Buitengebied West
Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 17-06-2013 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied West als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.BPBUITENGEBIEDWEST-VAS2 van de gemeente Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als functioneel onderdeel van een hoofdgebouw aan te merken is als aangebouwde uitbreiding, die uit architectonisch oogpunt herkenbaar is als afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
de uitoefening van een beroep door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden veehouderij: het, geheel of nagenoeg geheel op open grond, houden van melk- en ander vee, exclusief scharrelpluimvee en -varkens, alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate is toegestaan;
- b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond met uitzondering van bosbouw, sier- en bollenteelt, echter met insluiting van een- en tweejarige sierteeltgewassen op open grond (zoals zonnebloem, asters en papavers);
- c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond; onder fruitteelt wordt mede verstaan het planten van hagen rondom fruitteeltpercelen;
- e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel, of scharrelpluimvee en - varkers;
- f. sierteelt: de teelt van siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen al dan niet met behulp van ondersteunend glas, tijdelijke kweektunnels, recirculatiebassins en planttafels doch zonder groot- of detailhandel in sierteeltgewassen;
- g. bollenteelt: de teelt van bollen;
- h. bosbouw: de teelt van bomen voor de houtproductie;
- i. intensieve kwekerij: het kweken van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.
1.9 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij minder dan een halve arbeidskracht.
1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.11 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.12 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook de verkoop en/of het leveren – als ondergeschikte nevenactiviteit – van goederen die verband houden met het ambacht zoals een kaasmakerij.
1.13 ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
het bewerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of vanuit de streek, voor zover deze karakteristiek zijn voor de streek.
1.14 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.15 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.16 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.17 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.18 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.19 bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning en bijbehorende bijgebouwen of het hoofdgebouw.
1.20 bedrijf
een inrichting, onderneming of instelling gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.21 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.22 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
of
een woning die fysiek van oudsher behoort bij het op die bestemming aanwezige complex, zoals een voormalige molenaarswoning, pastorie, zomerwoning of een rustende boer-woning, waarbij het gebruik van de woning als zodanig het functioneren van het bedrijf niet mag belemmeren.
1.23 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmings-plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woning-wet.
1.25 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik
1.26 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.29 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.30 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.31 bijgebouw
een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.
1.32 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.33 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.34 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.35 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.36 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.37 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.38 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.39 buitenrijbaan
niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, al dan niet voorzien van een hekwerk, ten behoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden.
1.40 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (kleine) etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.41 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.42 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.43 dagrecreatie
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.
1.44 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst, achter de goothoogte.
1.45 dakopbouw
een uitbreiding van het hoofdgebouw als zijnde vergroting van de bestaande ruimten, niet op de begane grond.
1.46 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake land- en tuinbouw, cultuurhistorie, landschap, natuur en/of archeologie.
1.47 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.48 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten detailhandel in grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstraling.
1.49 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.50 dierenpension
een tijdelijke opvangplaats voor huisdieren, waar het dier na verloop van tijd weer wordt opgehaald door de eigenaren, bijvoorbeeld na vakantie.
1.51 erf- en terreinafscheiding
een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.52 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en/of cultuur.
1.53 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.54 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.55 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.56 geluidszone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.57 gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven en kassen
gevoelige functies, zoals opgenomen in artikel 40.4 en 40.5, onderverdeeld in de volgende categorieën:
- a. objecten categorie I:
- 1. bebouwde kom met stedelijk karakter;
- 2. ziekenhuis, sanatorium en internaat;
- 3. objecten voor verblijfsrecreatie;
- b. objecten categorie II:
- 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
- 2. objecten voor dagrecreatie;
- c. objecten categorie III:
- 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleend;
- d. objecten categorie IV:
- 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer varkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
- e. objecten categorie V:
- 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer varkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.
1.58 hondenkennel
een bedrijf gericht op het africhten, fokken en verzorgen van honden.
1.59 hobbymatige agrarische activiteiten
het gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten, zonder dat sprake is van een agrarisch bedrijf.
1.60 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.61 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.62 horecabedrijf
een bedrijf dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie. In deze voorschriften worden onder horecabedrijf uitsluitend de volgende specifieke vormen daarvan begrepen:
- 1. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
- 2. restaurant: een bedrijf gericht op het voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren alsmede het verstrekken van alcoholische dranken; het accent ligt op het ter plaatse nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren;
- 3. dagzaak: een bedrijf, dat qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21:00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffieshop en ijssalon;
- 4. afhaalcentrum: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren;
- 5. koffie-/theehuis: een bedrijf gericht op het ter plaatse rechtstreeks aan de verbruiker verstrekken van niet-alcoholische dranken alsmede de verkoop van niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken;
- 6. cafetaria/snackbar: een bedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker van en het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren;
- 7. café, bar, avond- en nachtgelegenheid: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waarvan het sluitingsuur later dan 21:00 uur ligt;
- 8. dancing/discotheek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 21:00 uur ligt.
1.63 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting, verfraaing en/of het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.64 intensieve veehouderij/kwekerij bij wijze van neventak
intensieve veehouderij/kwekerij waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de intensieve veehouderij/kwekerij in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak van de intensieve veehouderij mag bedragen.
1.65 jachthaven
haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.
1.66 jachtwerf/scheepsreparatiebedrijf
een bedrijf, primair gericht op reparatie en onderhoudswerkzaamheden van schepen.
1.67 kampeerboerderij
een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.
1.68 kampeermiddelen
een niet als een bouwwerk aan te merken, seizoensgebonden verblijfsrecreatief onderkomen, zoals tenten en toercaravans.
1.69 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.70 kas
bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, met een hoogte van 1,5 m of meer boven het maaiveld, ten behoeve van teelt van gewassen.
1.71 kinderboerderij
een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.
1.72 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.73 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.74 kleinschalig kamperen/kamperen bij de boer
een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen.
1.75 kleinschalige natuurontwikkeling
de aanleg van kleine elementen zoals rietlandjes, schraallanden, moerasjes, plas-draszones, open water en bosschages van een zeer beperkte omvang ten behoeve van de natuur.
1.76 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, waterhuishouding, terreinvormen, levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding.
1.77 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.78 mestvergisting
een afgesloten systeem van tanken/silo's dat gebruikt wordt voor de productie van energie uit dierlijke mest.
1.79 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.80 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.81 niet-agrarische neventak
onderdelen van een agrarisch bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/-activiteiten afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen.
1.82 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.83 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.84 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.85 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak.
1.86 paardenbak/buitenrijbaan
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining ten behoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden.
1.87 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.88 paardenpension/paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen, te berijden en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.
1.89 paardrijschool
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, eventueel in combinatie met een duidelijk ondergeschikte paardenstalling/pension.
1.90 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.91 partycentrum
een gebouw met meerdere zalen, die hoofdzakelijk gebruikt en/of verhuurd worden ten behoeve van feesten, partijen, discoavonden en dergelijke met de daarbij behorende faciliteiten zoals toiletten, een kleine horecagelegenheid etc.
1.92 peil
- a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.93 perceel
gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren.
1.94 pleziervaartuig
elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water.
1.95 poldersport
dagrecreatieve activiteiten op agrarische gronden met vaste voorzieningen, zoals hindernisbanen en teambuilding.
1.96 praktijkuitoefening
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.97 recreatief medegebruik
gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.
1.98 recreatieseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.99 recreatiewoning/zomerhuis
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.100 recreatief nachtverblijf
het exploiteren van recreatieve verblijven/appartementen binnen de bedrijfsgebouwen.
1.101 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.
1.102 restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.103 rooilijn
- a. de grens tussen de het bouwvlak en het bestemmingsvlak;
- b. in overige gevallen; de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.
1.104 ruwvoedergewassen
gewassen, zoals olifantengras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren, niet zijnde weidegras.
1.105 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.106 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.107 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.108 steiger
bouwwerk in en boven het water bedoeld als aanlegplaats voor vaartuigen (aanlegsteiger) of als kleinschalige dagrecreatieve voorziening, zoals zwem- of vissteiger.
1.109 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en/of de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.110 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.111 verblijfsrecreatief onderkomen
een onderkomen bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben; hieronder vallen onder andere kampeermiddelen, stacaravans, chalets en recreatiewoningen. De verblijfsrecreatieve onderkomens worden onderverdeeld in de volgende categorieën:
- a. categorie 1: een kampeermiddel, geen gebouw zijnde (bijv. tenten of caravans op seizoensplaatsen);
- b. categorie 2: een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 36 m² (bijv. stacaravans, trekkershutten);
- c. categorie 3: een verblijfsrecreatief hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 60 m² (bijv. stacaravans, chalets, recreatiewoningen op daarvoor bestemde terreinen);
- d. categorie 4: een verblijfsrecreatieve hoofdgebouw inclusief bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken tot 90 m² (bijv. vrijstaande recreatiewoningen).
1.112 verkoop streekeigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.
1.113 vervolgfunctie
de nieuwe bestemming van het bouwperceel indien het aldaar gevestigde agrarische bedrijf opgeheven is.
1.114 vloeroppervlak voor (neven)activiteiten
de totale oppervlakte van een (neven)activiteit, zoals een aan-huis-gebonden beroep, een ambachtelijke of nijverheidsactiviteit, een kapper-aan-huis, lesinstituut of (kleinschalige) horecagelegenheid met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, keukens, toiletten en overige dienstruimten.
1.115 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.116 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste één volledige arbeidskracht.
1.117 voorgevel
de naar de weg of waterweg gekeerde zijde van een gebouw; indien meerdere gevels naar de weg of waterweg zijn gekeerd: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, zoals verbeeld in Bijlage 3.
1.118 voorgevelrooilijn
de lijn die - evenwijdig aan de openbare weg - in het verlengde ligt van de voorgevel van het gebouw, dat het dichtst bij de weg is gelegen, gebouwen kleiner dan 6 m² niet meegerekend.
1.119 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.120 woonschip
elk vaar- of drijftuig, dat is afgemeerd op een vaste plaats en dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor dan wel blijkens zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemdals zijnde woning of zijnde verblijfsrecreatief onderkomen.
1.121 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.122 zorgboerderij
bedrijf met als hoofd- of nevenactiviteit het verlenen van zorg en begeleiding middels dag- en/of nachtopvang aan mensen waarbij het meewerken aan agrarische activiteiten in, bij en rond het bedrijf een wezenlijk onderdeel kan zijn van resocialisatie of therapie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, mits de goot niet meer dan 75 cm loodrecht uitsteekt ten opzichte van de gevel.
2.5 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 breedte van een woonschip
de breedte wordt gemeten op de plaats waar het vaste deel van de romp het breedst is, inclusief gangboorden en balkons.
2.7 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.8 lengte van een woonschip
de lengte wordt gemeten op de plaats waar het vaste deel van de romp het langst is, inclusief gangboorden en balkons, ondergeschikte buiten de romp uitstekende delen zoals rondhouten en roerbladen niet meegerekend.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 inhoud overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie, waarbij overstekken tot 0,75 meter niet worden meegeteld bij de berekening van de inhoud.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken, het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenwerkse maten van de draagconstructie, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden of de uiterste randen van gangboorden en/of balkons, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
2.13 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.14 breedte, lengte en diepte van een steiger
Breedte: de afstand tussen de uiteinden van de steiger op het kortste deel;
Lengte: de afstand tussen de uiteinden van de steiger op het langste deel, bij meerdere steigeronderdelen, het totaal van de verschillende lengten;
Diepte: de afstand van de oever tot het uiterste punt van de steiger, gemeten loodrecht op de oever.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder a;
- b. het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap, dat gevormd wordt door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders;
- c. een intensieve kwekerij als ondergeschikte productietak;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur': uitsluitend veldschuren;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder c;
alsmede voor:
- f. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt': de uitoefening van een sierteeltbedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder f en/of een hoveniersbedrijf waarbij eigen kweek aanwezig dient te zijn;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' het uitoefenen van een intensieve veehouderij uitsluitend bij wijze van neventak;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zwemwater': gronden behorende bij zwemwater met sanitaire voorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning': maximaal één bedrijfswoning die tevens bewoond mag worden door derden;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens een paardenbak;
- l. het hobbymatig houden van vee;
met daaraan ondergeschikt:
- m. wandel- en fietspaden;
- n. kleinschalige natuurontwikkeling;
- o. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties met de daarbij behorende maximaal te bouwen/gebruiken vloeroppervlaktes aan gronden en gebouwen; bij een combinatie van nevenfuncties mag ten hoogste 400 m2 aan gebouwen worden gebouwd/gebruikt;
- p. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, bruggen, dammen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
met dien verstande dat:
- q. erfontsluitingswegen ten behoeve van gronden anders dan gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, tevens zijn toegestaan, doch uitsluitend met een zo kort mogelijke lengte, met zo min mogelijk doorsnijding van het landschap.
Tabel 3.1 Toegestane nevenfuncties
nevenfunctie | max. oppervlak grond te gebruiken voor de nevenfunctie | max. vloeroppervlak (in bebouwing) voor de nevenfunctie |
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden | - | 400 m² |
veearts; hoefsmederij | - | 400 m² |
paardenhouderij | binnen het bouwvlak: een paardenbak met een afmeting van 1.200 m2 | 500 m² |
paardenstalling/paardenpension | binnen het bouwvlak: een paardenbak met een afmeting van 1.200 m2 | 500 m2 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | - | 400 m² |
verkoop streekeigen producten, boerderijwinkel | - | 100 m² |
kinderboerderij | - | 400 m² |
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur | - | 400 m² |
kleinschalig kamperen | 2.500 m²binnen het bouwvlak | 50 m2, uitsluitend ten behoeve van sanitair/opslag |
recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) | - | 200 m² |
kampeerboerderij | - | 400 m² |
kleinschalige horecagelegenheid, zoals bedoeld in artikel 1.57, 3e of 5e lid | - | 100 m² |
museum/tentoonstellingsruimte | - | 100 m² |
kunst- of antiekhandel | - | 400 m² |
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. in afwijking van het gestelde onder b, mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - waterbassins' waterbassins buiten het bouwvlak gebouwd worden;
- c. bouwvlakken mogen geheel bebouwd worden;
- d. in afwijking op het gestelde onder c geldt bij bouwvlakken met de aanduiding 'sierteelt' dat met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m² aan kassen en bedrijfsgebouwen (exclusief de bedrijfswoning) en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag de bebouwing ten behoeve van de productietak intensieve veehouderij niet worden uitgebreid;
- f. per bouwvlak is 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid;
- g. in afwijking op het gestelde onder g is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' geen bedrijfswoning toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zwemwater' mogen sanitaire voorzieningen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 10 m² ;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3' is met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' het toegestane maximum aantal verblijfsrecreatieve onderkomens aangeduid;
- j. overigens geldt het volgende;
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 10 m (12 m bij inpandige bedrijfs- woning) | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
bedrijfsgebouwen | 6 m | 12 m | ||
silo's | 12 m | |||
verblijfsrecreatieve onderkomens in categorie 3 | 60 m²(incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 2,5 m | 3,3 m | |
veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' | 3 m | 5 m | ||
erf- en terrein- afscheidingen: - voor de voorgevel - buiten het bouwvlak - elders | 1 m 1,5 m 2 m | |||
- windturbine - windmolen buiten het bouwvlak, ten behoeve van waterhuishouding | 12 m 6 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (geen erf- of terreinafscheidingen) | 3 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. de teelt van maïs ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak, met uitzondering van gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone-ruwvoeder zoals genoemd in artikel 42.3, met dien verstande dat maïs uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m van de weg moet worden gesitueerd;
- b. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak', waarbij ten behoeve van paardenbakken tevens de volgende regels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. lichtmasten zijn niet toegestaan;
- c. ten behoeve van de in tabel 3.1 en 3.2 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 2. voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:
- kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst gedurende het recreatieseizoen;
- het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 25 bedragen;
- het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
- 3. opslag van stoffen en producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren, is in geen geval toegestaan;
- 4. buitenopslag buiten het bouwvlak is in geen geval toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder a en b;
- b. behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon, de aanwezigheid van weidevogels en kenmerkende oever- en slootvegetaties;
- c. een intensieve kwekerij als ondergeschikte productietak;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur': uitsluitend veldschuren;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 1': uitsluitend een kampeerterrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder a;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder c;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder d;
alsmede voor:
- h. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt': de uitoefening van een sierteeltbedrijf zoals genoemd in lid 1.8 onder f en/of een hoveniersbedrijf waarbij eigen kweek aanwezig dient te zijn;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' het uitoefenen van een intensieve veehouderij bij wijze van neventak;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens een paardenbak;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning': maximaal één bedrijfswoning die tevens bewoond mag worden door derden;
- m. het hobbymatig houden van vee;
met daaraan ondergeschikt:
- n. wandel- en fietspaden;
- o. kleinschalige natuurontwikkeling;
- p. de in tabel 4.1 genoemde nevenfuncties met de daarbij behorende maximaal te bouwen/gebruiken vloeroppervlaktes aan gronden en gebouwen; bij een combinatie van nevenfuncties mag ten hoogste 400 m2 aan gebouwen worden gebouwd/gebruikt;
- q. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden, bruggen, dammen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
met dien verstande dat:
- r. erfontsluitingswegen ten behoeve van gronden anders dan gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden tevens zijn toegestaan, doch uitsluitend met een zo kort mogelijke lengte, met zo min mogelijk doorsnijding van het landschap.
Tabel 4.1 Toegestane nevenfuncties
nevenfuncties | max. oppervlak grond te gebruiken voor de nevenfunctie | max. vloeroppervlak (in bebouwing) voor de nevenfunctie |
veearts, hoefsmederij | - | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | - | 400 m² |
verkoop streekeigen producten, boerenwinkel | - | 100 m² |
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur | - | 400 m² |
recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) | - | 200 m² |
kleinschalige horecagelegenheid, zoals bedoeld in artikel 1.62, 3e of 5e lid | - | 100 m² |
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en windmolens ten behoeve van de waterhuishouding mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. bouwvlakken mogen geheel bebouwd worden;
- c. in afwijking op het gestelde onder b, geldt bij bouwvlakken met de aanduiding 'sierteelt' dat met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m² aan kassen en bedrijfsgebouwen (exclusief de bedrijfswoning) en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag de bebouwing ten behoeve van de productietak intensieve veehouderij niet worden uitgebreid;
- e. per bouwvlak is 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid;
- f. in afwijking op het gestelde onder e is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' geen bedrijfswoning toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3' en 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4' is met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' het toegestane maximum aantal verblijfsrecreatieve onderkomens aangeduid;
- h. overigens geldt het volgende;
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 10 m (12m bij inpandige bedrijfs- woning) | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
bedrijfsgebouwen | 6 m | 12 m | ||
silo's | 12 m | |||
verblijfsrecreatieve onderkomens in categorie 3 | 60 m²(incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 2,5 m | 3,3 m | |
verblijfsrecreatieve onderkomens in categorie 4 | 90 m² (incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 3 m | 5 m | |
veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' | 3 m | 5 m | ||
erf- en terrein- afscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - buiten het bouwvlak - elders | 1 m 1,5 m 2 m | |||
- windturbine - windmolen buiten het bouwvlak, ten behoeve van waterhuishouding | 12 m 6 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (geen erf- of terreinafscheidingen) | 3 m |
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. de teelt van maïs ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak, met uitzondering van gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone-ruwvoeder' zoals genoemd in artikel 42.3, met dien verstande dat maïs uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m van de weg moet worden gesitueerd;
- b. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak', waarbij ten behoeve van paardenbakken tevens de volgende regels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. lichtmasten zijn niet toegestaan;
- c. ten behoeve van de in tabel 4.1 en 4.2 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 2. voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:
- kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst gedurende het recreatieseizoen;
- het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 25 bedragen;
- het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan.
- 3. opslag van stoffen en producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren, is in geen geval toegestaan;
- 4. buitenopslag buiten het bouwvlak is in geen geval toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne': uitsluitend een brandweerkazerne;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation': uitsluitend een gasontvangstation;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie': uitsluitend een waterzuiveringsinstallatie;
alsmede voor:
- g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': een caravanstalling;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer': detailhandel in volumineuze goederen (tegels en tuinmaterialen);
- j. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een hobbymatige paardenhouderij;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf': tevens een loon- en aannemersbedrijf;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemings- en transportbedrijf': tevens een aannemers- en transportbedrijf;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autostallings- en reparatiebedrijf': tevens een autostallings- en reparatiebedrijf;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteringsbedrijf': tevens een composteringsbedrijf;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf': tevens een garagebedrijf gericht op het uitvoeren van reparaties en onderhoudswerkzaamheden aan motorvoertuigen, verkoop van motorvoertuigen en onderdelen;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf': tevens een transportbedrijf;
- q. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m² aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen, mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- c. in aanvulling op hetgeen gesteld onder b, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak binnen het bouwvlak met 10% worden uitgebreid;
- d. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- e. overigens geldt het volgende, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte' en/of 'maximum bouwhoogte' anders is aangeduid:
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) inpandige bedrijfswoning | 750 m3 | 6 m 6 m | 8 m gelijk aan bedrijfsgebouwen | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
bedrijfsgebouwen en overkappingen | 4 m | 8 m | ||
antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' | 36 m | |||
erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduidingen 'nutsvoorziening' en 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation' | 3 m | |||
overige erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |||
windturbine | 12 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 6 m |
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen is buiten het bouwvlak toegestaan met een totale stapelhoogte van maximaal 4 m;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- f. uitsluitend ondergeschikte detailhandel behorende bij de bedrijfsactiviteiten is toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer'.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf - Opstijgpunt
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Opstijgpunt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding;
- b. groenvoorzieningen en water;
- c. watergangen;
- d. wegen, paden en verhardingen;
met de daarbij behorende:
- e. gebouwen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de oppervlakte van een gebouw of overkappingen mag ten hoogste 50 m² bedragen;
- b. per bestemmingsvlak mogen ten hoogste twee gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
- c. de bouwhoogte van een gebouw of overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
- e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 20 m bedragen.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, bescherming en beheer van het aanwezige bosgebied;
- b. dagrecreatie;
- c. wandel-, hardloop, fiets-, mountainbike- en ruiterpaden;
- d. speel-/picknickweiden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknicktafels, speelvoorzieningen en informatieborden, worden gebouwd;
- b. voor dagrecreatieve voorzieningen geldt een maximale bouwhoogte van 3 m;
- c. voor terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 7.2, teneinde de bouw van een kleinschalige horecagelegenheid (zoals bedoeld in lid 1.62 lid 3, 5 of 6) toe te staan, met inachtneming van het volgende:
- a. er mag één kleinschalige horecagelegenheid/theehuis gebouwd worden;
- b. het gezamenlijk oppervlak van de bebouwing (inclusief bijgebouwen en overkappingen) mag ten hoogste 200 m² bedragen;
- c. het hoofdgebouw mag maximaal uit 1 laag en een kap bestaan;
- d. het oppervlak van de buitenruimte behorende bij de kleinschalige horecagelegenheid/theehuis (terras, tuin) mag ten hoogste 500 m² bedragen;
- e. de bebouwing dient op ten minste 20 m afstand gebouwd te worden van de bestemming Wonen.
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m²aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen, mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- c. in aanvulling op hetgeen gesteld onder b, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak met 10% worden uitgebreid, binnen het bouwvlak;
- d. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) gebouwd worden;
- e. overigens geldt het volgende;
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 10 m | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
bedrijfsgebouwen | 4 m | 8 m | ||
windturbines | 12 m | |||
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 9 Gemengd
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. een manege;
- c. een zorgboerderij;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' het uitoefenen van een intensieve veehouderij bij wijze van neventak;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) gebouwd worden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag de bebouwing ten behoeve van de productietak intensieve veehouderij niet worden uitgebreid;
- d. overigens geldt het volgende;
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 10 m | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
bedrijfsgebouwen | 6 m | 12 m | ||
silo's | 12 m | |||
windturbines | 12 m | |||
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
9.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak.
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen ten behoeve van landschappelijke inpassing;
met daarin:
- b. wandel- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 m.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nader eisen te stellen aan speelvoorzieningen en voet- en fietspaden ten einde te waarborgen dat deze geen afbreuk doen aan de landschappelijke inpassing van de recreatieve voorzieningen die met de groenvoorzieningen is beoogd.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Horeca
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - restaurant': uitsluitend een horecabedrijf, zoals bedoeld in lid 1.62 onder sub 2, 3 of 5 of een partycentrum in ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - snackbar': uitsluitend een horecabedrijf, zoals bedoeld in lid 1.62 onder sub 4 of 6 in ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein ten behoeve van de nabijgelegen horecavestiging;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- e. met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m²aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- c. in aanvulling op hetgeen gesteld onder b, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak met 10% worden uitgebreid, binnen het bouwvlak;
- d. overigens geldt het volgende:
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoningen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 8 m | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | ||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | |
overige gebouwen en overkappingen | 4 m | 8 m | ||
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- c. met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m²aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- c. in aanvulling op hetgeen gesteld onder b, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak met 10% worden uitgebreid, binnen het bouwvlak;
- d. overigens geldt het volgende:
max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
hoofdgebouwen | 4 m | 8 m |
bijgebouwen en overkappingen | 3 m | 5 m |
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 13 Molen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van een molen;
alsmede voor:
- b. het wonen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en monumenten;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals educatieve voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, dienen binnen het bouwvlak gelegen te zijn;
- b. er mogen uitsluitend nieuwe gebouwen worden gebouwd ter instandhouding van de molen met aanhorigheden;
- c. per molen is één woning toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid;
- d. de woning mag zowel in de molen als daarbuiten aanwezig zijn, met dien verstande dat indien de woning in de molen aanwezig is, er geen woning opgericht mag worden buiten de molen;
- e. uitsluitend indien de woning reeds buiten de molen aanwezig is, mag de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning en molen) ten hoogste 550 m³ bedragen met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 m en respectievelijk 3 m en 5 m voor bijgebouwen en overkappingen;
- f. indien de woning in de molen aanwezig is of als geen woning is toegestaan, mogen bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 60 m² met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale nokhoogte van 5 m;
- g. er mogen erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m.
Artikel 14 Natuur
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, bescherming en beheer van aanwezige natuurwaarden;
- b. water, plassen en oevers;
- c. (recreatie)vaart;
- d. bruggen en dammen;
- e. recreatieve wandelpaden binnen het gemeentelijk wandelpadennetwerk;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens (extensief) agrarisch gebruik;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': extensieve dagrecreatie met kleinschalige dagrecreatie voorzieningen, waar tevens tijdens het recreatieseizoen niet-bedrijfsmatige overnachtingen op een pleziervaartuig zijn toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 1': uitsluitend een kampeerterrein voor verblijfsrecreatie onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder a;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - insteekhaven': tevens een insteekhaven met oeverbeschoeiing.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
14.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden gelden de volgende bepalingen:
- a. de volgende werken en werkzaamheden zijn niet toegestaan:
- 1. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren dieper of hoger dan 50 cm;
- 2. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
- 3. aanbrengen van opgaande beplantingen (met uitzondering van erfbeplanting);
- 4. verwijderen van opgaande beplantingen, vellen of rooien van houtopstanden;
- 5. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm bij wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en afgraven dan wel ten behoeve van ontginnen of draineren;
- 6. aanleggen van buitenrijbanen.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': uitsluitend een jachthaven met bijbehorende voorzieningen zoals een clubgebouw, een restaurant, slaapaccommodaties, sanitaire voorzieningen en bijbehorend gebruik zoals verhuur van boten, winterstalling en ondergeschikte detailhandel;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': uitsluitend een hobbymatige paardenhouderij;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend volkstuinen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': de 2e bedrijfswoning van de naastgelegen jachthaven in de vorm van een woonschip;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenpension met logies': uitsluitend een paardenpension met logies;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenpension': uitsluitend een paardenpension;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport': uitsluitend voorzieningen ten behoeve van de watersport, inclusief logiesgebouwen, aanlegsteigers en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' buiten het bouwvlak tevens schuurtjes en kasjes gebouwd worden;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt, dat op gronden voorzien van de aanduiding 'jachthaven' buiten het bouwvlak tevens aanlegsteigers, golfbrekers, lichtmasten, vlaggenmasten, trailerhellingen en maximaal 2 hijskranen zijn toegestaan, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan;
- d. in afwijking van het bepaalde onder a geldt, dat op gronden voorzien van de aanduiding 'watersport' buiten het bouwvlak tevens aanlegsteigers en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan;
- e. in afwijking van het bepaalde onder a geldt, dat op gronden voorzien van de aanduiding 'paardenhouderij', 'specifieke vorm van recreatie - paardenpension' en 'specifieke vorm van recreatie - paardenpension met logies' buiten het bouwvlak tevens lichtmasten van maximaal 6 m hoogte, paardenbakken en uitlopen zijn toegestaan;
- f. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m²aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen, mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- g. in aanvulling op hetgeen gesteld onder f, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak met 10% worden uitgebreid, binnen het bouwvlak;
- h. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:
- 1. ter plaatse is ten hoogste 1 woonschip toegestaan, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' anders is weergegeven;
- 2. dakterrassen alsmede hekwerken, omheiningen, balustrades, windschermen en soortgelijke objecten op het dak niet zijn toegestaan;
- 3. het woonschip mag ten hoogste 22 m lang, 5,5 m breed en 4 m hoog zijn;
- j. overigens geldt het volgende:
max. inhoud | max. aantal | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
schuurtjes en kasjes ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' | 1 per volkstuin | 5 m2 | 2,5 | ||
bedrijfswoningen, niet zijnde woonschepen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m3 | 6 m | 8 m | ||
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | |||
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de bedrijfswoning | 50 m2 | 3 m | 5 m | ||
overige gebouwen en overkappingen | 4 m | 8 m | |||
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - buiten het bouwvlak - elders | 1 m 1,5 m 2 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport' is tijdens het recreatieseizoen niet-bedrijfsmatige overnachting op pleziervaartuigen toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - watersport' mogen gedurende het recreatieseizoen buiten het bouwvlak vaste ligplaats(en) worden ingenomen ten behoeve van drijvende sanitaire voorzieningen en/of horeca (zoals bedoeld in lid 1.62 onder sub 3, 4, 5 of 6) zonder terras, met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 60 m2, een bouwhoogte van ten hoogste 4 m en maximaal 1 bouwlaag;
- c. slaap- en overnachtingsaccommodaties en logiesvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' mogen niet groter zijn dan 50% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen tot een maximum van 400 m2;
- d. het is niet toegestaan om de verblijfsrecreatieve onderkomens dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning met uitzondering van de bedrijfswoningen;
- e. voor detailhandel geldt een vloeroppervlakte van ten hoogste 50 m2.
