KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Situatie
1.4 Aanpak
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Initiatief
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Randvoorwaarden
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Toetsing Aan Beleidskader
3.2 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Bijlage 1 Besluitgebied
Bijlage 2 Kadastrale Situatie Weggedeelten
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Terreininrichtingstekening
Bijlage 5 Quickscan Ecologie
Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

Nijverheidsweg - Dr. A. Ariënsstraat Steenderen

Omgevingsvergunning - gemeente Bronckhorst

Vastgesteld op 20-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Machinefabriek Baltes, Nijverheidsweg 9 in Steenderen en onderdeel van Wopereis, kampt met

ruimtegebrek. Wopereis wil haar ruimtegebrek opheffen door aankoop en ingebruikname van een

gedeelte van de Nijverheidsweg als bedrijfsterrein en de uitbreiding van haar bedrijfsbebouwing op het

bestaande bedrijfsperceel.

Aviko heeft belangstelling voor gedeelten van de Dr. A. Ariënsstraat, de L. Dolfingweg en de

Nijverheidsweg, omdat daardoor pendelend bedrijfsverkeer tussen het aardappelsorteercentrum, de

vrachtwagenparkeerplaats en het productieterrein de openbare weg niet langer hoeft te kruisen. Dit komt

ten goede aan de verkeersveiligheid. Verder is het voor Aviko vooral van belang dat ook de beveiliging

van het terrein kan worden verbeterd, omdat er dan één afgesloten terrein kan worden gemaakt.

Wopereis en Aviko hebben reeds in het voortraject meerdere keren met de gemeente Bronckhorst om tafel gezeten. Dit heeft geleid tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, waarin prinicpe-overeenstemming is bereikt over de overdracht van de weggedeelten en over het voeren van een omgevingsvergunningsprocedure met afwijking van het bestemmingsplan.

Het gebruik van de weggedeelten als bedrijfsterrein is in strijd met het geldend bestemmingsplan

'Stedelijk gebied Bronckhorst'. Dit maakt een afwijking en/of herziening van het bestemmingsplan

noodzakelijk. Zoals reeds opgemerkt is in overleg met de gemeente gekozen voor een omgevingsvergunningsprocedure en niet voor een bestemmingsplanprocedure (zie ook de brief van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 14 april 2017).

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing licht toe dat en waarom met de afwijking van het bestemmingsplan nog steeds sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Steenderen en maakt deel uit van het bedrijventerrein Steenderdiek, zie onderstaande afbeelding van het besluitgebied, die ook als bijlage 1 als geheel is bijgevoegd.

verplicht

Afbeelding - Plangebied

Het plangebied is bestemd voor de uitbreiding van de bedrijfspercelen van Machinefabriek Baltes B.V. en Aviko en voor de uitbreiding van de bestaande Machinefabriek Baltes B.V., gelegen aan de Nijverheidsweg 9 te Steenderen. De percelen zijn plaatselijk bekend als:

  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Dr. Alfons Ariënsstraat te Steenderen, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie V, nummer 535;
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummers 2337, 2338 en 2339;
  • een gedeelte van de openbare weg met ondergrond plaatselijk bekend als de Dr. Alfons Ariënsstraat te Steenderen, kadastraal bekend als gemeente Steenderen, sectie V, nummer 413;
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de L. Dolfingweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie V, nummer 437,

en zullen in eigendom overgaan van de gemeente Bronckhorst naar Aviko B.V. en Wopereis B.V., zoals opgenomen in bijlage 2.

Machinefabriek Baltes B.V. is gelegen ter plaatse van de Nijverheidsweg 9 te Steenderen, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie O, nummers 2345 en 2346.

1.3 Vigerende Planologische Situatie

Voor de gronden binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst

(vastgesteld op 31 maart 2016; inwerkinggetreden 26 mei 2016; onherroepelijk 10 november 2016). In dit bestemmingsplan zijn aan de gronden de bestemmingen 'Bedrijventerrein' (paars) en 'Verkeer' (grijs) en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' toegekend, zoals ook blijkt uit onderstaande uitsnede van de verbeelding.

verplicht

Afbeelding - Uitsnede verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Stedelijk gebied Bronckhorst

Wopereis (Machinefabriek Baltes B.V.) - uitbreiding bedrijfsterrein en wijziging eigendom weggedeelten

Voor de gronden in eigendom van Wopereis ter plaatse van Machinefabriek Baltes B.V. geldt dat het voornemen op de volgende punten niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan:

  • aan de weggedeelten is de bestemming 'Verkeer' toegekend, waarbinnen slechts wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair e.d. zijn toegelaten. Het gebruik voor bedrijfsdoeleinden is binnen deze bestemming niet toegestaan;
  • aan het bedrijfsterrein is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend:
    1. de geplande nieuwe bedrijfshal wordt gedeeltelijk buiten het bouwvlak, zoals dat is aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan, gebouwd. Dit is niet toegestaan;
    2. de hoogte van de geplande bedrijfshal (12,5 meter) is groter dan de in de bestemmingsregels toegelaten hoogte (10 meter; met binnenplanse afwijking 11 meter);
    3. de geplande uitbreiding van bedrijfsbebouwing op het terrein heeft een tekort aan ruimte voor parkeervoorzieningen tot gevolg, waardoor binnen het bestaande bedrijfsterrein niet aan de geldende parkeeropgave kan worden voldaan.

Aviko - wijziging eigendom weggedeelten

Aan de weggedeelten die in eigendom komen van Aviko is de bestemming 'Verkeer' toegekend, waarbinnen slechts wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair e.d. zijn toegelaten. Het gebruik voor bedrijfsdoeleinden is binnen deze bestemming niet toegestaan.

De realisatie van de bedrijfsuitbreiding alsmede de functieverandering van de weggedeelten is niet mogelijk conform het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Aanpak

Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 van de Wabo kan de gemeente via een omgevingsvergunning afwijken van een vigerend bestemmingsplan. Hiervoor geldt als voorwaarde dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Een goede ruimtelijke ordening wordt geborgd door een toetsing aan het relevante beleid en de vigerende wet- en regelgeving. Daarnaast wordt in deze onderbouwing ingegaan op het planvoornemen en wordt stilgestaan bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

Voor deze vergunningprocedure is tevens een ‘verklaring van geen bedenkingen’ van de gemeenteraad noodzakelijk.

1.5 Leeswijzer

  • In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven.
  • In hoofdstuk 3 komt de uitvoerbaarheid aan bod.
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 4 het ruimtelijk relevante beleidskader behandeld van de verschillende overheidslagen.

