Tuin van Gulik
Bestemmingsplan - Gemeente Sittard-Geleen
Vastgesteld op 01-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Tuin van Gulik met identificatienummer NL.IMRO.1883.BPTuinvGulik-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis gebonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
1.4 aan huis gebonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 andere werken:
werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
1.10 archeologische waarde
oudheidkundige waarden in de bodem die van belang zijn voor de kennis en studie van (de culturele overblijfselen van) de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.
1.12 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.15 beperkt kwetsbaar object
een beperkt kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
1.16 bestemmings vlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.19 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels één hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan;
1.24 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 bouwwerk van openbaar nut
een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;
1.28 categoriescheidingslijn
een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens aangeeft tussen gebieden waarvoor ten aanzien van de toegestane woningbouwcategorieën een verschillende categorie-indeling geldt;
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 eengezinswoning
een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;
1.31 erf
een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;
1.32 erker
een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.35 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 huishouden
de bewoning van een woning door:
- een persoon;
- meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;
1.37 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie;
1.38 kwetsbaar object
een kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
1.39 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn;
1.40 meergezinswoning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.
1.41 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;
1.42 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de
bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
1.43 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;
1.44 ondergronds
beneden het peil;
1.45 peil
de hoogte, zoals bedoeld in artikel 2.8;
1.46 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;
1.47 seks- en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seksen/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
1.48 staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.49 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.50 verharden van wegen
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;
1.51 voorgevelrooilijn
de bouwgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
1.52 voorste bouwgrens
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;
1.53 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.54 woningblok
twee of meer aaneengebouwde woningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil;
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de dakvlakken (zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen) en boven het peil;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, zulks met inbegrip van erkers;
2.7 oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.8 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang nabij een weg of pad ligt: de bouwhoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 30 cm;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 30 cm.
2.9 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.10 ondergeschikte onderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, water(lopen) en uitritten, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen, (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
- b. ontsluitingswegen, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dan wel op een afstand van ten hoogste 2 m gemeten vanaf deze aanduiding;
- c. een langzaamverkeerroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' met dien verstande dat deze tot op een afstand van ten hoogste 5 m gemeten ter weerszijden van de op de kaart aangegeven aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' mag worden aangelegd;
- d. waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
- e. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- f. een speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
met bijbehorende nutsvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
3.2 Bouwregels
- a. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
- 1. gebouwen zijn niet toegestaan;
- 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- van verlichting, speelvoorzieningen en kunstuitingen 6 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
- b. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemming ter plaatse van de aanduidingen 'gestapeld' en 'aaneengebouwd' ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
- 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
- 2. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
- 3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
- c. in afwijking van het bepaalde in 3.2 sub b mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de overschrijding voor balkons niet meer bedragen dan maximaal 2 m.
Artikel 4 Tuin
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. tuin en erf;
met bijbehorende nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
4.2 Bouwregels
- a. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 4.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
- 1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
- 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste mag bedragen:
- van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
- van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m;
- b. Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemming ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
- 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
- 2. de hoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
- 3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 onder a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en wandel- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
- b. een langzaamverkeerroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute';
met bijbehorende kunstuitingen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
5.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. van verlichting 6 m;
- 2. van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
- 3. van kunstuitingen 12 m;
- 4. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke bouwaanduiding-1': aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en/of vrijstaande woningen worden gebouwd;
'specifieke bouwaanduiding-2': twee-aaneen gebouwde woningen en/of vrijstaande woningen worden gebouwd;
'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
'gestapeld': gestapelde woningen worden gebouwd;
'vrijstaand': vrijstaande woningen worden gebouwd
- b. het maximaal aantal woningen dat is toegestaan is ter plaatse aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
met bijbehorende erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde, overige bijbehorende voorzieningen en (on)bebouwde gronden.
6.2 Bouwregels
Bouwen is toegestaan uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemmingen en met inachtneming van de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
- b. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mogen blokken van maximaal 5 aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd;
- d. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1', 'specifieke bouwaanduiding-2' en 'vrijstaand' bedraagt de afstand van het hoofdgebouw:
- 1. tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m indien het een vrijstaande woning betreft;
- 2. tot één zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter indien het een twee-aaneen gebouwde woning betreft of een aaneengebouwde woning die slechts aan één zijde aaneengebouwd is;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' geldt dat de breedte van de volgende bouwlagen maximaal 70% van de breedte van de eerste bouwlaag mag bedragen;
- f. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
op de begane grond/eerste bouwlaag 15 m;
op de volgende bouwlagen 12,5 m,
met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het
bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
- g. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de horizontale diepte van een hoofdgebouw op de volgende bouwlagen ten hoogste 8 meter bedragen, gerekend vanaf de voorgevelrooilijn;
- h. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' het bouwvlak geheel worden bebouwd;
- i. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen;
- j. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 6 m achter de voorste erfgrens en minimaal 1 meter achter de voorste rooilijn worden gebouwd;
- k. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
goothoogte bouwhoogte van hoofdgebouwen zie verbeelding zie verbeelding van aangebouwde bijgebouwen hoogte 1e bouwlaag hoofdgebouw +0,30 m goothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m van vrijstaande bijgebouwen 3 m goothoogte+afstand tot perceelsgrens, tot maximum van 5 m van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens - 1 m van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens - 2 m van overige bouwwerken - 3 m - l. het hoofdgebouw wordt voorzien van een kap met een dakhelling van 30 tot 55 graden, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduidingen 'plat dak' het hoofdgebouw met plat dak mag worden gebouwd of met een kap waarbij de dakhelling 10 tot 20 graden bedraagt;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' wordt het hoofdgebouw voorzien van een kap met een nokrichting evenwijdig aan de voorgevel;
- n. in afwijking van het bepaalde in 6.2 sub k mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de bouwhoogte worden overschreden met 1,5 m ten behoeve van een liftschacht.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2:
- a. ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m, waarbij geldt dat de overschrijding ten behoeve van een entree maximaal 6 m diep en 8 m breed bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', waarbij geldt dat per aanduidingsvlak maximaal 2 entrees zijn toegestaan;
- 2. de hoogte van erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,30 m;
- 3. de breedte van erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
- b. voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m;
- c. voor de realisatie van een kap met een nokrichting haaks op de voorgevel ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting';
- d. en toestaan dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wordt overschreden met maximaal 4,5 m ten behoeve van een windturbine.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
- b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
- c. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- d. Op de in lid 1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, met dien verstande dat, indien graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarde kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
- Het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijking als bedoeld in lid 3, sub a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- c. Afwijking als bedoeld in lid 3, sub a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen van het waterpeil;
- 3. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Het verbod, als bedoeld in lid 4, sub a, is niet van toepassing indien:
- 1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 50 m2 of smaller zijn dan 1 m1;
- 4. er reeds een verleende aanlegvergunning, ontgrondingvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
- 5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
- 6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
- 7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 4, sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- 1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Het bepaalde in deze regels en omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- 2. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedraagt.
- b. Afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 sub a kan slechts mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Voorrangsregeling bij meerdere bestemmingen
Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels van de dubbelbestemming primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Tuin van Gulik.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .........
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De verbeteringsopgave in de wijk Thienbunder is in volle gang. Op 26 juni 2012 is hiervoor bestemmingsplan vastgesteld. Als gevolg van gewijzigde inzichten in het stedenbouwkundig ontwerp is aanpassing van het bestemmingsplan Thienbunder noodzakelijk. De aanpassingen hebben te maken met gewijzigde bouw- en goothoogten en dakhellingen, de locatie van het appartementencomplex, het parkeren en het aantal cpo woningen. Daarnaast zijn, als gevolg van wat kleine wijzigingen in het ontwerp (conform de laatste tekeningen) die niet meer passen in de huidige (bouw)vlakken, hier een daar wat wijzigingen van(bouw) vlakken opgenomen op de verbeelding.
Om verwarring te voorkomen is de naam van het nieuwe bestemmingsplan “Tuin van Gulik” geworden.
1.2 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan. Ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol bij de toepassing van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Aan de zuidkant van de kern Sittard (gemeente Sittard-Geleen) ligt de wijk Sanderbout. Een van de buurten binnen Sanderbout is Thienbunder. Thienbunder vormt samen met de buurten Achtbunder, Sanderbout en de voormalige slachthuislocatie het TASs-gebied, dat als prioritair herstructureringsgebied is aangemerkt binnen de Westelijke Mijnstreek, dat wordt gevorm door de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Tuin van Gulik
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Voetstraat aan de westzijde, de Monseigneur Canoystraat aan de noordzijde, aan de oostzijde de Monseigneur Vranckenstraat en de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Rijksweg zuid en aan de zuidzijde de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Geuweg.
Het plangebied is circa 5,4 hectare groot. In onderstaande figuur is een luchtfoto en de begrenzing van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.2 Luchtfoto plangebied in ontwikkeling
Figuur 1.2 begrenzing plangebied Tuin van Gulik
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Thienbunder' dat is vastgesteld op 26 juni 2012. Binnen het plangebied wijzigen de bestemmingen niet.
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
Omdat er geen sprake is van nieuwe bestemmingen, maar er slechts sprake is van beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen en gewijzigde bouwregels, zijn er geen aanvullende onderzoeken uitgevoerd voor het onderhavige bestemmingsplan. Wel is vanwege een uitbreiding van het verhard gebied opnieuw gekeken naar de waterparagraaf.
Waterparagraaf wijk Thienbunder te Sittard, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, 7 oktober 2011, referentienummer GM-0036037;
1.6 Leeswijzer
De aanleiding van het plan en de ligging van het plangebied staan centraal in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven voor zover relevant voor de met dit plan beoogde ontwikkelingen. Een beschrijving van het plan (situering, voorwaarden, planconcept en beeldkwaliteit) is opgenomen in hoofdstuk 3, gevolgd door een samenvatting en conclusie van de uitgevoerde onderzoeken in hoofdstuk 4. Uiteindelijk wordt het plan Tuin van Gulik juridisch vastgelegd met behulp van de regels en de verbeelding. De opzet hiervan wordt beschreven in hoofdstuk 5, waarbij is aangegeven op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid En Europese Richtlijnen
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De structuurvisie regelt ontw ikkelingen van landelijk belang. Regels en afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouw en van huizen die aansluiten bij de w oonw ensen van mensen. Het roer moet om in de gebiedsontw ikkeling. De daadwerkelijke vraag van bew oners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontw ikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouw ing kan worden hergebruikt en mocht nieuw bouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afw eging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontw ikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tw eede lid Bro).
De ladder is van toepassing op nieuw e stedelijke ontw ikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontw ikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouw locaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderw ijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Kern van de ladder is dat de stedelijke ontw ikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal w ordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontw ikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
Indien een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:
Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontw ikkeling in een actuele regionale behoefte (kw antitatief en kwalitatief)?
Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)?
Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?
Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.1.6, tw eede lid van het Bro (nota van toelichting, blz 34 en 49 :Stbl 2012, 388) is met dit artikel beoogd dat het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt afgewogen aan de hand van de in het artikellid opgenomen stappen en dat hierover een motivering wordt opgenomen in de plantoelichting.
In onderhavig plan betreft het een gebied waarvoor in 2012 een bestemmingsplan is vastgesteld waarbij conform het proviciale beleid verdunning heeft plaatsgevonden van het aantal woningen. Het nu vast te stellen plan wijkt hier op onderdelen van af. Gezien de mogelijkheden van het voorgaande plan voorziet het voorliggende plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, aangezien in het hiervoor geldende plan eveneens ter plaatse woningbouw mogelijk was.
