

Bij de woningen aan de Nijverheidsweg 9 en 13 liggen de piekniveaus op hooguit 69 dB(A) in dag, avond en nacht. De vrachtwagens op route X, aardappelsorteer, zijn daarbij maatgevend. Deze situatie is echter ongewijzigd ten opzichte van de bestaande situatie.

Maatregelen en BBT principe

Conform de Wet milieubeheer mag van een bedrijf worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen en de stand der techniek zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd (het BBT-principe). Bij Aviko is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie.

Geluidbeperkende voorzieningen zijn voorzien om geluidreductie te realiseren, zodat op de zonegrens aan de eisen kan worden voldaan. Aviko heeft de afgelopen jaren veel voorzieningen getroffen om de geluidbelasting in de omgeving te beperken. De geluidbelasting wordt dankzij voornoemde maatregelen bepaald door een groot aantal gelijkwaardige geluidbronnen. Van dominante geluidbronnen is geen sprake.

In de aanvraag van 2004 was nog voorzien in de bouw en ingebruikname van Steenderen VI. Naast een verhoogde geluidemissie ten gevolge van nieuwe installaties en transportbewegingen leidde deze nieuwbouw ook tot afscherming van geluid van de rest van het bedrijf. Deze afscherming is in de nu aangevraagde situatie verdwenen.

De geluidbelasting wordt bepaald door een groot aantal geluidbronnen. Daardoor is het praktisch onmogelijk om nog meer geluidreductie te realiseren. Dat vergt imers maatregelen aan veel bronnen. Afgezien van de maatregelen zijn daarom geen aanvullende voorzieningen opgenomen.

Trillingen

Er zijn geen installaties bij het bedrijf die relevante trillingen veroorzaken. Bovendien liggen de woningen voldoende ver van de locatie om geen trillingshinder dan wel schade aan gebouwen te ondervinden (conform de trillingsrichtlijnen SBR-A en –B).

Conclusie geluid

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de

geluidzonering die in het geldende bestemmingsplan is vastgelegd. Aan de oostzijde van de nieuwe

entree, ten noorden van het vrieshuis, wordt een 5 meter hoge afscherming geplaatst bestaande uit een grondwal van 5 meter hoog.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het warehouse en de aanpassing van de toegangsweg en de weg rond het bedrijfsterrein van Aviko.

Wegverkeerslawaai

Vanwege de aanleg van een nieuwe weg in het plangebied, en de aanleg van een afsplitsing van de L. Dolfingweg -welke te beschouwen valt als een reconstructie van een bestaande weg- is onderzoek gedaan naar de huidige en toekomstige verkeersbelasting van de L.Dolfingweg en de dr. A. Ariënsstraat. Het bestaande onderzoek uit het bestemmingsplan 2005 is in 2015 geactualiseerd. Daarnaast zijn tellingen en prognoses uit 2013 van de bestaande Dr. A. Ariënsstraat vergeleken met de gegevens in de rapportage uit 2005. Omdat Aviko de geplande fabriek in het bestemmingsplan 2005 niet bouwt, is de verkeersbelastingen een stuk lager ten opzichte van de verkeersprognose stammend uit het bestemmingplan 2005. Aviko gaat immers niet meer aardappelproducten produceren op het terrein maar juist meer producten opslaan (in bijlage 9 van de toelichting zijn de exacte aantallen vrachtbewegingen in nader detail weergegeven).

Daarnaast zorgt een efficiëntere belading van vrachtwagens voor het nieuwe warehouse zelfs voor een reductie van vrachtbewegingen naar het Aviko terrein door o.a:

  • De inzet van Lange Zware Vrachtwagens (LZV) waardoor er per rit 50 i.p.v. 32 pallets beladen worden.
  • Directe verlading van containers met aardappelproducten vanaf Steenderen. In een container wordt 20% meer verladen dan in een conventionele oplegger.
  • Een toename van de combinatieritten vers- en diepvriesverlading vanaf Steenderen. Momenteel rijden veel vrachtwagen leeg richting Steenderen. Door het centrale warehouse kunnen ritten gecombineerd worden waardoor vrachtwagens beladen richting Steenderen en weer terug rijden.
  • Verhoging beladingsgraad vrachtauto's welke diepvriesproducten laden. Op dit moment moeten chauffeurs vaak op twee plekken geladen worden omdat de voorraad verspreidt is over meerdere warehouses. Dit kost dat extra rij- en diensttijd van een chauffeur waardoor op basis van de wetgeving de vrachtauto's niet volledig vol gepland kunnen worden.

Aan de hand van de zwaarder wegende verkeersbelasting en prognoses uit 2005 is bekeken of woningen (of andere geluidsgevoelige objecten) boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) worden belast. Uit het onderzoek blijkt dit voor geen van de woningen langs de nieuwe weg en de nieuwe rotonde het geval te zijn. De nieuwe weg zal primair fungeren als ontsluitingsroute voor het dorp Steenderen; al het vrachtverkeer voor Aviko en de overige industrieën zal, ter hoogte van de nieuw aan te leggen rotonde met de L. Dolfingweg reeds zijn afgesplitst naar de bestaande route en heeft daarom geen gevolgen voor het vrachtverkeer op de nieuwe weg. Het onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd.

Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In dit akoestisch onderzoek is onderzocht wat de geluidbelasting door wegverkeer is op de omliggende woningen voor en na de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg rond Aviko.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de nieuwe ontsluitingsweg ten hoogste 40 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden op de gevels van de woningen in de omgeving van de nieuwe weg. De geluidbelasting op de aan te sluiten wegen neemt niet toe als gevolg van de aansluiting met de nieuwe ontsluitingsweg. Er is geen sprake van een reconstructie van de dr. Ariënsstraat en de L. Dolfingweg. De geluidbelasting door alle wegen samen ligt in alle rekenpunten lager dan 53 dB.