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 1': uitsluitend een kampeerterrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder a;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder c;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder d;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': uitsluitend een woonschepenligplaats;
- e. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijf: drijvende tenten;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, toegangswegen, steigers en insteekhavens en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
- g. met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. per bouwvlak mag 1 insteekhaven met steiger gebouwd worden, waarbij voor de steiger de volgende maatvoering geldt: maximale breedte 1 m, maximale lengte 5 m en maximale diepte 3 m;
- c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - categorie 3' en 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4' is met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' het toegestane maximum aantal verblijfsrecreatieve onderkomens aangeduid;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:
- 1. ter plaatse is ten hoogste 1 woonschip toegestaan, tenzij met de aanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' anders is aangeduid;
- 2. dakterrassen alsmede hekwerken, omheiningen, balustrades, windschermen en soortgelijke objecten op het dak niet zijn toegestaan;
- 3. het woonschip mag ten hoogste 18 m lang, 5,5 m breed en 4 m hoog zijn;
- 4. tussen twee woonschepen dient minimaal 5 m afstand te zijn;
- e. overigens geldt het volgende, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte' en/of 'maximum bouwhoogte' anders is aangeduid:
max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
sanitaire voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- categorie 1' | 60 m2 in totaal | 2,5 m | |
verblijfsrecreatieve onderkomens ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie-categorie 3' | 60 m²(incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 3 m | 4 m |
verblijfsrecreatieve onderkomens ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4' | 90 m²(incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 3,5 m | 6 m |
bijgebouwen bij verblijfsrecreatieve onderkomens (niet zijnde categorie 1 of woonboot) | 50% van het hoofdgebouw | 3 m | gelijk aan of lager dan het hoofdgebouw, tot maximaal 5 m |
overkappingen | 3 m | ||
schuurtjes en overkappingen bij een woonschip | 12 m2 | 3 m | |
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevelrooilijn - overige plaatsen | 1 m 2 m | ||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het is verboden woonschepen en verblijfsrecreatieve onderkomens dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning met uitzondering van de bedrijfswoningen.
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie - Wijde Aa
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie - Wijde Aa' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in lid 1.111 onder d;
- b. trekkershutten en kampeermiddelen;
- c. overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van groepsaccommodatie en ten behoeve van beheer, onderhoud en exploitatie van het terrein;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen en paden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, steigers en insteekhavens en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
- e. met dien verstande dat twee bedrijfswoningen zijn toegestaan.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. per bouwvlak mag 1 insteekhaven met steiger gebouwd worden, waarbij voor de steiger de volgende maatvoering geldt: maximale breedte 1 m, maximale lengte 5 m en maximale diepte 3 m;
- c. in afwijking van het gestelde onder c geldt dat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouw- en goothoogte' de goot- en bouwhoogte respectievelijk ten hoogste 6 m en 10 m mogen bedragen.
- d. overigens geldt het volgende:
max. oppervlak | max. aantal | max. inhoud | max. goot- hoogte | max. bouw- hoogte | |
verblijfsrecreatieve onderkomens | 90 m²(incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 144 | 3,5 m | 6 m | |
bijgebouwen bij verblijfsrecreatieve onderkomens (niet zijnde categorie 1 of woonboot) | 50% van het hoofdgebouw | 3 m | gelijk of lager dan het hoofdgebouw, tot maximaal 5 m | ||
overige gebouwen, waaronder trekkershutten en bedrijfswoningen (incl. aan- en bijgebouwen en overkappingen) | gezamenlijk oppervlak max. 1100 m2, waarvan max. oppervlak per gebouw (geen bedrijfswoning zijnde) 250 m2 | max. 2 bedrijfswoningen | 750 m³ per bedrijfswoning (inclusief aan- en bijgebouwen) | 4,5 m | 8 m |
* aan- en bijgebouwen en overkappingen | 3,5 m | 4,5 m | |||
* trekkershutten | maximaal 9 m2 per stuk | 4, 5 m | |||
* paardenstal | 90 m2 | 1 | 3,5 m | 4,5 m | |
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
17.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het is verboden verblijfsrecreatieve onderkomens dan wel andere gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning met uitzondering van de bedrijfswoningen;
- b. het is verboden te bouwen ten behoeve van de bestemming zonder realisatie en instandhouding van de bestemming Groen rondom de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - Wijde Aa.
Artikel 18 Sport
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden voor buitensporten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend een manege;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- d. met dien verstande dat ter plaatse geen bedrijfswoningen zijn toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. met de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangegeven hoeveel m²aan gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, indien geen aanduiding is opgenomen, mag het gehele bouwvlak bebouwd worden;
- c. in aanvulling op hetgeen gesteld onder b, mag het opgenomen bebouwingsoppervlak met 10% worden uitgebreid, binnen het bouwvlak;
- d. paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'manege' mogen ten hoogste 1.200 m² bedragen met terreinafscheiding van ten hoogste 2,5 m hoog;
- e. overigens geldt het volgende:
max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
gebouwen en overkappingen | 4 m | 8 m |
lichtmasten en ballenvangers | 5 m | |
erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
18.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak.
Artikel 19 Tuin
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, met uitzondering van toegangspoorten, mag ten hoogste 1 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van toegangspoorten en overige erfafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 20 Verkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden zonder aanduiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt op gronden zonder aanduiding ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van wegmeubilair bedraagt ten hoogste 10 m.
Artikel 21 Verkeer - A4
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - A4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de rijksweg A4;
- b. duikers, viaducten en bruggen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, bruggen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden zonder aanduiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt op gronden zonder aanduiding ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van wegmeubilair bedraagt ten hoogste 18 m.
Artikel 22 Verkeer - Hsl
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - HSL' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, viaducten, tunnels, taluds en spoorwegovergangen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - a4': tevens de rijksweg A4;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 8 m.
Artikel 23 Water
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. (recreatie)verkeer te water;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': tevens extensieve dagrecreatie met kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zwemwater': uitsluitend zwemwater;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - skischans': tevens een skischans ten behoeve van watersporten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag pleziervaartuigen': tevens aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger': tevens een aanlegsteiger;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': tevens gebruik als en voorzieningen ten behoeve van een (aangrenzende) jachthaven;
- j. ondergeschikt groen;
- k. bruggen, dammen en duikers ten behoeve van (langzaam) verkeer;
- l. beschoeiingen;
- m. steigers;
- n. beroepsvisserij.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de waterbeheersing en scheepvaartbegeleiding met een hoogte van maximaal 3 m;
- b. voor (natuurvriendelijke) oeverbeschoeiingen geldt een maximale hoogte van 30 cm;
- c. bruggen, dammen en duikers mogen alleen worden gebouwd bij kruisingen met wegen en watergangen of indien noodzakelijk voor de ontsluiting van een (agrarisch) perceel;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag pleziervaartuigen' mogen uitsluitend steigers met een maximale breedte van 1,2 m en een maximale diepte van 5 m worden gebouwd ten behoeve van het afmeren van pleziervaartuigen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' mag uitsluitend een steiger worden gebouwd met een maximale breedte van 1,2 m;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de (aangrenzende) jachthaven, zoals aanlegsteigers, golfbrekers, lichtmasten, vlaggenmasten, trailerhellingen en hijskranen, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan en de maximale bouwhoogte 10 m is;
- g. voor de bouw van steigers in de bestemming Water zonder aanduiding 'jachthaven', 'specifieke vorm van recreatie - opslag pleziervaartuigen' of 'aanlegsteiger' gelden de volgende regels:
- 1. per (bedrijfs)woning of recreatieonderkomen, waarvan het bouwvlak aansluit op de bestemming Water, mag maximaal 1 steiger gebouwd worden;
- 2. de breedte van de steiger mag ten hoogste 1,2 m bedragen;
- 3. de lengte van de steiger mag ten hoogste 7 m bedragen;
- 4. de steiger mag niet meer dan 5 m vanaf de kade het water insteken;
- 5. de steiger dient aan te sluiten op het bouwvlak van de betreffende woning/verblijfsrecreatief onderkomen.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. een steiger mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van het gebruik op de aangrenzende gronden;
- b. het afmeren/aanleggen van (plezier)vaartuigen bij wijze van opslag langer dan 1 week is niet toegestaan, met uitzondering van ten hoogste 2 vaartuigen per (bedrijfs)woning of recreatieonderkomen aangrenzend aan het betreffende perceel;
- c. het gestelde onder b is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' en 'specifieke vorm van recreatie - opslag pleziervaartuigen';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' is overnachting op pleziervaartuigen toegestaan.
23.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 23.4 onder b, teneinde het afmeren/aanleggen van (plezier)vaartuigen bij agrariërs en openbare recreatieve doeleinden toe te staan, met inachtneming van het volgende:
- a. het afmeren/aanleggen betreft een nevenactiviteit bij de bestaande hoofdfunctie;
- b. het afmeren/aanleggen mag geen onevenredige negatieve effecten hebben op het water/recreatieverkeer;
- c. er mogen ten hoogste 15 (plezier)vaartuigen afmeren/aanleggen aan 1 of meerdere steigers;
- d. parkeren ten behoeve van het gebruik van de afmeerplaatsen vindt plaatst op eigen terrein;
- e. de steiger mag uitsluitend parallel aan de oever gerealiseerd worden;
- f. het afmeren/aanleggen mag de landschappelijke en natuurlijke waarden van de oevers en de aangrenzende gronden niet onevenredig aantasten.
23.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2' de bestemming Water te wijzigen naar de bestemming Water met de aanduiding 'jachthaven', met inachtneming van het volgende:
- a. de uitbreiding van de jachthaven dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- b. de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de bestaande natuurwaarden;
- c. de initiatiefnemer aan te tonen dat aan het gestelde onder b wordt voldaan;
- d. met de uitbreiding mag de jachthaven de drempelwaarden uit de D-lijst bij het Besluit m.e.r. niet overschrijden;
- e. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de locatie mag door de uitbreiding niet onevenredig worden vergroot en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
- f. er dienen voldoende parkeerplaatsen te zijn;
- g. na planwijziging gelden ter plaatse de regels van artikel 23.
Artikel 24 Wonen
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf': bebouwing behorende bij een voormalig agrarisch bedrijfscomplex, waarbij tevens de in tabel 24.1 genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. in tabel 24.1 is aangegeven tot welk oppervlak de gronden en de bebouwing ten hoogste mag worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie;
- 2. bij een combinatie van nevenfuncties ten hoogste een oppervlak van 400 m² aan bebouwing worden gebruikt;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats': uitsluitend een woonschepenligplaats;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': uitsluitend zorgwoningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - appartementengebouw': uitsluitend wonen in de vorm van appartementen;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, steigers en insteekhavens, toegangswegen en paardenbakken.
Tabel 24.1 Toegestane nevenfuncties
Nevenfunctie | max. oppervlak gronden in gebruik voor de nevenfunctie | max. vloeroppervlak (in bebouwing) voor de nevenfunctie |
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden | - | 400 m² |
veearts; hoefsmederij | - | 400 m² |
recreatieve paardenhouderij | 1.200 m²voor een paardenbak binnen het bouwvlak | 400 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | - | 400 m² |
verkoop streekeigen producten, boerderijwinkel | - | 100 m² |
kinderboerderij | - | 400 m² |
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur | - | 400 m² |
kleinschalig kamperen | 2.500 m²binnen het bouwvlak | 50 m2, uitsluitend ten behoeve van sanitair/opslag |
recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) | - | 200 m² |
kampeerboerderij | - | 400 m² |
kleinschalige horecagelegenheid | - | 100 m² |
museum/tentoonstellingsruimte | - | 100 m² |
kunst- of antiekhandel | - | 400 m² |
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. het aantal toegestane woningen per bestemmingsvlak bedraagt één, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangeduid;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn max. 18 zorgwoningen toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:
- 1. ter plaatse is ten hoogste 1 woonschip toegestaan, tenzij met de aanduiding 'maximum aantal recreatieve onderkomens' anders is aangeduid;
- 2. dakterrassen alsmede hekwerken, omheiningen, balustrades, windschermen en soortgelijke objecten op het dak niet zijn toegestaan;
- 3. het woonschip mag ten hoogste 22 m lang, 5,5 m breed en 4 m hoog zijn;
- 4. tussen twee woonschepen dient minimaal 5 m afstand te zijn;
- e. overigens geldt het volgende:
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
woningen, niet zijnde woonschepen (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m³, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum volume' anders is aangeduid | 6 m | 10 m | |
* aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de woning | 50 m2 | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | |
* vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de woning | 3 m | 5 m | ||
appartementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-appartementengebouw' | 12 m | |||
schuurtjes en overkappingen bij een woonschip | 12 m2 | 3 m | ||
gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voormalig agrarisch bedrijf' | bestaand | bestaand | bestaand | bestaand |
erf- en terreinafscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - elders | 1 m 2 m | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
met dien verstande dat:
- f. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' geldt dat in afwijking van het gestelde in 24.2 onder e:
- 1. de maximum inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen 650 m3 is;
- 2. de maximum oppervlakte voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen 310 m2 is;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarisch bedrijf' het volgende geldt:
- 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
- 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
- 3. het gebruik van kassen, niet zijnde een hobbykas, is in geen geval toegestaan;
- 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien bebouwing, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen' geldt het volgende:
- 1. de bouwvlakken mogen 100% bebouwd worden met een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 2. buiten het bouwvlak mogen, minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn, maximaal 100 m2 aan bijgebouwen/aanbouwen/uitbouwen en overkappingen worden opgericht, met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 5 m;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - appartementengebouw' geldt het volgende:
- 1. appartementen mogen samengevoegd worden tot 1 woning;
- 2. uitsluitend in het verleden samengevoegde appartementen mogen gesplitst worden tot maximaal het aantal appartementen voor die samenvoeging;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de in tabel 24.1 en 24.2 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 2. voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:
- kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in het recreatieseizoen;
- het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
- het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
- b. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, waarbij ten behoeve van paardenbakken tevens de volgende regels gelden:
- 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
- 2. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
- 3. lichtmasten zijn niet toegestaan.
- c. een steiger mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van het gebruik op de aangrenzende gronden.
24.5 Afwijken van de gebruiksregels
24.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 25 Leiding - Brandstof
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een brandstoftransportleiding.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 25.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; ter beoordeling dient het bevoegd gezag hiertoe een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te vragen.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Leiding - Gas - 1
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.
26.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 10 m2;
- b. overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 26.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) voor zover:
- a. de bouwwerken de veiligheid van de (aard)gastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
- b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
- c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 27 Leiding - Gas - 2
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een CO2-leiding.
27.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 27.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 28 Leiding - Hoogspanning I
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning I' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
- b. in aanvulling op het gestelde onder a zijn tevens hoogspanningsmasten met een maximale hoogte van 55 m toegestaan;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 28.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; ter beoordeling dient de aanvrager hiertoe een schriftelijk advies van de leidingbeheerder aan te leveren.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Leiding - Hoogspanning Ii
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning II' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse 380 kV hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
- b. toegangswegen;
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
29.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. de oppervlakte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 40 m² bedragen;
- 2. per bestemmingsvlak mogen ten hoogste 8 gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
- 3. de bouwhoogte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
- b. Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.2 onder b, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Leiding - Hoogspanning II aan te passen of te verwijderen, uitsluitend indien en voor zover de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State daartoe aanleiding geeft.
Artikel 30 Leiding - Hoogspanning Iii
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning III' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
- b. toegangswegen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
30.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
- b. Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 30.2 onder b, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Leiding - Hoogspanning III aan te passen of te verwijderen, uitsluitend indien en voor zover de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State daartoe aanleiding geeft.
Artikel 31 Leiding - Hoogspanning Iv
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning IV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
- b. toegangswegen;
- c. bouwwerken.
31.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van hoogspanningsverbinding worden gebouwd die voldoen aan de volgende criteria:
- 1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
- 2. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast zal ten minste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte bedragen;
- 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag ten hoogste 2 m bedragen;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Leiding - Hoogspanning IV aan te passen of te verwijderen, uitsluitend indien en voor zover de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State daartoe aanleiding geeft.
Artikel 32 Leiding - Riool
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een afvalwatertransportleiding.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
32.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 32.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; ter beoordeling dient de aanvrager hiertoe een schriftelijk advies van de leidingbeheerder aan te leveren.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Leiding - Water
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een drinkwaterleiding.
33.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 33.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; ter beoordeling dient de aanvrager hiertoe een schriftelijk advies van de leidingbeheerder aan te leveren.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 1
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
34.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwplan met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 35 Waarde - Archeologie - 2
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
35.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwplan met een oppervlakte van ten hoogste 150 m2;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 36 Waarde - Cultuurhistorie
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een beschermd dorpsgezicht en daarmee voor het behoud en/of herstel van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische, (historisch-)stedenbouwkundige en (historisch-)architectonische waarden in verband met de ligging binnen het beschermd dorpsgezicht Aderpolder (Boerenbuurt).
36.2 Bouwregels
Voor het bouwen op de in lid 36.1 bedoelde gronden geldt dat alle omgevingsvergunning aanvragen, activiteit bouwen, getoetst dienen te worden door de door het college daartoe aangegeven commissie.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 37 Waarde - Natuurwaarden
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarden - Natuurwaarden' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en herstel van de waterstaatkundige en natuur- en landschapswaarden van de bestaande plassen en oevers.
37.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - primair bestemd voor de waterkering.
38.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
38.3 Afwijken van de bouwregels
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 40 Algemene Bouwregels
40.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
40.2 Herbouw (bedrijfs)woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.
40.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling zoals opgenomen in:
- 1. artikel 3, lid 3.7.2 onder e;
- 2. artikel 4, lid 4.7.2 onder e;
- 3. artikel 24, lid 24.2 onder g, sub 4.
40.4 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten, zoals genoemd in lid 1.57:
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimum afstand tot objecten categorie I en II | 100 m1) | 50 m1) |
minimum afstand tot objecten categorie III, IV en V | 50 m1) | 25 m1) |
1) Tenzij uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld d.d. 6 februari 2012 blijkt dat een andere afstand tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten in acht genomen moet/kan worden.
40.5 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten, zoals genoemd in lid 1.57:
soort objecten | aan te houden afstand | |
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht | |
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object | 25 m | 50 m |
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant | 10 m | 25 m |
40.6 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
- a. ondergrondse bouwwerken worden niet meegeteld bij bepaling van de inhoudsmaat van woningen;
- b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3,2 m onder het peil;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; hetgeen door de aanvrager wordt onderbouwd met een schriftelijk advies van het waterschap en de provincie.
40.7 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen dient voldaan de worden aan de volgende bepalingen:
- a. gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag deze niet hoger zijn dan 1,75 m;
- b. de onderzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet gesitueerd te worden;
- c. de bovenzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m onder de daknok gesitueerd te worden;
- d. de zijkanten van de dakkapel dienen meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak gesitueerd te worden.
Artikel 41 Algemene Gebruiksregels
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning, zelfstandig recreatief onderkomen of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan, tenzij anders bepaald in hoofdstuk 2;
- b. het gebruik van bed & breakfastkamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- c. Het gebruik van recreatieve onderkomens voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- d. buitenopslag binnen het bouwvlak hoger dan 4 m is niet toegestaan, buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald;
- e. het afmeren/aanleggen van (plezier)vaartuigen bij wijze van (tijdelijke) opslag langer dan 1 week is niet toegestaan, met uitzondering van ten hoogste 2 vaartuigen per (bedrijfs)woning of recreatieonderkomen aangrenzend aan het betreffende perceel;
- f. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan, voor zover:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen;
- 2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
- g. per bouwvlak is ten hoogste 1 insteekhaven met steiger toegestaan;
- h. reclameborden, neonverlichting, lichtmasten en lichtbakken zijn niet toegestaan;
- i. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak.
Artikel 42 Algemene Aanduidingsregels
42.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn bedoeld voor bescherming en behoud van vrije windvang van en het zicht op de molen.
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
- d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
42.2 milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geldt dat geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan in verband met de geuremissie.
42.3 milieuzone - ruwvoeder
42.4 magneetveldzone
42.5 geen gevoelige bestemming
Ter plaatse van de aanduiding 'geen gevoelige bestemming' kan pas tot realisatie van de hoogspanningsverbinding worden overgegaan indien aan de Minister van Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie na nadere technische uitwerking van de verbinding een rapport is overlegd met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone conform de handreiking van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu voor het berekenen van de specifieke 0,4 microTesla zone in de omgeving van bovengrondse hoogspanningslijnen, versie 3.0, 25 juni 2009 of de aanvullende afspraken 'RIVM; afspraken over de rekenmethodiek voor de magneetveldzone bij ondergrondse kabels en hoogspanningsstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding d.d. 3 november 2011', en uit dit rapport blijkt dat de gevoelige bestemmingen aan de Zuidweg in Rijpwetering na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding niet binnen de specifieke magneetveldzone zijn gelegen.
Artikel 43 Algemene Afwijkingsregels
43.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
43.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 40.2 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
43.3 Baggerdepots
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, met inachtneming van het volgende:
- a. de situering van een baggerdepot is niet toegestaan binnen de bestemming Natuur;
- b. de noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
- c. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
- d. het gebruik dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- e. de natuur- en landschapswaarden op het perceel en in de directe omgeving mag niet onevenredig geschaad worden;
- f. de waterstaatsdoeleinden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- g. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van de waterbeheerder aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan.
43.4 Parkeerplaatsen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde hoofdstuk 2, ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen op agrarische gronden buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
- a. de parkeerplaatsen worden gerealiseerd langs een weg op of onderaan een dijk ten behoeve van woningen respectievelijk onder of boven aan een dijk;
- b. de parkeerplaatsen mogen uitsluitend gerealiseerd worden indien op het eigen erf geen beschikbare ruimte aanwezig is;
- c. per woning mogen ten hoogste twee parkeerplaatsen gerealiseerd worden;
- d. de parkeerplaatsen dienen gerealiseerd te worden met grastegels.
43.5 Ten behoeve van openbare recreatieve voorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2, ten behoeve van de realisatie van openbare recreatieve voorzieningen, zoals vis-, zwem- of aanlegsteigers, picknickplaatsen, speelvoorzieningen, informatiepanelen, fietsenrekken en soortgelijke bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
- a. de voorzieningen mogen geen afbreuk doen aan de bestaande landschaps- en natuurwaarden;
- b. de voorzieningen mogen geen onevenredig grote verkeersaantrekkende werking hebben en er mag geen verslechtering optreden in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
- c. de voorzieningen dienen openbaar toegankelijk te zijn.
Artikel 44 Algemene Wijzigingsregels
44.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
44.2 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
44.3 Waarde archeologie
Artikel 45 Overige Regels
45.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
45.2 Relatie
Indien blijkens het figuur 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn voor het gebruik, het bouwen, bevoegdheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden, de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing, als ware de gekoppelde bouwvlakken tezamen één bouwvlak.
45.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 46 Overgangsrecht
46.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
46.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
46.3 Persoons- en objectgebonden overgangsrecht
In afwijking van het bepaalde in artikel 46.1 onder c is op de locaties zoals opgenomen in Bijlage 4 een woonschip toegestaan op basis van persoons- of objectgebonden overgangsrecht, met dien verstande dat:
- a. het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;
- b. het objectgebonden overgangsrechts kan niet worden overgedragen op nieuwe bebouwing, dat wil zeggen dat het woonschip niet vervangen mag worden door een ander woonschip.
Artikel 47 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied West'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Ondanks de ogenschijnlijke conserverende opgave voor het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West, waarbij het beleid van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude als uitgangspunt dient, moet er wel aandacht zijn voor de actualisatie van dat beleid en voor nieuwe thema's die voortkomen uit onder andere de provinciale structuurvisie en verordening en nog vast te stellen gemeentelijk beleid (zoals archeologiebeleid en Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie).
In deze toelichting:
- 1. Wordt inzicht gegeven in de nog door de gemeente te maken (beleids)keuzes. Hiervoor is in eerste instantie een Nota van Uitgangspunten (augustus 2011) opgesteld waarover bestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden. De Nota van Uitgangspunten (NvU) levert in combinatie met het beleid uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West en is dus de eerst aanzet voor de toelichting van het bestemmingsplan.
Kort gezegd is in de Nota van Uitgangspunten inzichtelijk gemaakt:
- a. op welke wijze het bestaande en nieuwe beleid in het bestemmingsplan moet worden vertaald;
- b. welke beleidsinhoudelijke keuzes zijn gemaakt;
- c. op welke wijze het beleid kan worden vertaald in regels die voldoen aan de nieuwe standaarden (SVBP2008).
- 2. Worden de resultaten weergegeven van de wettelijk verplichte onderzoeken voor de aspecten milieu, verkeer en wegverkeerslawaai, water en ecologie.
1.2 Ligging Plangebied
Op figuur 1.1 is aangegeven wat het plangebied is van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Momenteel gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
- Plan in Hoofdzaak 1943 (die delen waaraan goedkeuring is onthouden in Landelijk Gebied West 1988)
- Landelijk gebied Oost+ (raad d.d.30-03-1998, GS d.d.17-11-1998, RvS d.d.13-04-2000)
- Landelijk gebied West (raad d.d.17-07-2002, GS d.d.25-02-2003, RvS d.d.09-02-2004)
- Landelijk gebied West (raad d.d.27-06-1988, GS d.d.17-01-1989, Kroon d.d.03-06-1991)
- Buitengebied Woubrugge (raad d.d.02-07-1987, GS d.d.09-02-1988, Kroon d.d.05-10-1989) (die delen waaraan goedkeuring is onthouden in Landelijk gebied West 2002-2004)
- Roelofarendsveen Zuid (raad d.d.25-01-1993, GS d.d. 14-09-1993) (buitendijks Braassemermeer)
- Oude Wetering (raad d.d.25-01-1993, GS d.d.14-09-1993, Kroon d.d.23-01-1997) (deel Braassemermeer)
- Rijpwetering (raad d.d.14-06-2006, GS d.d.09-01-2007) (uitsluitend agrarische bestemmingen westzijde en perceel Zuidweg 57)
- Parapluplan Recreatieverblijven (raad d.d.30-03-2009) (voor zover in buitengebied)
- Parapluplan LIB (raad d.d.11-09-2006, GS d.d.15-12-2006)
- Parapluplan Monumenten (raad d.d.12-02-2007, GS d.d.11-05-2007)
- Kaag (raad d.d. 28-09-2009) (agrarisch bouwperceel Nassaulaan 22)
- A4/HSL (raad d.d.31-05-2000, GS d.d.09-01-2001, RvS d.d.02-04-2002)
- Recreatieterrein Wijde Aa (raad d.d.12-02-2007, GS d.d.16-10-2007)
- Hertogspark Rijpwetering (raad d.d.27-10-2009)
- Ripselaan 6 (raad d.d.23-11-2009)
- Zuidzijderweg 33 Oud Ade (raad d.d.28-09-2009)
- Leidseweg 23 Oud Ade (raad d.d.14-03-2011)
- Zwarteweg 6 Oud Ade (raad d.d. 2012)
- Boekhorsterweg 10 (raad d.d. 2012)
- Inpassingsplan Randstad 380kV-Noordring (Minister d.d. )
- Inpassingsplan Gasleiding Beverwijk-Wijngaarden (Minister d.d. )
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting geeft in hoofdstuk 2 een ruimtelijke en functionele beschrijving van het plangebied; als achtergrond en motivering voor de te maken keuzes. In hoofdstuk 3 wordt het het actuele beleidskader (gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau) beschreven. In hoofdstuk 4 wordt een vertaling van de beleidsuitgangspunten van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude en het overige relevante overheidsbeleid naar het plangebied van Kaag en Braassem West gegeven. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van de wettelijke verplichte sectorale onderzoeken. En tenslotte bevat hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische regeling.