Hoofdstuk 2 Initiatief

2.1 Bestaande Situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern van Steenderen is ontstaan ter hoogte van de kruising van de Bronckhorsterweg - Burgemeester Smitstraat met de J.F. Oltmanstraat - Doctor Alfons Ariënsstraat. Van oudsher had de kern een rechthoekige structuur bestaande uit de Dorpsstraat, de Burgemeester Smitstraat en de J.F. Oltmanstraat.

Na 1940 vinden uitbreidingen plaats in noordelijke en oostelijke richting. Een snelgroeiende aardappelverwerkende industrie en een grote zuivelfabriek zijn de enige industrie van enige omvang in deze overwegend agrarische gemeente.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt in het noordoostelijke deel van de kern Steenderen en is, zoals uit de onderstaande impressie van de ruimtelijke structuur van Steenderen blijkt, aangeduid als Bedrijventerrein.

verplicht

Impressie ruimtelijke structuur Steenderen

Het dorp Steenderen is ontstaan op hoger gelegen gronden in het riverenlandschap op de kruising van twee wegen, de huidige Bronkhorsterweg en de J.F. Oltmansstraat/Dr. A. Ariënstraat. Het dorp is organisch uitgegroeid rondom de middeleeuwse kerktoren gelegen aan de Dorpsstraat. In de periode van 1850 tot 1940 verdichtte de bebouwing zich langs deze wegen en breidt Steenderen zich met boerderijen en burgerwoningen uit aan de noordzijde langs de Bronkhorsterweg. In oostelijke richting gebeurde dit langs de Dr. A. Ariënstraat met villa's, middenstandswoningen en kleine boerderijen. Ten zuiden van de Dorpsstraat ontwikkelden zich enkele grote boerderijen.

Na 1940 vinden uitbreidingen plaats in noordelijke en oostelijke richting, door met name de snelgroeiende aardappelverwerkende industrie Aviko).

Het plangebied voor de uitbreiding en de wijziging van eigendom is geheel verhard en wordt in z'n geheel ingericht als bedrijfsterrein, bestaande uit een uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen en deels ingericht als parkeerterrein.

De voorgestelde herontwikkeling en uitbreiding van bedrijfsgebouwen past daarmee in de ter plaatse aanwezige ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur van het bedrijfsterrein Steenderdiek.

2.1.3 Functionele structuur

Steenderen is in hoofdopzet een woonkern met direct ten noordoosten daarvan het bedrijventerrein van Aviko en aangrenzend sportpark 't Hooge Wessel. De functie bedrijventerrein is onder de ruimtelijke structuur behandeld en binnen de kern gefixeerd.

2.1.4 Hydrologie

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is direct ten zuiden van het plangebied een A-watergang gesitueerd.

2.1.5 Landschaps- en natuurwaarden

Het plangebied voor de uitbreiding en de wijziging van eigendom is geheel verhard, deels heeft het een verkeersfunctie en deels een bedrijfsterreinfunctie. Langs de Dr. Ariënsstraat is een laanbomenstructuur aanwezig. Verder bevinden zich ter plaatse geen landschaps- en natuurwaarden.

2.2 Randvoorwaarden

2.2.1 Stedenbouwkundige eisen

Uitgangspunt is dat wordt aangesloten bij de regels vooor de bestemmingen:

  1. 'Bedrijventerrein' in het bestemmingsplan 'Stedelijk gebied Bronckhorst' voor het terreingedeelte van Machinefabriek Baltes B.V. (Wopereis);
  2. 'Bedrijventerrein - Aardappelverwerkende industrie' in het bestemmingsplan 'Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko' voor het terreingedeelte van Aviko.

Daarnaast dient voor wat betreft het aspect parkeren te worden voldaan aan de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2013 (zie paragraaf 4.4.10).

2.2.2 Beeldkwaliteitseisen

Als toetsingskader voor de beeldkwaliteit (bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie) blijft de geldende Welstandsnota, zie paragraaf 4.4.5, het uitgangspunt.

2.2.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

De laanbomen langs de Dr. A. Ariënsstraat dienen te worden gehandhaafd en beschermd.

2.3 Planbeschrijving

Het voornemen betreft de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. en de uitbreiding van de bij Aviko B.V. en Wopereis B.V. in eigendom zijnde bedrijfsterreinen aan de Dr. Alfons Ariënsstraat en de Nijverheidsweg.

Uitbreiding bedrijfsterreinen Machinefabriek Baltes B.V. en Aviko B.V.

De gemeente verkoopt aan Aviko het Weggedeelte Aviko respectievelijk en aan Wopereis het Weggedeelte Aviko en het Weggedeelte Wopereis. Op onderstaande tekening is aangegeven welke percelen er verkocht worden aan Aviko B.V. en welke aan Wopereis B.V. De onderstaande tekening is ook als bijlage 2 bijgevoegd.

verplicht

Tekening uitbreiding bedrijfsterrein (te aankopen weggedeelten)

Het bedrijfsperceel van Aviko wordt uitgebreid met de volgende onroerende zaken:

  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Dr. Alfons Ariënsstraat te Steenderen, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie V, nummer 535, groot circa 1.560 m².
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummer 2338, groot circa 19 m².
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummer 2339, groot circa 1.173 m².
  • een gedeelte van de openbare weg met ondergrond plaatselijk bekend als de Dr. Alfons Ariënsstraat te Steenderen, kadastraal bekend als gemeente Steenderen, sectie V, nummer 413, groot circa 425 m².
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de L. Dolfingweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie V, nummer 437, groot circa 81 m².

Door de aankoop van deze gronden kan de interne ontsluiting op het bedrijfsterrein van Aviko beter worden georganiseerd als ook een betere invulling worden gegeven aan het parkeren op eigen terrein.

Het bedrijfsperceel van Wopereis wordt uitgebreid met de volgende onroerende zaken:

  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummer 2337, groot circa 65 m².
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummer 2338, groot circa 650 m² .
  • een gedeelte van de weg met ondergrond gelegen aan de Nijverheidsweg te Steenderen, kadastraal bekend: gemeente Steenderen, sectie O, nummer 2339, groot circa 542 m².

Door de aankoop van deze gronden kan Machinefabriek Baltes B.V. op eigen terrein uitbreiden en tevens op een goede manier invulling geven aan het parkeren op eigen terrein.

Uitbreiding bebouwing van Machinefabriek Baltes B.V.