6.1.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ten behoeve van het plan is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten onderzoek luchtkwaliteit

Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat de hoogste concentratie NO2 optreedt langs de N314, maar met een totale concentratie van 19,4 ug/m3 ligt dit ruimschoots onder de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde. De urenlimiet voor NO2 wordt niet overschreden. Op alle andere toetsingspunten liggen de concentraties NO2 lager en wordt ook ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor NO2.

Ook voor PM10 treedt de hoogste concentratie op langs de N314, maar ook hier wordt met een totale concentratie van 19,8 ug/m3 ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 ug/m3 als jaargemiddelde. De etmaalgemiddelde PM10-concentratie is op 8 etmalen hoger dan 35 ug/m3, terwijl dit 35 maal per jaar is toegestaan. Op alle andere toetsingspunten liggen de concentraties PM10 lager en wordt ook ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor PM10.

Conclusie luchtkwaliteit

In 2015 wordt op alle toetsingslocaties ruimschoots voldaan aan grenswaarden voor NO2 en PM10. Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de uitbreiding, waaronder het nieuwe warehouse van Aviko en de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg.

6.1.5 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Ten behoeve van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de ammoniakkoelinstallaties (zie bijlage 12) en is een aanvullende onderbouwing externe veiligheid opgesteld waarin een verantwoording van het groepsrisico is gegeven van de voorgenomen ontwikkeling voor de onderdelen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (zie bijlage 13). De resultaten worden onderstaand verwoord.

Ammoniakkoelinstallaties

Voor de koeling van diverse productieruimten en het invriezen en bewaren van het eindproduct maakt Aviko gebruik van meerdere ammoniakkoelinstallaties. Aviko beschikt hiervoor over een omgevingsvergunning. Hiertoe is destijds een risicoanalyse uitgevoerd. Echter de uitgangspunten voor deze risicoanalyse (QRA) zijn gewijzigd. Daarom is een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd voor alle op het terrein aanwezige installaties. Voor zover mogelijk zijn daarvoor de afstandstabellen uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gebruikt. Voor installaties waarop deze tabellen niet van toepassing zijn is een risicoberekening uitgevoerd.

Bij Aviko staan na uitvoering van dit plan 11 ammoniakinstallaties. Hiervan vallen 8 installaties onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het plaatsgebonden risico van 10-6/j is bepaald aan de hand van de afstandstabellen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor de installaties in machinekamer (MK) B is ook een QRA uitgevoerd met Safeti-NL, maar de hiermee berekende risicocontour bleek kleiner te zijn dan wanneer de tabel wordt toegepast.

De afstanden vallen allen binnen de grenzen van het bedrijfsterrein van Aviko. Er liggen geen kwetsbare bestemmingen binnen de vastgestelde risicocontouren. Daarmee voldoet Aviko aan het Bevi, ook na de bouw van de installaties van Steenderen 3 en het nieuwe warehouse.

Het groepsrisico als gevolg van de ammoniakkoelinstallaties is kleiner dan de oriëntatiewaarde. Ook hier voldoet Aviko aan het Bevi.

Externe veiligheid inrichtingen

Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet zijn gekeken wat de gevolgen zijn voor het groepsrisico. Het groepsrisico is, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen grenswaarde. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Een toename van het groepsrisico en elke overschrijding van de oriënterende waarde dient te worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico houdt een oordeelsvorming in of de veiligheidssituatie geaccepteerd kan worden.

Uit de onderzoeksresultaten ten aanzien van inrichtingen blijkt dat in vergelijking met de oude situatie geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaatsvindt. Er is geen sprake van een rekenkundige toename van het groepsrisico. Gelet op de maatregelen en voorzieningen ten behoeve van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn deze onderdelen daarnaast ook voldoende geborgd in de nieuwe situatie.

Buisleidingen Gasunie

Aan de oostzijde van de kern Steenderen zijn 3 hogedrukaardgastransportleidingen van de Gasunie aanwezig. Een zijtak van één van deze leidingen (de A-511-07), loopt door het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het gaat om de volgende ondergrondse aardgasleidingen met de daarbij behorende kenmerken:

Leidingtype druk diameter Inventarisatieafstand Pr 10-6/jr 1% Letaliteit 100% Letaliteit
A-511-07 66,2 bar 4,5 inch 60 m Nihil 60 30
A-511 66,2 bar 42 inch 490 m Nihil 490 190
A-522 66,2 bar 48 inch 540 m Nihil 540 210
A-662 79,9 bar 48 inch 540 m Nihil 580 220

In onderstaande afbeelding zijn de leidingen weergegeven:

verplicht

De 3 gastransportleidingen liggen niet binnen de begrenzing van dit bestemmingsplan, maar het inventarisatiegebied ligt wel deels over het plangebied. Binnen de inventarisatieafstand van de leidingen A-522, A-511 en A-662 worden planologische gezien geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bouwlocatie voor het nieuwe warehouse ligt volledig buiten de inventarisatieafstanden van deze leidingen. De aanwezigheid van deze leidingen heeft dan ook geen beperkingen voor deze ontwikkeling. Een nadere analyse van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsgebonden risico (GR) is en opgenomen in bijlage 13.

Voor de afgetakte leiding (A-511-07) door het plangebied is, eveneens in bijlage 13, een nadere analyse uitgevoerd van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsgebonden risico (GR). Verder wordt deze leiding planologisch beschermd door middel van een dubbelbestemming Leiding - Gas.