Hoofdstuk 2 Waar Gaat Het Over?
2.1 Inleiding
In deze toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West is het beleid opgenomen voor dit buitengebied. Dit beleid is deels gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude, maar zal op onderdelen verschillen. Dit heeft ermee te maken dat sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude het (hoger)overheidsbeleid gewijzigd is, maar ook omdat het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West zijn eigen specifieke kenmerken en karakteristieken heeft.
De toelichting geeft aan welke beleidsinhoudelijke keuzes zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Om deze keuzes beter te kunnen plaatsen of te motiveren, wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.2 Landschap
De beschrijving van het landschap vindt in twee stappen plaats. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis. Vervolgens wordt ingegaan op de landschappelijke hoofdstructuur van de polders en de landschapstypen die daarin te herkennen zijn.
Ontginningsgeschiedenis
- 1200: veenstromen zoals de Oude Ade en de Zijp met daarin een aantal natuurlijke meren.
- 1250-1300: verbreding waterlopen en eerste bemaling met molens.
- Eind middeleeuwen: grote delen van het veenweidegebied werden afgegraven voor de stijgende vraag naar turf. Hierdoor ontstond in het westelijke deel van het plangebied een landschap vol plassen.
- 17e eeuw: begin van het droogmalen van veenplassen met verbeterde windmolens. Bij de ontginning werd een rationeel verkavelingssysteem (opstrekkende verkaveling) gehanteerd. In de oudere delen van het plangebied zijn de verkaveling en de perceelszone onregelmatiger. De drooggelegde polder ligt aanzienlijk lager dan de omringende bovenlanden.
- 18e en 19e eeuw: inpoldering van drooggemaakte gebieden op grote schaal. Dit nieuwe land werd rationeel verkaveld en hoofdzakelijk gebruikt voor weidebouw. Nieuwe boerderijen werden hoofdzakelijk langs de randen van de polders gesitueerd.
Landschappelijke hoofdstructuur
Het plangebied is een waterrijk gebied dat deel uitmaakt van het Hollands Plassengebied en dat is gesitueerd in het Groene Hart van de Randstad. De bodem van veen heeft in dit gebied de verschijningsvorm van de plassen, droogmakerijen, de weilanden en de dorpen in grote mate bepaald.
De Kagerplassen is een stelsel van 8 veenplassen verbonden via vele rietsloten en vaarten dat als watersportgebied en visgrond wordt gebruikt.
De structuur van de veenpolders (Vrouwe-Vennepolder, de Roode Polder en de Blauwe Polder) in het westelijk deel van het plangebied wordt nog steeds in grote mate beïnvloed door de oude veenstromen die het gebied dooraderen. De veenpolders zijn veengebieden die niet zijn uitgeveend maar tot graslanden zijn ontgonnen. Deze veenpolders worden ook aangeduid als bovenland, in tegenstelling tot de lager gelegen droogmakerijen.
Langs de veenstromen zijn de dorpen Rijpwetering en Oud Ade ontstaan. Daartussen zijn veenpolders met een onregelmatige slagenverkaveling tot stand gekomen. In de oudste polder is er zelfs sprake van een blokverkaveling.
De veenpolders zijn open tot tamelijk open van karakter met daarin verspreid liggende boerderijen, voorzien van een zware erfbeplanting.
Molens en de kerktorens van Oude Ade en Rijpwetering zijn in dit open veenweidegebied opvallende oriëntatiepunten.
Kenmerkend zijn de boerderijen met de voorgevel naar het water. Hieruit blijkt dat het vervoer in vroegere tijden voornamelijk over water plaatsvond. Pas later zijn de wegen in het plangebied aangelegd (soms aan de achterzijde van de boerderijen).
De Drooggemaakte Veender- en Lijkerpolder en de Drooggemaakte Akkersloot-, Hertogs- en Blijverspolder zijn, zoals de naam al doet vermoeden, droogmakerijen. Deze polders zijn eens gebruikt voor veenwinning daardoor vernat en vervolgens weer droog gemalen.
De droogmakerijen zijn op een zeer rationele wijze in slagen verkaveld. Opvallend is het niveauverschil tussen de polder en het boezempeil van ongeveer 3 m. Ook is er een behoorlijk niveauverschil tussen de droogmakerij en het bovenland (Vrouwe-Vennepolder). De polders zijn voornamelijk als grasland in gebruik. In de omgeving van Nieuwe Wetering liggen percelen met kassen. De polders zijn open van karakter. De boerderijen zijn aan de randen van de polder gesitueerd.
Overige relatief recent ontstane structuurbepalende elementen zijn de A4/HSL en de N445, die de oorspronkelijke landschappelijke patronen doorsnijden, het lintdorp Rijpwetering, gesitueerd langs de rand van het plangebied en het bos in het zuiden van het plangebied.
Landschapskenmerken
Het landschap kan onderverdeeld worden in drie deelgebieden:
- 1. de Kagerplassen (Kaagerpolder, Aderpolder, Buurterpolder):
- a. onderdeel van Hollands-Utrechts veenweidegebied;
- b. grote aantrekkingskracht op watersporters;
- c. natuurwaarden in oeverranden en op eilanden;
- 2. het gebied ten westen van Rijpwetering (Polder Waterloos, Zweilanderpolder, Vrouwe Vennepolder, Roode Polder, Blauwe Polder, Hoogmadesche Polder, Drooggemaakte Akkersloot-, Hertogs- en Blijverspolder):
- a. vlak, open tot tamelijk open veenweidegebied;
- b. verspreid liggende boerderijen met zware erfbeplanting;
- c. veel brede sloten in een onregelmatige slagenverkaveling, met hier en daar vormen van blokverkaveling;
- d. verspreid voorkomende molens;
- e. voorkomen van woonboten in wateren;
- 3. het gebied ten oosten van Rijpwetering en de Ade (Drooggemaakte Veender- en Lijkerpolder):
- a. laag gelegen, open poldergebied, zeer weinig wegen en bebouwing, overwegend grasland;
- b. rationele slagenverkaveling in oost-westrichting, loodrecht op de bewoningsassen;
- c. relatief hoge dijken aan de randen van de polders;
- d. dichte bebouwing en beplanting van de lintdorpen Rijpwetering en Nieuwe Wetering;
- e. verspreide beplanting langs de Ade;
- f. verspreid voorkomende molens langs de boezemwateren.
2.3 Cultuurhistorie
De waterhuishouding en bodemstructuur hebben in belangrijke mate de inrichting van het plangebied bepaald. Aan het verkavelingspatroon en het patroon van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten kan de ontginningsgeschiedenis van het plangebied worden afgelezen. De huidige patronen dateren deels nog uit de ontginningsfase. Daardoor vertegenwoordigen deze patronen een grote cultuurhistorische waarde.
De cultuurhistorische waarden hangen nauw samen met de landschappelijke waarden. De cultuurhistorische waarden worden bepaald door de mate waarin het menselijk ingrijpen, door de geschiedenis heen, nog aan het landschap is af te lezen. In de vorige paragraaf is beschreven op welke wijze het plangebied is ontgonnen en wat daar nog van in het landschap is terug te vinden. Bescherming van de landschapswaarden zorgt indirect dus ook voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)
De CHS-waardering van de provincie kent een driedeling: zeer hoge waarde, hoge waarde of redelijke hoge waarde. De waarde is bepaald door een beoordeling op de volgende criteria:
- gaafheid: als een indicatie voor herkenbaarheid van de historische ontwikkeling;
- samenhang/context: tussen de samenstellende onderdelen van een structuur;
- zeldzaamheid: bezien op provinciaal niveau.
Figuur 2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur (bron: Provincie Zuid-Holland, Cultuurhistorische atlas)
Regioprofiel
Het deel van het plangebied gelegen ten westen van de kern Rijpwetering is in de provinciale structuurvisie aangewezen als Topgebied cultuurhistorie en Kroonjuweel cultuurhistorie (zie ook paragraaf 3.3.2). Alle topgebieden cultuurhistorie van Zuid-Holland zijn essentieel voor de identiteit en de herkenbaarheid van de provincie. Bovendien zijn hier de belangrijkste cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden van de provincie in onderlinge samenhang bewaard. Dat geldt in het bijzonder voor de kroonjuwelen. Daarom zijn de topgebieden en kroonjuwelen opgenomen op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie.
Er is, afhankelijk van het karakter en de kwaliteit van ieder gebied, een onderscheid gemaakt in twee sturingsregimes:
- a. continuïteit van karakter (topgebieden);
- b. behoud van uitzonderlijke kwaliteit (kroonjuwelen).
Met deze sturingsstrategie wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.2. Regioprofiel
In het regioprofiel zijn richtlijnen opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen met respect voor cultuurhistorische waarde in de betreffende gebiedseenheid. In de onderstaande tabel zijn de richtlijnen weergegeven.
Tabel 2.1 Richtlijnen
sturingsstrategie | gebiedseenheden | richtlijnen | |
continuïteit van karakter (topgebieden) | opstrekkende heerden langs de Oude Rijn | - behouden en versterken samenhang tussen het gerende verkavelingspatroon, smalle kavelsloten, weteringen en landscheidingskaden; - bewaren van visuele openheid; - bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande ruimtelijke eenheden – de polders met hun begrenzingen – als leidraad nemen. | |
polderlinten | - herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het bebouwingslint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek; - vasthouden aan de ijle tot verspreide of dichte tot half open bebouwingsstructuur; - continueren van de symmetrie of asymmetrie van het lint; - koesteren van de bestaande onbebouwde kavels tussen de bebouwing; - doorzetten van de bescheiden maat en schaal van de historische bebouwing aan het lint. | ||
landscheidingskaden | - behouden van het bestaande tracé; - herkenbaar houden van het profiel; - behouden zichtbaarheid in het landschap door een vrije ligging: geen bebouwing; - handhaven van het groene karakter door de aanwezigheid van hakhout (knotwilgen). | ||
behoud van de uitzonderlijke kwaliteit (kroonjuwelen) | Kagerplassen, molens en veenweidepolders | - behouden en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze ruimtelijke eenheid; veenmeren, onregelmatig verkavelde veenweidepolders en molens; - in stand houden van de markante hoogteverschillen tussen de veenstromen en het ingeklonken veenweidegebied; - bewaren van de gave blokvormige verkaveling. | |
polderlinten | richtlijn continuïteit van karakter voor polderlinten, met aanvullend het: - behouden van de bestaande breedte en de opbouw van het profiel, de beplanting van wegen en waterlopen en monumentale bebouwing; - openhouden van de bestaande spaties in het lint. |
Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen
Verspreid over het plangebied zijn gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische waarde. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in het plangebied.
In het plangebied komen oude poldermolens voor die van cultuurhistorisch belang zijn. De molens zijn merendeel in de 18e eeuw gebouwd en zijn van het type wipmolen of grondzeiler. Naast de molen zelf is de molenbiotoop van belang, voor zover van invloed op het functioneren van de molen (windvang) en de belevingswaarde als monument.
Archeologie
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland zijn slechts beperkte delen van het plangebied aangewezen als gebieden met een middelhoge tot hoge trefkans op archeologische sporen.
Op 23 mei heeft de gemeenteraad archeologiebeleid vastgesteld voor de gehele gemeente. Dit beleid wordt overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West. In grote lijnen betekent dit dat voor de droogmakerijen een lage archeologische verwachting geldt. Vanaf gebieden groter dan 5 ha en waarbij dieper gegraven wordt dan 30 cm onder maaiveld is nader onderzoek nodig.
De veenpolders hebben een middelhoge verwachting. Ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m² vragen om nader onderzoek.
2.4 Natuur
2.4.1 Ecologische Hoofdstructuur
De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van deze waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader: het zogenaamde 'nee, tenzij'-regime. Dat betekent dat nieuwe plannen en projecten niet zijn toegestaan als deze een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk worden beperkt door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade worden gecompenseerd. Hiervoor is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist.
Naast het veiligstellen van de EHS heeft de provincie ook tot doel natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur veilig te stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik.
Het beleid richt zich dus met name op het behoud van de bestaande ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Deze kwaliteiten zijn in dit gebied met name de openheid, het waterrijke karakter en grasland.
Delen van de Kagerplassen en het Braassemermeer maken deel uit van de EHS. Evenals delen van de oevers van de Wijde Aa en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. De Wijde Aa en Leidsche Vaart vormen ook een ecologische verbindingszone. Grote delen van het buitengebied van Kaag en Braassem zijn aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied.
Figuur 2.3 Ecologische Hoofdstructuur (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
2.4.2 Natuurwaarden
De natuurwaarden in het plangebied zijn over het algemeen hoog, met name wat betreft weidevogels en sloot- en oevervegetaties. Deze natuurwaarden hangen nauw samen met het agrarisch grondgebruik en de aanwezigheid van de plassen.
De in het plangebied voorkomende graslandvegetaties zijn kenmerkend voor vochtige, voedselrijke milieutypen met intensief agrarisch grondgebruik. Dergelijke voedselrijke vegetaties zijn vaak weinig divers en worden overheerst door een klein aantal snelgroeiende soorten. De grote mineralenoverschotten in de landbouw hebben ertoe geleid dat deze voedselrijke milieutypen sterk overheersen.
- In een aantal sloten en oevers zijn plaatselijk nog soortenrijke vegetaties aanwezig die kenmerkend zijn voor natte tot vochtige voedselarme milieutypen.
- In vergelijking tot omliggende regio's is het plangebied van relatief grote betekenis voor weidevogels en doortrekkende en overwinterende vogels.
- Behalve de natuurwaarden zijn ook de ecologische relaties met aangrenzende gebieden van belang. Het betreft hier onder andere het aangrenzende weide- en plassengebied van de Kaag en het water en de oevers van de Wijde Aa.
In de polders broeden soorten als kievit, grutto, tureluur en scholekster. De weilanden bieden foerageergebied aan bijvoorbeeld nijlgans, grauwe gans, wilde eend en bergeend. Langs de (riet)oevers worden soorten als kleine karekiet, bosrietzanger, putter, rietgors en groenling waargenomen.
Het buitengebied van Kaag en Braassem is daarnaast jachtgebied voor onder andere de bruine kiekendief en buizerd.
In het gebied komen diverse kleine zoogdieren voor, zoals mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn.
Daarnaast is het gebied rijk aan amfibieën en vissen. In het plangebied komen in ieder geval bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander, gewone pad, kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Mogelijk dat ook zwaar beschermde amfibieën als rugstreeppad en poelkikker voorkomen.
De waterpartijen en lijnvormige watergangen bieden foerageergebied en vliegroutes aan vleermuizen, zoals de laatvlieger, gewone dwergvleermuis, watervleermuis en meervleermuis.
2.5 Functionele Beschrijving
2.5.1 Landbouw
De grootste productietak in het plangebied is de grondgebonden veehouderij. Verspreid liggend in het plangebied komen nog enkele sierteeltpercelen voor. Ten oosten van de Korte Oostweg liggen nog enkele glastuinbouwbedrijven, deze maken echter geen deel uit van het plangebied. Ondergeschikt aan de hoofdfunctie komt intensieve veehouderij (varkens) als neventak voor.
De onderstaande tabel laat een afname zien van het totaal aantal agrarische bedrijven binnen het plangebied. De kleine toename van het aantal bedrijven met paarden en pony's is te verklaren, gezien de landelijke trend van een toename van het aantal paardenpensions en paardenhouderijen in het landelijk gebied.
Tabel 2.2 Aantal agrarische bedrijven per productietak (voormalige gemeente Alkemade)
landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik | 2007 | 2008 | |
akkerbouw | - | 5 | |
tuinbouw open grond | 59 | 53 | |
tuinbouw onder glas | 120 | 115 | |
tuinbouw overig (bollenbroei) | 46 | 30 | |
graasdieren (rundvee) | 48 | 45 | |
graasdieren (geiten) | 9 | 8 | |
graasdieren (paarden en pony's) | 7 | 10 | |
hokdieren (varkens) | 5 | 5 | |
totaal aantal landbouwbedrijven | 182 | 179 |
Bron : CBS Statline
2.5.2 Recreatie
Het plangebied vormt een recreatief aantrekkelijk fiets- en wandelgebied. Met name het westelijke deel van de gemeente is in recreatief opzicht van belang als stedelijk uitloopgebied voor de Leidse agglomeratie. De recreatieve kwaliteit van het gebied wordt met name bepaald door de belevingswaarde van het vlakke, open weidelandschap met veel wateren (sloten, vaarten en plassen), natuurwaarden en cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals molens.
Door het plangebied lopen twee ANWB-fietsroutes. Aan de recreatieve fiets- en wandelroutes zijn enkele visplekken en picknickplaatsen verbonden. In het plangebied zijn geen ruiterpaden aanwezig.
Zowel de Kagerplassen als het Braassemermeer maken deel uit van doorgaande routes voor de recreatietoervaart. Het Braassemermeer vormt bovendien een schakel in de zogenaamde 'staande-mastenroute', de enige route waarlangs zeilschepen met een staande mast van 30 m binnendoor tussen de delta en het IJsselmeer kunnen varen. Water- en oeverrecreatie vindt verder verspreid plaats langs de Wijde Aa, de Ade en op de Kagerplassen. De vele watergangen zijn grotendeels geschikt voor roeien, kanoën, schaatsen en vissen.
De recreatieve mogelijkheden binnen het plangebied concentreren zich in 4 gebieden.
- 1. Boekhorsterweg in Oude Ade (gedeeltelijk gemeente Teylingen):
Langs de Boekhorsterweg bevindt zich een concentratie van kampeerterreinen, jachthavens en een horecagelegenheid, zoals camping en jachthaven Spijkerboor, camping de Boekhorst, camping 't Haasje en restaurant en zalencentrum de Meerhoeve. - 2. Vennemeer:
Aan het Vennemeer ligt een jachthaven met clubhuis en de Brasserie Vennemeer met een terras aan het water. De jachthaven biedt plaats aan zeil- en motorschepen tot maximaal circa 15 m lang en met een diepgang tot circa 2 m. Verder zijn er vlonders en steigers voor handzame zeilbootjes, rubberboten en zeilplanken. - 3. Koppoel:
Aan de Koppoel liggen meerdere jachthavens, onder andere jachthaven de Koppoel, Marina jachthaven Zoetemelk en zonen, het café de Vergulde Vos en bed & breakfast de Hertog-Inn. - 4. Keverhaven:
Aan de Keverhaven ligt een passantenhaven zonder verdere voorzieningen. De wens is om hier een zeilschool te beginnen.
Recreatieve woonschepen en afzonderlijke zomerhuisjes
In de Oude Ade bij Zevenhuizen is een groot aantal (recreatieve) woonschepen afgemeerd.
Bij het Vennemeer komen ook zomerhuisjes en woonschepen voor. Ook in de Koppoel is een groot aantal woonschepen gelegen. Op enkele oeverlandjes langs de Koppoel worden in de zomerperiode caravans geplaatst. Ten slotte komen verspreid zomerhuisjes voor, vooral bij enkele agrarische bedrijven.
Overige recreatieve voorzieningen
In de Drooggemaakte Akkersloot-, Hertogs- en Blijverspolder bevindt zich een sportpark. Het Ghoybos in het zuiden van het plangebied heeft een beperkte dagrecreatieve functie. Op enkele plaatsen komen (kleinschalige) volkstuinencomplexen voor. Ten slotte worden de verschillende horecagelegenheden genoemd, gekoppeld aan andere recreatieve voorzieningen (jachthaven, campings, etc.).
2.5.3 Wonen
De meeste niet-agrarische woningen bevinden zich in de bebouwingslinten, zoals de Boekhorsterweg, de Zwarteweg en de Poeldijk. Voor een deel zijn dit voormalige agrarische bedrijfswoningen. Op sommigen locaties zijn in het verleden nieuwe niet-agrarische woningen gebouwd.
De toename van het niet-agrarisch wonen (door het beëindigen van agrarische bedrijven) heeft een aantal ruimtelijke consequenties. Het gebruik en het uiterlijk van gebouwen verandert, dat geldt ook voor de tuin en het erf. Schuren die niet meer in gebruik zijn raken in verval als onderhoud (in verband met kosten) achterwege blijft. Typisch agrarische elementen verdwijnen om plaats te maken voor burgervoorzieningen, zoals paardenbakken. Het agrarische karakter van het landelijk gebied verandert daardoor. Daarnaast kunnen nieuwe woonfuncties (in voormalige) boerderijen omliggende agrarische bedrijven in hun ontwikkelingsruimte belemmeren. Een positief aspect van het vestigen van een woonfunctie in een voormalige boerderij is dat de bestaande bebouwing en beplanting veelal in stand blijft c.q. wordt opgeknapt. Met name bij karakteristieke bebouwing is dat van belang.
2.5.4 Niet-agrarisch bedrijven
In bijlage 2 is een lijst opgenomen met de in het plangebied gelegen bedrijven.
De niet-agrarische bedrijven komen verspreid in het plangebied voor. Het betreft aannemers-, sloopwerken- en loonbedrijven, een handelsbedrijf in auto's en motorfietsen, een reparatie- en servicebedrijf, goederenwegvervoerbedrijven, verhuurbedrijf voor machines en werktuigen, verschillende opslagactiviteiten (caravans etc.) en een jachtwerf.
De mate en de aard van milieuhinder van niet-agrarische bedrijven kan in beeld worden gebracht aan de hand van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar opklimmende belasting voor het milieu.
De bedrijven in het plangebied behoren overwegend tot categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2). Het composteringsbedrijf aan de Lange Dwarsweg 5 behoort tot categorie 4+ van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2).
2.5.5 Samenvatting
Het landschap in het plangebied ontleent zijn waarden vooral aan het grotendeels open en aaneengesloten graslandgebied (veenweidegebied, droogmakerij), de kenmerkende hoogteverschillen tussen polders en droogmakerijen, en aan sloten-, kavel- en wegenpatronen. De landschapsstructuur hangt samen met het agrarisch gebruik van de gronden.
De natuurwaarden in het plangebied betreffen vooral sloten en oevers met vegetaties van vochtige, relatief voedselarme milieus en gebieden met een hoge dichtheid aan weidevogels en overwinteraars. Daarnaast zijn de ecologische relaties met het aangrenzende weide- en plassengebied van de Kaag van belang, alsmede water en oevers van de Wijde Aa. Ook deze waarden zijn onlosmakelijk verbonden met de abiotische omstandigheden.
Vanwege de belangrijke landschappelijke en natuurwaarden is het plangebied voorts aantrekkelijk voor verschillende vormen van recreatie. Deze recreatieve betekenis hangt vooral samen met de mogelijkheden die het gebied biedt voor watersport, wandelen en fietsen. De recreatiefunctie vormt een belangrijke economische pijler van het gebied. Behoud en ontwikkeling van de recreatieve functie is daarom gewenst, mede als bron voor neveninkomsten voor veehouderijbedrijven in kwetsbare gebieden.
Hoofdstuk 3 Welk Beleid Geldt Er?
3.1 Inleiding
De gemeente heeft ervoor gekozen om het beleid voor het gehele buitengebied op elkaar af te stemmen. Het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude dat voor de gemeentelijke herindeling is opgesteld dient hierbij als uitgangspunt. Dit plan geeft een ruimtelijke visie en bijbehorende uitgangspunten voor de ontwikkeling van het buitengebied. Het plan is echter nog niet opgesteld conform de eisen van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook zijn na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan buitengebied Jacobswoude de provinciale structuurvisie en verordening Ruimte vastgesteld.
Dit betekent voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West dat:
- de planuitgangspunten uit de vigerende plannen die nog steeds actueel zijn weer worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan;
- bezien moet worden op welke wijze de beleidsuitgangspunten uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude vertaald kunnen worden naar het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West;
- waar het beleid geactualiseerd dient te worden vanwege nieuwe (hoger) overheidsbeleid.
Om het bovenstaande uit te kunnen werken is eerst inzicht nodig in de inhoud van de vigerende bestemmingsplannen en het nieuwe (hoger) overheidsbeleid.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de beleidsuitgangspunten uit de vigerende bestemmingsplannen en uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Tevens wordt een overzicht gegeven van nieuw (hoger) overheidsbeleid voor het buitengebied van Kaag en Braassem West. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:
- regionaal beleid: dit beleid geeft een ontwikkelingsrichting van het plangebied in een grotere context en op hoofdlijnen weer. Dit beleid is vastgesteld door de gemeenteraad en vormt dan ook het beleidskader voor nieuw op te stellen gemeentelijke ruimtelijke plannen;
- provinciaal beleid: in de structuurvisie wordt door de provincie aangegeven welke visie zij hebben op het landelijk gebied. Gemeenten dienen in hun beleidsdocumenten aan te geven op welke wijze zij met het provinciaal belang rekening hebben gehouden. Indien goed gemotiveerd is het mogelijk van het provinciaal beleid af te wijken. Dit geldt echter niet voor de regels die zijn vastgelegd in de provinciale verordening, die zijn bindend en dienen in het bestemmingsplan te worden vertaald;
- gemeentelijk beleid: het bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het gemeentelijk beleid. Sectoraal gemeentelijk beleid wordt doorvertaald in het bestemmingsplan. De gemeenteraad kan uiteraard beleid gewijzigd vaststellen indien daar aanleiding toe is;
- gemeentelijk sectoraal beleid: in het sectorale beleid wordt aangeven welk beleid er geldt ten aanzien van sectorale aspecten zoals water, natuur en recreatie. Dit beleid op onderdelen, dat door de gemeenteraad is vastgesteld dient een vertaling te krijgen in het bestemmingsplan. Uiteraard staat het de gemeenteraad vrij om in het kader van het bestemmingsplan hier anders over te beslissen.
3.2 Gemeentelijk Beleid
3.2.1 Alkemade Landelijk Gebied West (vastgesteld in juli 2002)
Het bestemmingsplan Landelijk Gebied West omvat het buitengebied van de voormalige gemeente Alkemade ten westen van de kern Rijpwetering.
Zonering
In het bestemmingsplan is het betreffende plangebied in drie deelgebieden opgedeeld, waarover het volgende is opgenomen.
Figuur 3.1 Uitsnede zoneringskaart bp Alkemade Landelijk Gebied West
Deelgebied 1: Primair agrarisch gebied, gelegen ten oosten van de kern Oude Ade en het Hertogspark in Rijpwetering:
- het grondgebruik wordt hier voor een belangrijk deel bepaald door de tuinbouw en volkstuinen;
- de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn zeer beperkt. Verschillende agrarische ontwikkelingen kunnen hier plaatsvinden. Bovendien speelt mee dat dit deelgebied is gelegen tussen de bebouwing van Oud-Ade en Rijpwetering. Het karakter van het gebied wordt sterk door deze bebouwing en het sportpark bepaald.
Deelgebied 2: gebieden met waterstaatkundige, recreatieve en natuur- en landschapswaarden, de grotere wateren langs de randen van het plangebied (Koppoel en Vennemeer) en de oevers:
- gebieden die gecombineerde functies vervullen, die in onderlinge samenhang bepalend zijn voor het beleid;
- de waterstaatkundige functie is vanwege de grote belangen primair;
- wat betreft de recreatieve waarde gaat het met name om het gebruik voor de recreatievaart;
- de natuurwaarden hebben vooral betrekking op de vegetatie van de oevers en de betekenis voor wintervogels, naast het belang als verbindingszone.