De uitbreiding van de machinefabriek gelegen aan de Nijverheidsweg 9 (kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie O, perceelnummer 2345 en 2346) vindt plaats aan de voorzijde van de bestaande machinefabriek. Ca. 500 m² van de bestaande bedrijfsbebouwing zal daartoe worden gesloopt. De bedrijfslocatie is op onderstaande situatieschets weergegeven, waarbij de uitbreiding middels de smalle schuine arcering is weergegeven. Voor een meer gedetailleerde terreininrichting wordt verwezen naar bijlage 4.

verplicht

Situatieschets Nijverheidsweg 9

De bouwhoogte van de montagehal bedraagt 12,5 meter. De nieuwbouw die voorziet in de entree en het kantoorgedeelte van de machinefabriek wordt opgericht in 3 bouwlagen en heeft een maximale bouwhoogte van 10 meter. De nieuwbouw wordt afgedekt met een platdak.

verplicht

Nieuwe langsgevel en linkerzij gevel

verplicht

Nieuwe rechterzij gevel

Naast de montagehal zijn op de begane grond de entree, de kleedruimten, de kantine en de administratie gevestigd.

verplicht

Plattegrond begane grond

Op de 1e verdieping van het kantoorgedeelte zijn de tekenkamers als ook een spreekkamer en een ruimte voor de bedrijfsleider gesitueerd. Een presentatieruimte en het archief bevinden zich op de 2e verdieping.

verplicht

Plattegrond 1e en 2e verdieping

Toetsing plan aan randvoorwaarden

Ruimtelijke inpassing

Beide bedrijven vormen een op zichzelf staande eenheid op een bestaand bedrijventerrein. Er vindt een uitbreiding (ca. 1112 m², bestaande uit 928 m2 voor een nieuwe hal en 184 m2 voor een nieuw kantoor) van de bestaande Machinefabriek Baltes B.V. plaats, ter plaatse van deels al aanwezige bedrijfsgebouwen die zullen worden gesloopt (ca. 500 m²). Er blijft een bestaande hal van circa 1.230 m2 gehandhaafd. Tevens wordt het bestaande perceel vergroot van circa 2800 m2 naar circa 4062 m2.

De bouwhoogte van de nieuwe bedrijfshal wordt 12,5 meter, hetgeen ruimtelijk acceptabel is gelet op de bouwhoogte van 15 meter op het aangrenzende bedrijfsterrein van Aviko en van 10 meter op de rest van het aansluitende bedrijventerrein Steenderdiek. Aan het maximale bebouwingspercentage van 60% (met afwijking 66%) in het geldend bestemmingsplan wordt voldaan; het bebouwingspercentage van het bouwperceel wordt 53%. De afstand van de bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens blijft conform de bestaande maat. Het bedrijf blijft binnen de geldende milieucategorie.

De uitbreiding als gevolg van aangekochte weggedeelten zal aan deze op zichzelf staande eenheden worden toegevoegd. De eenheden bestaan uit de bedrijfsgebouwen en de verharde gedeelten van het terrein, ten behoeve van onder andere parkeren.

Parkeren

Op het terrein van Machinefabriek Baltes B.V. resteert in de planopzet, waarin het bouwvlak in oostelijke richting wordt vergroot, voldoende buitenruimte voor realisatie van het (volgens de gemeentelijke parkeernormen) vereiste aantal parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein is 40 stuks. Zie ook de onderstaande terreininrichtingstekening (zie bijlage 4 voor een beter leesbare versie).

Het bestaande gebouw heeft een omvang van circa 1.230 m2. Er komt een nieuwe hal bij met een oppervlakte van circa 928 m2. Tevens komt er een ruimte voor kantoren, presentaties en archief in 3 bouwlagen bij met een oppervlakte van circa 184 m2 per bouwlaag. In totaal is er sprake van 1.230 + 928 + 184 + 184 + 184 = 2.710 m2 bvo.

Het bedrijf kan worden aangemerkt als een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf volgens het gemeentelijk parkeerbeleid. Voor dergelijke bedrijven geldt een parkeereis van:

  • 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo (exclusief vrachtwagenparkeren) voor de productiehal(len), en
  • 2,8 parkeerplaats per 100 m² bvo voor het kantoorgedeelte.

Concreet betekent dit een opgave van minimaal 28,05 (2.158 m² (1.230 m² + 928 m²) / 100 x 1,3) parkeerplaats voor het productiegedeelte en 15,5 (552 (184 x 3) / 100 x 2,8) parkeerplaats voor het kantoorgedeelte. De totale parkeeropgave bedraagt hiermee 43 parkeerplaatsen.

Aangezien er in de bestaande toestand al een tekort van 21 parkeerplaatsen bestaat (en dus in de openbare ruimte wordt gevonden), mag dit aantal in mindering worden gebracht. Gerealiseerd worden 40 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid en aangetoond dat er in de nieuwe toestand een verbetering optreedt.


verplicht

Terreininrichtingstekening

Landschappelijke inpassing

De percelen maken deel uit van een bestaand bedrijventerrein. Op de locatie van de uitbreiding van de machinefabriek was reeds deels bebouwing aanwezig. Gelet op de ligging van deze fabriek wordt deze, gezien vanuit het omliggende landelijk gebied, reeds afgeschermd door de bestaande bebouwing.

De laanbomen langs de Dr. A. Ariënsstraat zullen worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Toetsing Aan Beleidskader

Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De ontwikkeling die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt past binnen de doelstellingen van het Rijk. Het voornemen doet dan ook op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de omgeving van het bedrijfsterrein vindt via buisleidingen transport plaats van gevaarlijke stoffen. Voor het overige zijn In het plangebied geen nationale belangen in het geding. Zie ook paragraaf 3.2.8.

Ten aanzien van de Ladder duurzame verstedelijking wordt het volgende opgemerkt. De uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. die mogelijk wordt gemaakt in deze ruimtelijke onderbouwing vindt plaats op bestaand industrieterrein dat reeds onderdeel is van het terrein van de machinefabriek. Van een toevoeging van industrieterrein is derhalve geen sprake. De uitbreiding wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Wel nemen de bouwmogelijkheden op het terrein toe.

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werk aan een duurzame verstedelijking.

Ten aanzien van trede 1, de behoefte geldt dat de uitbreiding onlosmakelijk deel uitmaakt van de bestaande bedrijfsactiviteiten van Machinefabriek Baltes B.V. Binnen de uitbreiding vindt een uitbreiding van de reeds bestaande activiteiten plaats.

Ten aanzien van trede 2, het plangebied heeft reeds een bestemming als stedelijk gebied. Hierdoor is er geen sprake van uitbreiding van stedelijk gebied.

Trede 3 is niet van toepassing omdat aan trede 2 reeds is voldaan.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 3.2.9. Deze ruimtelijke onderbouwing doet op geen enkele wijze afbreuk aan het beleid zoals beschreven in het Nationaal Waterplan 2016 - 2021.