2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels Ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
- 1. rijksvaarwegen;
- 2. mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. kustfundament;
- 4. grote rivieren;
- 5. Waddenzee en w addengebied;
- 6. defensie;
- 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 8. elektriciteitsvoorziening;
- 9. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. ecologische hoofdstructuur;
- 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.
2.2.4 Natura 2000
De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied en binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied bevinden zich ook geen Natura2000-gebieden. Gelet op de afstand van het plangebied ten aanzien van deze gebieden en de centrale ligging van het plangebied tussen bestaande bebouwing zijn negatieve effecten door externe werking vanuit plangebied op Natura2000-gebieden niet te verwachten.
2.2.5 Wet Milieubeheer, luchtkwaliteitseisen
Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.
Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip niet in betekenende mate bijdragen verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.
De voorgenomen locatieontwikkeling valt binnen de categorie die minder dan 3% bijdraagt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide.
2.2.6 Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water (hierna: Krw) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Krw is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. Doel is in 2015 de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in orde te hebben. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Krw moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen.
De Kaderrichtlijn Water vindt zijn doorwerking in het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden.
Figuur 2.1: Uitsnede plankaart Wonen en Leefbaarheid
Het projectgebied is op de Kaart Wonen en Leefbaarheid aangeduid als bebouw d gebied. Voor deze gebieden geldt het volgende.
In Sittard-Geleen is sprake van een stedelijke woonsfeer. Deze gebieden zijn bij uitstek het domein van de stedeling die de nabijheid van de binnenstad (o.a. cultuur, ontmoeting, voorzieningen en ontspanning) belangrijk vindt. De belangstelling voor de woonmilieus in en bij de stedelijke centra is en blijft groot. Beleidsopgaven die hierbij horen zijn: concentratie en verdichting, functiemenging en hergebruik van bestaand (karakteristiek en cultuurhistorisch) vastgoed.
Voor Zuid-Limburg geldt dat door de demografische omslag en de mismatch tussen vraag en aanbod er een gebrek is aan doorstroming en een onbalans op de w oningmarkt. Zo kunnen er in Zuid-Limburg momenteel op basis van planologisch onherroepelijke plannen circa 6.000 woningen aan de voorraad w orden toegevoegd, terw ijl op grond van de huishoudensontwikkeling de woningbehoefte daalt en er bovendien leegstand is. Dalende waarde van woningen, toenemende leegstand, verloedering en sociaal isolement liggen op de loer. Het is de Zuid-Limburgse ambitie om het woon- en leefklimaat kwalitatief te behouden en te versterken. De daarbij behorende herstructureringsopgave in Zuid-Limburg is zo complex, uniek en urgent dat gezamenlijke actie vereist is. Actie die alleen kan slagen als er in hoge mate een gezamenlijk besef is van het maatschappelijk belang, zonder onderlinge concurrentie.
2.3.2 Regionale woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek
Met de woonmilieuvisie leggen de gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Beek en Schinnen en corporaties gezamenlijk een kwalitatieve visie neer op het wonen in de Westelijke Mijnstreek in een veranderende markt tot 2030.
De regionale woonmilieuvisie bevat een strategische visie. Deze formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor de 5 onderscheiden woonmilieus. De status van de visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Kwalitatieve en kwantitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus zal als vervolg nog nader gestalte moeten krijgen. Daarbij zal de focus op de periode 2010-2020 liggen. Om dat goed te kunnen doen is onder andere de uitvoering van een kwalitatief woningmarktonderzoek noodzakelijk.
Het plangebied valt binnen het woonmilieu 'stedelijk wonen'. Deze hebben overwegend het karakter van woonwijken, waarbij sprake is van een sterke oriëntatie op de stad. De wijken maken namelijk nadrukkelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied.
Bewoners in deze wijken kunnen gebruik maken van een ruim aanbod aan voorzieningen in de stad, maar zeker ook in de wijken zelf. Het straatbeeld in de wijken wordt gedomineerd door een veelheid aan eengezinswoningen, afgewisseld met flats. In vergelijking met het ‘centrum stedelijk wonen’ is bij het ‘stedelijk wonen’ sprake van ruimere en groenere wijken. Binnen de wijken is sprake van beperkte sociale banden. De wijken die behoren tot het ‘stedelijke wonen’ hebben een vrij hoge woningdichtheid en kennen een laag aandeel koopwoningen. Met name in die opzichten behoren de woonmilieus echt tot de stad en onderscheiden zij zich duidelijk van het suburbaan wonen.
Het accent ligt voor Sittard op het verbeteren van de leefbaarheid en de kwaliteit van de woningen. Dit gebeurt door het realiseren van kwalitatief goede woningen in uiteenlopende typen. Deze zijn overwegend bedoeld voor (jonge) gezinnen en ouderen. Bij het huisvesten van (jonge) gezinnen gaat het enerzijds om huishoudens die sterk gebonden zijn aan de stad (lagere inkomensgroepen) maar anderzijds om het vasthouden van gezinnen die anders overwegen naar de suburbane kernen te verhuizen.
Ten aanzien van senioren gaat het om nultredenwoningen, gestapeld maar zeker ook grondgebonden. Daarmee leveren deze projecten een bijdrage aan het toekomstbestendig maken van het stedelijk woonmilieu. Omdat in grote delen van het stedelijk woonmilieu geherstructureerd wordt en daarmee de dichtheid zal gaan afnemen, is theoretisch gezien ruimte nodig om bewoners op te vangen. De bestaande voorraad en nieuwbouw kunnen daarvoor worden aangewend. Echter, omdat nu al blijkt dat corporaties de bewoners die moeten verhuizen vanwege sloop/nieuwbouw relatief eenvoudig kunnen herhuisvesten, kunnen vraagtekens bij de noodzaak tot als uitbreiding van het stedelijk wonen geplaatst worden. Zeker als over de gehele linie straks het aantal huishoudens in het stedelijk woonmilieu gaat afnemen. Overigens is voor een toekomstbestendig stedelijk woonmilieu meer nodig dan alleen fysieke veranderingen. Aandacht voor de sociale pijler, juist in dit woonmilieu waar de leefbaarheid in het geding is, is van groot belang. Een gezamenlijke aanpak tussen gemeente, corporatie en andere betrokken partij op het gebied van welzijn, zorg, arbeidsvoorziening en scholing is een vereiste. De aanpak moet gericht zijn op het vergroten van de kansen voor de individuele bewoners.
2.3.3 Provinciale Woonvisie Limburg
Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de Provinciale Woonvisie vastgesteld. Doel van de Provinciale Woonvisie is om samen met alle partners in de regio’s te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. De visie behandelt met nadruk de bovenlokale en –regionale sturing van de woningmarktontwikkeling (zeker tegen de achtergrond van de veranderende demografische context) en op kwalitatieve aandachtspunten als herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. De Woonvisie behandelt de woonbehoeften van verschillende doelgroepen, de specifieke aandachtspunten voor de verschillende regio’s en gaat in op internationale aspecten van het wonen.
Geconcludeerd is dat er in Limburg sprake is van een dalende bevolkingsomvang. Limburg loopt hierin vooruit op andere provincies. Dit heeft ondermeer te maken met de vergrijzing en ontgroening van de bevolking, maar daarnaast ook met het negatieve migratiesaldo van Limburg. Dit negatieve migratiesaldo heeft ondermeer te maken met onvoldoende aanbod op de markt dat voldoet aan de vraag van de woonconsument en daarnaast de krimpende werkgelegenheid van Limburg. Verschil is duidelijk zichtbaar tussen Zuid en Midden Limburg ten opzicht van Noord Limburg. Noord Limburg volgt veel meer het landelijke patroon.
Woonregio Westelijke Mijnstreek
Eén van de zeven regio's die in de Provinciale Woonvisie wordt onderscheiden is Westelijke Mijnstreek. Deze woonregio bestaat uit de gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Schinnen en Beek. Sittard-Geleen vervult de functie van centrumgemeente met ten zuiden en westen ervan de overige gemeenten gelegen. De grens van de regio wordt in het oosten gevormd door de landgrens met Duitsland en in het westen door de landgrens met België.
Wat betreft woningvoorraadontwikkeling zet de Provincie in deze regio duidelijk in op de herstructurering van enkele bestaande woonwijken, specifiek binnen deze regio haar rol als partner in de herstructurering van de wijken Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en de voormalige slachthuislocatie, kortweg TASs genoemd. De Provincie werkt hierbij samen met de gemeente Sittard-Geleen, woningcorporatie ZO Wonen en met de bewoners van de betrokken wijken. Vanuit deze samenwerking wordt er fors geïnvesteerd in mensen, woningen, infrastructuur en voorzieningen.
2.3.4 Structuurvisie Wonen
Vanuit de Woonregio Westelijke Mijnstreek heeft de regio voor de woningmarkt in het algemeen zelf op basis van onderzoek uitgangspunten geformuleerd, die in de ‘Structuurvisie Wonen’ gehanteerd worden. Deze structuurvisie is vastgesteld op 9 juni 2011.
De structuurvisie is erop gericht om de ontwikkelingen te stimuleren voor een hogere kwaliteit van wonen. De regio wil blijven werken aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met voldoende dynamiek. Om deze ambities voor de Westelijke Mijnstreek te bereiken, benoemen de gemeenten drie hoofduitgangspunten:
- 1. De regio wil ruimte bieden aan ontwikkelingen die bijdragen aan een goed woon- en leefklimaat in de Westelijke Mijnstreek.
- 2. De regio draagt zorg voor een evenwichtige regionale woningmarkt, kwantitatief en kwalitatief.
- 3. De regio werkt hieraan via een gebiedsgerichte benadering; door samenwerking en een integrale aanpak.
Sittard-Geleen wil zich ontwikkelen tot een herkenbare, samenhangende, levendige stad met een sterke eigen, stedelijke identiteit waarbinnen diverse stadsdelen een specifieke functie in het geheel uitoefenen. Het centrum van Geleen wordt in de stadsvisie bestempeld als een stedelijk servicecentrum en de binnenstad van Sittard als recreatief winkelgebied. Het middengebied dient zich te ontwikkelen tot gemengde stedelijke zone van wonen, zorg en sport. In de omliggende dorpen gaat het in de toekomst om het creëren dan wel in standhouden van een toekomstbestendige woningvoorraad binnen de contouren van het POL. Daarbij geldt ook in de dorpen dat ingespeeld moet worden op de ontgroening en vergrijzing door onder meer het bieden van adequate huisvesting voor starters, ouderen en alleenstaanden.
De ontwikkelingskaart wonen (zie figuur 2.2) borduurt voort op de woonmilieuvisie. Rondom de centra liggen stedelijke woongebieden, hier wordt ingezet op verdunning, al dan niet in combinatie met vergroening of met de clustering van wijkfuncties. Verschillende wijken vragen om een integrale vernieuwing, zoals Sanderbout (TASs).
Figuur 2.2 Uitsnede plankaart lokaal streefbeeld wonen gemeente Sittard-Geleen
2.3.5 Beleid ten aanzien van water
Provinciaal beleid
Volgens de Omgevingsverordening Limburg (ingangsdatum 1 januari 2011) liggen binnen en in de nabijheid van het plangebied geen beschermingsgebieden ten behoeve van water. Op circa 450 m ten oosten van het gebied loopt een beschermingsgebied “Overige kwetsbare gebied in kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Het gaat hierbij om de Geleenbeek en haar omgeving. Op circa 700 m ten noorden van het gebied begint de boringsvrije zone “Roerdalslenk”.
Waterschap Roer en Overmaas
Uit het “Stroomschema toepassingsbereik watertoets” (waterschap Roer en Overmaas, 2010) kan worden opgemaakt dat voor het plangebied het ruimtelijke plan bij het watertoetsloket ingediend dient te worden.