Deelgebied 3: Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden, het gehele plangebied met uitzondering van de deelgebieden 1 en 2:
- in het grootste deel van deze zone is de grondgebonden veehouderij de enige agrarische grondgebruiksvorm met ontwikkelingsperspectief;
- de ecologische waarde van dit deelgebied is groot;
- de grondgebonden veehouderij is de productietak bij uitstek die kan bijdragen aan behoud en herstel van de kenmerkende natuur- en landschapswaarden van het (veen)weidegebied;
- in een klein deel van deze zone komen thans op een beperkte oppervlakte andere grondgebruiksvormen voor (tuinbouw op open grond);
- in dit deelgebied kunnen zich recreatieve functies, zoals wandelen, fietsen en kleinschalige verblijfsrecreatie, optimaal ontwikkelen, verweven met agrarische bedrijfsvoering (grondgebonden veehouderij). Dergelijke ontwikkelingen mogen echter geen belemmeringen vormen voor de agrarische hoofdfunctie en ook geen schade toebrengen aan natuur, landschap en milieukwaliteit;
- op beperkte schaal kunnen zich ook nog andere functies ontwikkelen. In dat kader wordt gedacht aan woonfuncties en bedrijven in de lagere hindercategorieën, die gebruikmaken van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen of worden gecombineerd met (in casu) grondgebonden veehouderij.
3.2.2 Alkemade Landelijk Gebied Oost Plus (vastgesteld in 1998)
Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost Plus omvat het buitengebied van de voormalige gemeente Alkemade ten oosten van de kern Rijpwetering, alsmede het gebied aan de Kagerplassen.
Figuur 3.2 Uitsnede zoneringskaart bp Landelijk Gebied Oost Plus
In het bestemmingsplan is het gebied opgedeeld in twee zones:
- 1. Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden:
- de grondgebonden veehouderij (rundveehouderij) is hier de enige gebruiksvorm met ontwikkelingsperspectief. Tevens de enige productietak die kan bijdragen aan behoud en herstel van de kenmerkende natuur- en landschapswaarden (ook het cultuurhistorisch waardevolle weidelandschap);
- dempen van sloten en ruwvoederteelt aan aanlegvergunning gekoppeld om het waardevolle weidevogelgebied en sloot- en oevervegetaties te beschermen;
- ontwikkeling van kleinschalige verblijfsrecreatieve functies (kamperen bij de boer, bed & breakfast), bij grondgebonden rundveehouderijbedrijven;
- verblijfsaccommodaties in de vorm van zomerhuizen en permanente ligplaatsen voor woonschepen en pleziervaartuigen worden aan de kwetsbare oevers langs het water aan de noordzijde en in de noordwesthoek van het plangebied als niet passend ervaren;
- in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen worden nieuwe functies zoals wonen en bedrijven in de lagere hindercategorieën toegestaan.
- 2. Gebied met primair natuur- en landschapswaarden:
- het betreft hier stabiliteit behoevende functies zoals water/plassen (onder andere Wijde Aa, Ade en Kagerplassen), oevers en moerasbos, alsmede een klein oppervlakte grasland;
- agrarisch en recreatief medegebruik (onder andere watersport) zijn hier mogelijk;
- ingrepen die de natuur- en landschapswaarden schade toebrengen, zijn hier verboden (slootdemping, ruwvoederteelt en aantasting van oeverlanden).
3.2.3 Bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude (vastgesteld 2008)
Het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Jacobswoude is nog zeer recent vastgesteld. In dit bestemmingsplan is beleid opgenomen ten aanzien van de bescherming van waarden, de ontwikkelingen in de agrarische sector alsmede voor niet-agrarische functies. Om het beleid binnen de nieuwe gevormde gemeente Kaag en Braassem op elkaar af te stemmen is ervoor gekozen beleidsmatig zoveel mogelijk aan te sluiten bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Jacobswoude met uitzondering van de kernen Hoogmade, Woubrugge, Rijnsaterwoude en Leimuiden.
Figuur 3.3. Uitsnede zoneringskaart bp Jacobswoude
In het bestemmingsplan is de volgende zonering opgenomen.
- 1. Zone AO: Agrarisch gebied met waardevolle openheid:
- a. deze zone omvat het grootste deel van het plangebied;
- b. grootschalig, weids agrarisch gebied door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders;
- c. deze zone wordt gekenmerkt door divers agrarisch grondgebruik (met name akkerbouw en vollegrondstuinbouw) en landschappelijke openheid;
- d. het gebied wordt op rationele wijze doorsneden door diverse wegen, wateren en lintbebouwing (Rijnsaterwoude en langs de Drecht en Woubrugge);
- e. zoveel mogelijk ruimte aan ontwikkeling van grondgebonden landbouw, vormt randvoorwaarde voor behoud openheid;
- f. nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk;
- g. behoud en ontwikkeling recreatieve functie binnen de agrarische bestemming.
- 2. Zone ALN: Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden:
- a. deze zone omvat het gebied ten zuiden van de Kerkweg, ten zuiden van het Braassemermeer en delen van de Wijde Aa;
- b. bestaat uit polders die deel uitmaken van het veenweidelandschap en de weidegebieden uit een deel van de polder Oudendijk, de Zwetpolder en een deel van de Polder Vierambacht;
- c. deze zone wordt gekenmerkt door een mix van agrarische, landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;
- d. de openheid en het verkavelingspatroon vormen de belangrijkste landschappelijke kenmerken, de natuurwaarden bestaan uit de aanwezigheid van weidevogels, oever- en slootvegetaties;
- e. behoud en ontwikkeling grondgebonden veehouderij in combinatie met ontwikkeling van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
- f. agrarische activiteiten afweegbaar vanwege mogelijke bedreiging voor natuur- en landschapswaarden.
- 3. Zone AGL: Agrarisch gebied, glastuinbouw:
- a. deze zone betreft het glastuinbouwgebied ten westen van Woubrugge.
- 4. Zone N: Gebied met natuurwaarden:
- a. deze zone beslaat de bestaande natuurgebieden langs de Wijde Aa en de Braassemermeer;
- b. betreft voornamelijk de oevers, inclusief een aantal eilandjes. Hier komen onder meer extensief beheerde weilanden (onder meer hooilanden), oeverlandjes, rietvelden, moerasbossen en stukken dijk met ruigte voor;
- c. gebieden zijn tevens van belang voor de waterrecreatie in de vorm van enkele jachthavens/aanlegvoorzieningen;
- d. beleid uitsluitend gericht op de functie natuur;
- e. ingrepen met een nadelig effect op de functie natuur worden niet toegestaan.
- 5. Zone Westerdijk:
- a. deze zone betreft het bebouwingslint Westerdijk;
- b. gelegen binnen de rode contour;
- c. sterk gemengde functies (wonen, kleinschalige bedrijvigheid, jachtwerven, agrarische bedrijven tot industriële bedrijvigheid;
- d. beleid gericht op afbouwen grootschalige bedrijvigheid;
- e. combineren van kleinschalige bedrijven gericht op watersport en dag- en verblijfsrecreatie met wonen.
- 6. Zone Drechtoevers:
- a. deze zone beslaat de zone rond de Drecht tussen Leimuiden en Bilderdam, inclusief de bijbehorende oevers en bebouwing;
- b. een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint aan weerszijde van de Drecht;
- c. naast de cultuurhistorische waarde van het gebied, herbergen de oeverlanden ook natuurwaarden;
- d. bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit burgerwoningen waartussen zich de oeverlanden bevinden;
- e. beleid is sterk conserverend en gericht op behoud van cultuurhistorische en natuurwaarden.
3.2.4 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (vastgesteld 12 december 2011)
De gemeente Kaag en Braassem staat de komende jaren voor een aantal omvangrijke en complexe vraagstukken. Zo neemt de vergrijzing en ontgroening steeds grotere vormen aan met als gevolg het verdwijnen van draagvlak voor voorzieningen. Ook verandert het landschap onder druk van infrastructuur en verstedelijking. Dit soort vraagstukken vraagt om een heldere visie. Tegelijkertijd doen zich kansen voor die benut kunnen worden. Zo kenmerkt de gemeente Kaag en Braassem zich door een enorme rijkdom aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden en is de ligging in het Hollandse Plassengebied uniek. Het doel van het opstellen van deze Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie is, om de vraagstukken en kansen integraal in beeld te brengen en te gebruiken als bouwstenen voor een helder toekomstperspectief.
In de Maatschappelijke Ruimtelijke structuurvisie komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde.
Visie op het landschap
het landschap wordt gekenmerkt door zijn openheid. Het open agrarisch landschap kan uitsluitend behouden blijven als dit hoofdzakelijk in gebruik blijft als landbouwgrond. Bebouwing wordt beperkt tot bouwvlakken, daarbuiten mag niet worden gebouwd. Ook paardenbakken dienen binnen het bouwvlak te liggen. Met een 'aanlegvergunningenstelsel' (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) wordt de bescherming van de gronden buiten de bouwvlakken gewaarborgd. Vanuit de MRSV is gesteld dat opslag op agrarische gronden buiten bouwvlakken is verboden. Tevens is het afmeren van boten verboden, op de gebruikelijke uitzonderingen na. Op de waterbestemmingen wordt een beschermende waarde gelegd in verband met de bescherming van de oevers en natuurwaarden.
Elk agrarisch bouwkavel krijgt in het bestemmingsplan uitbreidingsruimte, een en ander in overleg en afhankelijk van de resterende ruimte op het huidige bouwvlak. De landbouw heeft in de diepe droogmakerijen nog toekomst. De kavels zijn groot en er zijn voldoende mogelijkheden voor schaalvergroting. De omstandigheden in de veenpolders zijn voor de agrarische sector een stuk minder voordelig vanwege de hoge waterstanden. Het gebied is cultuurhistorisch zeer waardevol, behoud van het kavel- en slotenpatroon staat hier voorop. Verbreding van de agrarische sector kan zorgen voor een goede mix tussen natuurbeheer, recreatie en landbouw.
Voor de plassen en meren in Kaag en Braassem wordt ingezet op een verdere profilering. Enerzijds het meer verstedelijkte, drukke Braassemermeer, anderzijds de meer rustige en natuur- en landschapsgeoriënteerde plassen zoals Hanepoel, Kiekpoel en de Drecht.
Economische zaken
Glastuinbouw krijgt van de gemeente de ruimte om uit te groeien tot innovator in relatie tot duurzaamheid, recreatie en wonen. Kaag en Braassem zet zich proactief in voor het zoeken naar en creëren van ruimte voor intensivering van glastuinbouwgebieden in Roelofarendsveen, Nieuwe Wetering, Oude Wetering en Woubrugge.
Kaag en Braassem zet zich de komende jaren in voor het versterken van de woon-werkbalans door het (planologisch) stimuleren van kansrijke economieën met als doelstelling meer arbeidsplaatsen per woning. Het platteland krijgt de ruimte om in te spelen op dagrecreatie en kleinschalige recreatie. Zo kan de agrarische sector zich economisch versterken.
Recreatie en Toerisme
Kaag en Braassem geeft de agrariërs in het buitengebied graag de ruimte om in te spelen op dagrecreatieve en kleinschalige verblijfsrecreatie. In het bijzonder de bedrijven langs de recreatieve hoofdstructuur Does, Wijde Aa, Braassemermeer, Leidse vaart en Drecht.
Kaag en Braassem zet in op uitbreiding en intensivering van recreatie bij en in aansluiting op bestaande concentraties bebouwing langs de oevers van de plassen, zoals bij het Vennemeer, Kaag en Rijpwetering. Door bewust te kiezen voor intensivering van de recreatieve activiteiten waar dit mogelijk is, kan het overige veenpolderlandschap worden behouden voor extensieve vormen van recreatie.
Kaag en Braassem zet in op het creëren van voorzieningen voor de watersporter/recreant door onder andere het integraal ontwikkelen en onderhouden van passantenplaatsen, recreatieplekken langs het water en het toegankelijk maken van en het vergroten van de interactie tussen water en land.
Kaag en Braassem zet in op een aantrekkelijke stadsrandzone door ruimte te bieden aan recreatieve bedrijvigheid. Er wordt gestreefd naar goede cultuurhistorische en recreatieve informatievoorziening, goede bereikbaarheid en toegankelijkheid tussen stad en land door onder andere de aanleg van nieuwe fietspaden.
Een belangrijke impuls hiervoor kan het ontwikkelen van natuur-/recreatiegebieden zijn. Het gaat hier dan vooral om de agrarisch minder aantrekkelijke gebieden, zoals bijvoorbeeld de Leendert de Boerspolder. In het veenpolderlandschap zullen deze natuur-/recreatiegebieden vooral gericht zijn op natuur met extensieve recreatie. Aansluitend aan stedelijke gebieden/dorpen zijn ze juist meer gericht op recreatie en de daarbij behorende voorzieningen, zoals restaurant en parkeergelegenheid. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Ghoybos.
De gemeente zet in het buitengebied in op kleinschalige recreatieve bestemmingen.
Duurzaamheid
De gemeente maakt de keuze om op het gebied van duurzaamheid trendvolgend te zijn. Dat betekent dat Kaag en Braassem een veilige een duurzame leefomgeving voor haar inwoners wenst te zijn, maar zonder vooruit te lopen op vernieuwende maatregelen, technieken en/of investeringen op gebied van duurzaamheid. Onlangs is in overleg met andere gemeenten in de regio een Duurzaamheidsagenda opgesteld.
Binnen de gemeente willen mensen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. De gemeente Kaag en Braassem bevindt zich echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Denk aan weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten. Deze zijn zo op elkaar afgestemd en geregeld, dat ze zo min mogelijk gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt ervoor dat dit ook zo blijft. Dat betekent dat de gemeente aandacht heeft voor luchtkwaliteit en geur, geluid en verkeer, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, bedrijfsactiviteiten, goede bodemkwaliteit (geschikt om op te wonen) en eenvoudige toegang tot informatie hierover. De gemeente past dit toe bij het opstellen van nieuw beleid en de handhaving van bestaand beleid.
De gemeente zet in op een duurzame, schone, gezonde en groene omgeving waarin het goed en veilig leven is. De gemeente wil haar leefomgeving duurzaam inrichten. Dat geldt zowel voor nieuw te ontwikkelen gebieden, als voor herstructureringen. Om dat te bereiken moet duurzaamheid vanaf het eerste moment in het planproces op de agenda staan. De gemeente streeft ernaar om nieuw te ontwikkelen gebieden zo duurzaam mogelijk in te richten. Waar de gemeente zelf initiatiefnemer is, is dat het uitgangspunt. Waar private partijen initiatiefnemer zijn, probeert de gemeente deze partijen uit te nodigen ook deze werkwijze te hanteren. Bij gefaseerde ontwikkeling bekijkt de gemeente voor iedere fase opnieuw of er weer nieuwe kansen op gebied van duurzaamheid zijn. De uitgangspunten voor een duurzame inrichting staan in het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Zuid-Holland (vastgesteld 2 juli 2010, 1e herziening 23 februari 2011, actualisatie 2011 29 februari 2012)
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie.
De provincie Zuid-Holland wil dat de afwisseling in landschappen en de kenmerkende waardevolle landschappen behouden blijven. Op grond van de verschillen in bodem, ontstaansgeschiedenis, het huidige gebruik en de verschijningsvorm is een onderscheid gemaakt. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld de identiteit van gebieden versterken door oude verkavelingspatronen zichtbaar te maken. Op de kwaliteitskaart is een verzameling van kenmerkende landschapselementen aangegeven die in veel van de landschappen het beeld mede bepalen. Voor het plangebied betreft het de volgende landschappen.
- 1. Droogmakerijenlandschap:
droogmakerijen zijn ontstaan door (delen van) meren en plassen in het veengebied te bedijken en leeg te malen. Het landschap is visueel open, met een regelmatig, bedacht patroon van weiden en akkers en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. - 2. Veenweidelandschap:
karakteristiek zijn de verschillende (regelmatige) verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten met hoog waterpeil en de aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide) vogels, en hier en daar rietlanden en moeras.
Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief:
- te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven;
- te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief toeristische kwaliteit van het landelijk gebied.
Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed. Beide zijn weergegeven op de kwaliteitskaart.
- 1. Cultureel erfgoed kroonjuweel:
gebieden binnen de topgebieden cultureel erfgoed waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek. - 2. Cultureel erfgoed topgebied:
gebieden waar cultuurhistorische en landschappelijke waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit.
Verder het bebouwingslint van Zevenhuizen en een deel van Oude Ade aangegeven als:
- 3. Dijk met (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint:
aanduiding voor landschappelijk waardevolle en/of cultuurhistorisch waardevolle aaneengesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken. In bebouwingslinten is alleen incidentele toevoeging van bebouwing mogelijk, onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt.
Figuur 3.4 Uitsnede kwaliteitskaart
Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied als volgt aangewezen:
- 1. Agrarisch gebied-inspelen op verbinding stad en land:
- a. landelijk gebied in de stedelijke invloedssfeer met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een overwegend agrarische functie, verspreid gelegen natuurwaarden en bebouwingslinten;
- b. stimuleren van verbrede landbouw: naast voedselproductie zal de ondernemer andere diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in deze gebieden beperkter is;
- c. kansrijke mogelijkheden voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of geconfronteerd worden met ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg;
- d. ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap.
- 2. Natuurgebied:
- a. gebied/verbinding met als hoofdfunctie natuur;
- b. recreatief medegebruik mogelijk, mits niet in strijd met de hoofdfunctie.
- 3. Verblijfsrecreatiegebied:
- a. gebied met hoofdfunctie verblijfsrecreatie (campings, bungalowparken en dergelijke).
- 4. Provinciaal landschap:
- a. openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
- b. herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit;
- c. duurzaam waterbeheer door minimale verdroging van veengebieden en inrichting van waterbergingsgebieden;
- d. bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (Topgebied en Kroonjuweel).
Figuur 3.5 Uitsnede functiekaart
De provincie heeft in de structuurvisie tevens haar doelstellingen ten aanzien van de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur is beschermd door een 'nee, tenzij-beleid'. In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden.
Weidevogelgebieden en overige natuurwaarden
Ook buiten de bestaande natuur(gebieden) zijn er veel natuurwaarden in het landelijk gebied. Vaak zijn die kleinschaliger of hangen ze samen met een andere functie in het gebied, zoals weidevogels in het weidelandschap. De grondgebonden veehouderij speelt hierbij een belangrijke rol. Ook deze waarden zijn belangrijk en moeten door gemeenten beschermd worden.
Voor een uitsnede van de kaart van de EHS wordt verwezen naar paragraaf 2.4.
3.3.2 Verordening Ruimte (vastgesteld 2 juli 2010, 1e herziening 23 februari 2011, actualisatie 2011 29 februari 2012)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Regels voor het gebied buiten bebouwingscontouren
Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:
- 1. ruimte voor ruimte: ter verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Er moet een substantiële vermindering van bebouwing ontstaan. In ruil voor de gesloopte bebouwing mogen woningen worden gebouwd;
- 2. nieuwe landgoederen: ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd; niet in Ecologische Hoofdstructuur, maar wel in nog niet gerealiseerde Ecologische verbindingszone; minimaal 5 ha, waarvan 90% voor publiek toegankelijk;
- 3. niet-agrarische functies (waaronder woningen) in vrijkomende agrarische bebouwing: geen belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven; binnen bestaande bebouwing; geringe verkeersaantrekkende werking; beperkte uitbreiding bebouwing slechts mogelijk voor zorgfuncties;
- 4. woningen in bebouwingslinten na sloop bestaande bebouwing;
- 5. eenmalige uitbreiding bestaande niet-agrarische functies met ten hoogste 10%;
- 6. eenmalige uitbreiding agrarisch aanverwante bedrijven met ten hoogste 10%; of 30% indien verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en maatregelen worden getroffen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- 7. geen maximale inhoudsmaat burgerwoningen;
- 8. geen nieuwe (bedrijfs)woningen bij niet-agrarisch bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven en niet volwaardige agrarische bedrijven.
Nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve functies buiten bebouwingscontouren is toegestaan voor:
- kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van een gebied;
- recreatiewoningen binnen gebieden voor verblijfsrecreatie.
Agrarische bedrijven
In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:
- agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 ha;
- nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
- voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal een bedrijfswoning toegestaan of het aantal dat reeds is vergund;
- nieuwe intensieve veehouderijen zijn uitgesloten;
- nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven is een oppervlak van 2 ha aan kassen toegestaan;
- nieuwvestiging van boom- en sierteeltbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven is een oppervlak van 300 m² aan kassen toegestaan;
- nevenfuncties zoals zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen zijn onder voorwaarden bij agrarische bedrijven toegestaan.
Ecologische Hoofdstructuur
- Bestemmingsplannen dienen de bestaande natuurgebieden te beschermen tegen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
- Bestemmingsplannen voor de gronden die zijn aangewezen als zoekgebied wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
Nationale en provinciale landschappen
- Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de begrenzing van het nationale landschap Groene Hart mogen alleen ontwikkelingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van deze gebieden behouden of versterken. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt onderbouwd op welke wijze of met welke maatregelen de kernkwaliteiten kunnen worden behouden of versterkt.
- Bestemmingsplan voor gronden die gelegen zijn binnen de begrenzing van het Groene Hart, provinciale landschappen en nationale landschappen moeten een beeldkwaliteitsparagraaf bevatten. De toelichting moet ten minste een verantwoording bevatten van de mate waarin nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies aansluiten bij genoemde aspecten en de wijze van inpassing in de wijdere omgeving.
Molenbiotoop
- Bestemmingsplannen voor gronden binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens zoals aangeduid op kaart 11, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen.
- Oprichten van nieuwe bebouwing binnen een molenbiotoop is mogelijk indien de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt is of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zich op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
3.3.3 Agenda Landbouw (26 januari 2011)
Met deze Agenda Landbouw geeft de Provincie Zuid-Holland de aanzet voor een provinciaal landbouwbeleidskader tot 2025. De provincie doet met de Agenda tevens voorstellen voor een aantal maatregelen op korte termijn en biedt een stimuleringsprogramma aan. De maatregelen zijn met name gericht op versterking van de landbouwstructuur en richten zich vooral op het gebied van ruimtelijke ordening. De Agenda richt zich op de grondgebonden landbouw, die voor het overgrote deel kan worden gevat onder de deelgebieden melkveehouderij en akkerbouw.
Het plangebied is gelegen in de zones:
- landbouw onder invloed van de stad (blauw);
- landbouwgebieden met een opgave (oranje).
Figuur 3.7 Uitsnede Agenda Landbouw kaart 3 'Afbakening van de agrarische landschappen'
Landbouw onder invloed van de stad
Het westelijke deel van het plangebied valt onder deze zone. Deze gebieden hebben een hoge prioriteit om de regionale markt te gebruiken voor de afzet van (specialistische) producten en diensten. Het landschap bij de stad is de ruimte waarin recreatie, cultuurhistorie, biodiversiteit en landbouw elkaar ontmoeten. De nabijheid van een grote stedelijke markt biedt specifieke kansen en uitdagingen voor de ontwikkeling van de landbouw.
Beleidslijnen zijn:
- Ruimte bieden voor bouwpercelen (bouwsteden) van maximaal 2 ha.
Ook in agrarische gebieden bij de stad is schaalvergroting mogelijk. Een bouwstede van twee hectare volstaat ruimschoots voor bedrijven van ongeveer 200 melkkoeien, de benodigde machineloodsen en een bedrijfswoning. Deze maat verhindert aan de andere kant de komst van extreem grote gebouwen als megastallen. Bij deze maatvoering wordt inpassing van gebouwen in het landschap mogelijk geacht binnen de kaders van de gebiedsprofielen Ruimtelijke Kwaliteit en regioprofielen (kroonjuwelen en topgebieden) Cultuurhistorie. - Dempen van dwarssloten vergunningvrij maken voor aspect landschap.
Dwarssloten leiden tot meer arbeid bij het maaien en tot meer transportbewegingen in de weilanden. Voor het in stand houden van de landschappelijke kernkwaliteiten zijn de dwarssloten niet essentieel. Op dit moment is volgens de landschapsverordening VBNL een ontheffing nodig voor slootdempingen in verbodsgebieden. Voor dwarssloten zal deze ontheffing niet langer vereist zijn. Dit doet niets af aan de vereiste van andere vergunningen of ontheffingen (bijvoorbeeld vanuit de Keur van het Waterschap of voor gebruik van bepaalde materialen).
Landbouwgebieden met een opgave
Het oostelijke deel van het plangebied valt onder deze zone. Dit zijn gebieden waar de huidige of toekomstige omstandigheden zullen leiden tot lagere productiviteit en rendabiliteit. In de veenweidegebieden komt dit door het voortdurend blijven dalen van de bodem. In de droogmakerijen vormt het grondwater een bedreiging. Het grondwater dient weggepompt te worden naar het boezemsysteem om de polder droog te houden, hetgeen leidt tot verzilting van de bodem. Voor de 'landbouwgebieden met een opgave' ligt er een transformatieopgave. Deze transformatie kan een andere vorm van landbouw inhouden (meer rendement), maar ook een overgang naar andere functies.
Beleidslijnen zijn:
- ruimte bieden voor bouwpercelen (bouwsteden) van maximaal 2 ha;
- vanuit dezelfde gedachte als voor Landbouw onder invloed van de stad;
- dempen van dwarssloten vergunningvrij maken voor aspect landschap;
- vanuit dezelfde gedachte als voor Landbouw onder invloed van de stad.
In de Agenda landbouw zijn regels opgenomen ten aanzien van de teelt van maïs/ruwvoeder. De provincie regelt:
- a. (oranje) voor de kwetsbare veenweidegebieden zoals opgenomen op de Maïs/ruwvoederkaart Provinciale Structuurvisie dat 0% maïs/ruwvoeder is toegestaan, teneinde de bodemdaling tegen te gaan;
- b. (geel) voor de overige (minder kwetsbare) veengebieden alsmede landgoederenlandschap zoals aangeduid op de kwaliteitskaart van de PSV mag op maximaal 20% van de bedrijfsoppervlakte ruwvoerteelt plaatsvinden. Dit percentage wordt gesteld om landschappelijke redenen, natuurwaarden (weidevogels) en een (beperkt) positief effect op nog aanwezige bodemoxidatie. Gemeenten kunnen een uitzondering maken voor ondernemers in kwetsbare gebieden die aan kunnen tonen dat de teelt op zodanige wijze plaatsvindt dat dit geen invloed heeft op de bodemdaling.
Figuur 3.8 Uitsnede Agenda Landbouw kaart 4 'Maïs en ruwvoederteelt'
3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Rijn en Veenstreek (februari 2010)
De visie van het landschapsontwikkelingsplan (LOP) zal inclusief het uitvoeringsplan worden vastgesteld door de vijf gemeenteraden (Alkemade, Alphen aan den Rijn, Jacobswoude, Nieuwkoop en Rijnwoude). Daarna vormt het plan een beleidskader om bestaande waarden te behouden en nieuwe ontwikkelingen aan te toetsen. Voor nieuwe ontwikkelingen geeft het LOP ook streefbeelden. Voor nieuwe ontwikkelingen stelt het plan randvoorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan vormt daardoor een aanvulling op structuurvisies en bestemmingsplannen die aangeven welke functies, waar gewenst zijn.
Het westelijke deel van het plangebied is in het LOP aangeduid als Waterrijk veenweidegebied, met de volgende visie:
- behouden open veenweidegebied met grillige verkaveling en weidevogelkwaliteiten;
- behouden groot aantal molens en karakteristieke dorpsgezichten.
Het oostelijk deel van het plangebied is in het LOP aangeduid als Grootschalige droogmakerijen, met de volgende visie:
- behouden robuuste landbouwgebieden met open karakter en rationele verkaveling;
- behouden herkenbare markante hoogteverschillen tussen laag gelegen droogmakerijen en hoger gelegen veengronden of bebouwingslinten;
- inpassen (agrarische) bedrijven met goede erfbeplantingen.
De plassen zijn in een aparte zone opgenomen, met de visie:
- verbeteren openbare toegankelijkheid en natuurwaarden oevers en uitzicht op het water.
3.3.5 Regionale Structuurvisie 2010-2020 Holland Rijnland
In deze Regionale StructuurVisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke
ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie wordt voor het veenweidegebied waar het plangebied deel van uitmaakt de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- kernkwaliteiten behouden en versterken en hierop nieuwe ontwikkelingen afstemmen;
- de veehouderij is de drager van het open landschap;
- planologische zekerheid bieden aan de veehouderij, die de drager is van het open landschap;
- mogelijkheden bieden voor herstructurering, schaalvergroting en/of verbreding van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij de openheid en het karakter van het Groene Hart gewaarborgd blijft;
- ruimte bieden voor uitbreiding recreatie en (agro-)toerisme;
- het landelijk gebied bereikbaar maken via langzaamverkeersroutes en OV;
- de Grote Polder blijft open;
- investeren in de ecologische verbindingszones binnen het gebied Duin, Horst en Weide (van de zee, via de horsten naar het veenweidegebied en Bentwoud);
- realisatie van de recreatieve verbindingen vanuit de stad naar en binnen de gebieden Duin, Horst en Weide en Leidse Ommelanden;
- kleinschalige toevoeging van woningbouw;
- concentratie van woningbouw in Braassemerland door transformatie van (een deel van het) glas naar woningen.