Waterbeleid van de 21e eeuw

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 3.2.9. Deze ruimtelijke onderbouwing doet op geen enkele wijze afbreuk aan het waterbeleid van de 21e eeuw.

Externe veiligheid

Nabij het plangebied ligt een buisleiding van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (hogedrukgasleidingen van de Gasunie). In paragraaf 3.2.8 zal hier nader op in worden gegaan.

M.e.r.-beoordeling

Onderhavige ontwikkeling van de uitbreiding van het bestaande bedrijfsterrein valt binnen categorie D 11.3 van het Besluit m.e.r., namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, waarbij de drempelwaarden van D11.3 niet worden overschreden. Het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is om deze reden niet aan de orde.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De provincie streeft naar behoud van kansrijke bedrijven en heeft de doelstelling dat bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen. De ontwikkeling die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk of in een Groene Ontwikkelingszone en past binnen het provinicaal beleid zoals dat is beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland.

Omgevingsverordening

Ten aanzien van bedrijven en bedrijventerreinen vindt de provincie het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast vindt de provincie het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.

De ontwikkeling die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt is niet gelegen in of in de directe nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk of in een Groene Ontwikkelingszone en past in en sluit aan op het aanwezige bebouwde gebied. De ontsluiting van Aviko B.V. en Machinefabriek Baltes B.V. aan de Dr. Alfons Ariënsstraat en de Nijverheidsweg wordt als gevolg van de uitbreiding van de in eigendom zijnde gronden verbeterd, zie ook paragraaf 3.2.12. De ontwikkeling die met deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt past derhalve binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

Waterplan Gelderland 2010 - 2015

Ten aanzien van water heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap, zie paragraaf 3.2.9, en doet de ontwikkeling geen afbreuk aan het waterbeleid.

Regionaal beleid

Regionale structuurvisie Achterhoek 2012

Onderhavige ontwikkeling maakt innovatie van de maakindustrie ter plaatse van een bestaand bedrijf mogelijk en past daarmee binnen het beleid zoals beschreven in de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012.

Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek

De onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het bedrijventerrein Steenderdiek en doet geen afbreuk aan het beleid zoals beschreven in het Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek.

Waterbeheerplan 2016-2021

Ten aanzien van water heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap, zie paragraaf 3.2.9, en doet de ontwikkeling geen afbreuk aan het waterbeleid.

Gemeentelijk beleid

Structuurvisie

In de Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. Steenderen is één van de grote kernen van de gemeente.

Om de bedrijvigheid in de gemeente te behouden en te versterken is er blijvend behoefte aan oppervlakte voor bedrijvigheid. Er zijn de komende jaren uitdagingen op het gebied van behoud en versterking van werkgelegenheid, herstructurering, revitalisering en toekomstig ruimtegebruik.

Voor de lokale behoefte aan bedrijvenlocaties is ingezet op een uitbreiding van het bedrijventerrein Winkelskamp in Hengelo (Winkelskamp Oost). Naast een uitbreiding aan bedrijventerrein wil de gemeente Bronckhorst ook een kwaliteitsslag maken op de bestaande bedrijventerreinen. De herstructurering van bestaande bedrijventerreinen dient te samen met een uitbreiding van bedrijventerreinen voldoende kwalitatieve ruimte te bieden in de gemeente Bronckhorst voor de komende 10 jaar. Voor meer regionaal georiënteerde of boven het lokale formaat uitstijgende bedrijvigheid komt ruimte op het A18 bedrijvenpark in Doetinchem. Voor de bedrijven Aviko en Friesland Campina is in de bestaande planvorming al voorzien in uitbreiding ter plaatse.

In de Structuurvisie Bronckhorst staat dat de gemeente een kwaliteitsslag wil maken op bestaande bedrijventerreinen. Onderhavige ontwikkeling past in die visie.

Kernenbeleid

Het kernenbeleid verschaft duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Onderhavige ontwikkeling is gelegen op een bedrijventerrein. Communicatie over het voornemen zal op de gebruikelijke wijze plaatsvinden tussen burger en bestuur.

Economisch beleid

De onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het economisch beleid van de gemeente Bronckhorst. De ontwikkeling versterkt de werkgelegenheid en voorziet in een vitale economische ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de aanwezige kwaliteiten. Ook wordt met de aanpassing in de wegenstructuur de bereikbaarheid verbeterd.

Monumenten-, archeologisch en cultuurhistorisch beleid

De onderhavige ontwikkeling houdt rekening met het gemeentelijk beleid zoals dat is neergelegd in de:

  • monumentenverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld.
  • erfgoedverordening waarin het archeologiebeleid is vastgelegd.
  • archeologische waarden- en verwachtingskaart en de archeologische beleidskaart.
  • thematische structuurvisie cultuurhistorie.

Welstandsnota

De Welstandsnota bevat criteria voor verschillende gebiedstypen. Voor de bedrijfsterreinen van Machinefabriek Baltes B.V. en Aviko B.V. wordt aangesloten bij de welstandscriteria in de bestaande Welstandsnota.

Reclamebeleid

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.

Voor onderhavig voornemen gelden de regels voor bedrijventerreinen. Reclame-uitingen ter plaatse van de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. voldoen hieraan.

Groenstructuurplan

De laanbomen langs de Dr. A. Ariënsstraat in het aan Aviko over te dragen weggedeelte vervullen een belangrijke landschappelijke rol in de oostelijke dorpsrand van Steenderen. Deze worden gehandhaafd en beschermd.

Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen

De uitbreiding sluit qua vormgeving en situering aan op de reeds bestaande gebouwen. Met de handhaving van de laanbomen langs de Dr. A. Ariënsstraat wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten van het LOP.

Verkeersbeleid

Ten behoeve van een verbetering van de verkeersafwikkeling en de eerdere uitbreiding van het bedrijfsterrein van Aviko B.V., planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan Steederdiek 1999-2005 (vastgesteld op 23 maart 2006) en overgenomen in het bestemmingsplan Steenderen; herziening bedrijfsterrein Aviko (vastgesteld op 17 december 2015), is de entree van het dorp Steenderen verplaatst door de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Deze ontsluitingsweg neemt de functie van de Dr. A. Ariënstraat en de fietsroute over bedrijfsterrein Steenderdiek over in de richting Baak.