Uit het onderzoek blijkt dat, gelet op de afstand tussen het te realiseren kwetsbare object (warehouse) en de buisleidingen, geen verhoging plaatsvindt van het groepsrisico. Het warehouse valt buiten het invloedsgebied. Verder zijn er maatregelen genomen ter beperking van incidenten en om de zelfredzaamheid te waarborgen. Aan de besluit externe veiligheid buisleidingen is voldaan.

Externe veiligheid transportroutes

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn tussen Dieren en Zutphen. Voor deze spoorlijn geldt volgens het basisnet een invloedsgebied van 4.000 m aan weerszijde. Voor deze spoorlijn is in bijlage 13 een motivatie van het groepsrisico opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, gelet op de afstand tussen het plangebied en de basisnetroute, geen belemmering vormt bij het bestrijden van incidenten op de basisnetroute en dat er geen sprake is van een verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid van een incidentlocatie. De grote afstand geeft de aanwezige personen ook voldoende tijd om zichzelf in veiligheid te brengen via de aanwezige vluchtroutes. Verder gaat het om relatief lage transporthoeveelheden van stoffen met een invloedsgebied van 4.000 meter. Het Besluit externe veiligheid transportroutes vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid levert op grond van bovenstaande resultaten geen belemmeringen op ten aanzien van dit bestemmingsplan.

6.1.6 Duurzaamheid

Aviko streeft naar een zo duurzaam mogelijke inrichting van het warehouse door toepassing van de volgende maatregelen:

  • Het produceren van koude energie voor het warehouse gedurende de nacht om tijdens warme periodes overdag de koude installatie zo min mogelijk te belasten. Het produceren van koude energie met lage buitentemperaturen is veel efficiënter omdat de verhouding elektrische energie versus opgewekte koude (COP) van de koude installaties dan hoger is.
  • De inzet van draaikoelers in plaats van koeltorens om geen onnodig water te verdampen om koude te produceren.
  • Het efficiënt inzetten van de Warmte Kracht Centrale (WKC) om tijdens niet volledig belaste uren elektrische energie te produceren voor het warehouse. De WKC produceert voor de productieprocessen op het Aviko terrein elektrische en thermische energie. Indien de balans tussen de productie van elektrische en thermisch energie niet optimaal is, zijn de milieuemissies naar de omgeving hoger dan noodzakelijk. Door de energiebehoefte van het warehouse af te stemmen op de energiebehoefte op het Aviko terrein produceert de WKC met een maximaal energetisch rendement waardoor het milieu zo min mogelijk belast wordt.
  • De inzet van nieuwe technologie voor het reduceren van zuurstof in het warehouse (brandbestrijding) waarbij het energieverbruik 65% lager ligt dan bij conventionele zuurstofreductiesystemen.
  • Toepassen van isolatiepanelen (PIR) met een dikte van 22 cm i.p.v. 20 cm om een zo maximaal mogelijke isolatie van het warehouse te waarborgen.
  • Bij het nieuwe warehouse kunnen lange zware vrachtwagens (LZV) beladen worden. Een LZV kan 1,5 keer zoveel vracht transporteren dan conventionele transporten waarbij de emissies van geluid en rookgassen naar de omgeving geminimaliseerd wordt.
  • Doordat Aviko direct aan eindafnemers producten kan afleveren, neemt het onnodige interwarehouse verkeer af. Dit levert naast de inzet van LZV's een verdere afname van geluid- en rookgasemissies naar de omgeving.
  • Nieuw logistiek concept waarbij het energieverbruik 55 % lager is dan bij conventionele logistieke systemen.
  • Rond het nieuw aan te leggen bedrijfsterrein wordt 1.5 hectare groen aangeplant en aan de oostzijde van de nieuwe ontsluitingsweg 3.8 hectare groen. Het aanplanten van dit groen heeft een positieve invloed op het klimaat en geeft de entree van Steenderen een duurzame blik.
  • Bij een warehousehoogte van 35 meter is het koudeverlies (door het dak) het laagst. Daarnaast functioneren logistieke systemen energetisch veel efficiënter in hoogbouw magazijnen. In een hoog warehouse is hierdoor een veel optimalere energiehuishouding mogelijk ten opzichte van een laag warehouse.
  • Het warehouse krijgt een lichte kleur die gelijk is aan de overwegende heersende omgevingslucht in Nederland. Door de lichte kleur is de thermische infiltratie van zonlicht minimaal en de wordt de impact van het warehouse in het landschap gereduceerd.

6.1.7 Bedrijven en milieuzonering

Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:

  • VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009);
  • Wet milieubeheer.

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', ook wel het 'groene boekje' genoemd. Dit betekent dat er binnen bepaalde afstanden in principe niet mag worden gebouwd, tenzij het bevoegde gezag dit goed kan motiveren, wat is bevestigd door diverse uitspraken van de Raad van State. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Voor het bedrijf Aviko is ten aanzien van bedrijven en milieuzonering het aspect geur het meest relevant. De aspecten geluid, stof en gevaar zijn eveneens onderzocht. De afstanden in meters die in acht genomen moeten worden, zijn voor geur 300 meter, voor geluid 200 meter, voor stof 30 meter en voor externe veiligheid 50 meter. De resultaten van deze aspecten zijn opgenomen in de paragrafen 6.1.2 (geur), 6.1.3 (geluid), 6.1.4 (luchtkwaliteit) en 6.1.5 (externe veiligheid). Ten aanzien van stikstofdepositie is ook onderzoek uitgevoerd. Het aspect stikstofdepositie is terug te vinden in paragraaf 6.4 (natuurbescherming).