3.4 Gemeentelijk Sectoraal Beleid
3.4.1 Nota recreatie en toerisme 2009
De gemeente Kaag en Braassem ziet veel perspectief in recreatie en toerisme. De elf kernen van de gemeente Kaag en Braassem liggen midden in het groene hart. Het Braassemermeer en de Kagerplassen hebben van oudsher al een watersportfunctie en de veenweidegebieden westelijk van de A4 zijn uitermate geliefd bij wandelaars en fietsers. Het gebied heeft dus een kansrijke uitgangssituatie op het gebied van recreatie en toerisme.
In het rapport worden de belangrijkste onderzoekscomponenten beschreven en het rapport geeft een visie op de ontwikkelingsrichting van toerisme en recreatie in Kaag en Braassem. Het toetsingskader biedt concrete handvatten voor (particuliere) initiatieven. De visie is een verbreding van de in 2006 geschreven Nota Recreatie en Toerisme voor de (voormalige) gemeente Alkemade.
3.4.2 Welstandsnota
In 2009 zijn de gemeenten Alkemade en Jacobswoude samengegaan in de nieuwe gemeente Kaag en Braassem. Door deze samenvoeging moeten diverse beleidsdocumenten samengevoegd en geharmoniseerd worden. Zo ook het welstandsbeleid. Omdat Alkemade wel welstandsbeleid had en Jacobswoude niet, heeft de raad van gemeente Kaag en Braassem op 29 juni 2009 besloten het hele grondgebied van Kaag en Braassem vrij te stellen van welstandsbeleid, behalve monumenten en beschermde dorpsgezichten. Kaag en Braassem beschikt over 63 rijksmonumenten, 97 gemeentelijke monumenten en 4 beschermde dorpsgezichten (te weten delen van Kaag, Oude Wetering, Roelofarendsveen en Rijpwetering). Met een specifiek welstandsbeleid voor beschermde dorpsgezichten en monumenten streeft de gemeente naar behoud van het cultuurhistorisch en landschappelijk karakter.
3.4.3 Paardenhouderijen
Zowel de voormalige gemeente Alkemade als Jacobswoude hebben een beleidsnotitie opgesteld omtrent paardenhouderijen. In toenemende mate worden in de gemeente particuliere en (semi)bedrijfsmatige hippische voorzieningen, onder andere in de vorm van paardenbakken, aangelegd. Gebleken is dat er onduidelijkheid bestaat over regelgeving in verband met de toelaatbaarheid van deze voorzieningen. Wel gelden er milieuregels en afstandseisen (gemeten vanaf het dierenverblijf) tot aan woningen van derden.
Voor het behoud van het unieke veenweidegebied en haar lintstructuur met monumentale bebouwing is een vitale, sterke agrarische sector gewenst. Voor het ontstaan van sterke agrarische bedrijven zal er niet alleen schaalvergroting moeten plaatsvinden, maar ook een verbreding van activiteiten onder bedrijven die niet kunnen vergroten. In het kader van deze verbreding is de paardenhouderij een optie die steeds meer boeren kiezen.
Een uitbreiding van de recreatieve voorzieningen in het buitengebied is een tweede belangrijke impuls voor het veenweidegebied. Naast de recreatieve paardenactiviteiten van boeren gaan ook steeds meer particulieren over tot het houden van paarden. De gemeente wil dit stimuleren, maar ook reguleren ter voorkoming van verrommeling van de ruimte. De bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen kan namelijk een behoorlijk negatieve invloed hebben op het landschap. Tevens dient het aantal paarden per woning beperkt te blijven, zodat er geen sprake is van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer.
3.4.4 Beroep-aan-huis
Aanleiding van deze notitie is de fusie van gemeente Alkemade en Jacobswoude op 1 januari 2009 (collegebesluit) waarbij er nog geen geharmoniseerde regeling bestond over beroep aan huis voor de nieuwe gemeente. Daarbij is rechtsongelijkheid een aanleiding; afhankelijk van het woonadres is het vestigen van beroep aan huis bij recht, na ontheffing of in zijn geheel niet toegestaan. Ten slotte is gemeente Kaag en Braassem een ondernemende gemeente die er naar streeft ondernemerschap te stimuleren en daar voor ruimte te bieden door ruimhartig beleid vast te stellen.
3.4.5 Monumentenlijst
De gemeente Kaag en Braassem heeft een monumentenlijst opgesteld waarin een beschrijving is opgenomen van alle rijks- en gemeentelijke monumenten binnen de gemeente.
3.4.6 Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 23 mei heeft de gemeenteraad archeologiebeleid vastgesteld voor de gehele gemeente. Dit beleid wordt overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West. In grote lijnen betekent dit dat voor de droogmakerijen een lage archeologische verwachting geldt. Vanaf gebieden groter dan 5 ha en waarbij dieper gegraven wordt dan 30 cm onder maaiveld is nader onderzoek nodig. De veenpolders hebben een middelhoge verwachting. Ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m² vragen om nader onderzoek.
Figuur 3.9 Beleidsadvieskaart gemeentelijk archeologie beleid
Hoofdstuk 4 Welke Keuzes Maken We?
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze het beleid uit het vorige hoofdstuk vertaald wordt naar het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West. De volgende paragrafen geven op hoofdlijnen het beleid voor het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West weer.
4.2 Agrarische Sector
De meeste gronden binnen het plangebied zijn agrarisch in gebruik. Het agrarische grondgebruik bepaalt grotendeels de waarde en het uiterlijk van het plangebied. De agrarische sector is echter een sector in ontwikkeling. Verandering in de markt en hoger overheidsbeleid zorgen voor veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering. Deze ontwikkelingen kunnen directe gevolgen hebben voor het uiterlijk en de beleving van het landschap. In deze paragraaf wordt dan ook allereerst ingegaan op de verwachte ontwikkelingen in de agrarische sector en de wijze waarop dit bestemmingsplan ruimte kan bieden voor deze ontwikkelingen of deze ontwikkelingen kan sturen. Uiteraard zijn er meer belangen in het buitengebied dan uitsluitend het agrarisch belang. In de volgende paragrafen wordt aangegeven op welke wijze de ontwikkelingen in de agrarische sector kunnen/moeten worden afgewogen tegen de belangen van natuur, cultuurhistorie en landschap.
4.2.1 Verwachte ontwikkelingen
Voor de veehouderij zijn vooral ontwikkelingen van het Europese markt- en prijsbeleid van invloed. Dit is steeds minder gericht op prijsondersteuning. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Europese melkquoteringssysteem voor 2015 worden afgeschaft. Hierdoor krijgen melkveehouders te maken met nieuwe mogelijkheden op de zuivelmarkt. Hierdoor zou de schaalvergroting in de melkveehouderijsector in een stroomversnelling kunnen komen.
Een andere ontwikkeling is verdere aanscherping van de milieuregelgeving.
Bedrijfsaanpassingen en investeringen ten behoeve van het milieu zullen daarom noodzakelijk blijven. Bovenstaande ontwikkelingen hebben grote ruimtelijke gevolgen, die in deze paragraaf worden beschreven.
Bedrijfsbeëindiging
Veel kleine bedrijven zullen de noodzakelijke forse investeringen in grond, quotum, milieu en gebouwen waarschijnlijk niet kunnen opbrengen. Doordat veel oudere bedrijfshoofden bovendien geen opvolger hebben, zullen de komende jaren veel vooral kleine bedrijven worden beëindigd. De daarbij vrijkomende gronden worden veelal overgenomen door andere agrarische bedrijven. Soms komen deze gronden echter in bezit van niet-agrariërs.
De gebouwen die vrijkomen bij beëindiging van agrarische bedrijven hebben eveneens een grote aantrekkingskracht op niet-agrarische functies. In de sfeer van dienstverlening en zorg kunnen deze functies interessante nieuwe economische dragers vormen voor het platteland.
Soms krijgen vrijgekomen gebouwen een woonfunctie. Dergelijke nieuwe burgerwoningen vormen dan milieugevoelige functies waardoor de nabijgelegen agrarische bedrijven belemmerd kunnen worden in (uitbreiding van) hun bedrijfsvoering. Dit vergt dus een nauwkeurig beleid om ongewenste effecten op de gevestigde agrarische sector te voorkomen.
Sommige bijgebouwen van vrijgekomen agrarische complexen, zoals machineloodsen en ligboxen, detoneren in hun landschappelijke omgeving. Het kan het daarom gewenst zijn deze bijgebouwen te saneren. Dat kan door gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Daarmee is sloop van bijgebouwen te financieren met toevoeging van een of enkele woningen.
Schaalvergroting
Schaalvergroting is een ontwikkeling in de agrarische sector waarbij door een verandering in het gebruik van de productiefactoren grond, kapitaal en arbeid, lagere productiekosten en hogere opbrengsten worden nagestreefd. Schaalvergroting is mogelijk omdat er agrarische bedrijven zijn, die vanwege een gebrek aan een opvolger, melkquota of grond de agrarische bedrijfsvoering beëindigen. De gronden van deze bedrijven worden opgekocht en bieden opschalingsmogelijkheden voor andere agrarische bedrijven.
De schaalvergroting in de landbouw voor een groot deel noodzakelijk geacht om de concurrentiepositie met de boeren buiten Nederland op peil te houden. Schaalvergroting is een bekende en succesvolle keuze gebleken. Agrarische bedrijven die zich in het verleden gericht hebben op schaalvergroting hebben veelal het voortbestaan van het boerenbedrijf bewerkstelligd. Een klein bedrijf kan vanwege het simpele feit dat er te weinig landbouwactiviteiten zijn, niet voldoende geld verdienen om te blijven voortbestaan. De geringe omvang van de landbouwactiviteiten in combinatie met steeds lagere opbrengstprijzen (-13% in 10 jaar) heeft de noodzaak van schaalvergroting verder aangewakkerd. Daarnaast zijn bepaalde kosten omhoog gestuwd, met als resultaat extra investeringen van duizenden euro's per ondernemer. De lagere opbrengstprijzen en explosief toegenomen kostenposten leiden voor de kleine en middelgrote boer maar tot één vraag: moet ik verder in een 'niche' gaan opereren of moet ik groter worden? (Bron: CBS, Cor Pierik) |
De gevolgen van de schaalvergroting voor de ruimtelijke inrichting van het buitengebied zijn onder andere grotere stallen, zwaarder verkeer en steeds meer (leegstaande) voormalige agrarische gebouwen die ruimte bieden aan al dan niet gewenste nieuwe functies.
Omschakeling en specialisatie
Omschakeling van veehouderijbedrijven naar andere productietakken als tuinbouw, fruit- of sierteelt is denkbaar, maar minder waarschijnlijk aangezien hiervoor hoge investeringen en veel extra kennis noodzakelijk zijn. Door de op de meeste plaatsen ongeschikte bodem en het ontbreken van een centrumfunctie voor dergelijke teelten, ligt een dergelijke omschakeling niet voor de hand. Een mogelijke ontwikkeling is specialisatie in de richting van biologische landbouw.
Niet-agrarische nevenactiviteiten
Naast de mogelijkheden voor schaalvergroting, intensivering en omschakeling, mag worden verwacht dat een klein aantal agrariërs naast het agrarisch bedrijf een niet-agrarisch nevenberoep zal zoeken. In dat kader bieden onder meer zorg en recreatie een mogelijk perspectief voor een niet-agrarisch nevenberoep. De redenen voor het zoeken naar een nevenberoep worden niet meer uitsluitend ingegeven door de behoefte van agrariërs aan extra inkomsten. Ook de toenemende vraag vanuit het stedelijk gebied voor recreatie-, verblijf- en zorgmogelijkheden is een reden voor agrarische bedrijven om hun bedrijfsvoering te verbreden.
4.2.2 Ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West
In de navolgende paragraaf wordt aangegeven op welke wijze ruimte wordt geboden voor of sturing wordt gegeven aan de in paragraaf 4.2.1 genoemde ontwikkelingen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de onderwerpen:
- nieuwvestiging;
- agrarische productietakken;
- omvang agrarisch bouwvlak;
- schaalvergroting;
- nevenfuncties;
- vervolgfuncties;
- rustende boer/hobbyboer/voormalige agrarische bedrijfscomplexen;
- tweede agrarische bedrijfswoningen;
- inhoud (bedrijfs)woningen.
Nieuwvestiging agrarische bedrijven
In het bestemmingsplan buitengebied Jacobswoude is al aangegeven dat de kans op nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf binnen de planperiode zo goed als uitgesloten is. Dit heeft er mee te maken dat in Nederland jaarlijks 2 tot 3% van de agrarische bedrijven stopt. Hiermee wordt tevens een verdere verstening van het landelijk gebied voorkomen.
Beleidsuitgangspunt:
Er is geen regeling opgenomen voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven binnen het plangebied.
Verplaatsing van bouwvlakken kan wel aan de orde zijn. De omgevingsfactoren van een agrarisch bedrijf kunnen zodanig zijn dat uitbreiding onmogelijk is en de milieubelasting op de omgeving zo groot wordt dat er geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat onduidelijk is waar een dergelijke ontwikkeling zal plaatsvinden en waar er dus een bouwvlak verdwijnt en een nieuw bouwvlak moet komen, wordt voor deze ontwikkeling een aparte procedure gevolgd.
Beleidsuitgangspunt:
Bedrijfsverplaatsing wordt mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of een postzegelbestemmingsplan (afzonderlijke procedures).
Agrarische productietakken
De grondgebonden veehouderij is een grondgebruiksvorm met ontwikkelingsperspectief en een productietak die kan bijdragen aan het behoud en herstel van de kenmerkende natuur- en landschapswaarden van het (veen)weidegebied. Om die reden worden aan deze productietak ruimte ontwikkelingsmogelijkheden geboden. In het plangebied liggen her en der nog percelen die worden gebruikt voor akkerbouw, sierteelt of de intensieve veehouderij. Deze percelen zijn in de vigerende bestemmingsplannen specifiek bestemd.
In het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor akker- en vollegrondstuinbouw. Deze productietakken komen niet of nauwelijks in het plangebied voor. Vandaar dat er in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West slechts beperkt ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van deze productietakken.
Vanwege het stringente milieubeleid ten aanzien van intensieve veehouderij, worden uitsluitend bestaande intensieve veehouderijen bestemd en wordt uitbreiding van intensieve veehouderijen uitgesloten.
Beleidsuitgangspunt:
In het gehele plangebied is grondgebonden veehouderij toegestaan als agrarische productietak. Indien er sprake is van akker- en vollegrondstuinbouw naast de grondgebonden veehouderij is ook aan deze tak ontwikkelingsmogelijkheden toegekend. Ander agrarisch grondgebruik zoals fruitteelt, sierteelt of intensieve veehouderij is specifiek bestemd, maar krijgt geen uitbreidingsmogelijkheden. Alleen in het gebied tussen Oude Ade en Rijpwetering, dat in het bestemmingsplan Alkemade Landelijk Gebied West is aangeduid als Primair agrarisch gebied, is ook sierteelt toegestaan.
Omvang agrarisch bouwvlak
Bepalend voor de bouwmogelijkheden van agrarische bedrijven is de omvang van het bouwvlak. In de vigerende plannen is uitgegaan van een bouwvlak of een bouwstede met een omvang van 1 ha. In het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude is deze omvang als uitgangspunt genomen voor het bepalen van het bouwvlak. De definitieve omvang van de bouwvlakken is echter bepaald aan de hand van de bestaande situatie (luchtfoto's) en het zogenaamde tafeltjesoverleg. In dit overleg zijn de wensen van de agrariërs ten aanzien van hun ontwikkelingsmogelijkheden geïnventariseerd. Als uit het overleg bleek dat het een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf betrof, is bij het bepalen van de omvang van het bouwvlak rekening gehouden met de wensen van de agrariër.
Belangrijk aandachtspunt bij het bepalen van het bouwvlak is nog dat alle bebouwing, maar ook de kuilvoerplaten en sleufsilo's en overige verharding binnen het bouwvlak moet worden opgenomen.
Tafeltjesoverleg
Voor het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West is voor het bepalen van de bouwvlakken dezelfde systematiek gehanteerd als in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Er is voor gekozen om ook voor dit bestemmingsplan het zogenaamde 'tafeltjesoverleg' te organiseren. Dit tafeltjesoverleg is van nog groter belang omdat de systematiek van de bouwsteden komt te vervallen. Met het digitaliseren van bestemmingsplannen is het niet meer mogelijk met bouwsteden te werken, maar moeten er concreet begrensde bouwvlakken worden ingetekend. Omdat de systematiek van bouwsteden gepaard gaat met een bepaalde flexibiliteit is het des te belangrijker om in overleg met de agrariër te bepalen waar de bouwvlakgrenzen moeten komen te liggen.
Beleidsuitgangspunt:
De bestaande maximale omvang van de bouwstede/bouwvlak van 1 ha is als uitgangspunt gehanteerd. Aan de hand van het tafeltjesoverleg is met de ondernemer bekeken in hoeverre het bouwvlak kan/moet worden aangepast.
Schaalvergroting
Voor sommige bedrijven bestaat de toekomst niet uit het verbreden van het agrarisch bedrijf met andere niet-agrarische activiteiten. Door bedrijfsbeëindiging van andere bedrijven of nieuwe ontwikkelingen in de markt bestaat er voor sommige bedrijven ook de mogelijkheid om uit te breiden. Omdat de agrarische bedrijven gezien worden als drager en beheerder van het landschap wil de gemeente aan deze bedrijven de mogelijkheid bieden om uit te breiden. Uitbreiding van het bouwvlak is mogelijk tot 2 ha. Een verdere uitbreiding wordt conform de Provinciale verordening niet toegestaan. Aan de uitbreiding van het bouwvlak worden wel voorwaarden verbonden. Schaalvergroting gaat vaak gepaard met een toename van zwaar verkeer. Vooral in het westelijk deel van het plangebied kan een toename van zwaar verkeer, gezien de bestaande infrastructuur, leiden tot problemen.
Uitbreiding van bebouwing of het plaatsen van bouwwerken (zoals sleufsilo's) zal zo min mogelijk de openheid en het bestaande kavel- en slotenpatroon moeten aantasten. Om per geval te kunnen beoordelen of een vergroting van het bouwvlak kan worden toegestaan wordt hiervoor een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.
Beleidsuitgangspunt:
Uitbreiding van het bouwvlak is met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk tot 2 ha. Een verdere uitbreiding wordt conform de Provinciale verordening niet toegestaan.
Nevenfuncties
Het bieden van mogelijkheden voor het ontwikkelen van nevenactiviteiten op agrarische bedrijven, kan door extra inkomensverwerving leiden tot een afname van het aantal bedrijfsbeëindigingen en instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen. Daarnaast biedt het platteland en agrarische bedrijven in het bijzonder, uitstekende mogelijkheden voor het opvangen van een zorg-, verblijfs- of recreatievraag vanuit het stedelijk gebied.
Het cultuurlandschap van Kaag en Braassem West en de aanwezigheid van de plassen bieden tevens ruime mogelijkheden voor recreatie. Op zowel gemeentelijk niveau als provinciaal niveau is de recreatieve potentie van het buitengebied erkend en wordt de ontwikkeling hiervan gestimuleerd. Het bieden van recreatieve nevenfuncties sluit goed aan bij deze beleidsdoelstelling.
Afhankelijk van de effecten (zoals verkeersaantrekkende werking, milieuhygiënische inpasbaarheid) van de nevenfunctie worden de nevenfuncties al dan niet met een omgevingsvergunning toegestaan. In paragraaf 4.7.4 is aangegeven welke functies rechtstreeks, met een omgevingsvergunning en onder welke voorwaarden mogelijk worden gemaakt.
Beleidsuitgangspunt:
Bij agrarische bedrijven zijn nevenfuncties toegestaan. Afhankelijk van de effecten worden de nevenfuncties rechtstreeks dan wel via een omgevingsvergunning toegestaan. De toegestane nevenfuncties zijn afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Gezien de kwetsbaarheid en de beperkte infrastructuur van het landschap ten westen van Rijpwetering wordt hier terughoudender omgegaan met het toestaan van nevenfuncties.
Vervolgfuncties
In de loop van de planperiode is het mogelijk dat een aantal van de resterende agrarische bedrijven wordt beëindigd. De vrijkomende panden zijn in het plangebied met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, (verblijfs)recreatie en horeca. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
- voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn geschikt voor bedrijfsactiviteiten of horeca;
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
- ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
- veel meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.
Gevolg is dat veel activiteiten die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Teneinde deze ontwikkeling te kunnen sturen en daarmee ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, worden in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken. Net als bij de nevenfuncties geldt dat afhankelijk van de effecten op de omgeving de vervolgfuncties wel of niet via wijziging is toegestaan. In paragraaf 4.7.4 wordt hier verder op ingegaan.
Beleidsuitgangspunt:
Na bedrijfsbeëindiging zijn vervolgfuncties toegestaan. De toegestane vervolgfuncties zijn afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude, met dien verstande dat meer aan de watersport gerelateerde bedrijven worden toegestaan. Gezien de kwetsbaarheid en de beperkte infrastructuur van het landschap ten westen van Rijpwetering wordt hier terughoudender omgegaan met het toestaan van vervolgfuncties.
Voormalige agrarische bedrijfscomplexen (VAB's)
Bij bedrijfsbeëindiging worden de gronden vaak verkocht aan een andere agrariër en blijft de voormalige bedrijfswoning in handen van de rustende boer. Indien er geen volwaardige agrarische activiteiten worden uitgeoefend dient de bestemming te worden gewijzigd in Wonen met de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf'. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Vaak staan er op de voormalige agrarische bedrijfspercelen nog een groot oppervlak aan gebouwen. Om nog zinvol gebruik te kunnen maken van deze gebouwen en verval en kapitaal verlies te voorkomen, worden aan deze gebouwen extra gebruiksfuncties toegekend. De gebruiksfuncties zijn gelijk aan de nevenfuncties die worden toegestaan bij agrarische bedrijven (zie paragraaf 4.7.4).
Beleidsuitgangspunt:
Aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn extra gebruiksfuncties toegekend conform de nevenfuncties bij agrarische bedrijven.
Tweede agrarische bedrijfswoningen
Voor het bestemmingsplan Kaag en Braassem West wordt ervan uitgegaan dat bij elk agrarisch bedrijf reeds een bedrijfswoning aanwezig is. Ook wordt niet verwacht dat bedrijven binnen de planperiode zodanig groeien dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is. In die gevallen waarin dit wel aan de orde is kan een afzonderlijke procedure (postzegelplan, omgevingsvergunning) worden doorlopen. Net zoals in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude worden er in dit plan geen mogelijkheden geboden voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning. Dit sluit aan bij de regeling uit de Provinciale Verordening waarin de mogelijkheid voor een tweede agrarische bedrijfswoning wordt uitgesloten.
Beleidsuitgangspunt:
In dit bestemmingsplan worden geen tweede agrarische bedrijfswoningen toegestaan.
Inhoud bedrijfswoningen
In het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude is de inhoud van een bedrijfswoning gemaximeerd op 650 m³ in de zone ALN en op 750 m³ in de zone AO. Deze regeling komt overeen met de destijds geldende Nota Regels voor Ruimte van de provincie, waarin de provincie voorschrijft dat in meer kwetsbare gebieden de inhoud van de woning 650 m³ mag bedragen. Bovendien is er ten behoeve van een rustende boer een vergroting van maximaal 150 m³ toegestaan.
De nieuwe verordening Ruimte van de provincie laat de gemeenten vrij om zelf te bepalen welke maximale inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen gehanteerd wordt.
Gezien de verruiming in de Provinciale verordening wordt de maximale inhoud van een bedrijfswoning verruimd tot 750 m³. Er is niet voor gekozen om de inhoudsmaat niet te beperken omdat grotere bouwvolumes niet aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Tevens is het niet gewenst dat de omvang van het bouwvolume niet in verhouding staat tot de omvang van het bouwperceel.
Deze regeling betekent een verruiming ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen en het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude.
Beleidsuitgangspunt:
De inhoud van een agrarische bedrijfswoning mag, ongeacht de ligging, ten hoogste 750 m³ bedragen. Ten behoeve van een rustende boer kan hieraan maximaal 150 m³ toegevoegd worden.
4.3 Wonen
In het plangebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische en niet-agrarische) bedrijfswoningen voor. De veelvormige woonbebouwing is, al dan niet in een regelmatig terugkerend patroon, verspreid in het gehele plangebied aanwezig. Een aantal woningen dat thans door burgers wordt bewoond, maakte oorspronkelijk deel uit van een (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex.
De betekenis van het buitengebied voor het wonen zal ook in de toekomst groot blijven en waarschijnlijk nog toenemen. Er is veel belangstelling voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor een kwalitatief goed woon- en leefmilieu is het van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn om de woning en het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.
Om hierop in te kunnen spelen heeft de gemeente besloten om de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied te vergroten van 600 m³ naar 750 m³.
Door het bieden van mogelijkheden voor beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, kunnen de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige bebouwing vergroot worden. In samenhang hiermee zal het ruimtelijk beeld van de bebouwing kunnen veranderen.
Nieuwe woningen worden in het buitengebied niet mogelijk gemaakt. Wel is het wonen mogelijk als vervolgfunctie van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen en bij toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling.
Een toename van de woonfunctie kan tot problemen leiden als de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven hierdoor op grond van sectorale wetgeving (onder andere geurhinder) worden beperkt.
Nevenfuncties bij woningen
Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden vaak verkocht als burgerwoning. Als een voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, zijn er veelal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). Omdat deze bebouwing zijn agrarische functie heeft verloren, is het de vraag wat er met deze bebouwing gebeurt. De stallen en schuren zijn veelal te omvangrijk om als bijgebouw voor een burgerwoning in gebruik te worden genomen. Deze gebouwen komen daarom vaak leeg te staan (met het risico op verpaupering) of worden verhuurd ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.
In een aantal gevallen blijft de voormalige ondernemer ook na het beëindigen van het agrarisch bedrijf op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Belangrijk hierbij is dat er geen inrichting op grond van de Wet milieubeheer mag ontstaan.
Om hierop in te spelen, worden in het bestemmingsplan in beperkte mate nevenfuncties mogelijk gemaakt in voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu voor het wonen worden gebruikt.
Beleidsuitgangspunt:
De inhoudsmaat van burgerwoningen is verruimd naar 750 m³. In het plan worden mogelijkheden geboden voor nieuwe gebruiksmogelijkheden voor voormalige agrarische bedrijfswoningen.
4.4 Recreatie
Binnen het plangebied liggen een aantal recreatiebedrijven, vaak aan de watersport gelieerd. De gemeentelijke visie is erop gericht de recreatiemogelijkheden binnen het plangebied te verbeteren. Het bestemmingsplan biedt aan agrarische bedrijven de mogelijkheid om recreatieve nevenfuncties te ontwikkelen. Ook omschakeling na beëindiging van de agrarische activiteiten naar een recreatieve functie behoort tot de mogelijkheden. De gemeente zoekt naar ruimte en mogelijkheden voor de ontwikkeling van bestaande recreatiebedrijven zoals de jachthavens en kampeerterreinen. De gemeente wil elke nieuwe ontwikkeling per geval bekijken. Uit een goede ruimtelijke onderbouwing moet blijken hoe de functie past binnen de visie op en de structuur van het plangebied. Dit vergt een zorgvuldige belangenafweging. Vandaar dat ervoor gekozen is om dergelijke ontwikkelingen via een aparte procedure mogelijk te maken.
Beleidsuitgangspunt:
In het plan worden mogelijkheden geboden voor recreatieve neven- en vervolgfuncties bij agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijfscomplexen.
4.5 Niet-agrarische Bedrijven
Voortzetting huidige bedrijven
In het plangebied komen enkele niet-agrarische bedrijven voor, die behoren tot de categorieën 2 t/m 4+ van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan positief zijn bestemd of de bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied zijn gevestigd en waarvoor géén actief saneringsbeleid wordt gevoerd, worden positief bestemd. Binnen de algemene bestemming Bedrijfsdoeleinden worden de betreffende bedrijfsactiviteiten nader benoemd met een toegesneden bestemming en bijbehorende aanduiding.
Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing het volgende: op basis van vaste jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing; met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Voor de bebouwing wordt daarbij uitgegaan van ongeveer 10% uitbreidingsruimte, tenzij ingevolge de vigerende regeling aanzienlijk ruimere bebouwingsmogelijkheden aanwezig zijn.
Binnen de bestemming Bedrijfsdoeleinden wordt een zekere flexibiliteit opgenomen wat betreft de mogelijke vervolgactiviteiten. Nieuwe bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden algemeen toelaatbaar gesteld.
Bovenstaande houdt overigens niet in dat de uitoefening van bepaalde activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kent namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie van een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf door de geringere omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verondersteld. Voor dergelijke bedrijven is een vrijstellingsregeling opgenomen. In de tabel is onderscheid gemaakt tussen niet-agrarische bedrijven in het agrarische gebied en op een bedrijventerrein. Bovenstaande is conform de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude en de Provinciale verordening.