Door overdracht van de weggedeelten wordt de Nijverheidsweg een doodlopende weg. Het aantal bedrijven en bedrijfswoningen aan deze weg is beperkt; de bereikbaarheid en ontsluiting daarvan blijven voldoende gegarandeerd. Nu de nieuwe weg rondom het uitbreidingsterrein van Aviko ten oosten van de Dr. A. Ariënsstraat gerealiseerd/ingebruikgenomen is en een gedeelte van de Dr. A. Ariënsstraat al is afgesloten (en binnenkort aan Aviko wordt overgedragen), is er ook voor het gedeelte van de Dr. A. Ariënsstraat, zoals opgenomen in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing, geen noodzaak meer om dat als openbare weg te handhaven. De ontwikkeling past daarmee binnen het verkeersbeleid van de gemeente Bronckhorst.

Parkeerbeleid

Zowel Machinefabriek Baltes B.V. als ook Aviko B.V. voorziet volledig in de eigen parkeerbehoefte. De ontwikkeling past binnen de ruimtelijke kaders van het parkeerbeleid van de gemeente Bronckhorst.

Milieubeleidsplan

De milieuaspecten zijn in beeld gebracht en verwoord in paragraaf 3.2 van deze toelichting en vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. De ontwikkeling past binnen het milieubeleidsplan van de gemeente Bronckhorst.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen

De risicobronnen zijn in paragraaf 3.2.8 in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert ten aanzien van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling past hiermee binnen het beleid voor externe veiligheid van de gemeente Bronckhorst.

Geluidsbeleid

Zowel Machinefabriek Baltes B.V. als ook Aviko B.V. zijn gevestigd op een geluidgezoneerd industrieterrein. Er dient derhalve berekend te worden of de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. past binnen de geluidzone van Aviko. Zie ook paragraaf 3.2.4.

Duurzaamheidsbeleid

Voor de wijze waarop met het aspect duurzaamheid wordt omgegaan wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

Waterbeleid

Ten aanzien van water heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap, zie paragraaf 3.2.9. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het waterbeleid van de gemeente Bronckhorst.

Prostitutiebeleid

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Dit geldt ook voor de onderhavige locatie. Het prostitutiebeleid is derhalve niet van toepassing op onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

Handhavingsbeleid

Op de handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening, zoals ook van toepassing op onderhavig voornemen, is voor machinefabriek Baltes het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst van toepassing. Aviko valt onder het bevoegd gezag en handhavingsbeleid van de provincie Gelderland.

3.2 Omgevingsaspecten

3.2.1 Milieu-effectrapportage

Zoals ook reeds opgenomen in paragraaf 3.1 is het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure niet aan de orde.

3.2.2 Duurzaamheid

Met de uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen van Machinefabriek Baltes B.V. wordt aangesloten bij de in het Bouwbesluit opgenomen duurzaamheidseisen. De gemeente ziet er bij bouwprojecten, zoals het onderhavige, op toe dat dit nageleefd wordt.

3.2.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Verkennend bodemonderzoek

Econsultancy heeft in opdracht van Aviko B.V. een verkennend bodemonderzoek (d.d. 31 maart 2017, rapportnummer 3766.001, versienummer D1) uitgevoerd aan de Nijverheidsweg / Dr. A. Ariënsstraat te Steenderen.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen aankoop van de onderzoekslocatie. De bodemopbouw is sterk wisselend van aard. Lokaal komt klei voor tot een diepte van ca. 1 - 1,5 m -mv of is de grond kleiig. Het aanwezige zand is matig fijn tot matig grof en is zwak tot matig humeus. Als fundatie (onder de klinkerverharding) is lokaal repac toegepast tot een diepte van circa 0,6
m -mv. De repac komt zeer lokaal ook als bijmenging voor in de bovengrond. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

A: Nijverheidsweg / Dr. A. Ariënsstraat (deel aan te kopen door Aviko)

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. In de grond zijn geen
verontreinigingen aangetoond.

Het grondwater is sterk verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, kobalt en naftaleen.

De lichte verontreinigingen met barium en kobalt zullen naar verwachting een natuurlijke oorsprong
hebben. De nikkelverontreiniging in het grondwater is, zuidelijk van de onderzoekslocatie, tijdens bodemonderzoek in 1994 eveneens reeds aangetoond. Destijds werd aangegeven dat er mogelijk
sprake was van een natuurlijk verhoogde concentratie, maar ook de aanwezigheid van de Heeckerenselaak (jarenlang gebruikt als overstort van het gemeentelijk riool) werd als mogelijke bron aangewezen.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd
wordt, op basis van de aangetoonde naftaleenverontreiniging (en mogelijk nikkel) in het grondwater
niet bevestigd.


B: Nijverheidsweg (deel aan te kopen door Wopereis)

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. In de grond zijn geen
verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Het betreft hier naar
alle waarschijnlijkheid een natuurlijk verhoogde concentratie.

Gelet op het regionale karakter van de lichte bariumverontreiniging in het grondwater en het ontbreken
van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van
haar omgeving worden beschouwd.

Algemene conclusies en advies

Deellocatie A (deel aan te kopen door Aviko)

De aanwezigheid van de sterke vormt in principe in eerste instantie aanleiding tot een herbemonstering van het grondwater, teneinde de aanwezigheid en mate van de verontreiniging al dan niet te bevestigen. In het kader van de aankoop kan, gezien de verwachting dat het een natuurlijk verhoogde concentratie aan nikkel betreft, dan wel een bron buiten de locatie heeft, gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, volgens Econsultancy, geen belemmeringen voor de aankoop van de onderzoekslocatie. Eventueel kan de verontreiniging wel van belang zijn in geval er (ondiep) grondwater wordt opgepompt voor de bedrijfsvoering.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Deellocatie B (deel aan te kopen door Wopereis)

In het kader van de aankoop kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bezwaar vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, volgens Econsultancy, geen belemmeringen voor de aankoop van de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3.

3.2.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld.

Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Hierna wordt aandacht besteed aan geluid vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

Voor de bedrijven gelegen in de nabijheid van het plangebied is de Wet milieubeheer (Wm) doorgaans van toepassing. Afhankelijk van de aard van het bedrijf kan er een vergunningplicht van toepassing zijn. In dat geval zijn in de vergunning grenswaarden ten aanzien van geluid opgenomen. De grenswaarden zijn opgesteld ter bescherming van de leefomgeving tegen hinderlijke bedrijfssituaties en geven bedrijven een bepaalde geluidruimte.

Het plangebied is gelegen binnen een gezoneerd industrieterrein, waarbij uitsluitend voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen van Machinefabriek Baltes B.V. het aspect industrielawaai van belang is. Berekend dient te worden of de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. past binnen de geluidzone van Aviko.

Het onderzoek zal als separate bijlage worden bijgevoegd.