Bij het indienen van het plan zijn de normen en uitgangspunten uit de volgende stukken van toepassing:
- Notitie “Praktische vuistregels voor de watertoets” (waterschap Roer en Overmaas, 2010);
- Brochure “Regenwater schoon naar beek en bodem” (provincie Limburg, waterschap Peel en Maasvallei, waterschap Roer en Overmaas en Rijkswaterstaat, 2005) en gehanteerd te worden. Daarin is het uitgangspunt dat al het verharde oppervlak afgekoppeld dient te worden.
Op 2 augustus 2011 heeft Waterschap Roer en Overmaas een positief prewateradvies afgegeven.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Milieu en duurzame stedelijke ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling is te kenschetsen als een ontwikkelingsproces waarbij gestreefd wordt een duurzame samenleving tot stand te brengen door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
Ook de gemeente Sittard-Geleen heeft duurzaamheid in haar beleidsdoelen opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen. Dit is onder meer vastgelegd in de volgende beleidsplannen; Duurzame Energie 2001, Convenant Duurzaam Bouwen SWM (Stadsgewest Westelijke Mijnstreek) 2002 en Klimaat en Dubobeleid in de gemeente 2003, Gebruik Duurzame bouwmaterialen gemeente Sittard-Geleen 2004.
Stedelijke ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande milieukwaliteit worden in sterke mate bepaald door menselijke activiteiten zoals bouwen, slopen, wonen, werken, mobiliteit en recreatie. Deze activiteiten hebben gevolgen voor onder andere de volgende milieuaspecten; energie (broeikasgas), bodem (verontreiniging), water (verdroging/overstroming), groen (tekort aan recreatieruimte), geluid (hinder) en lucht (gezondheid). Deze milieuproblemen doen zich voor op verschillende schaalniveaus. Het sterkst op lokaal niveau en in afnemende mate van regionaal naar mondiaal niveau.
Als algemeen uitgangspunt om de milieubelasting te verminderen wordt de ‘Drie Stappen Strategie’ (trias ecologica) gehanteerd:
- 1. Voorkom onnodig gebruik.
- 2. Gebruik eindeloze bronnen.
- 3. Gebruik de eindige bronnen verstandig, schoon en met een hoog rendement.
Naast ecologische kwaliteit speelt de ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol bij duurzame stedelijke ontwikkelingen. De wijze waarop de ruimte voor wonen, werken en recreëren wordt ingericht bepaalt in sterke mate de gebruiks- en belevingswaarde, als ook de effectieve levensduur van een stedelijk gebied. Een gevarieerd ingerichte ruimte met een hoge gebruiks- en belevingswaarde, waar mensen prettig wonen en werken, met goede voorzieningen en recreatiemogelijkheden, is de beste garantie voor duurzaamheid. Aandachtspunten hierbij zijn; consumentgericht bouwen, differentiatie van functies, flexibiliteit en aanpasbaarheid, integratie van groen en water.
In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen is een planvormingsproces opgenomen dat de milieukwaliteitsaspecten integraal met de ruimtelijke kwaliteitsaspecten benadert. Deze integrale aanpak is –mede voortkomend uit de ondertekening van het SWM convenant duurzaam bouwen– de leidraad voor de ontwikkeling van gemeentelijke stedenbouwkundige plannen.
Het voorliggende bestemmingsplan moet de herstructurering van de wijk Thienbunder mogelijk maken. Bij de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt, dient rekening gehouden te worden met duurzaamheid. Mede-ontwikkelaar Zo Wonen heeft zich via het DPL (waarover hierna meer) geconformeerd aan de duurzaamheidsambitie voor gebiedsontwikkeling. Daarnaast worden vanaf 2008 alle bouwplannen getoetst op milieukwaliteit d.m.v. de gemeentelijk prestatierichtlijn (GPL-gebouw), met een gewenste GPR-score van minimaal 7.
Leefbaarheid en flexibel ruimtegebruik
Belangrijke items voor het verkrijgen van een vitale stad zijn leefbaarheid en flexibel ruimtegebruik. Differentiatie en diversiteit spelen hierbij een belangrijke rol. Dit wordt onder meer bereikt door in het TASs-gebied de functies wonen, werken, winkelen, onderwijs, cultuur en recreatie te mengen, dit zowel qua plaats als tijd. Dit verhoogt de dynamiek in de stad. Binnen dit bestemmingsplan wordt de toekomstige situatie vastgelegd. Het betreft voor Thienbunder hoofdzakelijk een woonwijk.
2.4.2 Structuurvisie Sittard-Geleen
De Structuurvisie Sittard-Geleen uit 2010 is een samenvoeging van alle bestaande ruimtelijke ambities en doelen van de gemeente Sittard-Geleen, op basis van het vigerend beleid. Het is tevens gebaseerd op de hoofdlijnen van nationaal en regionaal beleid dat doorwerkt binnen de gemeente, en op beleid dat is opgesteld met buurgemeenten in de Westelijke Mijnstreek.
De Structuurvisiekaart geeft ter plaatse van het plangebied een stedelijk woonmilieu aan met een verdunningsopgave ten aanzien van het verdunnen van de woonbuurt.
Figuur 2.3 Uitsnede Structuurvisiekaart Sittard-Geleen
Uitvoeringsparagraaf
De Structuurvisie bevat een uitvoeringsparagraaf waarin de gemeente aangeeft hoe zij de structuurvisie in uitvoerende zin zal realiseren; het vormt de strategische agenda. De transformatieopgave van de woningvoorraad is van toepassing op het plangebied. De herstructurering van TASs is hierbij als eerste concreet project in de uitvoeringsparagraaf opgenomen.
Figuur 2.4 Uitsnede kaart Strategische projecten en ontwikkelingen
2.4.3 Stadsvisie Sittard-Geleen 2016
Bij het samenvoegen van de voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born is de stadsvisie, die is vastgesteld in 2002, in 2011 geactualiseerd. In de stadsvisie staat de zoektocht naar een eigen identiteit van de nieuwe gemeente centraal waaruit een aantal strategische doelstellingen is afgeleid:
- het versterken van de sociale vitaliteit van de stad;
- versterking van stedelijke functies, waaronder de versterking van het landschap;
- actief inzetten op transformatie van de economische structuur.
De herontwikkeling van Thienbunder sluit aan bij de doelstellingen van de stadsvisie.
2.4.4 Nota ruimtelijke kwaliteit
In juli 2015 is de Nota ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2004. In de nota worden vaste en gebiedsspecifieke toetstingscriteria vastgelegd. Uitgangspunt hierbij is wel om te komen tot minder stringente welstandsregels.
In de nota worden verschillende gebieden onderscheiden. Het betreft Woongebieden, Werkgebieden, Stadscentra en Groengebieden. Het plangebied Tuin van Gulik is aangewezen als woongebied. Voor dit gebied geldt dat de vaste toetsingscriteria worden aangevuld met de omgevingscriteria. Op grond van de nota ruimtelijke kwaliteit geldt voor het plangebied dat sprake is van overwegend eengezinswoningen. Het gebied kenmerkt zich gewoonlijk door een sterke onderlinge samenhang in architectuur en het gebruik van baksteen.
2.4.5 Waterbeleid
Het beleid en de uitgangspunten van de gemeente Sittard-Geleen komen grotendeels overeen met de uitgangspunten van het waterschap Roer en Overmaas (zie paragraaf 2.3.5). Aanvullende uitgangspunten zijn:
- Een gescheiden rioolstelsel aanleggen;
- Het riool- en waterontwerp dienen te worden afgestemd op het bestaande gemengd rioolsysteem buiten het plangebied van Achtbunder (afwateringsgebied 13). De interactie hiertussen dient te worden onderzocht en getoetst aan de gemeentelijke eisen;
- Het hemelwater zoveel mogelijk verwerken bij de bron. Daarbij te beginnen met hergebruik, afkoppelen en overloop in de tuin (=educatief verantwoord). De mogelijkheden op eigen terrein voor hergebruik en infiltratie van hemelwater bepalen. Daarbij zijn de grondeigenschappen van groot belang. Eventueel benodigde afvoermogelijkheid richting openbaar gebied bepalen;
- De leegloop van de bergende en infiltrerende voorziening(en) aantonen middels een berekening volgens de ISSO-publicatie 70.1: “Omgaan met hemelwater binnen de perceelgrens” (ISBN: 978-90-5044-156-8);
- Indien bij de bui T=100 water “over het maaiveld” afstroomt dit doorleiden naar voor wateroverlast ongevoelige locaties. Hierbij valt te denken aan het openbaar groen en parkeerplaatsen / pleinen. Dit aantonen middels een waterbalansberekening. Voor het ontwerp rekening houden met de volgende ontwerpuitgangspunten van de openbare ruimte:
- 1. Peilhoogte woningen minimaal 0,25 m boven “hart” rijweg/rioolput;
- 2. Geen verdiepte wegen en/of paden in “waterstromen” creëren;
- 3. Aanleg van wadi (arabisch voor “dal”) niet dieper dan 0,8 m en dwarshelling maximaal 10%;
- 4. Verdiepte garage en/of verdiepte woongedeelten niet onder vrij verval op riolering;
- De hemelwaterriolen dienen te worden ontworpen op een bui-intensiteit voorkomend met een herhalingsfrequentie van 1 keer in de 2 jaar (=bui 08). De borging van de maximale drukhoogte dient 0,5 m onder de toekomstige wegdekhoogte te zijn. Tevens dient het stelsel met bui 09 te worden doorgerekend. Hierbij mogen geen “water op straat”-situaties optreden.
2.4.6 Bodembeheerplan
Op 26 april 2011 hebben burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen het Bodembeheerplan 2011 vastgesteld. Dat is vervolgens op 12 mei 2011 in werking getreden. Samen met de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart geeft het bodembeheerplan het toetsingskader voor het omgaan met diffuus verontreinigde grond binnen Sittard-Geleen. Het Bodembeheerplan is niet van toepassing bij de aanpak van zogenaamde puntverontreinigingen en ook niet bij de aanpak van verontreinigd grondwater.
Voor de aanpak van puntverontreinigingen gelden de Wet bodembescherming en het provinciale bodemsaneringsbeleid. Diffuse grondwaterverontreiniging kan worden aangepakt middels het instrument gebiedsgericht grondwaterbeheer zodra de wetgeving op dat punt is aangepast en de provincie daarvoor beleid heeft geformuleerd.
Bodembeheerplan 2011 en ruimtelijke ordening
Wat betreft de te hanteren bodemkwaliteitsdoelstellingen kent de Wet ruimtelijke ordening beleidsvrijheid die in het bodembeheerplan, voor ruimtelijke ontwikkelingen, als volgt is ingevuld.
- 1. Het gebied waar de regels uit het Bodembeheerplan van toepassing zijn.
De ruimtelijke ontwikkeling is gelegen in het gebied Wonen 1 en vanuit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook de gemeente bevoegd gezag voor het beoordelen van de bodemkwaliteit.
- 2. De bodemkwaliteitsdoelstellingen die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagestreefd. Algemeen geldt hierbij dat op een locatie alleen sanerende maatregelen moeten worden getroffen, indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Voor wat betreft de saneringsdoelstelling bij saneringen van historische verontreinigingen (ontstaan vóór 1987) wordt onverkort aangesloten bij de functiewaarden uit het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bij de sanering van niet-historische verontreinigingen (ontstaan vanaf 1987) geldt de herstelplicht van de bodemkwaliteit.
- 3. De mogelijkheden voor het hergebruik van grond.
Hierbij sluit de gemeente aan bij het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit. Dit wil zeggen dat een partij her te gebruiken grond moet voldoen aan de bodemfunctieklasse (volgens de bodemfunctieklassenkaart) van de ontvangende bodem en aan de bodemkwaliteitsklasse (volgens de bodemkwaliteitskaart) van de ontvangende bodem. In de concrete gevallen geldt de strengste van beide eisen.