Conclusie bedrijven en milieuzonering

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

6.2 Waterhuishouding

6.2.1 Beleidskader

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven

zijn de 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese

Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het

gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van

waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd

binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Tevens is onderstaand de door het Waterschap Rijn en IJssel ontwikkelde watertoetstabel toegepast, waarmee met de beantwoording van een aantal vragen in beeld is gebracht welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden.

verplicht

6.2.2 Bestaande situatie

Op de locatie voor het warehouse ligt een watergang die een belangrijke functie heeft voor de waterhuishouding in een deel van de kern van Steenderen. Deze watergang is in het beheer bij Waterschap Rijn en IJssel.

De waterkwaliteit van de beken is goed. Voor de Baakse Beek en de Grote Beek wordt gestreefd naar een instandhouding van de natuurlijke waarden. Tevens maken ze onderdeel uit van de ecologische verbindingszone. Voor de landschapsontwikkeling is het van belang dat het water op een natuurlijke manier wordt afgevoerd. De beleidslijn voor het waterbeheer is in volgorde; vasthouden, bergen en dan pas afvoeren. Dit betekent vasthouden in kleine geulen en slootjes. Bergen door middel van vloeivelden, uiterwaarden en grotere gebieden langs de stroombedden zijn hiervoor de oplossingsrichtingen bij de landschapsontwikkeling.

6.2.3 Ontwikkelingen

Het warehouse is voorzien ter plaatse van de bestaande watergang. Daarom is in het onderzoek 'Variantenstudie watergang Steenderen' onderzocht op welke wijze de watergang kan worden ingepast. Het doel van deze variantenstudie is om een gefundeerde keuze te maken in de meest doelmatige en duurzame oplossing voor de watergang. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de uitgangspunten, eisen en randvoorwaarden van alle betrokken partijen (Aviko, Gemeente Bronkhorst, Waterschap Rijn en IJssel, Grondeigenaren en omwonenden). Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 14.

Uitgangspunten

Aviko dient voldoende waterberging te realiseren voor de opvang en buffering van hemelwater.

Het Waterschap Rijn en IJssel stelt specifieke eisen aan de nieuwe watergang die ter vervanging van de bestaande watergang moet worden gerealiseerd. De nieuwe watergang dient net als de bestaande

watergang een breedte te hebben van minimaal 4 meter. Aan één zijde dient een strook voor onderhoud van minimaal 4 meter beschikbaar te zijn of aan beide zijden een onderhoudstrook van 1,8 meter. De watergang mag binnen de omheining van Aviko gelegen zijn, voorwaarde is wel dat het waterschap toegang heeft ten behoeve van onderhoud.

Voor wat betreft de afvoer van hemelwater stelt het waterschap als eis dat ook bij een maatgevende bui niet meer dan 0,7 liter per seconde per hectare mag worden geloosd op het oppervlaktewater.

Watergang

De nieuwe watergang is voorzien ten zuiden en westen van het warehouse. Aan de zuidzijde sluit de nieuwe watergang via een duiker onder de nieuwe ontsluitingsweg aan op de bestaande watergangen. Aan de westzijde sluit de nieuwe watergang aan op de bestaande duiker.

De nieuwe watergang krijgt langs het tracé van de ontsluitingsweg een breedte van 4 meter met een standaard profiel met aan beide zijden een onderhoudstrook van 1,8 meter. Aan de zuid- en westzijde van het warehouse krijgt de watergang een breedte van 6 meter met een standaard profiel met aan één zijde een onderhoudstrook van 4 meter. Hiermee heeft de nieuwe watergang dezelfde capaciteit als de bestaande watergang.

De ligging van deze watergang is opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

Waterberging hemelwater

Voor de opvang en berging van het hemelwater van dakoppervlakken en verharding wordt een waterberging gerealiseerd. Deze waterberging zorgt ervoor dat het water volgens de beleidslijn voor het waterbeheer wordt afgevoerd. De waterberging wordt gecombineerd met de maatregelen voor landschappelijke inpassing. Om voor de toekomst zeker te zijn van voldoende bergingscapaciteit, heeft Aviko besloten om nu niet alleen voldoende waterberging aan te leggen voor de bestaande verharding van het parkeerterrein voor aardappeltrailers en het dakoppervlak en de verhardingen die nu worden gerealiseerd, maar ook voldoende ruimte te reserveren voor de toekomstige ontwikkelingen op het bedrijfsterrein Steenderdiek.

Het totale oppervlak van de verharding en dakoppervlak waarvoor waterberging wordt gerealiseerd bedraagt maximaal 4,9 hectare. Daarnaast is rekening gehouden met de opvang van hemelwater van de nieuwe ontsluitingsweg. Het oppervlak van deze weg bedraagt circa 8.000 m2. Met een vereiste bergingscapaciteit van 89 mm dient de waterberging een capaciteit te hebben van circa 5.070 m3.

Uitgaande van een beschikbare stijghoogte van 50 cm boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en inclusief 25% extra oppervlak voor taluds is een waterberging nodig met een bruto oppervlak van circa 12.500 m2. Ten oosten van de nieuwe ontsluitingsweg is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.

De waterberging zal bestaan uit twee delen, namelijk een bermsloot aan de westzijde van de nieuwe ontsluitingsweg en een wadi in het gebied ten oosten van de nieuwe ontsluitingsweg. De verschillende dakoppervlakken en verhardingen worden door middel van ondergrondse afvoerleidingen verbonden met de bermsloot. Het hemelwater van verhardingen wordt daarbij via een zand/slib vang geloosd. De bermsloot staat door middel van twee duikers in verbinding met de wadi. Deze duikers hebben voldoende capaciteit om een goede doorstroming van het hemelwater naar de wadi te garanderen.