Wegverkeerslawaai

Bij een procedure ten behoeve van de realisering van een bouwplan in afwijking van een bestemmingsplan, dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar wegverkeerslawaai. Bij dit onderzoek dient te worden uitgegaan van de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook. Bedraagt de geluidbelasting daar 48 dB of minder, dan heeft die betreffende weg geen zone als bedoeld in artikel 74 Wet geluidhinder en behoeft geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden. Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, alsmede wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, hebben evenmin een zone.

Bedrijfsterreinen alsmede een bedrijfsgebouw worden niet als geluidgevoelige objecten gezien. Ook is er als gevolg van het initiatief geen sprake van verkeersaantrekkende werking, zodat van reconstructie geen sprake is. Akoestisch onderzoek in het kader van wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

3.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Voor het aspect luchtkwaliteit is uitsluitend de bedrijfsuitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V., eigendom van Wopereis Groep van belang. Als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsterreinen van beide bedrijven zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen.

De uitbreiding van Wopereis heeft tot gevolg dat het aantal dagelijkse verkeersbewegingen van ca. 27 slechts met 5 %, niet significant, toeneemt. Voor het onderhavige voornemen kan derhalve een beroep worden gedaan op het begrip 'niet in betekenende mate'.

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de

milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft

normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object

(bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel

V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de

Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te

houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

De gemeente Bronckhorst ligt in het concentratiegebied oost waarvoor geldt dat de toegestane

geurbelasting bedraagt 14 ouE/m3 maximaal mag bedragen. De gemeente Bronckhorst heeft geen

geurverordening.

Gelet op de aard van het onderhavige voornemen speelt het omgevingsaspect geur geen rol.

3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:

  • VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009);
  • Wet milieubeheer.

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', ook wel het 'groene boekje' genoemd. Dit betekent dat er binnen bepaalde afstanden in principe niet mag worden gebouwd, tenzij het bevoegde gezag dit goed kan motiveren, wat is bevestigd door diverse uitspraken van de Raad van State. In het algemeen wordt door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Een machinefabriek is volgens de VNG-publicatie een categorie 3-bedrijf met een grootste aan te houden afstand voor:

  • mogelijke geluidhinder van 100 meter;
  • mogelijke geurhinder van 50 meter;
  • mogelijke stofhinder van 50 meter;
  • mogelijk gevaar van 30 meter.

Aangezien de uitbreiding van de bedrijfsterreinen als ook de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V., eigendom van Wopereis Groep, op een gezoneerd industrieterrein is gelegen, behoeft in het kader van de milieuzonering niet te worden gekeken naar het aspect geluid. Dit wordt immers afgekaart in het kader van de geluidzonering. Maatgevende afstand in deze is dus 50 meter, voor zowel geur als stof. Binnen de afstand van 50 meter zijn reeds enkele (bedrijfs)woningen gelegen. De bestaande afstand tussen het bedrijf en deze (bedrijfs)woningen wordt door het initiatief niet gewijzigd.

Conclusie bedrijven en milieuzonering

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

3.2.8 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Externe veiligheid inrichtingen

Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet zijn gekeken wat de gevolgen zijn voor het groepsrisico. Het groepsrisico is, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen grenswaarde. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Een toename van het groepsrisico en elke overschrijding van de oriënterende waarde dient te worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico houdt een oordeelsvorming in of de veiligheidssituatie geaccepteerd kan worden.

Als gevolg van de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V. zal het aantal aanwezige personen dat tegelijkertijd ter plaatse verblijft niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico niet nodig is.

Gelet op de maatregelen en voorzieningen ten behoeve van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn deze onderdelen daarnaast ook voldoende geborgd in de nieuwe situatie.

Buisleidingen Gasunie

Aan de oostzijde van de kern Steenderen zijn 3 hogedrukaardgastransportleidingen van de Gasunie aanwezig. Een zijtak van één van deze leidingen (de A-511-07), loopt door tot net binnen het projectgebied van onderhavig ruimtelijke onderbouwing. Het gaat om de volgende ondergrondse aardgasleidingen met de daarbij behorende kenmerken:

Leidingtype druk diameter inventarisatie-
afstand
Pr 10-6/jr 1% Letaliteit 100% Letaliteit
A-511-07 66,2 bar 4,5 inch 60 m Nihil 60 30

In onderstaande afbeelding zijn de leidingen weergegeven:

verplicht

De gastransportleiding ligt net binnen het projectgebied, onder de verharding van de Nijverheidsweg, waaraan geen wijzigingen zijn voorzien. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt is de PR 10-6 contour van deze leiding nihil. De 1 % letaliteitafstand en 100 % letaliteitafstand bedragen respectievelijk 60 en 30 meter. Er vindt geen verhoging plaats van het groepsrisico. Verder zijn er maatregelen genomen ter beperking van incidenten en om de zelfredzaamheid te waarborgen. Aan de besluit externe veiligheid buisleidingen is voldaan.

Externe veiligheid transportroutes

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn tussen Dieren en Zutphen. Voor deze spoorlijn geldt volgens het basisnet een invloedsgebied van 4.000 m aan weerszijde. Gelet op de afstand tussen het projectgebied en de basisnetroute, vormt het voornemen dat deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt, geen belemmering vormt bij het bestrijden van incidenten op de basisnetroute en dat er geen sprake is van een verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid van een incidentlocatie. De grote afstand geeft de aanwezige personen ook voldoende tijd om zichzelf in veiligheid te brengen via de aanwezige vluchtroutes. Verder gaat het om relatief lage transporthoeveelheden van stoffen met een invloedsgebied van 4.000 meter. Het Besluit externe veiligheid transportroutes vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid levert op grond van bovenstaande resultaten geen belemmeringen op ten aanzien van dit bestemmingsplan.

3.2.9 Water

Beleidskader

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030’ opgesteld. Vanuit deze visie is het beleid voor de periode 2016-2021 verder ingevuld. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in zijn visie centraal. De ambities uit de watervisie wil het waterschap samen met zijn partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven. In het waterbeheerplan staat beschreven welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met zijn partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

verplicht

Watertoetstabel waterschap Rijn en IJssel

Bestaande situatie

Tijdens het bodemonderzoek is op 28 maart 2017 ter plaatse een grondwaterstand gemeten van 2,84 m - mv voor deellocatie A (aan te kopen door Aviko) en 2,71 voor deellocatie B (aan te kopen door Wopereis). In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een A-watergang

Ontwikkelingen

De ontwikkelingen betreffen de uitbreiding van Machinefabriek Baltes B.V., eigendom van Wopereis Groep en de uitbreiding van de bij Aviko en Wopereis in eigendom zijnde bedrijfsterreinen aan de Dr. Alfons Ariënsstraat en de Nijverheidsweg. Als gevolg hiervan neemt het verhard oppervlak niet toe.