- 4. De mogelijkheden om gebruik te maken van informatie uit de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit.
Gebruik van de bodemkwaliteitskaart is ook mogelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen een voldoende betrouwbare voorspelling te kunnen doen over de te verwachten bodem-kwaliteit. Algemeen geldt hierbij dat bij locaties die mogelijk niet beïnvloed zijn door een puntbron, de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden om die voorspelling te doen.
Wanneer geldt de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit en is bodemonderzoek nodig?
Bij ruimtelijke ontwikkelingen op locaties waar mogelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging, op locaties die zijn uitgezonderd van de bodemkwaliteitskaart en bij gronden met de bestemming moestuin/volkstuin, dient altijd een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
- 5. Het uitvoeren van een historisch onderzoek.
Dit ter onderbouwing van de verwachting dat de bodem niet beïnvloed is door een puntbron en (vermoedelijk) geen sprake is van een geval van ernstige bodem-verontreiniging.
Het bodemkwaliteitsbeleid is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, met uitzondering van het Maasdalgebied en Chemelot. Het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen, is ingedeeld in de volgende homogene deelgebieden:
- Oude historische kern van Sittard
- De buitenring van Sittard
- Stadbroek
- Dorpskernen Limbricht, Guttecoven en Einighausen
- Bedrijfsterreinen
- Overig gebied (buitengebied)
Actief Bodembeheer Limburg is van toepassing op nieuwe situaties. Deze zijn gedefinieerd als een verschuiving naar een gevoeliger functie dan wel meer dan 25 m3 grondverzet.
2.4.7 Nota Parkeernormen Sittard-Geleen 2012
Het parkeerbeleid vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid. In maart 2012 is de (nieuwe) Nota Parkeernormen Sittard-Geleen (hierna: de Nota Parkeernormen) vastgesteld. Eén van de belangrijke peilers van het gemeentelijk parkeerbeleid is de zogenaamde parkeerplaatsverplichting. Doelstelling van deze verplichting is dat iedere nieuwe ontwikkeling waarvoor een bouwvergunning en/of bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd, verplicht kan worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
In de Nota Parkeernormen zijn de gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en (herstructurerings)projecten in Sittard-Geleen vastgelegd, om in de toekomst de parkeerbehoefte te kunnen faciliteren en de bereikbaarheid en leefbaarheid van Sittard-Geleen te waarborgen. De nota kent een algemene strekking. Dit betekent dat de nota niet in alle gevallen direct toepasbaar is omdat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk en wenselijk is. In deze gevallen wordt in de geest van de nota gehandeld.
De parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW publicatie 182 'Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering'. Waar mogelijk is de toepassing van deze normen voor de parkeersituatie in de gemeente Sittard-Geleen vereenvoudigd.
De bouwverordening fungeert als toetsingskader bij vergunningsaanvragen. Met betrekking tot de te hanteren parkeernormen is in de bouwverordening een verwijzing opgenomen naar de nieuwe Nota Parkeernomen. Het voldoen aan de parkeerplaatsenverplichting wordt hiermee een van de beoordelingsaspecten voor een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. Aanvragen kunnen dan ook worden afgewezen op het niet voldoen aan de parkeerplaatsverplichting. Omdat in onderhavig geval sprake is van een gebiedsontwikkeling kan in het plangebied de parkeerbehoefte niet worden opgevangen op het 'eigen terrein' van de diverse woningen. Conform paragraaf 3.2 van de Nota Parkeernormen kunnen Burgemeester en wethouders in onderhavig geval een ontheffing verlenen van de verplichting de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein te realiseren. Als gevolg van het planvoornemen dient parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied evenwel nog steeds te worden voorkomen.
Het bestemmingsplan dient vanwege de bebouwingsmogelijkheden getoetst te worden aan het parkeerbeleid. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de parkeernormen als randvoorwaarde voor het plan. Hoe is opgelost in het plan, wordt beschreven in paragraaf 3.4.5.
2.4.8 Beleid ten aanzien van duurzaamheid
De gemeente heeft in gezamenlijkheid met de provincie Limburg en woningcorporatie ZO Wonen een Duurzaamheids Prestatie op Locatie (hierna: DPL) uitgevoerd. In het DPL is de huidige duurzaamheidssituatie bepaald en zijn de verbeteringen in kaart gebracht. De voornoemde partijen hebben met elkaar afgesproken zich te zullen inspannen om de in de DPL opgenomen verbeteringen door te voeren. In het DPL is ook aandacht besteed aan het onderhavige plangebied Tuin van Gulik.
In het DPL worden diverse duurzaamheidsaspecten omschreven, waarvan onderstaand enkele aspecten zijn omgesomd. Bij elk aspect zijn de huidige situatie (2008) en de huidige plannen (2020) beschreven:
- ruimtegebruik: het gaat hierbij om de intensiteit van ruimtegebruik. Vanuit het perspectief van duurzaamheid is het gewenst om compact te bouwen, echter gelet op de verwachtte krimp voorzien de huidige plannen in het slopen van woningen en hiervoor in de plaats komen minder woningen terug;
- energie: het gaat hierbij enerzijds om energiebesparingen en anderzijds om het inzetten van duurzame energie. De huidige plannen gaan uit van een lagere EPC-norm, voor 2011 geldt een EPC-norm van 0,6. Daarnaast is het gewenst nieuwe woning te bouwen die een energielabel B hebben;
- materialen: het gaat hierbij om het materiaalgebruik in gebouwen. De huidige plannen gaan bij nieuwbouwwoningen uit van een GPR-norm van 7,5. Deze norm geldt ook voor de materiaalmodule;
- waterbeheer: het gaat hierbij hoe wordt omgegaan met de opvang en afvoer van regenwater. De huidige plannen gaan bij nieuwbouwwoningen uit van een gescheiden rioolstelsel. Het regenwater wordt hierdoor gescheiden opgevangen en afgevoerd van het huishoudelijke afvalwater;
- groen in de wijk: de huidige plannen gaan uit van meer groene ruimte, omdat bestaande woningen worden gesloopt en hiervoor in de plaats komen minder woningen terug.
Het voorliggende plan draagt bij aan diverse aspecten op het gebied van duurzaamheid.
2.5 Conclusie Beleidskader
Het plan past binnen het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk is het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.
3.2 Wijzigingen Ten Opzichte Van Het Vigerende Plan
De volgende randvoorwaarden van ZO Wonen en gemeente zijn leidraad geweest bij de ontwikkeling van dit stedenbouwkundig plan. Hieronder staan de belangrijkste punten voor TASs algemeen en voor Thienbunder specifiek weergegeven:
Algemeen TASs: Woonmilieus
- verschuiving aanbrengen in woningtypen (differentiatie)
- verdunnen bebouwingsdichtheid (ontdichten)
- van kwantiteit naar kwaliteit
- creëren van een stedelijk woonmilieu met ruimte voor groen
- uit isolement halen van de wijk, nu erg in zichzelf gericht (Van doodlopend naar doorlopend)
- plekken maken
- vergroenen/verdunnen langs de spoorlijnen
- profileren deelgebieden
- aantrekkelijke entrees
- de kracht van identiteit
Algemeen TASs: Programma
- realiseren van nultredenwoningen, levensloopbestendig
- streefbeeld voor stedelijk wonen: afnemen, verhouding huur/koop verschuiven naar 40/60
- toename aantal duurdere woningen en qua typologie een toename van eengezinswoningen
- afname van hoogbouw en portieketageflats
- gevarieerd woningaanbod genereren
- voldoende kwalitatieve huisvesting voor lagere inkomens, starters, zorgbehoevenden en ouderen en voor bijzondere doelgroepen.
- energiezuinig en duurzaam bouwen
Specifiek Thienbunder
- centrumgericht
- bewoners gericht op flexibiliteit en mobiliteit
- goede aansluitingen op het stedelijke netwerk
- voordeel van voorzieningen nabij, niet de nadelen
- jonge alleenstaanden en koppels
- goedkoop/middensegment
- keuzevrijheid: grondgebonden woningen geschikt voor starters (koop/ soc. huur), gelijkvloerse woningen/ lofts (sociale huur)
- nieuwbouw: circa 100 woningen (ca. 50% soc. huur / 50 % koop)
- (Loft)-appartementen, compacte stadswoningen, vrije kavels en 2-onder-1-kapwoningen
- Parkeernormen: uitgaan van de normen beschreven in de CROW-plus (schil/overloopgebied; maximaal):
woning duur: 2,0 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
woning middenduur: 1,8 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
woning goedkoop: 1,6 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
patiowoningen: 1,6 pp (waarvan min. 0,3 in de openbare ruimte)
- Ten aanzien van de inrichting aandacht voor:
- 1. de overgangen privaat naar openbare ruimte (erfscheidingen, plantsoentjes etc.)
- 2. de erfscheidingen van de patio's in het binnengebied
- 3. de beheerbaarheid algemeen
- 4. detaillering langsparkeren
- 5. de verkeerskundige structuur en het bordenplan
- 6. de achterpaden/ brandgangen t.b.v. ontsluiting van de tuinen en de behoefte die zal ontstaan om bergingen te maken.
- 7. de watertoets; wellicht water oplossen in een zichtbaar bovengronds systeem. Een ondergronds systeem kan, maar infiltratiekokers zijn geen optie in verband met bescherming grondwaterkwaliteit
- 8. de hiërarchie in de padenstructuur binnen het gebied
- 9. het lichtplan, dit zou moeten bijdragen aan de herkenbaarheid van de wijk en de oriëntatie binnen de wijk. In de verkeersstructuur en de verblijfsplekken zou bijvoorbeeld gedifferentieerd moeten worden. Verder zou de veiligheid, duurzaamheid en esthetica moeten meespelen in de uitwerking van het lichtplan voor Thienbunder.
3.3 Planconcept
Thienbunder was een woonbuurt waar met name twee aspecten de ruimtelijke verschijningsvorm sterk beïnvloedden. Eén van die aspecten waren de woningen die door de witte kleur van de gevels (uitgevoerd in pleisterwerk) sterk de beleving van een eigenstandigheid van de buurt manifest maakten. Daarnaast speelde de stedenbouwkundige opzet van de buurt een belangrijke rol in de beleving en verschijningsvorm. Lange rechte straten waaraan aan weerszijden de woningen waren geplaatst. De woningen waren naar uitvoering en type uniform. De beleving van woonbuurt Thienbunder was daarom niet gevarieerd, verrassend, afwisselend en ruimtelijk.
Gelet op de demografische ontwikkelingen in de regio en de gewijzigde vraag van de consument, vormen kwaliteit en ruimte de meest belangrijke sleutelbegrippen als het gaat om de beoogde toekomstbestendigheid.
Het programma voorziet in een gedifferentieerde doelgroep van huur en koop. Er is voorzien in gezinswoningen, senioren- woningen (levensloopbestendig) en appartementen. Tevens is er ruimte gegeven om te voorzien in de behoefte aan bouwkavels en aan Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Er wordt circa 50% van het oorspronkelijke woningaantal teruggebouwd. Door de nieuwe verkaveling ontstaat er in het binnengebied een groen centrum. Vrij in dit groene hart zijn een tweetal patioblokken en appartementen gesitueerd.
Thienbunder ligt als buurt in de directe nabijheid van het stadscentrum. De buurt wordt hierop georiënteerd. Hierbij is de aansluiting op de Monseigneur Vranckenstraat van belang. Deze fungeert als belangrijke entree naar de buurt.