Aan de westzijde is de afwatering van de nieuwe ontsluitingsweg gericht op de bermsloot. Aan de oostzijde is de afwatering direct gericht op de wadi. Aan de zuidzijde zal de afwatering via een bermpassage verlopen.

De wadi zal aan de zuidzijde in verbinding staan met de watergang. In deze verbinding wordt een knijpconstructie aangebracht met een capaciteit van 0,7 liter per seconde per hectare verhard oppervlak of dakoppervlak.

6.2.4 Overleg

Ten behoeve van dit plan heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel. De randvoorwaarden ten aanzien van het verleggen van de watergang en de waterberging zijn vastgelegd in de nieuwe waterwetvergunning waardoor wordt voldaan aan de eisen die het waterschap Rijn en IJssel stelt.

6.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Zoals aangegeven in paragraaf 3.4.3 ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Uit onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Steenderdiek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied, zie ook bijlage 15.

verplicht

Afbeelding - Steenderen gelegen in een archeologisch parelgebied

De cultuurhistorische waarden van het oorspronkelijke landschap en de overgangen tussen de verschillende landschapseenheden zijn inmiddels vervaagd door de uiteenlopende activiteiten en landgebruik. Het plangebied is in de structuurvisie cultuurhistorie aangeduid als cultuurhistorisch vrije gebieden. Cultuurhistorie hoeft hier niet sturend te zijn bij ontwikkelingen.

Juist het herstellen en benadrukken van de overgangen kunnen een bijdrage leveren aan het beleefbaar maken van de landschappelijke cultuurhistorie.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Op grond van bovenstaande en met inachtneming van de reactie van de regionaal archeoloog, die aangeeft dat vervolgonderzoek in het gebied waarbinnen het warehouse is gepland, niet noodzakelijk is, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van Aviko geen afbreuk doet aan het beleid ten aanzien van monumenten, archeologie en cultuurhistorie.

6.4 Natuurbescherming

Flora en fauna

De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.

Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Rijntakken met een afstand van ongeveer 1,4 kilometer tot de planlocatie. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur) en grenst ook niet aan dit Netwerk.

Ten behoeve van het plan is een ecologische quickscan uitgevoerd, een onderzoek naar stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Rijntakken en is een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapporten zijn opgenomen in bijlagen 17 (quickscan ecologie), 18 (stikstofdepositie) en 19 (veermuizenonderzoek). De onderzoeksresultaten zijn onderstaand verwoord.

Stikstofdepositie

Vanwege de nabijheid van het Natura 2000-gebied Rijntakken is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet uitgevoerd. Hiertoe is onderzocht of de depositie wegens de activiteiten van Aviko op Rijntakken in de aangevraagde situatie met het nieuwe warehouse is toegenomen ten opzichte van de referentiesituatie voor Rijntakken, te weten 2000 en 2004. Depositie als gevolg van Aviko wordt veroorzaakt door de NOx en NH3 emissies, welke voortkomen uit de verbranding van aardgas en biogas op de locatie van de inrichting zelf, alsmede uit de verbrandingsemissies van de vrachtwagens voor het transport van producten en aardappelen van en naar de inrichting en de interne transportbewegingen. De verbrandingsemissies van de inrichting nemen niet toe, aangezien de capaciteit van de inrichting gelijk blijft. Gelet op het streven van Aviko om het gasverbruik, net als de afgelopen jaren, terug te dringen, is een verdere afname van de verbrandingsemissies waarschijnlijk.

De externe transporten van en naar Aviko veranderen niet met de realisatie van het diepvries warehouse, zowel voor wat betreft de transportroutes als voor wat betreft het aantal transportbewegingen over deze routes. Dankzij de algemene trend dat verkeersmotoren met de jaren steeds schoner worden, nemen de stikstofemissies van de externe transporten in de aangevraagde situatie in 2017 af ten opzichte van de referentiesituatie in 2014. Naast de externe transportbewegingen vinden nog interne transportbewegingen plaats tussen de bedrijfsonderdelen op de inrichting zelf. Met de realisatie van het warehouse ontstaat er een aantal extra voertuigbewegingen op het Aviko terrein wegens de tijdelijke opslag van gereed product. De overige interne transporten op het terrein veranderen niet. Net als bij de aan- en afvoertransporten, nemen ook bij de interne transporten de stikstofemissies van de voertuigen met de jaren af. Het algehele verschil in stikstofemissie afkomstig van de interne transporten op de inrichting tussen de aangevraagde situatie en de referentiesituatie is daarom zeer beperkt. Omdat de inrichting bovendien op aanzienlijke afstand ligt van Natura 2000-gebied de Rijntakken, is de conclusie dat deze specifieke interne transporten niet tot een relevante stikstofdepositie bij de Rijntakken leiden. In ieder geval wordt dit effect ruimschoots gecompenseerd door daling van de emissies van alle andere transportbewegingen en de puntbronnen. De realisatie van het warehouse leidt niet tot een toename in de stikstofemissie en zeer waarschijnlijk zelfs tot een afname. Er is dan ook geen negatief effect te verwachten van stikstofdepositie wegens het nieuwe warehouse van Aviko Steenderen op soorten, habitats van soorten, of habitattypen in Natura 2000-gebied Rijntakken. Voor deze aangevraagde activiteit is derhalve geen Nbw-vergunning nodig, zie bijlage 18.