Het regenwater ter plaatse van Machinefabriek Baltes B.V. zal worden opgevangen. Momenteel is hier nog geen voorziening voor aanwezig. Aangezien ook de bestaand rioolaansluiting moet worden verplaatst, bestaat het idee om mogelijk de oude rioolput om te bouwen voor de opvang van regenwater op eigen terrein.

De werkzaamheden inzake het verplaatsen van het riool zullen in de zomer plaatsvinden. Het waterschap wil mogelijk een deel van het regenwaterriool van de gemeente gebruiken als beduikering van de sloot (staat op onderstaande tekening aangegeven).

verplicht

Tevens zijn met Vitens afspraken gemaakt over het verwijderen van een brandkraan.

Overleg

De waterparagraaf zal in een overleg met het waterschap worden besproken.

3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De ontwikkeling vindt plaats in een gebied met een zeer hoge of hoge archeologische waarde (AWG categorie 2). Het gaat hierbij in principe om gewaardeerde archeologische vindplaatsen waarin de aanwezigheid, de aard, datering en de omvang van de archeologische resten (tot op zekere hoogte) bekend zijn. Aan de gronden is in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' toegekend. Dit houdt in dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² een rapport van archeologisch onderzoek door de aanvrager dient te worden overgelegd. Het op te richten bouwwerk heeft een oppervlakte van ca. 1.112 m². Aangezien reeds ca. 500 m² bebouwd is geweest. En dus geroerd, namelijk hetgeen wordt gesloopt voor de nieuwbouw. Wordt archeologisch onderzoek, ondanks de graafwerkzaamheden ten behoeve van de fundering, riolering en sloop) niet noodzakelijk geacht. Immers de hoeveelheid te verstoren gebied bedraagt door de nieuwbouw minder dan 1.000 m2.

In het kader van de uitbreiding van de bestaande bedrijfsterreinen van Aviko B.V. en Machinefabriek Baltes B.V. is slechts sprake van een bestemmingswijziging van 'Verkeer' naar 'Bedrijventerrein'. Er zijn geen fysieke ingrepen, zoals bijvoorbeeld graafwerkzaamheden voorzien. Daarmee zijn deze delen van het plangebied niet relevant voor het aspect archeologie.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden van het oorspronkelijke landschap en de overgangen tussen de verschillende landschapseenheden zijn inmiddels vervaagd door de uiteenlopende activiteiten en landgebruik. Het plangebied is in de structuurvisie cultuurhistorie aangeduid als cultuurhistorisch vrij gebied. Cultuurhistorie hoeft hier niet sturend te zijn bij ontwikkelingen.

Juist het herstellen en benadrukken van de overgangen kunnen een bijdrage leveren aan het beleefbaar maken van de landschappelijke cultuurhistorie.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de onderhavige ontwikkeling geen afbreuk doet aan het beleid ten aanzien van monumenten, archeologie en cultuurhistorie. Monumenten en cultuurhistorische waarden zijn op de locatie niet aanwezig. De hoeveelheid te verstoren gebied bedraagt minder dan 1.000 m2.

3.2.11 Flora en fauna

Wet natuurbescherming en Habitat- en Vogelrichtlijn (Natura 2000)

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met bestaande natuurwaarden. Dit is in Nederland wettelijk geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt sinds 1 januari 2017 de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en de Boswet. De gebiedenbescherming en de soortbescherming is hiermee in één wet opgenomen.

Het soortenbeschermingshoofdstuk biedt aan veel dier- en plantsoorten bescherming. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de verbodsbepalingen uit de wet; voorafgaand aan de ontwikkeling dient te zijn getoetst of sprake is van effecten op één of meer beschermde soorten. Wanneer dit het geval is, dient een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige strikt beschermde diersoorten zijn aan het toekennen van deze ontheffing strenge eisen verbonden en is onder sommige omstandigheden geen ontheffing mogelijk.

De gebiedsbescherming volgt direct uit de regels van de Vogel- en Habitatrichtlijn en heeft betrekking op de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De bescherming van de natuurwaarden kan gevolgen hebben voor het gebruik in en rondom dit gebied. Activiteiten, plannen en projecten moeten vooraf worden getoetst op hun effecten op de zogenaamde instandhoudingsgdoelen (de aangewezen natuurwaarden), waarbij ook de externe werking van een ingreep op het beschermde gebied en de aanwezige waarden getoetst dient te worden. De afstand van de externe werking is afhankelijk van de ingreep. Wanneer sprake is van ingrepen die een (significant) negatief effect hebben op het betreffende beschermde waarden, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag voor vergunningen in het kader van gebiedsbescherming is in de meeste gevallen de provincie waarin de activiteit plaats vindt.

Door een ecoloog van Arcadis is een bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn onderstaand weergegeven.

Huidige situatie

De locatie is in de huidige situatie volledig verhard door de aanwezige bebouwing alsmede verharding. En daarmee ongeschikt voor het verblijf of de groei van beschermde plant- en diersoorten. Langs de Dr. A. Ariënsstraat is een bomenlaan aanwezig, bestaande uit lindebomen. In deze lindenbomen zijn veel holten aangetroffen die mogelijk als broedplaatsen voor spechten, spreeuwen en andere vogels kunnen zijn. Bij ingrepen dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen.

De gehele Dr. A. Ariënsstraat wordt voorts gebruikt door de gewone dwergvleermuis als vliegroute en als foerageergebied. Zie ook bijlagen 5 en 6.

Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit uitbreiding van de bestaande bedrijfsterrein van Aviko B.V. en Machinefabriek Baltes B.V. alsmede uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen van Machinefabriek Baltes B.V., eigendom van Wopereis Groep.

Conclusie

Gelet op de aard van het voornemen en de ligging op een reeds volledig verhard bedrijfsterrein, is het niet aannemelijk dat er ter plaatse ecologische waarden aanwezig zijn. De lindebomen langs de Dr. A. Ariënsstraat worden niet geraakt door de ingreep. De bomenlaan als lijnelement blijft daarmee intact, zodat ook de vliegroute en het fourageergebied niet worden aangetast. Met betrekking tot vogels kan worden opgemerkt dat rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen. De werkzaamheden zullen niet leiden tot een afbreuk van de gunstige staat van instandhouding.