Het witte wonen in een parkachtige setting is het leitmotiv van het vernieuwde Thienbunder. De woningen in het toekomstige Thienbunder worden in herkenbaar en vertrouwd wit uitgevoerd. De witte gevels van de nieuw te bouwen woningen komen voor een groot deel letterlijk terug zoals dat in het oorspronkelijke Thienbunder ook het geval was. De stedenbouwkundige opzet van Thienbunder is daarentegen doelbewust sterk anders. Omdat er minder woningen in het gebied worden teruggebouwd is er ruimte om Thienbunder een andere opzet te geven. Daarbij was het doel te komen tot een ruime verkaveling met veel groen waarin parkachtig gewoond kan worden. De visie gaat dan ook uit van een groene centrale ruimte, met daar omheen woningen gesitueerd. Er is gekozen om zo min mogelijk straten te maken en zoveel mogelijk ruimte. De groene randen van de buurt, de groene centrale ruimte maken dat nagenoeg alle woningen aan deze groene beelddragers zijn georiënteerd. Door de (her)inrichting van de Spoorzone ontstaat er een gebied dat ingericht wordt als groene openbare ruimte en daarmee een bijdrage levert aan een groene uitstraling van Thienbunder. In de Spoorzone kunnen tevens speelvoorzieningen worden ondergebracht. In het overig openbaar groen (centrale groene ruimte) van Thienbunder kunnen ook speelvoorzieningen worden ondergebracht, maar deze zullen kleinschalig van opzet zijn. De kwaliteiten van de huidige Monseigneur Canoystraat worden als structurerend element ingezet en versterkt. Deze laan vormt straks één element in het gehele TASs-gebied. De laan wordt een (langzaam verkeers)verbinding tussen Sittard Centrum, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. Deze verbinding zorgt voor levendigheid in de buurt.
Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van ruimere woningen en kavels dan in de huidige situatie. De bebouwing rond de centrale ruimte bestaat uit verschillende types, rijwoningen met een kleinschalig karakter, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen. Op deze wijze ontstaat een afwisselend beeld langs de groene kern. De groene centrale ruimte is toegankelijk gemaakt voor voetgangers. Er worden parkpaden aangelegd. Bij de patiowoningen zijn deze parkpaden toegankelijk voor auto’s (auto te gast). De appartementengebouwen zijn ook toegankelijk via de parkpaden. Voor het gebouw met koopappartementen geldt dat een gebouwde en halfverdiepte voorziening is opgenomen. Voor het gebouw met huurappartementen geldt dat parkeerplaatsen nabij het gebouw op eigen terrein zijn ondergebracht, waarbij het zicht op de voertuigen vanuit de omgeving zoveel mogelijk wordt onttrokken.
Figuur 3.1 Van visie tot ontwerp
3.4 Het Plan
3.4.1 Programma
De bebouwingsstructuur is afwisselend en kent daarbij uiteenlopende woningtypologieën. Langs de randen van het plan zijn de grondgebonden woningen gesitueerd, variërend van vrijstaande woningen tot korte rijtjes van woningen (van maximaal 4 tot 5 woningen). Een begeleidende bebouwingswand is langs de Monseigneur Canoystraat voorzien. Langs de zuidzijde en oostzijde van de centrale groene ruimte is een wat lossere bebouwingskorrel als overgang naar de bestaande bebouwing de ambitie. In de centrale groene ruimte zijn bebouwingsobjecten in vorm van appartementen en patiowoningen opgenomen.Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat is opgenomen in bijlage
Het beoogd programma bestaat uit maximaal 124 woningen verdeeld over diverse woningtypen:
- 32 appartementen
- 18 patiowoningen
- 42 rijwoningen
- 20 twee-onder-één-kap-woningen
- 4 geschakeld vrijstaande woningen
- 8 vrijstaande woningen
Huur- en koopwoningen zijn verspreid in het plan gelegen. Een weloverwogen, maatschappelijk in evenwicht opgebouwd Thienbunder is daarbij het doel. Van de 124 woningen zijn circa 54 stuks een huurwoning (waarvan 8 patiowoningen en 16 appartementen). Aan de oostzijde van Thienbunder is de uitgifte van vrije kavels voorzien. De kopers van deze kavels kunnen hier binnen de kaders van dit plan een vrijstaande woning realiseren. Aan de zuidzijde van Thienbunder is het tevens mogelijk om in de vorm van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) een vrijstaande en/of twee-onder-één-kap-woning woning te realiseren. Ingeval van een CPO organiseert een groep van toekomstige bewoners zich als opdrachtgever. Vanuit de CPO worden de architect en aannemer gecontracteerd en zal tevens de uitvoering/realisatie van de woningen worden georganiseerd.
Rooilijnen en oriëntatie
De rooilijnen aan de Monseigneur Canoystraat, aan de westelijke straat aan de groene centrale ruimte, hebben een rooilijn die parallel aan de straat is gepositioneerd (3 en 5 meter voortuin). De woningen aan de zuidzijde en oostzijde van de centrale groene ruimte hebben een afwijkende rooilijn. De kavelrichting is hier gekoppeld aan de naastliggende bestaande kavels. De rooilijn is gebaseerd op deze kavelrichting, waardoor een speels beeld aan de straatzijde in Thienbunder ontstaat. De appartementengebouwen staan evenals de patiowoningen als objecten los in het groene grasbed. Voor deze woningen geldt dat de dubbele oriëntatie (oftewel het bereiken van een alzijdige kwalitatieve uitstraling van het gebouw) in de architectonische uitwerking een cruciale rol speelt.
Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan
3.4.2 Wijzigen ten opzichte van Thienbunder
Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn er enkele wijzigingen. Hieronder wordt per deelgebied ingegaan op de wijzigingen.
Figuur 1.2 begrenzing plangebied Tuin van Gulik
Gebied 1:
De gevels van de woningen in dit gebied passen niet volledig in het vigerende bestemmingsplan. Het bouwvlak is derhalve aangepast aan het nieuwe bouwplan. Verder zijn de regels inzake de dakhellingen aangepast.
Gebied 2 en 6:
In deze gebieden zijn parkeerplaatsen gesitueerd. In gebied 2 was dit in het vigerende bestemmingsplan niet het geval. Het betreft hier een uitbreiding in verband met het laten vervallen van de ondergrondse parkeerruimte. In gebied 6 is het gebied van de aanduiding aangepast aan het nieuwe ontwerp. De extra parkeerplaatsen betekent een extra verharding in het plangebied. Om deze reden is opnieuw gekeken naar de waterhuishouding in het gebied.
Gebied 3:
Het geplande appartementencomplex is enkele meters verschoven zodat het niet meer in het vigerende bouwvlak past. Het bouwvlak is hierop aangepast.
Gebied 4:
In dit gebieden is de dakhelling aangepast.
Gebied 5:
In dit gebied is een CPO ontwikkeling voorzien. Hier is het aantal woningen gesteld op 15 (voorheen 14), het betreft hier een omissie in aantallen uit het vorige bestemmingsplan.
3.4.3 Groenstructuur
Het plan kent een groene centrale ruimte, welke in verbinding staat met de speeltuin. Bestaande bomen hebben invloed gehad op de positionering van kavels en bebouwing. Er worden zoveel mogelijk bestaande bomen opgenomen in het plan, zodat de buurt direct een groen karakter krijgt. De Monseigneur Canoystraat wordt begeleid door laanbomen, voor een deel zijn dit bestaande bomen. Langs het spoor worden in het groen nieuwe speelvoorzieningen opgenomen in de vorm van verblijfs- en activiteitenplekken voor jongeren. Er wordt nagedacht over geluidswerende voorzieningen als gevolg van railverkeerslawaai, een van de mogelijke maatregelen betreft een geluidswerende voorziening in de groene zone langs het spoor.
Kleinschalige spel- en speelvoorzieningen voor jonge kinderen vinden een plaats in de centrale groene ruimte.
Figuur 3.3 Groenstructuur
3.4.4 Openbare ruimte
Het concept voor de buitenruimte is eenvoudig van opzet en refereert aan de directe omgeving. Een no-nonsense, duidelijke buitenruimte gecombineerd met robuuste materialen waarborgt een duurzaam gebruik van de openbare ruimte. Er wordt geparkeerd op de rijloper. Elke straat heeft een berm waar bomen en verlichting in zijn opgenomen. Op deze wijze hebben alle straten een herkenbaar profiel, enkel de profielbreedte geeft aan wat de functie van de straat is. De Mgr. Canoystraat gaat over in een langzaamverkeersverbinding op de Geuweg. De straat wordt hier voor de auto ‘geknipt’, terwijl de laan visueel doorloopt, ook in de materialisering. De paden door de groene ruimtes zijn duidelijk herkenbaar.
Overgang openbaar - privé
De overgangen tussen het openbaar gebied en de kavels is in de meeste gevallen ingeplant met een lage haag. Dit draagt bij aan het beoogde groene straatbeeld. Op een aantal plaatsen wordt gebruikt gemaakt van hekwerken.
Op de ‘koppen’ van de bouwblokken –daar waar een zijtuin grenst aan het openbaar gebied- wordt een overgang gerealiseerd die bestaat uit een lage muur in combinatie met een open hekwerk. De vormgeving van deze overgang maakt onderdeel uit van de architectonische uitwerking. Doel is een verzorgd, samenhangend en eenduidig eindbeeld.
Figuur 3.4 Groen op overgangen openbaar-privaat
3.4.5 Verkeer en parkeren
Ontsluiting autoverkeer
Visueel loopt de Monseigneur Canoystraat van de Monseigneur Vranckenstraat tot aan de Geuweg (bij de spoorwegovergang naar Achtbunder en Sanderbout). Zo ontstaat een aaneengesloten laan tussen het centrum van Sittard, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. Functioneel is het echter niet wenselijk dat deze verbinding door het autoverkeer wordt gebruikt. Dit zou sluipverkeer tussen centrum en de wijk sanderbout bevorderen hetgeen niet wenselijk is. In de huidige situatie wordt dit al belemmerd. Daarom is de verbinding functioneel ‘geknipt’ tussen Thienbunder en de Geuweg. Doorgaand verkeer wordt hierdoor geweerd. Deze knip is echter wel toegankelijk voor hulpdiensten. Naast de woonstraten zijn er bij de patiowoningen verbrede paden voorzien die toegankelijk zijn voor de auto (auto is ‘te gast’).
Ontsluiting langzaam verkeer
In tegenstelling tot het autoverkeer kan het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) gebruik maken van de route tussen het centrum van Sittard, Thienbunder, Achtbunder, Sanderbout en verder. De eerder beschreven knip is niet van toepassing voor (brom)fietsers. De doorgaande fietsroute vanuit het centrum / station in de richting van Sanderbout en Fortuna versterkt de levendigheid in de buurt. Voor alle fietsroutes geldt dat deze zoveel mogelijk als meefietsen op de rijweg zijn uitgevoerd. De verbinding tussen de Monseigneur Canoystraat en de Monseigneur Buckxstraat verbinding tussen Sanderbout, Achtbunder en het centrum / station) is als fiets- en wandelpad uitgevoerd.
Parkeren
Parkeren wordt zoveel mogelijk op eigen terrein opgelost. Er is ruim voldoende parkeergelegenheid in het plan opgenomen. Bij de parkeerbalans is in ieder geval bepaald dat bij woningen met parkeren op eigen terrein minimaal wordt uitgegaan van 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte. Met andere woorden: Indien een woning volgens de telwijze 1,5 parkeerplaats heeft dient deze daarnaast nog 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte te hebben. Bij elkaar maakt dit voor deze woningen 1,8 parkeerplaats en daarmee wordt voldaan aan de norm van 1,7 parkeerplaats.
In het plan zijn 124 woningen gepland, waarvan 32 appartementen. het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor de woningen, niet zijnde appartementen bedraagt: 71.4. Voor de appartementen bedraagt dit 22.4.