Resultaten quick scan ecologie

Het doel van de quickscan ecologie is het bepalen van de effecten van de geplande werkzaamheden op de beschermde flora en fauna. Zo kan voorkomen worden dat er overtreding plaatsvindt van natuurwetgeving. Als negatieve effecten niet uit te sluiten zijn zal er een ontheffing aangevraagd moeten worden.

Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken, zie ook bijlage 17:

  • In het plangebied en de directe omgeving komen beschermde soorten van de Flora- en faunawet voor. Het gaat om algemeen voorkomende zoogdieren en vogels en mogelijk ook zwaarder beschermde soorten.
  • Door naleving van het ecologisch protocol worden negatieve effecten op zoogdieren en een deel van de vogels voorkomen. Ook kan het grootste deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden.
  • Niet alle schade is te vermijden, waardoor mogelijk voor enkele zoogdieren van Tabel 1 verbodsbepalingen worden overtreden. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Wel moet er rekening gehouden worden met de zorgplicht.

Naast de 'lichter' beschermde soorten komen mogelijk in bomen aan de Dr. A Ariënstraat zwaarder beschermde soorten voor als de roek of vleermuissoorten. Bij nader onderzoek zijn echter geen roeken waargenomen. Ook voor vleermuizen heeft aanvullend onderzoek (bijlage 19) plaatsgevonden, om hun aan- of afwezigheid vast te stellen. Tijdens de veldbezoeken is alleen de gewone dwergvleermuis aangetroffen. De gehele Doctor A. Ariensstraat wordt gebruikt door meerdere individuen van de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep:

  • geen negatief effect heeft op vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis;
  • geen negatief effect heeft op het beschikbare foerageergebied voor de lokaal verblijvende gewone dwergvleermuizen;
  • de voorgenomen ingreep geen negatief effect heeft op een primaire vliegroute van gewone dwergvleermuizen.

Conclusie natuurbescherming

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat geen negatief effect optreedt op soorten, habitats van soorten of habitattypen in Natura 2000-gebied Rijntakken, zodat geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig is. Uit het Flora- en Fauna onderzoek blijkt dat de voorgenomen ingreep geen negatief effect heeft op de dwergvleermuis. Wel word aanbevolen de werkzaamheden bij daglicht uit te voeren, of indien dit niet mogelijk is geen gebruik te maken van felle, uitstralende lichtbronnen of van vleermuisvriendelijke lichtbronnen.

6.5 Leidingen

In het plangebied bevindt zich één ruimtelijk relevante ondergrondse gasleiding. Dit is een gasleiding van de Gasunie met nummer A511-07. Verder is in het noordelijk deel van het plangebied een persrioolleiding van het Waterschap Rijn & IJssel aanwezig. Deze leidingen zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding bij dit bestemmingsplan en van de benodigde regels voorzien. In het overige plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart.

7.2 Opbouw Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Functies algemeen

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Onderhavig plangebied betreft een bedrijfsterrein gericht op de aardappelverwerkende industrie en is derhalve bestemd als 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie'. Daarnaast komt ook de functie kantoor voor, deze gronden hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen. Naast bovengenoemde bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde ruimten, grotendeels openbaar, die onderscheiden zijn in de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' en zijn ook nog (voormalige) agrarische gronden binnen het plangebied gelegen, deze gronden (grotendeels weilanden) zijn bestemd als 'Agrarisch'.

Tot slot zijn er in het bestemmingsplan enkele dubbelbestemmingen opgenomen 'Waarde -' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en Waarde - Archeologische ter bescherming van de in de bodem aanwezige en verwachte archeologische waarden. 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool' ter bescherming van een ondergrondse gasleiding en persrioolleiding. En ter bescherming van de aanwezige waterloop de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'.

7.2.2 Bebouwing algemeen

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Zowel de bestemming 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie' als de bestemming 'Kantoor' kent een aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'. Als gevolg hiervan mag het bouwperceel ten hoogste tot het aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd.

7.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de Inleidende regels van het plan zijn de volgende regels opgenomen.

Artikel 1 Begrippen

Een aantal begrippen is nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In de Bestemmingsregels van het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

Artikel 3 Agrarisch

In de bestemming 'Agrarisch' zijn gronden aan de rand van de bebouwde kom opgenomen die nog een (semi)agrarische functie hebben, bijvoorbeeld als weiland voor (hobby)vee.

Artikel 4

De bestemming 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie' regelt middels een bouwvlak, de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage, de bedrijfsvestiging van Aviko. De toegestane bouwhoogte binnen deze bestemming bedraagt 15 meter, uitgezonderd ter plaatse van het warehouse, waar een hoogte van 35 meter is toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn wegen gelegen die beschikken over een mooie lanenstructuur. Daar waar een fraaie lanenstructuur aanwezig is, is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.

Tevens is in artikel 4.5.1 een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het gebruik van de gronden. Met dien verstande dat het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – voorwaardelijke verplichting’ ten behoeve van de bedrijfsvoering (anders dan bouw- en terreininrichtingswerkzaamheden) pas in gebruik mag worden genomen nadat:

  1. de nieuwe verbindingsweg rondom het bedrijfsterrein is aangelegd, deze aan de gemeente is overgedragen en ingebruikgenomen is;
  2. de landschappelijke inpassing van dit gebied is gerealiseerd en in stand wordt gehouden middels uitvoering van het als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan behorend (en tevens aan de gesloten anterieure overeenkomst gekoppeld) beplantings- en beheerplan.

Deze bestemming voorziet bovendien in een parkeerregeling. Uitgangspunt is dat op het eigen bedrijfsterrein te allen tijde voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn voor zowel personenauto's als vrachtauto's en aardappeltrailers.

Voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid voor personenauto's gelden normen, waarbij nog een onderscheid is gemaakt tussen kantoorruimten (2,8 parkeerplaats per 100 m2 bvo) en productie- en opslagruimten (0,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo.
Voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid voor vrachtauto's en trailers is geen norm opgenomen, maar is bepaald dat al deze voertuigen op het bedrijfsterrein, gelegen binnen deze bestemming, moeten (kunnen) parkeren.

Indien niet voldaan wordt aan deze parkeereisen is er sprake van strijdig gebruik met het bestemmingsplan en kan het bevoegd gezag handhavend optreden.

Via een 'nadere eisen'-regeling kan het bevoegd gezag eisen stellen aan de maatvoering van de parkeervoorzieningen, waarmee verder verzekerd kan worden dat de aanwezige parkeerplaatsen in functioneel opzicht ook voldoen.

Ten slotte is een mogelijkheid opgenomen om binnenplans middels een omgevingsvergunning af te wijken van de parkeereisen, indien uit parkeeronderzoek blijkt dat er meer of minder parkeerplaatsen nodig zijn.

Artikel 5 Groen

De bestemming 'Groen' richt zich op de gronden waar groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. zijn toegestaan. Het onderscheid met de bestemming 'Verkeer' is gelegen in het feit dat de groenvoorzieningen een daadwerkelijk structureel groen karakter hebben en behouden. Bij het bestemmen van de groenvoorzieningen is om die reden ook aansluiting gezocht bij het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst.

Ook binnen de bestemming ‘Groen' zijn gronden gelegen, waar een mooie lanenstructuur aanwezig is. Op die plaatsen is de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – lanenstructuur’ opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.

Artikel 6 Kantoor

Binnen de bestemming 'Kantoor' zijn kantoren voor zakelijke dienstverlening ondergebracht. Verder is binnen deze bestemming een mooie lanenstructuur aanwezig, waarvoor de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' is opgenomen teneinde aan te geven dat deze laanstructuur behouden dient te blijven.

Tevens is een parkeerregeling opgenomen, waarbij is voorgeschreven dat er voldoende parkeergelegenheid binnen deze bestemming aanwezig dient te zijn voor het parkeren van personenauto's voor zowel personeel als bezoekers. Daarbij dient te worden voldaan aan de norm van 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.

Indien niet voldaan wordt aan deze parkeereisen is er sprake van strijdig gebruik met het bestemmingsplan en kan het bevoegd gezag handhavend optreden.

Artikel 7 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' richt zich op het openbare gebied. Binnen deze bestemming kunnen meerdere doeleinden worden onderscheiden, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en verblijfsvoorzieningen.

Het groen dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bronckhorst of een vergelijkbare functie heeft/krijgt (maar wel een ruimtelijke functie vervult) is bestemd als 'Verkeer'.

Binnen de bestemming 'Verkeer' is een weg gelegen die over een mooie lanenstructuur beschikt. Daar waar een fraaie lanenstructuur aanwezig is, is de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - lanenstructuur' opgenomen teneinde aan te geven dat hier de aanwezige laanstructuur behouden dient te blijven.

Artikel 8 Water

De binnen het plangebied gelegen waterloop is als zodanig bestemd. Voorzover het water zichtbaar is, heeft dit de bestemming 'Water' gekregen. Ter overbrugging van de bestemming 'Verkeer' is de waterloop binnen deze bestemming geregeld middels de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen'.

Artikel 9 Leiding - Gas

Ten behoeve van de bescherming van de aanwezige gasleiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Binnen de zone mag niet worden gebouwd, tenzij hiervoor omgevingsvergunning wordt verleend. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de gasleiding zouden kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 10 Leiding - Riool

Ten behoeve van de bescherming van de aanwezige persrioolleiding is de dubbelbestemming 'Leiding -' opgenomen. Binnen de zone mag niet worden gebouwd, tenzij hiervoor omgevingsvergunning wordt verleend. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de persrioolleiding zouden kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 1, Artikel 12 Waarde - Archeologische verwachting 2 en Artikel 13 Waarde - Archeologische verwachting 3

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor de hoogste verwachtingswaarden en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' voor de laagste verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen

Ter bescherming van de A-watergangen die door het plangebied lopen is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de Algemene regels van het plan zijn de volgende algemene regels opgenomen.

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

In de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 16 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een zonebepaling voor het bouwen langs A-watergangen opgenomen. Het is niet toegestaan bouwwerken op te richten in de zone van 4 meter langs een A-watergang. Afwijken is alleen mogelijk door middel van een omgevingsvergunning.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming; hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvind in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting; hiermee wordt voorkomen dat gebouwen in de kom worden aangewend voor prostitutiedoeleinden.

In artikel 17.2 is een regeling opgenomen waarin is bepaald dat de, volgens de voorgeschreven parkeernormering benodigde, parkeerplaatsen voor personenauto's binnen de bestemming 'Bedrijventerrein – Aardappelverwerkende industrie' en/of 'Kantoor' moeten worden gerealiseerd.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

'Geluidzone - industrie'

Rondom de Aviko (een geluidgezoneerd bedrijf) is op de verbeelding een geluidzone - industrie opgenomen. Binnen deze aanduiding is het oprichten van geluidgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan. In afwijking hiervan kan een omgevingsvergunning worden verleend indien het bevoegd gezag besluit een hogere waarde in de zin van de Wet Geluidhinder vast te stellen.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

In de algemene omgevingsvergunningsregels gaat het om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen en om een mogelijkheid om grotere nutsgebouwen met een bouwhoogte van 3 m en een inhoud van 50 m³ te realiseren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het plan zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

Artikel 20 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

Artikel 21 Slotregel

De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan.