Beleidsuitgangspunt:
De bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan positief zijn bestemd of de bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied zijn gevestigd en waarvoor géén actief saneringsbeleid wordt gevoerd, zijn positief bestemd. Binnen de algemene bestemming Bedrijfsdoeleinden zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten nader benoemd met een toegesneden bestemming en bijbehorende aanduiding.
Nieuwe bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn op bestaande bedrijfspercelen algemeen toelaatbaar gesteld.
4.6 Bescherming Waarden
In alle beleidsstukken wordt duidelijk dat het buitengebied van Kaag en Braassem West wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Deze waarden hebben te maken met het ontstaan van het landschap en het grondgebruik. Behoud van de verschillende landschapstypen en daarmee ook de bescherming van de waarden staat in al het beleid voorop.
Ook wordt geconstateerd dat de agrarische bedrijven een belangrijke rol spelen in het behoud van dit landschap. Zelfs wordt aangegeven dat ontwikkelingsmogelijkheden moeten worden geboden zodat de agrarische bedrijven kunnen blijven voortbestaan.
Vanwege de betekenis van het plangebied voor de waterrecreatie, worden er in beperkte mate ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor nieuwe kleinschalige recreatieve ontwikkelingen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient echter wel te worden afgewogen of de waarden in het gebied niet worden aangetast.
In het ruimtelijke beleid worden accenten aangebracht voor verschillende delen van het plangebied. Duidelijk is het verschil tussen de zogenaamde bovenlanden en de droogmakerij. Ook het gebied rondom de Kagerplassen heeft zijn eigen ruimtelijke en functionele identiteit. Het verkavelingspatroon in de droogmakerij is rationeler, lange slagen en waarneembaar lager gelegen. In het westelijk deel van het plangebied is er haast sprake van een blokverkaveling, is het water meer aanwezig, zijn er riet- en moeraslanden en historische bebouwingslinten.
Het gebied rondom de plassen is uitermate geschikt voor de watersportliefhebber en biedt ook verschillende mogelijkheden voor water- en verblijfsrecreatie. De oeverlanden van de plassen en de eilandjes in de plassen herbergen grote natuurwaarden.
Dit betekent dat het nieuwe bestemmingsplan Kaag en Braassem moet voorzien in een regeling waarin de gebiedseigen karakteristieken en waarden worden behouden en beschermd en waar nieuwe ontwikkelingen worden afgewogen.
Zonering
In paragraaf 4.2 is aangegeven welke ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Aan het begin van deze paragraaf is geconstateerd dat er verschillen zijn in kwetsbaarheid van het plangebied. Dit geeft aanleiding om het beleid ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector en overigens ook voor de overige functies op onderdelen te nuanceren.
De nuancering in het beleid wordt aangebracht door het plangebied onder te verdelen in zones (conform de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied van Jacobswoude) en per zone bouw- en gebruiksmogelijkheden toe te kennen. De toegestane gebruiks- (en bouw) mogelijkheden worden zo afgestemd op de kwetsbaarheid van het landschap. Het plangebied van Kaag en Braassem West kan volgens de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude worden onderverdeeld in de volgende zones.
- Zone AO, Agrarisch gebied met waardevolle openheid: droogmakerij
Deze zone vormt door het nagenoeg ontbreken van bebouwing in de polders een grootschalig, weids agrarisch gebied. Belangrijk kenmerk is de landschappelijke openheid. Toekomstperspectief is gericht op de ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij en het behoud van de landschappelijke openheid. Onder voorwaarden worden mogelijkheden geboden voor neven- en vervolgfuncties.
- Zone ALN, Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden: veenpolders, bovenlanden
De zone kenmerkt zich door een mix van agrarische, landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. De openheid en het verkavelingspatroon vormen de belangrijkste kenmerken, de natuurwaarden bestaan uit de aanwezigheid van weidevogels, oever- en slootvegetaties. Het toekomstperspectief van deze zone is gericht op het behoud en de ontwikkeling van een duurzame, grondgebonden veehouderij in combinatie met behoud en ontwikkeling van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Ondanks dat de landbouw en de natuur- en landschapswaarden elkaar in deze zone kunnen versterken, kan de landbouw ook een bedreiging vormen voor het behoud van natuur en landschap ter plaatse. In deze zone moet dan ook worden gezocht naar een evenwicht. Diverse activiteiten worden daarom afweegbaar gesteld.
- Zone N: gebied met natuurwaarden: Kagerplassen en omgeving
Het betreft met name de oevers van de Ade, Wijde Aa en de Kagerplassen inclusief een aantal eilandjes. Het toekomstperspectief voor deze zone is gericht op de functie natuur. Voor deze zone geldt dat activiteiten of ingrepen die de (toekomstige) functie nadelig kunnen beïnvloeden, niet zijn toegestaan. Voor bestaande waterrecreatiebedrijven geldt dat ontwikkelingsmogelijkheden alleen na een zorgvuldige belangenafweging eventueel zijn toegestaan.
Beleidsuitgangspunt:
Bovenstaande zonering is opgenomen in het bestemmingsplan. Afhankelijk van de zone zijn meer of minder gebruiksmogelijkheden toegekend en zijn ontwikkelingsmogelijkheden met een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. In de volgende paragraaf is dit verder uitgewerkt. Op deze manier worden de specifieke waarden van elke zone meegenomen en meegewogen in de beslissing om een nieuwe ontwikkeling al dan niet toe te staan.
Figuur 4.1 Zonering
4.7 Beeldkwaliteit
Gemeente Kaag en Braassem heeft er voor gekozen een beperkt welstandsbeleid te voeren. Alleen bij monumenten en beschermde dorpsgezichten is welstand van toepassing. Monumenten en beschermde dorpsgezichten zijn als zodanig op de plankaart aangeduid.
Bovenstaand betekent echter niet dat ruimtelijke kwaliteit niet belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit zit echter niet zozeer in uiterlijke zaken, maar in bewuste keuzes ten aanzien van bestemmingen (en hun onderlinge relatie) en afwijkingsregelingen.
In deze beeldkwaliteitsparagraaf wordt hier verder op ingegaan. Met (gpHP) is aangegeven waar de tekst aansluit/overgenomen is uit het gebiedsprofiel Hollandse Plassen.
Hoofdkeuzes
Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is het behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten van het Groene Hart (gpHP). De agrarische sector is de economische motor hiervoor (gpHP). Daarom wordt ingezet op versterking van die sector door voldoende ruimte voor groei en uitbreiding en het mogelijk maken van verbreding van bedrijfsvoering. Dit laatste met name in agrarisch aanverwante bedrijven (veearts, paardenhouderij) en recreatieve sector (bed en breakfast, horeca, winkel).
Door een uitgebalanceerd aanlegstelsel worden de landschappelijke karakteristiek en de natuurwaarden beschermd (gpHP). Hierbij is verschil gemaakt tussen de veenweidepolders, waar de regeling stringenter is, en de droogmakerijen. De buitendijkse rietvelden zijn expliciet als natuur bestemd, om de waarde ervan te benadrukken (gpHP).
Bebouwing wordt geconcentreerd binnen aangewezen bouwvlakken, om de impact van gebouwen op het open landschap te beperken. Er ontstaan compacte visuele eenheden(gpHP). Nieuwe schuilstallen in het open veld zijn niet toegestaan. Bouwvlakken zijn zoveel mogelijk onderaan de dijk gelegd, zodat de dijklichamen enerzijds optimaal kunnen functioneren als waterkering, anderzijds om de omkadering van het polderlandschap en de hoogteverschillen te accentueren (gpHP).
Dit laatste leidt ter plaatse van het park Wijde Aa tot een verleggen van een strook recreatiebestemming van de dijk naar de noordoostelijke punt. Deze strook beslaat ca. 3200 m2, toegevoegd wordt 3000 m2. De oppervlakte van het park neemt hierdoor iets af, maar het dijklichaam wordt beter gevrijwaard, en de vorm en omlijsting van het park wordt meer in lijn gebracht met de grootschalige, rechthoekige karakter van de droogmakerij (gpHP).
Recreatief gebruik
De waardering van het Groene Hart staat of valt met niet alleen de agrarische gebruiksmogelijkheden, maar ook met het gebruik ten behoeve door randstedeling en toerist. Vandaar dat in dit bestemmingsplan ruimte gegeven wordt aan ontwikkeling van toeristische activiteiten. Zo krijgen jachthavens binnen bestaande bouwvlakken meer gebruiksmogelijkheden (zoals horeca, verhuur, logies, detailhandel), zijn toeristische nevenactiviteiten bij agrariërs toegestaan, en krijgen ook voormalige agrarische bedrijven, die specifiek bestemd zijn als Wonen-voormalig agrarisch bedrijf (W-vab), mogelijkheden voor toeristische nevenfuncties.
Langs het Vennemeer wordt, conform gemeentelijke structuurvisie, op een tweetal restkavels, mogelijkheid tot vestigen van groepsaccomodatie en horeca gegeven. Deze locatie ligt direct aan de N446 en is daar uitermate geschikt voor. Van aantasting van het open landschap is hier geen sprake, wel wordt het bebouwingslint langs het Vennemeer aangevuld en versterkt.
Voorkomen verval en verrommeling
Een ander onderdeel van ruimtelijke kwaliteit is het voorkomen van verval en verwaarlozing van gebouwen. Door ruimte te geven aan nevenactiviteiten, maar ook aan diverse vervolgfuncties in de bestaande bebouwing wordt dit voorkomen.
Bedrijfsmatige nevenfuncties, zoals loonbedrijven en opslag, dienen in de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden. De agrarische gebouwen zijn meestal geschikt voor deze nevenfuncties. Voor maatschappelijke en recreatieve nevenfuncties zijn de bestaande gebouwen vaak minder geschikt. Voor deze functies mag daarop, op beperkte schaal, nieuwbouw plaatsvinden.
Daarnaast zet dit bestemmingsplan in op het verminderen van bebouwing in het buitengebied. Enerzijds door het saneren van overbodige bedrijfsgebouwen door de ruimte voor ruimteregeling, maar anderzijds door nieuwbouw t.b.v. neven- en vervolgfuncties in ruil voor aanzienlijke sloop (minimaal het dubbele van de nieuwbouw). Dit maakt bovendien dat deze neven- en vervolgfuncties een betere en aantrekkelijkere gebouwen krijgen dan een verbouwde oude schuur. Hiermee wordt ruimte gegeven aan kwaliteit.
Bewust is ervoor gekozen deze saneringsmogelijkheden niet alleen in te zetten voor agrarische complexen, maar ook voor complexen die reeds de bestemming Wonen, voormalig agrarisch bedrijf hebben. Immers, ook op die percelen staat een grote hoeveelheid voormalige agrarische gebouwen, waarbij verval of ongewenst gebruik kan ontstaan.
Leendert de Boerspolder
De Leendert de Boerspolder is een kleine polder, die zijn agrarisch nut verloren heeft, gezien de zeer beperkte afmetingen en de slechte bereikbaarheid (uitsluitend m.b.v. een pont bereikbaar). Het hoogheemraadschap heeft deze polder aangekocht ten behoeve van watercompensatie. De dijk verliest zijn waterkerende functie, maar door het dijklichaam in stand te laten, ontstaat een kansrijke omgeving voor natuurontwikkeling en medegebruik door de watersport. Het dijklichaam zelf blijft een referentie naar het polderverleden.
Samenvatting
Er kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan in lijn met het gemeentelijke en provinciale beleid en het gebiedsprofiel is wat betreft de wens naar kwaliteitsverbetering. De regels en bestemmingen versterken doelbewust de ruimtelijke kwaliteit, in zowel landschappelijk beeld als gebruik.
4.8 Beleidsuitwerking Op Onderdelen
Het beleid uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude verschilt per zone voor de volgende onderwerpen:
- maïs- en ruwvoederteelt;
- verbetering van de productieomstandigheden voor agrarische bedrijven;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- neven- en vervolgfuncties voor agrarische bedrijven.
In deze paragraaf wordt aangeven welke beleidsuitgangspunten voor de genoemde onderwerpen gelden in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Tevens wordt gekeken in hoeverre en op welke wijze deze uitgangspunten kunnen worden overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West.
4.8.1 Maïs-/ruwvoederteelt
In het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude wordt de teelt van ruwvoeder (niet zijnde gras) in de zone AO niet beperkt en in de zone ALN beperkt tot 20% van de bij het bedrijf behorende gronden.
In de agenda landbouw wordt voor het in stand houden van de openheid van het landschap en het voorkomen dat bodemdaling alsnog tot de problemen gaat behoren, een maximum gesteld aan oppervlak maïs. Voor het plangebied betekent dit dat de teelt van maïs nergens onbeperkt wordt toegestaan. Grofweg wordt in het gebied ten zuiden van de Molenweg, Zomersloot en Broekhorstvaart geen maïsteelt toegestaan. In het overige deel van het plangebied wordt de maïsteelt beperkt tot 20% van het totale bedrijfsoppervlak.
De gebiedsindeling uit de Agenda landbouw komt niet overeen met de voorgestelde zonering voor het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West. Om die reden wordt voor het gebied waarin de maïsteelt wordt toegestaan tot 20% een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
Beleidsuitgangspunt:
De gebiedsindeling uit Agenda Landbouw is overgenomen voor wat betreft het toestaan van maïsteelt. Dit betekent dat voor een deel van het plangebied het telen van mais wordt beperkt tot 20% van de bij het bedrijf behorende gronden.
4.8.2 Verbetering van de productieomstandigheden voor agrarische bedrijven
Aanleg verhardingen
De aanleg van verhardingen heeft in het plangebied met name betrekking op de aanleg van kavelpaden. Het aanleggen van verhardingen gaat ten koste van het waterbergend vermogen van de grond. Daarnaast kan het nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden. Om per situatie een belangenafweging te kunnen maken, wordt het aanleggen van verhardingen in de zone ALN aan een omgevingsvergunning gekoppeld. In de zone AO wordt de aanleg van kavelpaden en verhardingen rechtstreeks toegestaan.
Deze regeling sluit aan op de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. In de vigerende bestemmingsplannen worden kavelpaden echter niet gekoppeld aan een aanlegvergunning.
Onderbemaling
Het aanleggen van dammen en onderbemaling kan vanuit landbouwkundig oogpunt gewenst zijn. Vanuit het oogpunt van duurzaam waterbeheer is dit echter ongewenst. Het beleid van het Waterschap is gericht op het saneren van onderbemalingen. Waar dat niet mogelijk is, neemt het Waterschap het beheer over. Voor nieuwe onderbemalingen moet het Waterschap goedkeuring geven. Dit zal zij slechts doen in uitzonderingsgevallen, na afweging van het agrarisch belang tegen het belang van duurzaam waterbeheer. Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen, wordt het niet noodzakelijk geacht om het afdammen en onderbemalen ook nog eens in het bestemmingsplan afweegbaar te stellen.
Beleidsuitgangspunt:
Afdammen en onderbemaling zijn niet gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Hiervoor gelden de regels en eisen van het Waterschap.
Graven en dempen van sloten
Het dempen van sloten is nadelig voor het waterbergend vermogen en kan ook het landschappelijke waardevolle verkavelingspatroon aantasten. Op voorhand kan niet worden bepaald of dit leidt tot aantasting van de aanwezige natuur-, landschappelijke of archeologische waarden. Om dit van geval tot geval te kunnen beoordelen, wordt slootdemping gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dezelfde afweging geldt voor het graven van sloten. Deze regeling sluit aan op de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude en de regeling in de vigerende bestemmingsplannen.
In de Agenda Landbouw wordt voorgesteld het dempen van dwarssloten vergunningvrij te maken voor het aspect landschap. Volgens de Agenda leiden dwarssloten tot meer arbeid bij het maaien en tot meer transportbewegingen in de weilanden. Voor het in stand houden van de landschappelijke kernkwaliteiten zijn de dwarssloten volgens de Agenda Landbouw niet essentieel.
Beleidsuitgangspunt:
Het dempen van sloten is aan een omgevingsvergunning gekoppeld. Het dempen van dwarssloten wordt hiervan uitgesloten.
4.8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke werkzaamheden gekoppeld worden aan een omgevingsvergunning. Deze tabel komt grotendeels overeen met het aanlegvergunningenstelsel uit het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Voor werkzaamheden die binnen het agrarisch bouwvlak plaatsvinden of onderdeel zijn van normaal onderhoud en beheer behoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Tabel 4.1 Omgevingsvergunning
werken of werkzaamheden | zone AO | zone ALN | zone N | ||
ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren (> 50 cm) | O | O | - | ||
dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater | R | O | - | ||
aanbrengen opgaande beplantingen (met uitzondering van erfbeplanting) | O | O | - | ||
verwijderen opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden | R | O | - | ||
aanleg van verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden en verhardingen > 50 m² (niet zijnde kavelpaden) | R | O | O | ||
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur | R | O | O | ||
het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm bij wijze van woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en afgraven dan wel ten behoeve van ontginnen of draineren | R | O | - | ||
aanleg van buitenrijbanen | - | - | - | ||
aanleg kavelpaden | R | O | O | ||
oeverbeschoeiingen | R | O | O |
R Rechtstreeks toelaatbaar.
- Hoe dan ook (op bepaalde locaties) verboden.
O Vereiste van een omgevingsvergunning.
Beleidsuitgangspunt:
De werkzaamheden uit tabel 4.1 zijn op de voorgestelde wijze aan een omgevingsvergunning gekoppeld.
4.8.4 Nevenfuncties voor agrarisch bedrijven
Nevenfuncties
Met het oog op het uitgangspunt van beleid om het (agrarische) karakter van het plangebied te behouden, maar ook in te spelen op de vraag naar nieuwe activiteiten in het buitengebied geeft tabel 4.2 weer welke nevenfuncties toelaatbaar zijn.
Uitgangspunten ten aanzien van de nevenfuncties
- De activiteiten die in tabel 4.2 worden genoemd, dienen op het bouwvlak plaats te vinden, óók paardenbakken ten behoeve van paardenstalling en kleinschalig kamperen. Bovendien moeten de functies te allen tijde ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.
- Bouwmogelijkheden ten behoeve van niet-agrarische nevenfuncties worden toegestaan. Uitgangspunt is dat niet-agrarische nevenfuncties in de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt blijven. Om die reden wordt in zijn algemeenheid een maximaal bebouwingsoppervlak van 400 m² gehanteerd. Op deze maat bestaan drie uitzonderingen:
- 1. Sommige functies hebben een afwijkende maximale maat. Zo wordt bij agrarische loonbedrijven de maximale maat (500 m²) bepaald door de milieuzonering die bepaald is met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor horeca is een maximale maat van 100 m² opgenomen, om de kleinschaligheid te waarborgen.
- 2. Enkele nevenfuncties hebben naast een maximaal bebouwingsoppervlak onbebouwde ruimte nodig, bijvoorbeeld bij kleinschalig kamperen en paardrijactiviteiten. Naast het maximale bebouwingsoppervlak, mag het totale oppervlak dat in gebruik is voor deze functies 2.500 m² respectievelijk 1.200 m² bedragen.
- 3. Ook komen combinaties van nevenfuncties voor. Voor combinaties van nevenfuncties wordt eveneens de maximale bebouwingsmaat van 400 m² gehanteerd.
Toelaatbaarheid van nevenfuncties
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de nevenfuncties wordt het volgende opgemerkt.
- In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen maneges en paardenstalling.
- 1. Een manege is een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd als kantine/foyer en logies- en/of verenigingsaccommodatie. Bij veel maneges vinden wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen daarom zeer ingrijpend zijn. In het bestemmingsplan worden om die reden maneges als nevenfunctie niet toelaatbaar geacht.
- 2. Onder paardenstalling wordt het houden van paarden en pony's voor verhuur en eigen gebruik verstaan, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden. Omdat de gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan hiervoor wel mogelijkheden.
- Kleinschalige horecagelegenheden, zijn horecagelegenheden in de vorm van bijvoorbeeld theeschenkerijen of proeverijen van streekeigen producten dan wel producten van het eigen bedrijf. Aan opslag wordt als voorwaarde gesteld dat er geen opslag wordt toegestaan van stoffen/producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren.
- Veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel en opslag van agrarische producten genereren relatief veel zwaar verkeer. Daarom dient voor de in tabel 4.2 genoemde nevenfuncties van geval tot geval beoordeeld te worden of vestiging op de gewenste locatie, gelet op de aard en omvang van het gebruik, de gesteldheid van de weg en de verkeerssituatie, mogelijk is. Aan sommige functies kunnen reeds op voorhand voorwaarden/beperkingen worden gesteld.
- Opslag en stalling van goederen is alleen toelaatbaar voor zover het goederen betreft die geen verkeersaantrekkende werking hebben. Opslag van caravans/boten in bestaande bedrijfsgebouwen is uit dat oogpunt wel toelaatbaar; opslag van artikelen ten behoeve van de verhuur niet.
- Kampeerboerderijen kunnen veel gemotoriseerd verkeer aantrekken en zijn dan ook alleen met een omgevingsvergunning toelaatbaar. Zo kan per situatie beoordeeld worden of de vestiging mogelijk is.
- Alleen kleinschalige sociale nevenfuncties worden met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Onder kleinschalige sociale nevenfuncties worden sociale functies verstaan met een maximum oppervlakte van 400 m².
Tabel 4.2 Nevenfuncties
aan landbouw verwante functies/bedrijvigheid | Zone AO | Zone ALN | ||
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 t/m 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | -1) | ||
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden | R | O | ||
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten voor derden | -1) | -1) | ||
veearts; hoefsmederij | R | R | ||
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | R | R | ||
verkoop streekeigen producten/ boerderijwinkel | R | R | ||
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | ||||
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | -1) | ||
opslag/stalling van niet-agrarische goederen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bestaande gebouwen | O | O | ||
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | O | -1) | ||
mestvergisting | O | -1) | ||
recreatieve functies | ||||
kinderboerderij | R | O | ||
maneges | - | - | ||
paardenstalling/paardrijactiviteiten | O | O | ||
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur | R | R | ||
kleinschalig kamperen | R | O1) | ||
recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) | R | R | ||
kampeerboerderij | R | O | ||
kleinschalige horecagelegenheid | R | R | ||
poldersport | O | -1) | ||
verhuur/gebruik van ruimten voor sociaal maatschappelijke activiteiten, zoals workshops, verenigingen en ateliers | O | O | ||
overige dienstverlening | ||||
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang) | O | O | ||
museum/tentoonstellingsruimte | R | O | ||
kunst- of antiekhandel | R | O | ||
dierenpension | O | O | ||
hondenfokkerij | O | O |
1) In bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude via ontheffing of rechtstreeks toegestaan.
R: Rechtstreeks toelaatbaar.
O: Met omgevingsvergunning.
-: Niet toelaatbaar.
In Zone N komen geen agrarische bouwvlakken voor, vandaar dat deze zone niet in de tabel is opgenomen.
De nevenfuncties die in de tabel gekoppeld zijn aan een omgevingsvergunning kunnen negatieve effecten hebben op natuur, landschap of cultuurhistorie.
De nevenfuncties zoals genoemd in de bovenstaande tabel zijn gelijk aan de in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude opgenomen nevenfuncties. In dit bestemmingsplan worden in de zone ALN echter minder nevenfuncties rechtstreeks of met een omgevingsvergunning toegestaan. De cultuurhistorische en natuurwaarden in het gebied dat in dit bestemmingsplan is aangeduid als zone ALN zijn nadrukkelijker aanwezig dan in de zone ALN van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Ook de ontsluiting in de zone ALN van dit bestemmingsplan is beperkter dan in de zone ALN van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude.
Beleidsuitgangspunt:
In het plan worden mogelijkheden geboden voor de niet-agrarische nevenfuncties zoals aangegeven in tabel 4.2.
4.8.5 Vervolgfuncties voor agrarisch bedrijven
Toelaatbaarheid van vervolgfuncties
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van vervolgfuncties wordt aangesloten bij hetgeen hieromtrent is opgemerkt bij de nevenfuncties, zij het dat aan deze aspecten ingeval van agrarische bedrijfsbeëindiging een groter belang zal worden toegekend.
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties
Niet-agrarische vervolgfuncties dienen gevestigd te worden in de bestaande bedrijfsgebouwen.
Nieuwbouw ten behoeve van de in tabel 4.3 genoemde functies is in beginsel niet aan de orde. Ten aanzien van bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt, dat de bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid.
Indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren, of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, kan worden besloten tot sanering van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. In dat geval mag de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken tot een maximum van 200 m².
Tabel 4.3 Vervolgfuncties
AO | ALN | ||
wonen/hobbyboerachtige activiteiten | W | W | |
aan landbouw verwante functies/bedrijvigheid niet-agrarische bedrijfsactiviteiten | |||
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | W | X | |
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden | W | W | |
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten voor derden | X1) | X | |
hoefsmederij; veearts | W | W | |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | W | W | |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten recreatieve functies | |||
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | W | X1) | |
opslag/stalling van goederen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bestaande gebouwen niet zijnde kassen | W | X1) | |
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (onder andere aannemersbedrijf, schildersbedrijf, meubelstoffeerderij, pottenbakkerij) | W | W | |
jachtwerf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | W1) | W1) | |
watersportbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | W1) | W1) | |
recreatieve functies overige dienstverlening | |||
recreatiebedrijven/horeca/verblijfsrecreatie | W | W | |
kinderboerderij | W | W | |
maneges | W1) | X | |
paardenstalling/paardrijactiviteiten | W | W | |
verblijfsrecreatieve appartementen | W | W | |
kampeerboerderij | W | W | |
overige dienstverlening | |||
sociale vervolgfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang) | W | W | |
museum/tentoonstellingsruimte | W | W | |
kunst- of antiekhandel | W | W | |
dierenpension | X | X | |
hondenfokkerij | X1) | X |
1) Afwijkend van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude.
W: Na planwijziging.
X: Niet toelaatbaar.
In de bovenstaande tabel zijn dezelfde vervolgfuncties opgenomen als in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. In dit bestemmingsplan worden echter meer vervolgfuncties gericht op de watersport en recreatie mogelijk gemaakt. In de tabel is aangegeven waar de mogelijkheden afwijken van het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude. Dit heeft dezelfde redenen als al genoemd bij de nevenfuncties: kwetsbaarder gebied en slechtere infrastructuur.
Beleidsuitgangspunt:
In het plan worden mogelijkheden geboden voor de niet-agrarische vervolgfuncties zoals aangegeven in tabel 4.3.
4.9 Vertaling Overig Beleid
4.9.1 Verordening ruimte
Vanwege het dwingende karakter van de verordening worden de hierin opgenomen regels een op een doorvertaald in het bestemmingsplan. De verordening biedt ook beperkte ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. In dit bestemmingsplan worden de mogelijkheden opgenomen voor:
- 1. ruimte voor ruimte via een wijzigingsbevoegdheid;
- 2. nieuwe landgoederen via een wijzigingsbevoegdheid;
- 3. woningen in bebouwingslinten na sloop bestaande bebouwing;
- 4. nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve functies buiten bebouwingscontouren is toegestaan voor:
- a. kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van een gebied;
- b. recreatiewoningen binnen gebieden voor verblijfsrecreatie.
Voorstel:
In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen voor de realisatie van nieuwe woningen na sloop van bebouwing. Nieuwe landgoederen worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
Omdat aan de ontwikkelingen genoemd onder 3 en 4 veel eisen vastzitten die niet alleen in het bestemmingsplan kunnen worden vastgelegd, wordt deze ontwikkeling alleen via een aparte procedure toegestaan.
4.9.2 Gebiedsaanwijzingen in provinciaal beleid
In het provinciale beleid is het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West aangewezen als:
- landbouw onder invloed van de stad;
- landbouwgebieden met een opgave;
- cultureel erfgoed kroonjuweel;
- cultureel erfgoed topgebied;
- dijk met (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint;
- provinciaal landschap: Land van Wijk en Wouden;
- agrarisch gebied-inspelen op stad en land;
- kwetsbaar veenweidegebied;
- Ecologische Hoofdstructuur;
- weidevogelgebied en overige natuurwaarden.
Hieronder worden de voorstellen aangegeven op welke wijze de beleidsuitgangspunten die samenhangen met deze aanwijzingen worden doorvertaald naar het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West.
Landbouw onder invloed van de stad/Landbouwgebieden met een opgave
Slechts een klein deel van het plangebied is aangewezen als 'Landbouw onder invloed van de stad'. Het grootste gedeelte van het plangebied is aangewezen als 'landbouwgebied met een opgave'. Voor beide gebieden geldt dat andere functies hun druk uitoefenen op het plangebied. In het gebied 'Landbouw onder invloed van de stad' is dit de toenemende vraag vanuit de stad recreatieve activiteiten. In de 'Landbouwgebieden met een opgave' staat de verandering van de agrarische sector centraal. Naast de agrarische bedrijfsvoering, zien sommige bedrijven zich ook genoodzaakt andere activiteiten te ontplooien.