Berekening parkeerbalans
soort woning | aantal | norm | aantal pp OR | |
lange oprit en garage | 37 | 37*0.3 | 11.1 | |
korte oprit en garage | 18 | 18*0.3 | 5.4 | |
lange oprit | 8 | 8*0.7 | 5.6 | |
geen oprit | 29 | 29*1.7 | 49.3 | |
appartement | 32 | 32*0.7 | 22.4 | |
Totaal | 93.8 |
In de openbare ruimte zijn 100 parkeerplekken voorzien (vrij parkeren op straat, geen markeringen), terwijl er volgens de normen slechts 93.8 parkeerplekken benodigd zijn. Er is in Tuin van Gulik derhalve sprake van een positieve parkeerbalans als resultaat (+6 parkeerplekken).
Figuur 3.5 Verkeerssysteem en parkeren
Hoofdstuk 4 Onderzoek Planeffecten
4.1 Algemeen
In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan Tuin van Gulik zijn geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan Thienbunder geven het benodigde inzicht op het gebied van de milieuaspecten en het woon en leefklimaat in het plangebied. Omdat de wijzigen in het plangebied minimaal zijn en de bestemmingen niet wijzigen is nieuw onderzoek niet nodig. Alleen op het gebied van water is opnieuw gekeken in verband met gewijzigde verharde oppervlakten.
Hieronder zijn de onderzoeksresultaten van de onderzoeken in het kader van het plan Thienbunder weergegeven.
4.2 Bodemkwaliteit
Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van woningen
In het kader van de planvorming is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 ter plekke van de voormalige woningen en het openbaar groen. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn weergegeven in de rapportage die is opgenomen in bijlage 2. De huidige wegen binnen het plangebied zijn niet meegenomen in het verkennend bodemonderzoek, maar zijn apart onderzocht, omdat deze mogelijk zijn verontreinigd in verband met de mogelijke toepassing van metaalhoudende slakken in het funderingsmateriaal en de gedateerde riolering (verdachte deellocatie).
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. De lichte verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond vormen geen directe belemmering voor het huidige gebruik en toekomstige ontwikkelingen op de onderzoekslocatie.
Op basis van onderhavig onderzoek zijn er, behoudens enkele plaatsen waar sporen puin zijn aangetroffen, geen hergebruikbeperkingen binnen de zone voor wonen. Op deze plaatsen waar puin is gevonden is een verkennend asbestonderzoek noodzakelijk. De hergebruiksmogelijkheden van grond die vrijkomt ter plaatse van de hierboven benoemde plaatsen worden in overleg met de gemeente bepaald.
Verkennend asbestonderzoek ter plaatse van woningen
Het verkennend asbestonderzoek (zie bijlage 3) heeft bestaan uit een maaiveldinspectie en het met een kraan graven van 58 asbestgaten.
Tijdens de uitvoering van het veldonderzoek is op het maaiveld ter plaatse van vijf locaties asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In de grond is op één plaats asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen.
Geadviseerd wordt om een nader asbestonderzoek uit te voeren met als doel het bepalen van de concentratie asbest in de grond. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek dient beoordeeld te worden welke vervolgstappen eventueel benodigd zijn.
Nader asbestonderzoek ter plaatse van woningen
In het nader asbestonderzoek (zie bijlage 4) is de concentratie asbest in de bodem bepaald ter plaatse van de voormalige woningen, conform de NEN 5707. Het onderzoek bestond uit veldonderzoek en laboratoriumonderzoek.
Op het maaiveld van de gehele onderzoekslocatie en in de grondlaag van de vier ruimtelijke eenheden is het gehalte aan asbest onderzocht. Het gehalte aan asbest bevindt zich beneden de interventiewaarde en restconcentratienorm. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de voormalige woningen geen bodemverontreiniging is met asbest.
Verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van wegen
Het verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de huidige wegen (zie bijlage 5) zijn gebaseerd op de NEN 5740 en de NEN 5707. Samengevat betreffen de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek:
- In de bovengrond zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen.
- Ter plaatse van 2 boringen is de puinlaag sterk verontreinigd met PAK, aanvullend onderzoek is hierbij niet aan de orde aangezien het een niet-vormgegeven bouwstof betreft.
- Ter plaatse van de riolering is geen verontreiniging aangetroffen.
- Ter plaatse van 1 boring is een sterke minerale olie verontreiniging aangetroffen van circa 15 m3. In overleg met de gemeente Sittard-Geleen is besproken dat een BUS-melding wordt uitgevoerd met een worst-case benadering van maximaal 55 m3. Tijdens de uitvoering van het werk wordt de verontreiniging exact ingekaderd.
- Ter plaatse van 1 sleuf is een sterke minerale olie verontreiniging aangetroffen van circa 10 m3. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld, dat door de gemeente Sittard-Geleen beoordeeld en goedgekeurd dient te woden.
Conclusies
Vanuit het aspect bodem bestaan ter plaatse van de voormalige woningen geen beperkingen voor het toekomstig gebruik van het plangebied als wonen met tuin. Ter plaatse van de voormalige wegen dient de bodem op twee plaatsen geschikt te worden gemaakt voor de beoogde bestemming wonen met tuin. Deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd bij het bouwrijpmaken van het terrein en in afstemming met de gemeente Sittard-Geleen.
4.3 Water
In 2011 is de watertoets doorlopen voor de vernieuwing van de wijk Thienbunder, waarbinnen de huidige en toekomstige waterhuishouding zijn uitgewerkt en zijn vastgelegd in de waterparagraaf (Grontmij, 7 oktober 2011), zie bijlage 6. Op 17 januari 2012 heeft Waterschap Roer en Overmaas een positief wateradvies afgegeven. In 2012 is de waterparagraaf uitgewerkt in de notitie 'Hydraulische toetsing RWA en DWA afvoer wijk Thienbunder, te Sittard' (Grontmij, 6 juli 2012). Daarin is ingegaan op het openbare watersysteem, bestaande uit een infiltratietransport-riool (IT-riool) met lavakoffer, en de openbare afvalaterriolering. Zowel de waterparagraaf als de uitwerking zijn in afstemming met de gemeente Sittard-Geleen en het waterschap Roer en Overmaas opgesteld.
In deze paragraaf is aangegeven wat de invloed is van de planwijzigingen op de waterhuishouding, die in 2011 en 2012 is uitgewerkt.
Hemelwaterbehandeling en afvalwaterafvoer
De in de waterparagraaf d.d. 7 oktober 2011 en notitie 'Hydraulische toetsing RWA en DWA afvoer wijk Thienbunder, te Sittard' uitgewerkte hemelwaterbehandeling en afvalwaterafvoer blijven ongewijzigd. Dit betekent het volgende:
Gebied 1 en 4:
Het hemelwater dat tijdens de regenbui T=25 (=35 mm) op de verharding binnen de kavels (bestemming Wonen) valt, wordt binnen de kavels opgevangen, hergebruikt en (langzaam) geïnfiltreerd. Tijdens extreme neerslag (groter dan de regenbui T=25) mag overtollig water via het oppervlak overlopen en afstromen naar het openbaar gebied.
Binnen het openbaar gebied wordt het hemelwater dat op het openbare verhard oppervlak (wegen) aangesloten op het IT-riool met lavakoffer. Daar vindt de berging en infiltratie van het water plaats.
Gebied 2 en 3:
Binnen de bestemming Wonen (2 appartementencomplexen) is er geen ruimte voor waterberging. Deze bebouwing watert daarom direct af naar één tot twee bergingsvoorzieningen in het groen.
Voor de uitvoering van deze voorzieningen kan gedacht worden aan een wadi of (reinigbare) infiltratiekratten.
Het binnen de gebieden vrijkomende afvalwater wordt aangesloten op de vrijverval afvalwaterriolering, gelegen in de openbare weg.
Verhard oppervlak en waterberging
Gebied 1 en 4:
In deze gebieden neemt het verhard oppervlak, vanwege de wijzigingen, niet toe. Binnen de kavels blijft het verhardingspercentage 60% en binnen het openbaar gebied is rekening gehouden met verharde parkeerplaatsen. Omdat het verhard oppervlak niet toeneemt is geen extra berging nodig.
Gebied 2 en 3:
Ter hoogte van het noordelijke appartementencomplex (gebied 2) komt een parkeerplaats met een oppervlak van circa 249 m2. Het complex heeft een oppervlak van circa 540 m3. Van het zuidelijke appartementencomplex (gebied 3) neemt het oppervlak toe van circa 540 m2 naar circa 570 m2. Daarentegen neemt het oppervlak van de daar gesitueerde parkeerplaats af van circa 556 m2 tot circa 345 m2. In totaal neemt het verhard oppervlak met circa 70 m2 toe.
Afgaand op het verhard oppervlak komt de benodigde berging uit op:
Noordelijk appartementencomplex, incl. parkeerplaats (789 m2): circa 28 m3 tijdens de regenbui T=25 (35 mm) en circa 35,5 m3 tijdens de bui T=100 (45 mm).
Zuidelijke appartementencomplex, incl. parkeerplaats (915 m2): circa 32 m3 tijdens de regenbui T=25 (35 mm) en circa 41 m3 tijdens de bui T=100 (45 mm).
Uitwerking waterberging gebied 2 en 3:
Het benodigde bergingsoppervlak is afhankelijk van de toe te passen bergingsvoorziening. Wanneer wordt gekozen voor infiltratiekratten met een hoogte van 0,8 m komt het benodigde oppervlak voor de bui T=100 uit op 44 m2 voor gebied 2 en 51 m2 voor gebied 3.
Gezien het beschikbare oppervlak binnen de groenzones van ruim 1.000 m2 kan het oppervlak aan bergingsvoorzieningen binnen gebied 2 en 3 worden ingepast.
Bij de nadere uitwerking van de 2 gebieden wordt de ligging en maatvoering van de bergingsvoorzieningen in relatie tot de ruimtelijke en functionele inrichting van het gebied gedetailleerd uitgewerkt.
Ontwatering
Afgaand op de grondwaterstanden voldoen de gebieden, zoals in de waterparagraaf d.d. 7 oktober 2011 is bepaald, ruimschoots aan de ontwateringsnormen. Hiermee zijn geen ontwateringsmaatregelen noodzakelijk.
Wel dient rekening gehouden te worden met de matig tot (zeer) slecht waterdoorlatende leem-/lösslagen. Als gevolg van deze lagen kan het hemelwater niet snel wegzakken in de bodem met mogelijk “schijngrondwaterspiegels” tot gevolg. Hoe om te gaan met de schijngrondwaterspiegels wordt binnen de uitwerking van de gebieden nader belicht.
Omgevingsverordening Limburg
Volgens de Omgevingsverordening Limburg (ingangsdatum 1 januari 2011) liggen binnen en in de nabijheid van het plangebied geen beschermingsgebieden ten behoeve van water.
4.4 Archeologie
Bureauonderzoek
Grontmij Nederland B.V. heeft in mei 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de nieuwbouwplannen in het plangebied (Geraeds, 2011). Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied.
Het plangebied was ten tijde van het onderzoek deels braakliggend en deels bebouwd. Een groot aantal huizen was reeds gesloopt.