Ten behoeve van de bouw van een nieuw warehouse heeft Aviko een business case en een investeringsbegroting opgesteld. Deze is ingediend bij Cosun, hierop is goedkeuring afgegeven en vervolgens is er vanuit Aviko / Cosun een “go” afgegeven. De bedrijfseconomische onderbouwing voldoet aan alle eisen, het wachten is nu op de benodigde vergunningen vanuit de gemeente Bronckhorst, waarna gestart kan worden met de bouw van het warehouse. Voor nadere informatie omtrent de economische onderbouwing wordt gerefereerd aan de eerder vertrouwelijk verstrekte financieel economische onderbouwing door Aviko (oud) CEO M. van de Ven d.d. 18 februari 2014.

Ten behoeve van het plan worden door de gemeente Bronckhorst voorzieningen getroffen en vinden grondtransacties plaats. Ten aanzien van de kosten die de gemeente hiervoor maakt die conform artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening verhaald kunnen worden op de initiatiefnemers zal een overeenkomst worden gesloten met de initatiefnemers vóór publicatie/terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. In de overeenkomst wordt vastgelegd dat alle planschade die voortvloeit uit onderhavig project verhaald zal worden op de initiatiefnemers. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aantoonbaar geacht.

Hoofdstuk 9 Overleg En Inspraak

In het kader van de in de gemeente Bronckhorst gebruikelijke inspraakprocedure heeft het voorontwerp bestemmingsplan in de periode van 9 april tot en met 20 mei 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gekregen om inspraakreacties in te dienen.

Tijdens de ter inzage legging van het voorontwerp bestemmingsplan is op 13 april 2015 een inloopbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst is het plan nader toegelicht en was er de gelegenheid tot het stellen van vragen en het inzien van het voorontwerp bestemmingsplan.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening eveneens overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Op het voorontwerp bestemmingsplan zijn 63 schriftelijke- en een onbepaald aantal mondelinge inspraakreacties ontvangen en zijn in het kader van het overleg ex. artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening adviezen binnen gekomen van de Gasunie, de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel. Alle inspraakreacties zijn voorzien van een antwoord en per inspraakreactie is in de inspraaknota aangegeven of de reactie aanleiding heeft gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De inspraaknota is opgenomen in bijlage 20 van dit bestemmingsplan.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Landschapsanalyse & Ruimtelijke Studie Warehouse

Bijlage 2 Stedebouwkundige En Landschappelijke Inpassing Warehouse

Bijlage 3 Definitief Ontwerp

Bijlage 4 Welstandsbeleid

Bijlage 5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Nulsituatie Bodemonderzoek

Bijlage 8 Geuronderzoek

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 11 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 12 Onderzoek Ammoniakkoelinstallatie

Bijlage 13 Aanvullende Onderbouwing Externe Veiligheid Bestemmingsplan Aviko

Bijlage 14 Variantenstudie Watergang Steenderen

Bijlage 15 Inventariserend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 16 Waarderend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 17 Quickscan Ecologie

Bijlage 18 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 19 Vleermuizenonderzoek

Bijlage 20 Inspraaknota

Bijlage 21 Onderzoek Verkeer En Parkeren Aviko Steenderen

Bijlage 22 1e Raadsbesluit D.d. 17 December 2015

Bijlage 23 Tussenuitspraak Abrvs D.d. 19 Juli 2017

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko' met identificatienummer NL.IMRO.1876.BP01046-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aardkundige waarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf met agrarische doeleinden.

1.8 agrarische doeleinden

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.9 agrarische gebouwen

gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.10 Algemene wet bestuursrecht

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.11 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.13 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 archeologische waarden

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.17 bestaand

  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 kantoor

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.29 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.30 niet-zelfstandig kantoor

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.31 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.32 ondergronds

onder peil.

1.33 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 overkapping

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.35 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.36 peil

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.37 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.38 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.39 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende Industrie

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de maatvoering van de parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de afmetingen van de te parkeren voertuigen, noodzakelijk is.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Kantoor

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen, die betrekking hebben op het ontvangen, bergen en/of het afvoeren van water;
  2. vijvers;
  3. groenvoorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding.

9.2 Bouwregels

Op de in 9.1. bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2. teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding.

10.2 Bouwregels

Op de in 10.1. bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2. teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in bijlage 2, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in bijlage 2, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachting 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in bijlage 2, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en het onderhoud van de watergangen en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen en beschoeiing.

14.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 14.1 zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de watergangen en/of retentievoorzieningen in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de watergang en/of retentievoorziening gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

16.1 Zonebepaling bouwen langs A-watergang

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

17.2 Situering parkeerplaatsen op eigen bedrijfsterrein

De in artikel 4.1.2 sub a. en artikel 6.1.2 sub b. bedoelde parkeerplaatsen voor personenauto's op eigen bedrijfsterrein moeten worden gerealiseerd op gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie' en/of 'Kantoor'.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

18.1 Geluidzone - industrie

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

19.1 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van de bebouwingsgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10 % van de in het plan voorgeschreven maatvoering, het beoogde stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten.

19.2 Omgevingsvergunning grotere nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. de inhoud mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
  3. de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

20.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Beplanting- En Beheerplan Bedrijfsterrein Aviko

Bijlage 2 Waarde - Archeologie

Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Artikel 1 Waarde - Archeologie

1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

  1. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

1.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 1.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

1.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 1.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

1.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 1.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

1.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder 1.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

1.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.