Beleidsuitgangspunt:
Het bestemmingsplan speelt hierop in door het toestaan van neven- en vervolgfuncties voor agrarische bedrijven.
Cultureel erfgoed kroonjuweel/topgebied, Dijk met (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint
Binnen gebieden die zijn aangewezen als Cultureel erfgoed kroonjuweel, Cultureel erfgoed topgebied of Dijk met (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint moet sterk worden ingezet op de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden.
Beleidsuitgangspunt:
Om die reden is in de bestemmingsomschrijving geregeld dat de gronden tevens bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de cultuurhistorische waarden. Meestal hangen deze waarden sterk samen met de landschappelijke waarden (slagenverkaveling) en zorgt het behoud van landschappelijke waarden tevens voor het behoud van de cultuurhistorische waarden. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden in de bestemmingsomschrijving zo concreet mogelijk benoemd.
Bij nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden (afwijken door middel van omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden) moeten de mogelijke gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden meegewogen.
De archeologisch waardevolle gebieden worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. Voor nieuwe ontwikkeling binnen gebieden met middelhoge, hoge en zeer hoge archeologische verwachtingswaarden moet ter bescherming van deze waarden een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Bescherming van de cultuurhistorische waarden binnen bebouwingslinten is mogelijk door:
- geen nieuwe bouwvlakken, dus geen verdere verdichting binnen de linten toe te staan;
- bestaande bebouwing zodanig te fixeren (strakke bouwvlakken) dat aantasting van de originele bebouwingsstructuur niet mogelijk is;
- doorzichten te behouden;
- oriëntatie van de gevels te handhaven;
- bestaande goot- en bouwhoogtes over te nemen.
De afzonderlijke cultuurhistorische waarde van panden worden beschermd door de monumentenwet als panden zijn aangewezen als monument. Binnen beeldbepalende panden (en monumenten) is een extra woning toegestaan om zo de extra kosten te kunnen financieren die zijn verbonden aan het behoud van het beeldbepalende pand/monument.
Agrarisch gebied-inspelen op stad en land
In het bestemmingsplan worden ruime mogelijkheden geboden voor nevenfuncties en vervolgfuncties voor agrarische bedrijven. Op deze manier kan worden ingespeeld op de toenemende vraag uit het stedelijk gebied naar recreatieve mogelijkheden in het landelijk gebied. Bij het toestaan van nevenfuncties is gekeken naar de mogelijke effecten van deze functies. Vandaar dat niet alle nevenfuncties rechtstreeks worden toegestaan. Bij vervolgfuncties dient altijd te worden gekeken naar de mogelijke effecten op de landschaps-, cultuurhistorische of natuurwaarden.
Ecologische Hoofdstructuur
De gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische hoofdstructuur worden bestemd voor 'Natuur'. In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.
Weidevogelgebied en overige natuurwaarden
Behoud van de grondgebonden veehouderij en het bestaande landschap staat in het bestemmingsplan voorop. De natuurwaarden die gekoppeld zijn aan het grondgebruik en het landschap worden op deze manier ook behouden.
4.9.3 Vertaling sectoraal beleid
Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze het gemeentelijke sectorale beleid wordt vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West.
Nota recreatie en toerisme 2009
Nieuwe recreatieve functies worden uitsluitend als nevenfunctie toegestaan. Voor grootschalige recreatieve ontwikkeling dient een aparte procedure te worden doorlopen waarin alle belangen kunnen worden afgewogen.
Welstandsnota
Deze nota heeft verder geen gevolgen voor het ruimtelijke beleid in dit bestemmingsplan.
Paardenhouderijen
Het beleid ten aanzien van paardenhouderijen wordt in het bestemmingsplan vertaald.
De ruimtelijk relevante uitgangspunten zijn doorvertaald in het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West.
Uitgangspunten van het beleid zijn:
- de agrarische tak van de paardenhouderij (als hoofd- of als nevenactiviteit) kan worden toegestaan in het buitengebied binnen een agrarische bestemming en de daarbij behorende voorschriften. Ook de daarbij behorende voorzieningen om de paarden in een goede conditie te houden of te trainen kunnen worden toegestaan;
- hobbymatige paardenhouderij moet kleinschalig blijven;
- nevenfuncties krijgen meer mogelijkheden, maar de voorzieningen blijven beperkt;
- paardenhouderij is alleen toegestaan als het bestaande bouwvlak hiervoor voldoende ruimte biedt;
- hobbymatige paardenhouderij is toegestaan bij elke woonfunctie, mits dit past binnen het bestaande bouwvlak en mits de maximaal toegestane hoeveelheid bebouwing niet overschreden wordt;
- recreatieve paardenhouderij als nevenactiviteit is toegestaan bij agrarische bedrijven (A) en bij voormalige agrarische bedrijven (Wonen VAB). Om nevenactiviteiten ook kleinschalig te houden, is gekozen om de grens bij 500 m² (zo'n 15 paarden) te leggen;
- voor recreatieve paardenhouderij als hoofdactiviteit geldt de regel dat deze als zodanig bestemd moet zijn. Wel krijgt de activiteit de ruimte zich binnen de bestemming te ontplooien, net zoals ieder ander (agrarisch) bedrijf en onderneming;
- paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
- lichtmasten bij Wonen en Wonen VAB kunnen alleen met vrijstelling opgericht worden. Voor de hobbymatige paardenhouderij wordt deze in principe niet verleend.
Deze uitgangspunten komen overeen met het beleid ten aanzien van de paardenhouderij/-stalling in het bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude en de vigerende bestemmingsplan. Het betreft een nadere detaillering van het beleid en op sommige onderdelen zelfs een verruiming.
Beroep-aan-huis
In het bestemmingsplan wordt de volgende definitie van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten opgenomen. Beiden worden als onderdeel van de woonbestemming rechtstreeks toegestaan.
Aan-huis-gebonden beroep
De in de toelichting genoemde dienstverlenende beroepen, die in een woning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming zijn en waarbij:
- a. het uiterlijk van de desbetreffende woning niet wordt aangetast;
- b. reclameobjecten slechts na goedkeuring worden aangebracht;
- c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning, met dien verstande dat sprake mag zijn van maximaal twee werkplekken;
- d. het niet gaat om vormen van horeca;
- e. er geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast mag ontstaan voor het omliggende woongebied;
- f. het gaat niet om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
- g. er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld.
Insteekhavens/steigers/parkeren langs de weg
Binnen de bestemming Tuin, Erf of Wonen (of daarmee gelijk te stellen bestemmingen) worden insteekhavens en steigers rechtstreeks mogelijk gemaakt, met inachtneming van de bescherming van waterkeringen. In de bestemmingsomschrijving van de genoemde bestemming worden de insteekhavens en steigers opgenomen. Per bouwvlak wordt maximaal 1 insteekhaven en steiger toegestaan.
Op een aantal percelen is de ruimte voor het parkeren van auto's van bezoekers beperkt of is er fysiek geen gelegenheid (ligging aan dijk) voor het parkeren van auto's. De gemeente staat in deze gevallen toe dat maximaal twee parkeerplaatsen langs de weg worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen moeten worden uitgevoerd in halfverharding (grastegels).
Monumentenlijst
Binnen monumenten wordt een extra woning toegestaan ter compensatie van de kosten voor het onderhoud van het monument.
Monumenten worden wel aangeduid op de kaart, maar voor de regels wordt verwezen naar de gemeentelijke verordening en de Monumentenwet.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid wordt overgenomen in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's ecologie, milieu (planMER, Schiphol, geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, milieuhinder agrarische en niet-agrarische bedrijven, externe veiligheid en kabels en leidingen), verkeer en water.
5.2 Ecologie
5.2.1 Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
5.2.2 Toetsing en conclusie
Zoals in het beleidsdocument is aangegeven maken delen van de Kagerplassen en Braassemermeer deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Evenals delen van de oevers van de Wijde Aa. De Wijde Aa en Leidsche Vaart vormen ook een ecologische verbindingszone. Grote delen van het buitengebied van Kaag en Braassem zijn aangemerkt als belangrijk weidevogelgebied. In het plangebied liggen geen gebieden die beschermd zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (wel in de omgeving van het plangebied, hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3.1). Direct ten oosten van het plangebied, in het Braassemermeer ligt het Beschermd Natuurmonument 'Overlanden Braassemermeer'.
![]() | ![]() |
Figuur 5.1 EHS en belangrijke weidevogelgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De gebieden die deel uitmaken van de EHS worden bestemd voor 'Natuur'. In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Behoud van de grondgebonden veehouderij en het bestaande landschap staat in het bestemmingsplan voorop. De natuurwaarden die gekoppeld zijn aan het grondgebruik en het landschap, zoals de weidevogelgebieden, worden op deze manier ook behouden.
Soortenbescherming
In het beleidsdocument is een beschrijving van de voorkomende natuurwaarden opgenomen. Enkele van de voorkomende natuurwaarden zijn ook beschermd in het kader van de Ffw. In tabel 5.1 zijn deze soorten en het bijbehorende beschermingsregime opgenomen.
Tabel 5.1 Soorten en bijbehorend beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja, bij werkzaamheden in/aan waterpartijen | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | ja, bij werkzaamheden in/aan waterpartijen | |
bijlage IV HR | vleermuizen rugstreeppad en poelkikker | ja, - bij kap van bomen, sloop van gebouwen, - bij grondwerkzaamheden en/of bij werkzaamheden in/aan waterpartijen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | ja, bij kap van bomen, sloop van gebouwen |
Aangezien het hier een consoliderend plan betreft, zijn er geen ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
Ingeval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.
5.3 Milieu
5.3.1 PlanMER
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
- kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
- mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).
De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van grondgebonden veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer.
Planmer-plicht
Het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West biedt ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Intensieve veehouderijen komen binnen het plangebied op beperkte schaal voor (als neventak). Het bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West biedt onder zeer stringente voorwaarden mogelijkheden voor de uitbreiding van bestaande intensieve neventakken. De ontwikkeling van nieuwe intensieve hoofd- en neventakken is niet mogelijk. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied West biedt aan grondgebonden veehouderijen is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied West sprake van een planmer-plicht.
Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000 aan de orde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide, Coepelduynen, Kennemerland-Zuid, De Wilck, Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Met name als het gaat om het thema stikstofdepositie kunnen effecten op Natura 2000 op vele kilometers afstand van het plangebied optreden.
Doel en procedure planMER
Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).
De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:
- 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
- 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER en mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER;
- 3. opstellen planMER, uitvoeren onderliggende onderzoeken en doorvertaling in ontwerpbestemmingsplan;
- 4. terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan (zienswijzen);
- 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
- 6. vaststelling bestemmingsplan. Het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.
In het voorontwerpbestemmingsplan is een Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) opgenomen, waarin is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook heeft het voorontwerpbestemmingsplan met daarin de Nrd ter inzage gelegen. De Commissie voor de m.e.r. is in de voorfase niet betrokken (een advies van de Commissie voor de m.e.r. over de reikwijdte en detailniveau van een planMER is vrijwillig). Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan is het planMER (Bijlage 4) ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Het toetsingsadvies is opgenomen in Bijlage 5. De Commissie signaleert een aantal tekortkoming. De notitie in Bijlage 6 bevat de gemeentelijke reactie op de punten uit het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.
Opzet van het planMER
In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven, samen de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). Daarnaast is bekeken in hoeverre in de referentiesituatie sprake is van knelpunten en/of overbelaste situaties (voor onder andere de thema's geurhinder, luchtkwaliteit en stikstofdepositie).
De referentiesituatie dient als vertrekpunt voor de effectbeschrijvingen. Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. De ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden veehouderijen vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in de effectbeschrijvingen in. Het bestemmingsplan biedt generieke ontwikkelingsruimte aan de grondgebonden veehouderijen. Voor het thema stikstofdepositie is naast de maximale invulling van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, een tweetal ontwikkelingsscenario's uitgewerkt binnen de ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt. Het betreft een trendscenario waarin rekening is gehouden met een groei van het aantal stuks melkrundvee binnen de planperiode en een realistisch ontwikkelingsscenario waarin het trendscenario is aangevuld met beschikbare gegevens over de beëindiging van intensieve neventakken binnen de planperiode. Voor een nadere toelichting op deze onderzoekssituaties wordt verwezen naar het planMER.
Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de overige effecten als gevolg van de overige ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt. Het gaat over het algemeen om kleinschalige ontwikkelingen, waaraan in de regels strikte voorwaarden worden gesteld. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt volstaan met een beschrijving op hoofdlijnen van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt (zowel bij recht, als via afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden). Er is voor deze ontwikkelingsruimte geen aanleiding voor het beschrijven van alternatieven of scenario's.
Conclusies en doorvertaling in het bestemmingsplan
Natura 2000
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied West over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan Buitengebied West significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan Buitengebied West is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Dit zou zelfs een beperking betekenen ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.
De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is echter een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de berekening van het trendscenario en het realistische ontwikkelingsscenario voor de veehouderijen blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk naar verwachting beperkt zullen blijven. In het realistische scenario is weliswaar rekening gehouden met een groei van het aantal stuks melkrundvee binnen het plangebied, maar daar staat de beëindiging van een aantal intensieve neventakken (varkens) tegenover. De verwachte beëindiging van deze intensieve neventakken is mede het gevolg van de strenge huisvestingseisen waaraan dient te worden voldaan een de daarmee samenhangende investeringen. Een aantal ondernemers heeft om de reden aangegeven de bedrijfsactiviteiten (voor wat betreft de intensieve neventakken) binnen de planperiode te beëindigen. De maximale toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 bedraagt in dit realistische ontwikkelingsscenario 0,26 mol / ha / jaar. Door gebruik te maken van saldering kan deze toename volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Voorwaarde is dat deze saldering plaatsvindt binnen hetzelfde Natura 2000 op dezelfde habitattypen. Daarnaast is van belang dat geborgd is dat de uitbreiding pas plaatsvindt op het moment dat de bedrijfsactiviteiten elders zijn beëindigd (en ook de vergunningen zijn ingetrokken en de bestemmingslegging is gewijzigd).
In het bestemmingsplan zijn zeer strikte voorwaarden opgenomen voor de uitbreiding van bestaande intensieve neventakken. Een van de voorwaarden is dat geen sprake mag zijn van significante negatieve effecten op Natura 2000. Gezien de uitkomsten van de doorrekening van het realistische ontwikkelingsscenario is er geen aanleiding om in het bestemmingsplan vergaande beperkingen op te leggen aan de grondgebonden veehouderijen. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.
Overige milieuthema's
Voor de andere milieuthema's die in het planMER zijn beschreven ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden. In verschillende flexibiliteitsbepalingen is als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. In de juridische planbeschrijving is dit nader uitgewerkt.
Uit de beschrijvingen in het bestemmingsplan en planMER blijkt dat binnen het plangebied sprake is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Naast de toetsing aan de harde wettelijke normen en grenswaarden is van belang of de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan gevolgen heeft voor deze waarden. Uit de sectorale analyses blijkt dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige waarden. De openheid van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Vanuit de doelstellingen voor het buitengebied is er geen aanleiding om de bestemmingsplanregeling aan te vullen of aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER.
5.3.2 Schiphol
Toetsingskader
Het rijksbeleid ten aanzien van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de wet Luchtvaart (verder Wijzigingswet genoemd). De wijzigingswet vormt de wettelijke grondslag voor het regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet is grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (LIB). Het LIB omvat de ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet. In het LIB wordt een beperkingengebied genoemd waarin beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidbelasting. Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.
Onderzoek en conclusie
In de noordwestelijke punt raakt het plangebied het beperkingengebied van Schiphol voor bebouwing (zone 4 van bijlage 3B van het LIB). Hiervoor geldt een beperking voor nieuwe gevoelige functies vanwege externe veiligheid en geluidhinder. Voor het beperkingengebied in zone 4 geldt dat er geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen zijn toegestaan. Op basis van een verklaring van geen bezwaar kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken van dit verbod op de genoemde typen gebouwen. Nieuwe bedrijfsgebouwen zijn hier dus wel toegestaan. Het bestemmingsplan staat bij recht echter dergelijke functies niet toe als ontwikkeling, waardoor voldaan wordt aan de wettelijke beperkingen.
Figuur 5.2 Beperkingen vanwege Schiphol voor bebouwing
In een klein deel van het plangebied (noordelijk) gelden eveneens hoogtebeperkingen vanwege Schiphol. In het LIB worden de maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten gegeven, uitgaande van de maaiveldhoogte van Schiphol (4 m -NAP). In een klein deel van het plangebied geldt een hoogtebeperking van 146 m +NAP. Het bestemmingsplan maakt geen objecten rechtstreeks mogelijk die hoger zijn. De hoogtebeperkingen is daarom niet op de plankaart/verbeelding opgenomen.
Figuur 5.3 Hoogtebeperkingen vanwege Schiphol voor bebouwing
Het plangebied ligt buiten de zone in het LIB waar beperkingen gelden vanwege het aantrekken van vogels.
Uit het voorgaande blijkt dat het LIB de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.3.3 Geluid
Toetsingskader
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidsbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km/h-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km/h-wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidsgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt, dat als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers mogen komen, voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidsbelasting vanwege de bedrijvigheid op dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waardeprocedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het milieubeleid van de aangesloten gemeenten.
Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Binnen dit bestemmingsplan hebben alle wegen waar een snelheidslimiet van 50 km/h of meer geldt een geluidszone zoals bedoeld in de Wgh. Buitenstedelijke wegen, waaronder de Provinciale weg N445, hebben een geluidszone van 250 m.
Het plangebied ligt langs de oostelijke zijde binnen de geluidszone van de rijksweg A4. De A4 heeft een geluidszone van 600 m aan weerszijden van de weg.
Bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van een weg, waarbij een omgevingsvergunning met ruime afwijking noodzakelijk is, dient getoetst te worden aan de Wgh. Hieronder valt het omzetten van bedrijfsruimten naar woningen. Indien deze geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd binnen de geluidszone van een weg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegverkeerslawaai moet een hogere waardeprocedure doorlopen worden. De maximale ontheffingswaarde voor wegverkeer in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB.
Railverkeer
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) worden regels en normstellingen gegeven ten aanzien van geluid van treinen. Bij spoorlawaai verschilt de breedte van de zone per traject. Deze zone is onder meer afhankelijk van de intensiteit, het type treinen (het emissiegetal) en de bovenbouw.
Voor het spoortraject tracé HSL-zuid geldt een zone van 400 m. Dit betekent dat een deel aan de oostzijde van het plangebied binnen de geluidszone van het spoor valt.
Bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van een spoorweg, waarbij een omgevingsvergunning met ruime afwijking of een beperkte afwijking noodzakelijk is, dient getoetst te worden aan de Wgh. Indien geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd binnen de geluidszone van het spoortraject HSL-zuid moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde van 53 dB moet een hogere waardeprocedure doorlopen worden. De maximale ontheffingswaarde voor spoorwegverkeer in buitenstedelijk gebied bedraagt op grond van de richtlijnen 63 dB.
Industrielawaai
Binnen het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.3.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De normen hiervoor zijn in de volgende tabel opgenomen.
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat alleen rekening wordt gehouden met de autonome ontwikkeling van reeds bestaande functies. Deze ontwikkelingen zijn dermate kleinschalig, dat deze vallen onder het Besluit niet in betekenende mate en dat nader onderzoek inzake luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Uit de Monitoringstool blijkt dat:
- langs de A4 in het plangebied in 2015 nagenoeg overal wordt voldaan aan de dan geldende grenswaarde voor stikstofdioxide;
- langs alle andere wegen reeds in 2011 voldaan wordt aan de grenswaarde voor stikstofdioxide die vanaf 2015 geldt;
- langs alle wegen in 2011 en 2015 voldaan wordt aan de grenswaarde voor fijn stof die op dit moment reeds vigeert.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.3.5 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Volgens artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
Hierbij wordt in het algemeen bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.3.6 Milieuhinder agrarische bedrijven
Toetsingskader
Besluit landbouw milieubeheer
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.
Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel 5.4. Naast de in de tabel genoemde afstanden, gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 5.4 Minimale afstanden landbouwbedrijven
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
min. afstand tot objecten cat. I en II | 100 m | 50 m |
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V | 50 m | 25 m |
De indeling van objecten is in tabel 5.5 weergegeven.
Tabel 5.5 Indeling van objecten
object categorie | omschrijving |
I | 1. bebouwde kom met stedelijk karakter 2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat 3. objecten voor verblijfsrecreatie |
II | 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving 2. objecten voor dagrecreatie |
III | 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent |
IV | 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn 2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing |
V | 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn |
Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 5.6):
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
- daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.
Tabel 5.6 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet-concentratie gebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door afstandseisen op te nemen in de regels wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
5.3.7 Externe veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Buisleidingen worden overigens behandeld in het volgende hoofdstuk.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken4 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten5. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht6. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Momenteel is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in ontwikkeling met de bijbehorende Basisnetten voor weg, spoor en water. Hierin krijgt het externe veiligheidsbeleid rondom transportassen zijn wettelijk beslag.
Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.
Onderzoek
Inrichtingen
Binnen het plangebied en in de omgeving bevinden zich enkele risicorelevante inrichtingen (in het zuidwestelijk deel en langs de Ade/Oud Ade, zie het volgende figuur). Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6-contouren van de verschillende risicovolle inrichtingen. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Het bestemmingsplan sluit de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen expliciet uit.
Transport van gevaarlijke stoffen
Over de A4 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de gegevens uit het bijlagenrapport bij het Basisnet Weg blijkt dat het GR voor het betreffende wegvak (tussen knooppunt Burgerveen en afslag Zoeterwoude-Rijndijk) groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er geldt geen veiligheidszone, wel een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Over het spoor vindt geen relevante vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron: concept Basisnet spoor (werkgroep, mei 2011). Het gebied wordt doorsneden door verschillende gasleidingen en een NPM-leiding. De PR 10-6-contouren liggen niet buiten de leidingen met bijbehorende belemmeringenzone. Gezien de lage personendichtheden in het gebied, zal het GR in alle gevallen ruimschoots onder de oriënterende waarde zijn gelegen.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6-contouren langs de verschillende risicovolle transportassen. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in de zones langs de risicobronnen. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. De risicovolle leidingen zijn met een belemmeringstrook opgenomen op de verbeelding en in de regels.
Figuur 5.4 Ligging risicovolle leidingen
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.3.8 Kabels en leidingen
Binnen het plangebied liggen afvalwatertransportleidingen van diverse afvalwatertransportgemalen van en naar de Awzi Nieuwe Wetering. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenzone van 2,5 m aan beide zijden van de leiding waarmee in de bestemmingslegging rekening moet worden gehouden. Het afvalwater wordt via rioolgemalen en leidingen naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) getransporteerd. Deze bouwwerken zijn in de meeste gevallen planologisch relevant en worden op de verbeelding opgenomen. Rondom een AWZI zijn milieucirkels bepaald die de maximaal toelaatbare emissie van geur en geluid aangeven. Daar dit van belang is voor omliggende percelen, worden deze cirkels met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Er lopen twee drinkwaterleidingen door het plangebied waarvoor een belemmeringenzone van 2,5 m en 3 m geldt, afhankelijk van de diameter van de leiding. Er loopt een hoogspanningsverbinding door het plangebied, waarvoor een belemmeringenzone van 27,5 m aan beide zijden van de leiding geldt. Daarnaast lopen er gasleidingen, CO2-leidingen en defensieleidingen door het plangebied, waarvoor een belemmeringenzone van 5 m aan weerzijden van de leiding geldt. Deze leidingen zijn planologisch relevante en worden opgenomen op de verbeelding.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.3.9 Milieuhinder niet-agrarische bedrijven
Toetsingskader
In het plangebied komen meerdere niet-agrarische bedrijven voor. Onderscheiden worden bedrijven, horeca en detailhandel.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 3.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn alle bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden voorzien van een algemene bedrijfsbestemming. Bedrijven uit categorie 3.1 en hoger worden voorzien van een specifieke aanduiding. Op deze wijze worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
5.4 Verkeer
5.4.1 Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt doorsneden door de A4 in de richtingen Amsterdam en Delft. De hoofdstructuur binnen het gebied wordt gevormd door de provinciale weg N445, de Leidseweg, de Oud Adeselaan en de Ripselaan. De N445 verbindt Leiden/Leiderdorp met de A4/Roelofarendsveen. De Leidseweg, de Oud Adeselaan en de Ripselaan ontsluiten de kernen Oud Ade en Rijpwetering.
De overige wegen in het buitengebied dienen hoofdzakelijk ter ontsluiting van de woningen, boerderijen en aanliggende percelen.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het langzaam verkeer maakt gebruik van dezelfde wegen als het gemotoriseerd verkeer met uitzondering van de provinciale weg N445 en de rijksweg A4. In het plangebied kan het langzaam verkeer langs de Leidseweg en de Oud Adeselaan gebruikmaken van vrijliggende fietspaden.
Naast het hoofdnetwerk voor de fiets is een secundair net, meer gericht op recreatief verkeer (fietser en wandelaars) juist in het buitengebied met diverse recreatieve voorzieningen, van belang. Door het plangebied lopen diverse recreatieve routes. Deze fietspaden vormen een onderdeel van het knooppunten-routenetwerk in Nederland. De routes lopen binnen het plangebied over de Leidseweg, Oud Adeselaan, Poeldijk, Molenweg en over het fietspad tussen deze wegen. Verder loopt er een route vanaf de Leidseweg via de Boekhorsterweg door het plassengebied naar de Huigsloterdijk. De veerpont door het plassengebied is voor fietsers en voetgangers.
Ontsluiting openbaar vervoer
Door het plangebied loopt de HSL-spoorlijn. Er zijn geen haltes in het gebied gelegen. Wel lopen er enkele busverbindingen door en nabij het gebied.
Binnen het plangebied zijn langs de Ripselaan, Oud Adeselaan en Leidseweg bushalten gelegen. Hier halteren de diensten in de richtingen Leimuiden en Leiden via Oude Wetering, Roelofarendsveen, Nieuwe wetering Rijpwetering, Oud Ade en Leiderdorp. Over de N445 rijdt de dienst in de richtingen Schiphol en Leiden via Hoofddorp, Oude Wetering, Roelofarendsveen en Leiderdorp. Deze dienst halteert echter niet in het plangebied.
Tevens rijdt aan de rand van het plangebied de buurtbus Alkemade tussen Lisse en Oude Wetering. Deze dienst halteert langs de Achterweg en de Huigsloterdijk.
5.4.2 Verkeersveiligheid
In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. De A4 is gecategoriseerd als stroomweg met een maximumsnelheid van 100 km/h ter hoogte van het plangebied. De N445, Leidseweg en Ripselaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom met een 80 km/h-regime. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.
De N445 en de A4 vormen een barrière in het plangebied. Op enkele plaatsen zijn ongelijkvloerse kruisingen. Dit komt de verkeersveiligheid van met name het langzaam verkeer ten goede. Op sommige erftoegangswegen zit veel recreatief verkeer waaronder de Poeldijk en de Boekhorsterweg. Op deze wegen dient aandacht te zijn voor de verkeersveiligheid, gelet op de gemengde afwikkeling van het gemotoriseerd en het langzaam verkeer.
5.4.3 Verkeersafwikkeling
De huidige verkeersstructuur in het buitengebied levert geen grote knelpunten op. Sommige erftoegangswegen zijn erg smal. Deze wegen hebben een beperkte capaciteit en zijn al druk bereden door het voorkomen van zowel de woon-, bedrijfs-, agrarische als recreatieve functies. Een toename van het verkeer kan op deze wegen leiden tot knelpunten.
5.4.4 Conclusie
De bereikbaarheid voor de verschillende vervoerswijzen is in de huidige situatie goed te noemen. Wel zijn er enkele aandachtspunten:
- op de erftoegangswegen wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. Wanneer hier ook veel recreatief verkeer op zit dient aandacht te zijn voor de verkeersveiligheid;
- op de erftoegangswegen met een beperkte capaciteit kan een toename van verkeer leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Er zijn in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Kaag en Braassem West geen ontwikkelingen voorzien ten aanzien van verkeer waarover reeds een afgeronde besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het onderhavige plan heeft dan ook geen effect op de huidige of toekomstige ontsluitingsstructuur.
5.5 Water
5.5.1 Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer van het bestemmingsplan dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan.
- Nota Regels voor Ruimte.
- Provinciale Structuurvisie.