Op de bodemkaart is het plangebied als niet gekarteerd weergegeven vanwege de ligging in bebouwd gebied. Uit extrapolatie van het omliggende gebied wordt verondersteld dat zich in het plangebied radebrikgronden bevinden. De bodemopbouw in het plangebied blijkt te zijn verstoord als gevolg van bouw en sloop activiteiten alsmede de aanleg van kabels, leidingen en riolering. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich in het plangebied geen bekende archeologische vindplaats bevindt. In de nabije omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd waarbij archeologische waarden van met name de Lineaire Bankeramiek zijn aangetroffen. Deze bestaan grotendeels uit kuilen en zijn aangetroffen in gebieden waar evenals in het plangebied gebouwen zijn gesloopt. Voor het plangebied is de volgende verwachtingswaarde opgesteld: een lage verwachting voor het aantreffen van jager-verzamelaar vindplaatsen, een hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum (LBK vindplaatsen), een middelhoge voor vindplaatsen uit de Late Prehistorie en Romeinse tijd en een lage voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek werd aanbevolen het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven (IVO-P). Doel van het onderzoek is het opsporen en waarderen van archeologische waarden, alsmede de mate van verstoring van de bodemopbouw in kaart te brengen. Aan de hand van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kunnen al dan niet delen van het plangebied worden geselecteerd voor vervolgonderzoek.
Inventariserend veldonderzoek (IVO-P; proefsleuvenonderzoek)
Het proefsleuvenonderzoek is in mei 2012 uitgevoerd door bureau Archol. Voor de beschrijving van de werkzaamheden, de resultaten, de waardering en de uitwerking, wordt verwezen naar de betreffende rapportages (Pruijsen, 2012 en Porreij-Lyklema, in concept).
Op basis van de waardering van het proefsleuvenonderzoek is de vindplaats met crematiegraven uit de bronstijd/ijzertijd en kuil/paalsporen uit - vermoedelijk - het Neolithicum behoudenswaardig. Op basis van de aangetoonde verstoringen is een driehoekvormige zone gemarkeerd waarin het grafveld zich – althans binnen het plangebied – maximaal uit kan strekken (zie figuur 1; begrenzing vindplaats).
Behoud in situ van de vindplaats behoort niet meer tot de mogelijkheden, gezien de geplande sloop- en bouwwerkzaamheden op korte termijn. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek adviseerde Archol om de bedreigde sporen van de vindplaats binnen het plangebied op te graven (behoud ex situ).
Tussentijdse bescherming in het voormalige bestemmingsplan Thien Bunder
Ter plaatse van de onderzochte en gewaardeerde vindplaats werd in het bestemmingsplan Thien Bunder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. In de regels werd een ondergrens van verstoring van 50 m2 en 0,3 m diepte opgenomen, conform het gemeentelijke beleid ten aanzien van vindplaatsen.
Voor het overige deel van het plangebied (buiten de vindplaats) kon gesteld worden dat de aangetroffen archeologische waarden niet behoudenswaardig zijn; hiervoor adviseerde Archol geen vervolgonderzoek. Aan dit deel van het gebied werd in het bestemmingsplan Thien Bunder dan ook geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie toegekend.
Archeologische begeleiding conform het protocol opgraven
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is door het bevoegd gezag (gemeente Sittard-Geleen) besloten om de aangegeven maximale begrenzing van het grafveld (zie figuur 1; begrenzing vindplaats) archeologisch te laten begeleiden conform het protocol opgraven. Deze begeleiding is door Archol BV in 2 fases (1e deel in 2012, 2e deel in 2013) uitgevoerd. De resultaten van deze archeologische begeleiding zijn gezamenlijk met de resultaten van het proefsleuvenonderzoek gerapporteerd (Porreij-Lyklema, in concept).
Figuur 4.1 archeologisch onderzoeksgebied
In totaal werden in het gebied vijf graven aangetroffen, waarvan vier met crematieresten behorende aan een volwassen populatie (jong volwassenen en kinderen ontbraken). Een aantal graven bevatte bijgiften zoals een aardewerken kraal, wetsteen, kiezels en dierlijk bot. Een bijvangst van de onderzoeken was de vondst van een aantal bandkeramische kuilen die dateren in de oude fase van de Bandkeramiek. Zij behoren tot (de periferie van) een bandkeramische nederzetting.
Tijdens de archeologische begeleiding werd een groot deel van de vindplaats – voor zover gelegen binnen het plangebied - volledig opgegraven (845m² van de 2000 m² werd onderzocht). In deze opgegraven terreingedeelten worden géén archeologische resten meer verwacht. Op basis van extrapolatie van de opgravingsgevens kan bovendien worden gesteld dat een deel van het terrein (ten westen van de Thien Bunderstraat) verstoord is (mondelinge informatie dhr. I. van Wijk; Archol). Voor deze gebieden kan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie komen te vervallen (figuur 1; grijze gebieden).
Enkele terreingedeelten waren tijdens de voorgaande gravende onderzoeken nog niet toegankelijk (zie figuur 1; niet onderzocht). Dit betekent dat op deze locaties nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Voor deze gebieden is de dubbelbestemming Waarde-archeologie gehandhaafd. Voor deze gebieden geldt – conform het gemeentelijk beleid ten aanzien van vindplaatsen – een archeologische onderzoeksplicht indien de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm -Mv én de omvang van het te verstoren gebied groter is dan 50 m².
Ter plaatse van de onderzochte en gewaardeerde vindplaats (de 'driehoek' aan de zuidoostzijde van het plangebied) is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. In de regels is een ondergrens van verstoring van 50 m2 en 0,3 m diepte opgenomen.
Figuur 4.2 begrenzing dubbelbestemming
Voor het overige deel van het plangebied (buiten de vindplaats) kan gesteld worden dat de aangetroffen archeologische waarden niet behoudenswaardig zijn; hiervoor adviseert Archol geen vervolgonderzoek.
4.5 Natuur En Soorten
De huidige inrichting van het plangebied bestaat uit grotendeels leegstaande huizenblokken met kale grond, waarop voorheen huizenblokken hebben gestaan. Op dit moment zijn nog een aantal huizenblokken ter plaatse aanwezig zijn. De overige voormalige bebouwing is inmiddels niet meer aanwezig, waardoor lege velden worden afgewisseld met bebouwing.
Voor het plangebied is een onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Locatieonderzoek natuurwaarden, Natuur- en soortenbeleid Thienbunder, gemeente Sittard', dat is opgenomen in bijlage 9.
Het plangebied maakt geen deel uit van de EHS. Gelet op de afstand en tussengelegen bebouwing zijn tevens geen negatieve effecten te verwachten op nabijgelegen EHS gebieden door externe werking vanuit het plangebied. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van vervolgstappen.
Het plangebied maakt geen deel uit van gebieden die beschermd zijn binnen de Provinciale Ontwikkelingszone Groen. Tevens zijn er geen negatieve effecten door externe werking vanuit het plangebied te verwachten op deze gebieden. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van vervolgstappen.
Op grond van de beschikbare verspreidingsgegevens, aangevuld met het veldbezoek 18 mei 2011 kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van van bepaalde soorten flora en fauna in het plangebied:
- Het plangebied vormt een leefgebied voor diverse algemeen voorkomende broedvogels, evenals een leefgebied voor vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen, zoals de Huismus;
- Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepaling Flora- en faunawet voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen. De uitvoering van nader onderzoek is niet noodzakelijk;
- De leegstaande huizenblokken in het plangebied bevatten mogelijk verblijfplaatsen voor Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Daarnaast is foerageergelegenheid voor beide soorten voorhanden door de ruime aanwezigheid van insecten rondom de bestaande bewoning. Er zijn geen negatieve effecten op mogelijk aanwezige vliegroutes te verwachten, waarvoor nadere toetsing noodzakelijk is;
- Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied voor reptielen en vissen. Aanwezigheid van beide soorten kan worden uitgesloten. De huidige inrichting vormt een geschikt leefgebied voor algemeen beschermde amfibieën. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen geldt echter een vrijstelling van verbodsbepalingen Flora- en faunawet;
- Door het gebrek aan geschikt leefgebied kunnen overige beschermde soorten worden uitgesloten. De uitvoering van nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Op basis van de conclusie wordt het volgende aanbevolen:
- De uitvoering van werkzaamheden dient buiten de kwetsbare periode (ongeveer 15 maart tot 15 juli) van broedvogels te worden uitgevoerd om overtredingen van verbodsbepalingen Flora- en faunawet te voorkomen. Indien men kort vooraf of aansluitend aan deze periode sloop- of kapwerkzaamheden wil uitvoeren, dan dient door een terzake deskundige op het gebied van broedvogels vastgesteld te worden, dat er zich ter plaatse geen broedvogels meer bevinden;
- Men dient een gerichte inventarisatie naar de aanwezigheid van Huismussen binnen het plangebied uit te voeren;
- Men dient een gerichte inventarisatie naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen uit te voeren conform het gedragsprotocol voor vleermuizenonderzoek van de GaN/NGB.
Indien de werkzaamheden in het kader van onderhavig plan zullen worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, dan is het niet nodig om aanvullende maatregelen te nemen ten aanzien van broedvolgels.
De overige soorten die binnen het plangebied mogelijk aanwezig zijn, zijn geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Aanvullend ecologisch onderzoek
Omdat het onderzoeksgebied mogelijk een leefgebied vormt voor de Huismus alsmede voor vleermuizen, is aanvullend onderzoek gedaan (zie bijlage 10). Er is hierbij in het bijzonder gekeken naar de verspreiding van de Huismus en eventueel andere vogelsoorten met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen, evenals de aanwezigheid van functionele elementen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden) voor vleermuizen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Het plangebied vormt een leefgebied voor de Huismus. Binnen de bestaande bebouwing is een zestal broedparen van de soort waargenomen, die een vaste verblijfplaats hebben. De bestaande tuininrichting en de open delen tussen de huizenblokken worden gebruikt als foerageergebied;
- Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen, evenals vaste vliegroutes van vleermuizen waargenomen binnen het plangebied. Er zijn tijdens de onderzoeksmomenten enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van een vast foerageergebied van de soort. De diversiteit en beschikbare ruimte in foerageergelegenheid voor de soort in de directe omgeving van het plangebied en de voorgenomen inrichting van de toekomstige nieuwbouw is ruimschoots aanwezig. Er zal dan ook geen sprake zijn van negatieve effecten op een duurzame instandhouding van de soort. Nadere vervolgstappen voor vleermuizen is dan ook niet noodzakelijk.
Op basis van de conclusies wordt het volgende geadviseerd:
- Gelet op de voornemens voor het slopen van de bestaande bebouwing binnen het plangebied en daarmee het verdwijnen van een zestal jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen en leefgebied van de Huismus, dienen passende mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen. Daarvoor dient men ruimschoots vooraf aan de uitvoering van sloopwerkzaamheden in overleg met een ter zake deskundige op het gebied van de huismus, een mitigatie- cq. compensatievoorstel op te stellen en uit te voeren;
- Men dient rekening te houden met de zogenaamde 'Zorgplicht'. De algemene zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Iedereen is medeverantwoordelijk voor de zorg en bescherming van flora en fauna. Deze zorgplicht is verwoord in artikel 2 van de Flora- en faunawet en vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten.
Leefgebied huismussen
Op basis van het ‘Mitigatie- en compensatievoorstel leefgebied Huismus’, d.d. 21 september 2011 door Grontmij Nederland B.V. zijn in week 39 van 2011 18 nestkasten onder ecologische begeleiding op 6 verschillende locaties in de directe omgeving van de bestaande verblijfplaatsen geplaatst.
Met het aanbieden van de nestkasten binnen het bestaande leefgebied van de lokaal aanwezige huismuspopulatie in de wijk Thienbunder, zal er geen sprake zijn van negatieve effecten op de duurzame instandhouding van de aanwezige populatie. Derhalve zal er geen sprake zijn verbodsovertredingen van de Flora- en faunawet. Monitoring wordt ingezet om te bepalen of de geplaatste nestkasten ook daadwerkelijk worden gebruikt door de populatie in het aankomende broedseizoen. Indien uit de monitoring blijkt, dat de geplaatste nestkasten nog niet in gebruik zijn door de desbetreffende soort, dan worden in overleg met een ter zake deskundige op het gebied van huismussen gepaste aanpassingen getroffen.