3.2.12 Verkeer

Rondom het bedrijfsterrein Steenderdiek is een nieuwe verkeerstructuur voorzien. Deze structuur bestaat uit een nieuwe ontsluitingsweg voor de kern Steenderen. Deze ontsluitingsweg neemt de functie van de Dr. A. Ariënstraat en de fietsroute over bedrijfsterrein Steenderdiek over in de richting Baak.

De over te dragen weggedeelten worden aan de openbaarheid onttrokken. Door de overdracht van de weggedeelten wordt de Nijverheidsweg een doodlopende weg. Het aantal bedrijven en bedrijfswoningen aan deze weg is beperkt; de bereikbaarheid en ontsluiting daarvan blijven voldoende gegarandeerd. Nu de nieuwe weg rondom het uitbreidingsterrein van Aviko ten oosten van de Dr. A. Ariënsstraat gerealiseerd/ingebruikgenomen is en een gedeelte van de Dr. A. Ariënsstraat al is afgesloten (en binnenkort aan Aviko wordt overgedragen), is er ook voor het gedeelte van de Dr. A. Ariënsstraat, zoals opgenomen in de onderhavige ruimtelijke onderbouwing, geen noodzaak meer om dat als openbare weg te handhaven.

3.2.13 Leidingen

In het plangebied bevindt zich één ruimtelijk relevante ondergrondse gasleiding, zie ook paragraaf 3.2.8. Deze leiding is onder de verharding van de Nijverheidsweg gelegen, waaraan geen wijzigingen zijn voorzien.

Voor het overige bevinden zich binnen het projectgebied geen andere bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

3.2.14 Maatschappelijk

Een actueel, helder en overzichtelijk bestemmingsplan vormt de basis voor een geloofwaardig ruimtelijk beleid. Wanneer echter, zoals in het onderhavige geval, wordt afgeweken van het bestemmingsplan dient ook dit helder en overzichtelijk onderbouwd plaats te vinden. Middels het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing.

Met deze ruimtelijke onderbouwing en een goede handhaving van het hierin vastgelegde van het vigerende bestemmingsplan afwijkende voornemen, kunnen de kwaliteiten van het gebied worden beschermd. Zowel burgers als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht krijgen in wat er wel of niet in bepaalde omstandigheden is toegestaan.

Ook draagvlak is van essentieel belang voor de handhaving. Zoals blijkt uit paragraaf 3.2.16 krijgen instanties, burgers en overige belanghebbenden uitgebreid de gelegenheid om in het kader van het vooroverleg en de inspraakprocedure invloed uit te oefenen op de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing.

3.2.15 Economisch

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de ruimtelijke onderbouwing inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderhavig plan is een (bouw)plan in de zin van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, zodat de wettelijke bepalingen over grondexploitatie van toepassing zijn. Dit betekent dat hiervoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Door het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst op 14 april 2017 met Aviko BV en W.M. Wopereis Beheer BV over de overdracht van de wegpercelen en de afwijking/herziening van het bestemmingsplan is het kostenverhaal voor de gemeente voldoende (anderszins) verzekerd. Daarom wordt het vaststellen van een exploitatieplan niet meer nodig.

In de overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat alle planschade die voortvloeit uit onderhavig project verhaald zal worden op de initiatiefnemers. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aantoonbaar geacht.

3.2.16 Overleg en inspraak

3.2.17 Conclusie

PM

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt de Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 4.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.


De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

verplicht

Ladder duurzame verstedelijking

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

4.1.3 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

4.1.4 Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

4.1.6 M.e.r.-beoordeling

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.


Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 5.300 hectare natuur te ontwikkelen (was 11.000 hectare). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

4.2.3 Waterplan Gelderland 2010 - 2015

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Op de functiekaart van het Waterplan van de provincie Gelderland zijn de waterfuncties van het plangebied weergegeven. Hieronder staan alle aanwezige functies in het plangebied benoemd.


Stedelijk gebied

Elke kern heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.


Landbouw

Binnen de functie landbouw komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

  • een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
  • oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
  • beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
  • (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
  • een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Algemeen

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

4.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.


Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.


De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

4.3.3 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.

De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.


Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

4.3.4 Waterbeheerplan

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie

Op grond van de nieuwe Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.


De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 4.4.8).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.

De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de structuurvisie worden de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. Een aantal zogenaamde 'Wvg-gebieden' komt hier mee te vervallen. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.


De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

4.4.2 Kernenbeleid

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Inmiddels is de gemeente heringedeeld en bestrijkt ze een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. De gemeenteraad heeft daarom in februari 2005 in het raadsprogramma vastgesteld dat er een kernenbeleid ontwikkeld moet worden.

Het kernenbeleid verschaft duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

4.4.3 Economisch beleid

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

4.4.4 Monumenten-, archeologisch- en cultuurhistorisch beleid

De gemeente Bronckhorst heeft een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. Bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan kan vervolgens input gevonden worden in de structuurvisie. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen. De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

4.4.5 Welstandsnota

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

4.4.6 Reclamebeleid

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.


Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

4.4.7 Groenstructuurplan

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

4.4.8 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

4.4.9 Verkeersbeleid

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

Het GVVP maakt onderscheid in verschillende typen routes. Deze zijn op onderstaande afbeelding weergegeven. Ten behoeve van de bedrijven aan de oostzijde van de kern is de L. Dolfingweg als een werk- en transportroute (zwarte route) aangeduid. De J.F. Oltmansstraat - Dr. A. Ariënsstraat en de Burgemeeser Smitstraat - Toldijkseweg zijn gebiedstoegangswegen en aangeduid als rode 'sociaal en economische routes'. Deze wegen hebben primair een wijkontsluitingsfunctie. De Bronkhorsterweg en de Molenstraat hebben een recreatieve functie (groene route). De overige wegen betreffen erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 en 60 km/uur.

verplicht

Afbeelding - Verkeersroutes in en rond Steenderen

4.4.10 Parkeerbeleid

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.


De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW.


De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.


Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

4.4.11 Milieubeleid

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

4.4.12 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”.De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten:Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

4.4.13 Geluidsbeleid

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

4.4.14 Duurzaamheidsbeleid

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

4.4.15 Waterbeleid

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook paragraaf 4.1.4) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

4.4.16 Prostitutiebeleid

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

4.4.17 Handhavingsbeleid

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving

Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.

Repressieve handhaving

Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.

Gedogen

Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

Bijlage 1 Besluitgebied

bijlage 1 Besluitgebied

Bijlage 2 Kadastrale Situatie Weggedeelten

bijlage 2 Kadastrale situatie weggedeelten

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Terreininrichtingstekening

bijlage 4 Terreininrichtingstekening

Bijlage 5 Quickscan Ecologie

bijlage 5 Quickscan ecologie

Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek

bijlage 6 Vleermuizenonderzoek