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied omvat het westelijk deel van het buitengebied van de gemeente Kaag en Braassem dat is gesitueerd in het Groene Hart van de Randstad. De bodem van veen heeft in dit gebied de verschijningsvorm van de plassen, droogmakerijen, de weilanden en de dorpen in grote mate bepaald. Het gebied wordt grotendeels gebruikt voor veehouderij.
De structuur van de veenpolders (Vrouwe-Vennepolder, de Roode Polder en de Blauwe Polder) in het westelijk deel van het plangebied wordt nog steeds in grote mate beïnvloed door de oude veenstromen die het gebied dooraderen. De veenpolders zijn veengebieden die niet zijn uitgeveend maar tot graslanden zijn ontgonnen.
Bodem en grondwater
In het grootste gedeelte van het plangebied bestaat de bodem uit veen en zeekleigrond. De maaiveldhoogtes in het plangebied liggen tussen de NAP 0 en -3,6 m (bron: www.ahn.nl).
In het grootste deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap III. Echter, ook alle andere grondwatertrappen komen hier voor. In figuur 5.6 en tabel 5.7 zijn de grondwatertrappen en bijbehorende grondwaterstanden weergegeven.
Figuur 5.6 Grondwatertrappen
Tabel 5.7 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden
Grondwatertrap | Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand | Gemiddeld Laagste Grondwaterstand |
I | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | minder dan 0,5 m onder het maaiveld |
II | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,5 m tot 0,8 m onder het maaiveld |
III | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
IV | meer dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
V | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
VI | 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
VII | 0,8 m tot 1,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
Waterkwantiteit
Het plangebied is een waterrijk gebied dat deel uitmaakt van het Hollands Plassengebied met plassen zoals Zweiland, Dieperpoel en Kever. Oude veenstromen en brede sloten dooraderen het gebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn geen KRW-lichamen aangewezen.
Het plangebied is wat betreft de waterhuishouding grofweg in tweeën te delen. Ten westen van het bebouwingslint Rijpwetering vinden we veenpolders met waterpeilen van rond 2,5 meter onder NAP. Ten oosten van deze lijn vinden we droogmakerijen met waterpeilen van bijna 4 meter tot ruim 5 meter onder NAP. Ook ten zuiden van Oud Ade en Rijpwetering is een droogmakerij, de Drooggemaakte Akkersloot-, Hertogs- en Blijverpolder. In deze polder treedt veel kwel op. Het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt hier extra voorwaarden aan bouwwerken en werkzaamheden, met het doel een ongewenste extra toestroming van grondwater naar oppervlaktewater te voorkomen. De plassen en brede watergangen die daarmee in verbinding staan, liggen op het boezempeil van NAP - 0,62 meter.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn met name rondom de plassen waterkeringen aanwezig. Het betreft boezemkades en polderkades en tevens zijn in het plangebied diverse waterscheidingen aanwezig. Informatie over de ligging is te raadplegen via:
http://www.rijnland.net/regels/legger/kaarten_regionale. De planologisch relevante keringen zijn ook opgenomen op de verbeelding.
Het hoogheemraadschap van Rijnland is eigenaar van de percelen in de Leendert de Boerspolder. Het hoogheemraadschap wil de polder graag vernatten of onder water zetten. Op die manier wordt extra berging toegevoegd aan het Rijnlandse boezemsysteem. Deze extra berging is nodig om de Rijnlandse doelstelling 'droge voeten' te kunnen waarborgen. Wanneer Rijnland de polder vernat, schept dit mogelijkheden voor nieuwe natuur in combinatie met extensieve recreatie. De plannen voor de Leendert de Boerspolder worden momenteel verder uitgewerkt.
Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterkwantiteit
Wanneer bij veranderingen in de ruimtelijke ordening een toename plaatsvindt van het verharde oppervlak gelden de Keur- en de beleidsregels van Rijnland:
- a. Voor projecten met een te verharden oppervlak kleiner dan 500 m² is geen compensatie vereist, tenzij:
- 1. sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen die bij elkaar groter zijn dan 500 m²;
- 2. het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het peilvak (waarin betreffend verhard oppervlak wordt aangelegd) beslaat;
- 3. het betreffende peilvak de toename van de piekafvoer door uitbreidingen van het verhard oppervlak niet kan verwerken.
- b. Indien een initiatiefnemer meer dan 500 m² extra verhard oppervlak wil aanleggen is de volgende compensatie in de vorm van open water vereist:
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied zijn diverse watergangen als kwetsbaar aangemerkt. Motorvaartuigen kunnen - onder andere door slibopwerveling - invloed hebben op de in het water en oever aanwezige (bijzondere) planten en dieren. Om de gevolgen van de scheepvaart op waterstaatkundig gezien kwetsbare wateren te reguleren heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland voor een beperkt aantal wateren een vaarverbod voor motorvaart ingesteld. Om op deze kwetsbare wateren te mogen varen is er een vaarvergunning nodig, die alleen wordt verstrekt aan de personen die vanwege de locatie van hun woning of land gebruik moeten maken van deze wateren.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het Hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het Hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Afvalwaterketen en riolering
- Voorkeursvolgorde voor afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het Bestuursakkoord Waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht; en
- g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
- Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander. vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
- handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld middels controleputjes op de erfgrens);
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- aangepaste gladheidbestrijding;
- het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente het hoogheemraadschap van Rijnland gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
5.5.2 Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen directe, concrete ontwikkelingen mogelijk. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het bestemmingsplan biedt echter wel (indirect) ruimte voor ontwikkelingen. Bij de aanvraag om van een omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan het beleid en de regels van het Hoogheemraadschap.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Dit heeft ertoe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast. Hierdoor zijn er zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan.
Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en met hetzelfde doel zagen er geheel anders uit en waren moeilijk vergelijkbaar.
Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. En dit terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn.
Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.
6.2 Bestemmingen
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.
In dit bestemmingsplan wordt van de standaarden Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008), voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
6.3 Opzet
De planregels zijn als volgt opgebouwd.
- In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
- In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
- 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
en indien van toepassing:
- 1. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
- 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
- 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- 6. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
- Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
6.4 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden / Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden / Artikel 37 Waarde - Natuurwaarden
De zonering is vertaald in de enkelbestemmingen.
- Voor de Zone AO, Agrarisch gebied met waardevolle openheid (droogmakerij): de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
De gronden met deze bestemming zijn specifiek bestemd voor het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap. Alle mogelijkheden die door middel van afwijking of met een wijzigingsbevoegdheid worden geboden worden getoetst aan het mogelijke effect op het cultuurhistorische open weidelandschap.
- Voor de Zone ALN, Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (veenpolders, bovenlanden): de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'.
Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon, de aanwezigheid van weidevogels en kenmerkende oever- en slootvegetaties. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het mogelijk effect op de natuurlijke en landschappelijke waarden.
- De zone N, gebied met natuurwaarden (plassen en de oevers): de dubbelbestemming Waarde - Natuurwaarden.
Het grootste deel van deze zone bestaat uit water en is ook als zodanig bestemd. Andere gebruiks- of bouwmogelijkheden zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Omdat de natuurwaarden zich ook op de oevers bevinden is er voor gekozen om voor deze zone een dubbelbestemming op de te nemen. Dit betekent dat er een omgevingsvergunning geldt voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de gronden met deze dubbelbestemming.
- Bouwregels
De aanwezige agrarische bedrijfscentra zijn weergegeven door middel van bouwvlakken. De gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals sleufsilo's, mestsilo's, kuilvoerplaten, alsmede de erfverharding dienen binnen de bouwvlakken te worden gerealiseerd. Verblijfsrecreatieve onderkomens (kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen) welke als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf worden geëxploiteerd, dienen ook binnen het bouwvlak gelegen te zijn. Deze onderkomens zijn met een aanduiding aangeduid op de verbeelding en ter plaatse is uitsluitend deze recreatieve functie toegestaan. Deze gronden mogen niet in gebruik genomen worden voor de agrarische bedrijfsvoering, aangezien voldoende afstand tot gevoelige functies aangehouden dient te worden.
- Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels worden (aanvullende) eisen gesteld aan het toegestane gebruik (cf. de bestemmingsomschrijving). Het kan zijn dat het gebruik wel wordt toegestaan maar binnen bepaalde randvoorwaarden bijvoorbeeld een maximaal oppervlak. Dit geldt bijvoorbeeld voor de teelt van mais, nevenfuncties en paardenbakken.
- Neven- en vervolgfuncties
Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische functies, hetzij in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties), hetzij om gebruiksmogelijkheden van agrarisch verwante en niet-agrarische functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (vervolgfuncties). Per bestemming wordt aangegeven welke functies onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
Het kenmerk van nevenfuncties is de ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie. In de regels worden verschillende nevenfuncties mogelijk gemaakt.
Uit het overzicht van passende functies mag niet worden afgeleid dat voor iedere nieuwe functie in de niet-agrarische sfeer ook nieuwe bebouwing of een nieuwe woning mag worden opgericht. Uitgangspunt is dat voor vervolgfuncties gebruik wordt gemaakt van aanwezige bebouwing. Zo zullen ingeval van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de bouwmogelijkheden 'bevroren' worden op het moment dat de 'oude' functie een einde neemt. Voor de nieuwe functies kunnen dan geen extra gebouwen worden opgericht. Van dit algemene principe kan wel worden afgeweken indien (een deel van) de bestaande bebouwing (overbodige agrarische en niet-bedrijfsgebouwen) wordt gesaneerd.
Milieuhygiënische inpasbaarheid In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden: - toetsing of de ontwikkeling leidt tot belemmeringen van omliggende woningen en bedrijven; - toetsing of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning (geluid, geur, stof, gevaar); - toetsing aan gemeentelijk milieubeleid; - toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet; - toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder); - toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen; - aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden; - beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid. Onder milieuhygiënische inpasbaarheid valt ook de toets of de ontwikkeling toelaatbaar is in verband met de aanwezigheid van de stiltegebieden. |
Artikel 5 Bedrijf
De bestemming Bedrijf is toegekend aan niet-agrarische bedrijven. Ter categorisering van niet-agrarische bedrijven is in de regels van het bestemmingsplan de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Bedrijven die vallen in de categorie 1 en 2 zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen elke bedrijfsbestemming. Bedrijven in een hogere categorie hebben een specifieke aanduiding toegekend gekregen. Op deze specifieke locatie mag alleen dit type bedrijf gevestigd zijn of een bedrijf in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven bedragen maximaal 10% van het bestaand oppervlak aan bebouwing. Op elk bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan tenzij op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding is aangegeven dat er geen of meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen, is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor de vervolgfunctie Wonen. Belangrijk is dat de effecten op het gebied van ruimte en milieu aanvaardbaar zijn en in geen geval meer impact hebben dan de bestaande bedrijfsfunctie. Voor het overige gelden dezelfde voorwaarden als bij de agrarische bedrijven.
Artikel 6Bedrijf - Opstijgpunt
Conform het Inpassingsplan Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk) is de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' opgenomen. Deze bestemming is gelegd op de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse leidingen naar de ondergrondse. Van belang is dat indien nodig de opstijgpunten landschappelijk worden ingepast. Bijvoorbeeld door beplanting kunnen de opstijgpunten enigszins aan het zicht worden onttrokken. Daarom zijn ook groenvoorzieningen in deze bestemming opgenomen.
Artikel 7 Bos
De bestaande bosgebieden zijn bestemd als Bos. In het Ghoybos wordt via afwijking een nieuwe kleinschalige horecagelegenheid mogelijk gemaakt.
Artikel 8 Detailhandel
De bestemming Detailhandel is opgenomen voor het tuincentrum aan de Hofdijklaan 75.
Artikel 9 Gemengd
De bestemming Gemengd is opgenomen voor het bedrijf aan de Ripselaan 6. Op dit perceel is sprake van een gecombineerd bedrijf met grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij als neventak, een manege en een zorgboerderij. Om dit bedrijf goed te kunnen bestemmen is gekozen voor een aparte bestemming met een eigen doeleindenomschrijving en bouwregels.
Artikel 10 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor zowel afschermend groen rond recreatieterreinen als voor overige groen zoals bermen en plantsoenen.
Artikel 11 Horeca
De bestemming Horeca is opgenomen voor de diverse horecalocaties in het plangebied. In de regels is een begrip opgenomen van 'horecabedrijf', waarin een onderverdeling is gemaakt in 8 categorieeen. In de bestemmingsomschrijving van elk horecabedrijf is aangegeven welke categorieeen ter plaatse zijn toegestaan. Alle horecavestigingen zijn specifiek bestemd, verandering van horecafunctie is hierdoor niet mogelijk.
Artikel 12 Maatschappelijk
De gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor verschillende maatschappelijke functies zoals verenigingsleven of religie.
Artikel 13 Molen
Omdat niet alle molens worden bewoond of een specifieke functie hebben, is er voor gekozen om voor de molens de bestemming 'Molen' op te nemen. Deze bestemming garandeert in ieder geval de instandhouding van de molen en maakt bestaande bewoning van een molen mogelijk. Nieuwe woningen zijn niet toegestaan. Indien de woning buiten de molen zelf gebouwd is, mag deze een maximale inhoud van 550 m³ bedragen, inclusief bijgebouwen. Indien geen woning aanwezig is, mag wel 60 m² aan bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden bij de molen.
Artikel 14 Natuur
De bestaande natuurgebieden zijn voorzien van de bestemming Natuur. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' is extensieve dagrecreatie met kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan.
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
Dit artikel is voor de verschillende dagrecreatieve functies in het plangebied opgenomen zoals de jachthavens, volkstuinen, paardenpensions en watersportbedrijven.
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder overkappingen mogen alleen binnen een bouwvlak gebouwd worden. Dit geldt tevens voor alle faciliteiten voor paarden zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten. Uitzonderingen hierop gelden ter plaatse van jachthavens en volkstuinen. Bij jachthavens mogen aanlegsteigers, golfbrekers, lichtmasten, vlaggenmasten, maximaal 2 hijskranen en trailerhellingen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden geplaatst. Bij volkstuinen is geen bouwvlak opgenomen, hier zijn alleen schuurtjes en kasjes toegestaan, waarbij een maximum van 1 per volkstuin geldt met een maximum oppervlak van 5 m².
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie / Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie - Wijde Aa
In het plangebied komen verschillende vormen van verblijfsrecreatie voor. Om een helder onderscheid te maken in de diverse vormen van verblijfsrecreatie heeft de gemeente een nieuwe indeling gemaakt, welke reeds is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Jacobswoude. De nieuwe indeling maakt geen onderscheid in het type onderkomen (bijvoorbeeld een stacaravan of recreatiewoning), maar hanteert vier categorieën recreatieve onderkomens:
- categorie 1, kampeermiddelen (geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld tenten of caravans op seizoensplaatsen);
- categorie 2, verblijfsrecreatieve gebouwen tot 36 m² (de meeste stacaravans);
- categorie 3, verblijfsrecreatieve gebouwen tot 60 m² (stacaravans, chalets, huisjes op daarvoor bestemde terreinen);
- categorie 4, verblijfsrecreatieve gebouwen tot 90 m² (losstaande recreatiewoningen).
In het plangebied van het onderliggende bestemmingsplan zijn geen recreatieve onderkomens in categorie 2 gelegen. Aangezien de categorie-indeling ook gehanteerd wordt in andere bestemmingsplannen, blijft de nummering wel gehandhaafd. In het onderliggende bestemmingsplan zijn hierdoor alleen categorie 1, categorie 3 en categorie 4 recreatieve onderkomens in de planregels opgenomen.
Alle losstaande recreatieve onderkomens en recreatieve terreinen hebben een categorie indeling toegekend gekregen. Enige uitzondering hierop is het recreatieterrein Wijde Aa, waarvoor een apart bestemmingsplan is opgesteld. De regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterrein Wijde Aa' zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Kaag en Braassem West. Om dit goed te kunnen regelen is een apart artikel (Recreatie - Verblijfsrecreatie - Wijde Aa) opgenomen.
Het beleid van de gemeente is gericht op het handhaven van het recreatieve karakter van verblijfsrecreatie. Permanente bewoning van de woningen is dan ook niet toegestaan.
Artikel 18 Sport
De bestemming Sport is opgenomen voor de sportvelden en de manege. Omdat niet overal binnen de bestemming Sport een manege wenselijk is, is deze bestemming specifiek aangeduid en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder overkappingen mogen alleen binnen een bouwvlak gebouwd worden. Dit geldt tevens voor alle faciliteiten voor paarden zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten.
Artikel 19 Tuin
Gronden rondom woningen waar geen erfbebouwing gewenst is, zijn aangeduid als Tuin.
Artikel 20 Verkeer / Artikel 21 Verkeer - 2 / Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
De bestemming Verkeer is toegekend aan de belangrijkste wegen en bijbehorende bermen. De A4 is apart bestemd met de bestemming Verkeer - 2. De HSL is bestemd als Verkeer - Railverkeer.
Artikel 23 Water
De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet afzonderlijk bestemd. Binnen de bestemming Water zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van steiger en openbare recreatieve voorzieningen en gebruiksregels voor het afmeren en aanleggen van (plezier)vaartuigen.
Bij twee jachthavens in het Braassemermeer (Noorderhem 2 en Zuideinde 111c) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Water te wijzigen in de bestemming Recreatie - Dagrecreatie, jachthaven ten behoeve van uitbreiding van de jachthaven. Deze uitbreiding heeft alleen betrekking op het bestemmingsvlak en niet op het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn naast aanlegsteigers en golfbrekers ook lichtmasten, vlaggemasten, hijskranen en trailerhellingen toegestaan. In verband met het Besluit milieueffectrapportage mag de jachthaven met de uitbreiding niet de drempelwaarde uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschreiden.
Artikel 24 Wonen
Burgerwoningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximum oppervlak van deze activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met aan- en uitbouwen.
Voor woningen in het buitengebied is het niet noodzakelijk om de precieze locatie van de woning vast te leggen. Daarom is binnen de bestemming Wonen gekozen voor ruime bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken zijn zowel de hoofdgebouwen als de erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan.
Voor de inhoud en de hoogte van de woningen is een generieke regeling opgenomen. De inhoud van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 750 m³. Als onderdeel van de 750 m³, mag het gezamenlijk grondoppervlak van de erfbebouwing (zowel binnen als buiten het bouwvlak gelegen) maximaal 50 m² bedragen.
In het plangebied komen een aantal locaties voor waar de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en de bedrijfswoning is omgezet naar een burgerwoning. Omdat op deze percelen veelal meer bebouwing aanwezig is dan op grond van de bouwregels binnen de bestemming Wonen is toegestaan, is voor deze locaties de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-voormalig bedrijfscomplex' opgenomen. Op gronden met deze aanduiding is geregeld dat in afwijking van de overige bouwregels de bestaande bebouwing is toegestaan. Dit betekent dat er geen uitbreidingsmogelijkheden zijn. Ten aanzien van nieuwbouw geldt een saneringsregeling. Nieuwbouw is alleen toegestaan als voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Als dit het geval is mag er ten hoogste 50% van het gesloopte oppervlak aan nieuwbouw worden gerealiseerd tot een maximum van 300 m².
Artikel 25 Leiding Brandstof / Artikel 26 Leiding - Gas - 1 / Artikel 27 Leiding - Gas - 2 / Artikel 28 Leiding - Hoogspanning / Artikel 32 Leiding - Riool / Artikel 33 Leiding - Water
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijking beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Artikel 29 Leiding - Hoogspanning I / Artikel 30 Leiding - Hoogspanning II / Artikel 31 Leiding - Hoogspanningsverbinding I
Conform het Inpassingsplan Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk) zijn de bestemmingen Leiding - Hoogspanning I, Leiding - Hoogspanning II en Leiding - Hoogspanningsverbinding I opgenomen.
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning I' geeft een regeling voor de ondergrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding en de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning II' voorziet in een regeling voor de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. De bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding wordt geregeld door de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding I'.
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 1 / Artikel 35 Waarde - Archeologie - 2
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
De dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie zijn opgesteld op basis van de beleidskaart archeologie van de gemeente Kaag en Braassem. Hierop zijn gebieden met een verschillende archeologische verwachtingswaarde en het beleid ten aanzien van deze gebieden weergegeven.
Artikel 36 Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het beschermd dorpsgezicht Aderpolder ('Boerenbuurt').
De polder is alleen over het water bereikbaar. Daardoor is het landelijk karakter opmerkelijk gaaf gebleven, mede door de afwezigheid van recreatiebouw. De bebouwing, bestaande uit een drietal boerderijen met bijgebouwen, een molen en een woning, is gesitueerd aan de ringdijk. Aan weerszijden van de Boerenbuurt zijn enkele boerderijen dicht bij elkaar gesitueerd. Twee boerderijen (Aderpolder 2 en 4) hebben monumentale kwaliteit en zijn apart beschreven. De polder is waardevol vanwege het onaangetaste landelijke karakter en de kleinschaligheid van de schaarse bebouwing.
De dubbelbestemming bevat extra regels voor de bescherming van de polder en de monumentale bebouwing.
Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen, waterbergingen, primaire watergebied en waterhuishouding, is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor afgeweken wordt door het bevoegd gezag. Er wordt uitsluitend afgeweken als de functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 39 Antidubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 40 Algemene bouwregels
- Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
- Herbouw (bedrijfs)woningen
In dit artikel wordt de herbouw van (bedrijfs)woningen anders dan op de bestaande fundamenten uitgesloten. Hiermee wordt voorkomen dat voor de verplaatsing van de (bedrijfs)woningen binnen het bouwvlak geluids- en milieuonderzoek moet worden uitgevoerd.
- Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
- Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van landbouwbedrijven worden gerealiseerd.
- Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van kassen worden gerealiseerd.
- Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.
Artikel 41 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen voor het gebruik van gronden en gebouwen die voor alle bestemmingen in het gehele plangebied gelden. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Verder zijn onder andere regels opgenomen over buitenopslag, het afmeren/aanleggen van (plezier)vaartuigen, kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis en faciliteiten ten behoeve van paarden.
Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
- Vrijwaringszone - molenbiotoop
In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotoop. Onderstaande figuur geeft de regeling weer, waarbij de blauwe arcering het gebied van de molenbiotoop en daarmee de toegestane bouwhoogte aangeeft.
Figuur 6.1 Molenbiotoop
- Milieuzone - geurzone
Voor de geurcontour rondom de AWZI Nieuw Wetering is de 'milieuzone - geurzone' opgenomen.
- Milieuzone - ruwvoeder
Binnen de gronden op de verbeelding aangeduid als 'milieuzone - ruwvoeder' is cf. het Besluit landbouw de teelt van ruwvoeder is niet toegestaan. Indien aangetoond kan worden dat de teelt plaatsvindt op zodanige wijze dat deze geen invloed heeft op de bodemdaling, kan hiervan afgeweken worden.
- Magneetveldzone
Conform het Inpassingsplan Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk) is de gebiedsaanduiding 'magneetvelzone' opgenomen. Ter plaatse is de bouw van gebouwen en het gebruik van gronden ten behoeve van een gevoelige bestemming niet toegestaan. Hiervan kan afgeweken worden indien na nadere technische uitwerking van de verbinding een rapport is overlegd met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone.
- geen gevoelige bestemming
Conform het Inpassingsplan Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk) is de gebiedsaanduiding 'geen gevoelige bestemming' opgenomen. Ter plaatse kan pas tot realisatie van de hoogspanningsverbinding worden overgegaan indien aan de Minister van Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie na nadere technische uitwerking van de verbinding een rapport is overlegd met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
- Overschrijding bouwgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
- Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
De herbouw van woningen buiten de fundamenten is mogelijk als de herbouw plaatsvindt binnen hetzelfde bouwvlak, er geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden en de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijdt.
- Baggerdepots
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regelgeving ten behoeve van baggerdepots. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op veel baggerwerkzaamheden in de planning staan. Veel bagger wordt verwerkt in weilanddepots. Via deze algemene afwijking kan het gebruik van het weiland als baggerdepot worden toegestaan.
- Parkeerplaatsen
In het buitengebied van Kaag en Braassem komen veel dijken voor. Veel woningen zijn onderaan een dijk gelegen. Op bouwvlakken is vaak beperkte ruimte voor het realiseren van parkeerplaatsen. De gemeente biedt daarom met deze afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om voor deze woningen parkeerplaatsen op de dijk te realiseren. Het betreft maximaal 2 parkeerplaatsen per woning en het terrein dient afgewerkt te worden met grastegels voor een natuurlijkere uitstraling.
Artikel 44 Algemene wijzigingsregels
- Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
- Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Om te voorkomen dat er in het kader van dit bestemmingsplan milieukundig en geluidsonderzoek moet worden uitgevoerd, is het verplaatsen van de (bedrijfs)woning binnen het bouwperceel niet rechtstreeks toegestaan. Voor de verplaatsing van het bouwvlak binnen of buiten het bouwvlak is respectievelijk een ontheffing en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bij toepassing van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat er voor wat betreft de aspecten geluid en milieu geen belemmeringen zijn. Ook dient ter plaatse sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 45 Overige regels
- Werking wettelijke regelingen
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
- Relatie
Een aantal bedrijven beschikt over twee, ruimtelijk van elkaar gescheiden bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de plankaart met elkaar verbonden door middel van de figuur 'relatie'. Deze figuur geeft aan dat het om één bedrijf gaat en niet om twee bedrijven. De ontwikkelingsmogelijkheden op beide locaties worden dus bepaald door het feit dat het hier om één bedrijf gaat.
- Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 46 Overgangsrecht
- Overgangsrecht bouwwerken
Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning.
- Overgangsrecht gebruik
De overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 47 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Proces En Inspraak
7.1 Proces
Het bestemmingsplan is tot stand gekomen via een uitvoerig traject met diverse belangrijke momenten. Chronologisch zijn dit:
- Startnotitie
Vastgesteld op 06-09-2010 door de raad, waarin de belangrijkste processtappen zijn aangegeven. Ingezet wordt op het voortraject (inventarisatie en inspraak).
- Nota van uitgangspunten
Tot stand gekomen m.b.v. een klankbordgroep (o.a. LTO, Hoogheemraadschap, Prov. Zuid Holland, Vereniging Veenderpolder/Wijde Aa, WOKB), daarna op 05-09-2011 vastgesteld door de raad. Hierin staan de belangrijkste inhoudelijke uitgangspunten. Aansluiting zoeken bij bestemmingsplan Buitengebied Jacobswoude is er daar een van.
- Tafeltjesoverleg
Alle ondernemers in het buitengebied zijn schriftelijk benaderd om op 23 en 24-08-2011 te komen praten over hun bedrijfssituatie en hun toekomstplannen.
- 1e concept
Dit concept heeft van 02-02-2012 tot 14-03-2012 ter inzage gelegen. Met een digitaal reactieformulier kon gereageerd worden. Er kwamen ca. 50 reacties binnen.
- Voorontwerp
Van 31-05-2012 tot en met 11-07-2012 heeft het voorontwerp ter inzage gelegen. Ook de overlegpartners zijn hierbij betrokken. Met een digitaal reactieformulier kon gereageerd worden.
- Ontwerp
Van 31-01-2013 tot en met 13-03-2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.
7.2 Inspraak Op Het Voorontwerp
In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg is een kennisgeving van het voorontwerp naar de volgende instanties verzonden:
Gemeenten Teylingen, Haarlemmermeer, Leiderdorp, Provincies Noord Holland en Zuid Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Ministerie EL&I, Ministerie van Defensie, diverse leidingbeheerders (Gasunie, Pipelinecontrolebeheer, Oasen, Liander, TenneT), wegbeheerders (Prorail en Rijkswaterstaat). De meeste hebben een reactie gegeven.
Tegelijkertijd heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 31 mei t/m 11 juli 2012 ter inzage gelegen. Een ieder kon een reactie indienen. Er zijn 32 reacties binnengekomen.
Deze zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 7.
7.3 Inspraak Op Het Ontwerp
Van 31-01-2013 tot en met 13-03-2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Sommige overlegpartners waren per abuis niet geïnformeerd en hebben van 15-03-2013 tot en met 15 april alsnog de gelegenheid gehad te reageren. Er zijn 54 reacties binnengekomen. Samenvatting en beantwoording zijn te vinden in de Nota van Beantwoording (Bijlage 8). Een overzicht van de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen in Bijlage 9.
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Bepalen Voorgevel Van Een Woning
Bijlage 4 Persoons- En Objectgebonden Overgangsrecht
Bijlage 4 Persoons- en objectgebonden overgangsrecht
Bijlage 1 Monumentenlijst
Bijlage 2 Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 4 Planmer
Bijlage 5 Toetsingsadvies Commissie Voor De M.e.r.
Bijlage 5 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.
Bijlage 6 Reactie Toetsingsadvies Commissie Voor De M.e.r.
Bijlage 6 Reactie toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.
Bijlage 7 Reacties Op Het Voorontwerp
Bijlage 7 Reacties op het voorontwerp
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 8 Nota van beantwoording zienswijzen