4.6 Geluid
Het gebied kent een geluidbelasting die voortkomt uit weg en spoor. Bij de nieuwbouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden. Aan de zijde van Achtbunder/Sanderbout is enige jaren geleden een geluidscherm aan de spoorzijde geplaatst waarmee het geluidniveau binnen voor de woningen op vereist niveau gebracht hoort te zijn. Er is geen lopend saneringsprogramma voor geluidbelaste woningen van toepassing noch aan de orde.
In het kader van de voorbereiding van onderhavig plan is door Grontmij Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en railverkeerlawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Bestemmingsplan Thienbunder te Sittard, Akoestisch onderzoek naar de effecten van weg- en railverkeerslawaai', dat is opgenomen in bijlage 11.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten aanzien van wegverkeerslawaai ter plaatse van de gevels van geplande woningen niet wordt overschreden. Een nadere procedure met het oog op wegverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Ten gevolge van railverkeer over de trajecten 840 en 850 wordt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van respectievelijk 21 en 18 geplande woningen overschreden. De kwaliteit van wonen staat voorop. Maatregelen worden in eerste instantie gezocht aan de spoorzijde, bijvoorbeeld middels een geluidswerende voorziening. Het restant van de geluidsbelasting wordt opgelost in de gevels van de woningen. Indien een geluidwal wordt aangelegd met een hoogte van 2,0 m langs het spoor is sprake van respectievelijk 21 en 14 overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. De uiterste grenswaarde wordt niet overschreden.
Conclusie
Het wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Ten aanzien van railverkeerslawaai wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. Kwaliteit van wonen staat voorop; bezien wordt welke maatregelen worden genomen. Maatregelen worden gezocht in een geluidswerende voorziening of aanvullende maatregelen aan de gevels van de woningen. In de nadere technische uitwerking van het plan wordt deze keuze gemaakt.
4.7 Luchtkwaliteit
Om de ontwikkeling van nieuwe functies mogelijk te maken dient de luchtkwaliteit in beschouwing te worden genomen. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.
Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.
Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 1000 woningen. Hiervan is in casu geen sprake.
Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van Thienbunder.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Binnen de 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 / jaar plaatsgebonden risicocontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.
Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de f/N-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving kan komen te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoording van het GR
In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het GR opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het GR in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRnvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Voor inrichtingen dient de verantwoording van het GR te voldoen aan artikel 12 of artikel 13 van het Bevi. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water dient de verantwoording van het GR te voldoen aan paragraaf 4.3 van de cRnvgs. Indien het GR verantwoord dient te worden voor buisleidingen, dan geldt dat deze verantwoording dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in artikel 12 van het Bevb.
Het plangebied is gelegen in het potentiële invloedsgebied van diverse risicobronnen. In dit kader is door Grontmij een risico-inventarisatie uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid.
Voor de wettelijke aspecten alsmede de uitgangspunten, resultaten van berekeningen, de volledige informatie omtrent de personenaantallen en het bepaalde GR wordt kortheidshalve verwezen naar genoemde rapportage. In onderstaand overzicht zijn de conclusies van de risico-inventarisatie samengevat.
Risicovolle inrichtingen
De gemeente Sittard Geleen heeft aangegeven dat het plangebied binnen het invloedsgebied van Chemelot en het spoorwegemplacement ligt. Het plan is niet gelegen binnen een 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour, met andere woorden het PR legt geen beperkingen op. De afstand tussen Chemelot en het plangebied bedraagt circa 2,9 kilometer en de afstand tussen het spoorwegemplacement en het plangebied bedraagt circa 500 meter.
Met betrekking tot het GR ligt het plangebied weliswaar binnen het invloedsgebied van de Chemelotsite maar op een dusdanige afstand dat dit geen significante bijdrage zal leveren aan het GR (zie ook Veiligheidsvisie externe veiligheid Chemelotsite / westelijke mijnstreek). Voor het emplacement geldt dat reeds bekend is dat het GR groter is dan de oriëntatiewaarde. Derhalve dient het GR verantwoord te worden.
Het Basisnet voorziet in een vervanging van de huidige ATB's (Automatisch Trein Beveiliger's) in een achttal ATBVVS's (Automatisch Trein Beveiliger Verbeterde Veiligheidssystemen). Hierdoor valt in de toekomst het GR ter hoogte van het station en het spoorwegemplacement lager uit dan nu bekend is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Via de Risicokaart van Nederland zijn de ondergrondse buisleidingen opgevraagd die de externe veiligheid voor het plangebied mogelijk beïnvloeden. In totaal liggen vier hogedruk buisleidingen binnen de inventarisatieafstand, echter ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen. Vanwege de ruime afstand tot het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden met de buisleidingen.
Transport van gevaarlijke stoffen over spoor
Binnen het inventarisatiegebied ligt het spoor tussen Heerlen en Sittard en het spoor tussen Maastricht en Eindhoven. Het plangebied ligt aan het spoor tussen Heerlen en Sittard en op een afstand van circa 90 meter van het spoor tussen Maastricht en Eindhoven. Hiervoor is nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). Door de vermindering van het aantal personen in het nieuw te ontwikkelen plangebied neemt het GR, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen Sittard en Heerlen af met iets minder dan 17%. Hierdoor komt het GR voor deze transportroute onder de 10% van de oriëntatiewaarde te liggen. Ondanks een vermindering van het aantal personen in het nieuw te ontwikkelen plangebied blijft het GR, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen Sittard en Maastricht, hoog en wordt de oriëntatiewaarde met een factor 2,2 overschreden. Dit betekent dat voor het spoor het GR verantwoord dient te worden.
Transport van gevaarlijke stoffen over water
Binnen de inventarisatieafstand liggen geen vaarwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport vervoer gevaarlijke stoffen weg
Binnen de gemeente Sittard-Geleen geldt een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied zijn geen wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg aangewezen. Arcadis heeft in 2010 voor de provincie Limburg onderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale wegen. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen wegen zijn met knelpunten. Gelet op de hoogte van het GR en het karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het GR plaatsvindt, hoeft conform de cRnvgs het GR niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.
Verantwoording van het GR
De planontwikkeling brengt een afname van de personendichtheid met zich mee. Ondanks de afname wordt de oriëntatiewaarde nog steeds overschreden en dient door de gemeente Sittard-Geleen in het kader van de verantwoordingsplicht een afweging te worden gemaakt. In de aanvullende rapportage (aanzet tot verantwoordingsplicht) dienen argumenten ten behoeve van deze afweging en verantwoording te worden opgenomen.
In de rapportage wordt ingegaan welke kansreducerende bronmaatregelen zullen worden genomen, die een gunstige invloed zullen hebben op het GR. Dit betreft onder andere maatregelen in het kader van het Basisnet Spoor. Ten aanzien van overdrachtsmaatregelen wordt opgemerkt dat deze, gelet op de afstand tot de bron en de toekomstige woonwijk, buiten de scope van onderhavig project vallen. Met betrekking tot mogelijke maatregelen bij de ontvanger (c.q. de woonwijk) is beschreven dat in dit kader vooroverleg dient plaats te vinden met de brandweer.
In het kader van de ongevalsscenario's plasbrand, BLEVE en toxisch kunnen de volgende organisatorische/stedenbouwkundige maatregelen worden getroffen:
- 1. vluchtwegen van de bron af;
- 2. scheiding van vluchtwegen en (aanvals)wegen van hulpdiensten;
- 3. situering van bluswatervoorziening;
- 4. opstelplaatsen en route voor hulpdiensten (brandweer en medische hulpdiensten).
Vanaf het terrein kan in meerdere richtingen gevlucht worden vanaf de bron (spoorweg). Extra vluchtwegen vanuit het gebied zijn niet nodig (Zie ook stedenbouwkundig plan). In het kader van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen dient advies ingewonnen te worden bij de lokale brandweer.
De toekomstige bewoners in het plangebied zullen overwegend zelfredzaam zijn. Voor de volledige verantwoording van het GR wordt verwezen naar de betreffende rapportage.
Op basis van de gemaakte afwegingen acht de gemeente Sittard-Geleen de externe veiligheidssituatie voldoende verantwoord.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
5.2 Planregels
5.2.1 Indeling hoofdstukken
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2.2
- begrippen
- wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.2.3)
- bestemmingen
Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.2.4)
- anti-dubbeltelregel
- algemene bouwregels
- algemene gebruiksregels
- algemene aanduidingsregels
- algemene afwijkingsregels
- algemene wijzigingsregels
- overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.2.5)
- overgangsrecht
- slotregel
5.2.2 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.
Artikel 3 Groen
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor een park, plantsoenen, groenstroken, overige aanplanten. Tevens zijn (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling toegestaan. Kleine speelvoorzieningen passen binnen de gehele bestemming, grotere speelvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening'. De in het groen gelegen ontsluitingswegen of zoekgebieden daarvoor, zijn voorzien van de aanduiding 'ontsluiting'. Parkeren is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Ten behoeve van de aanleg van wadi's is in de groene centrale ruimte de aanduiding 'waterberging' opgenomen. Als zoekgebied voor wandel- en fietspad is een 'specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute' opgenomen in het plan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd; bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan. Binnen de bestemming kunnen ook bij de woningen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken worden gebouwd mits wordt voldaan aan de regels. Balkons bij de appartementengebouwen zijn onder voorwaarden toegestaan binnen deze bestemming.
Artikel 4 Tuin
De gronden binnen deze bestemming betreffen de voortuinen behorende bij de woningen met de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Binnen de bestemming kunnen ook bij de woningen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en afdaken worden gebouwd mits wordt voldaan aan de regels.
Artikel 5 Verkeer
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer. De plaatsen die niet bestemd zijn voor autoverkeer zijn aangegeven met de aanduiding specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeerroute'. Bouwen binnen deze bestemming is beperkt mogelijk.
Artikel 6 Wonen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn primair bestemd voor wonen. Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd en tot aan het maximaal aangegeven woningaantal, waarbij de voorgevel in de voorste bouwgrens moet worden gebouwd. Het toegestane woningtype is middels een bouwaanduiding aangegeven op de verbeelding. Voor enkele woningen is een kap voorgeschreven. Bij een omgevingsvergunning is onder voorwaarden een aan huis gebonden beroep of bedrijf of mantelzorg mogelijk.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. In de bestemming zijn bouwregels opgenomen, waarbij gebouwen van maximaal 500 m² zijn toegestaan. Voor gebouwen groter dan 500 m² en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een omgevingsvergunning opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Waarde - Archeologie verwijderen indien middels archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden beschermd dienen te worden.
5.2.4 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in dit artikel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Verder zijn afwijkingsregels opgenomen om vrijstaande bijgebouwen te kunnen gebruiken als afhankelijke woonruimte.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aan het college de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 13 Overige regels
Bij de overige regels is de voorrangsregeling bij meedere bestemmingen opgenomen.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit omschrijft de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn verzekerd door middel van gesloten overeenkomst met ZO Wonen en de Provincie Limburg.
6.2 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen borgen.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan Thienbunder liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5,4 ha, het totale aantal geplande woningen bedraagt maximaal 124 en de bedrijfsvloeroppervlakte is 0 m2. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.
De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 1 van dit bestemmingsplan.
7.2 Inspraak En Vooroverleg
pm
7.3 Vaststelling
Het ontwerp bestemmingsplan Tuin van Gulik heeft van 22 oktober 2015 tot en met 2 december 2015 ter inzage gelegen. Het plan is gepubliceerd op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tijdens de periode van tervisielegging zijn ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan Tuin van Gulik geen zienswijzen ingediend.
7.4 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan Tuin van Gulik kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Thienbunder.