Heiligegeestlaan Rijnsaterwoude
Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 16-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Heiligegeestlaan Rijnsaterwoude van de Gemeente Kaag en Braassem;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.1884.BPHEILIGEGEESTLN-VAS1 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaand:
bij bouwwerken:
- bestaand op het moment dat de ter inzage legging van dit bestemmingsplan als ontwerp, dan wel dat tijdstip vergund;
- na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip is ingediend.
bij gebruik:
- bestaand ten tijde van het in kracht worden van het bestemmingsplan
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.12 bijbehorende bouwwerken:
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag al dan niet met kap, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw, een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en uit minimaal 2 gesloten wanden bestaat;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; indien en voor zover twee bouwvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwvlak;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dagrecreatie:
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.23 kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. Onder een kampeermiddel wordt geen stacaravan begrepen;
1.24 ondergronds bouwwerk:
een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld;
1.25 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak;
1.26 peil:
- Voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang;
- voor een gebouw of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het begin van de bouw;
1.27 perceelsgrens:
algemeen | grens van een perceel |
voor | de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning |
zij | de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt |
achter | de van de weg afgekeerde grens van een perceel |
indien meerdere zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan;
1.28 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 verblijfsrecreatieve onderkomens:
onderkomens bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf van personen die elders hun hoofdverblijf hebben; hieronder vallen onder andere kampeermiddelen, stacaravans, chalets en recreatiewoningen. De verblijfsrecreatieve onderkomens worden onderverdeeld in de volgende categorieën:
- categorie 1: kampeermiddelen, geen gebouwen zijnde (bijv. tenten of caravans op seizoensplaatsen);
- categorie 2: verblijfsrecreatieve gebouwen tot 36 m² (bijv. stacaravans, trekkershutten);
- categorie 3: verblijfsrecreatieve gebouwen tot 60 m² (bijv. stacaravans, chalets, recreatiewoningen op daarvoor bestemde terreinen);
- categorie 4: verblijfsrecreatieve gebouwen tot 90 m² (bijv. vrijstaande recreatiewoningen).
1.30 voorgevel:
de gevel van een hoofdgebouw zoals weergegeven op de verbeelding, indien niet weergegeven op de verbeelding zoals hieronder weergegeven;




1.31 voorgevellijn:
een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding middels de figuur gevellijn aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen;
1.32 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.33 vrijstaande woning:
een woning die vrij staat van een andere woning;

1.34 woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.35 zolder:
zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel, met daarin geen onderscheid tussen bodem of water
2.2 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haaks als evenwijdig gepositioneerd
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- tussen bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- bovenkant van het bouwwerk (bij beweegbare delen te meten in de uiterste stand) en het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.4 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil
2.5 De bouwhoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
2.6 Bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden gebouwd. Hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen
2.7 De goothoogte van een bouwwerk
Bij bouwwerk op vlak maaiveld:
- de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan peil
Bij bouwwerken op talud of dijk:
- de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein
2.8 De oppervlakte van een gebouw
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil
2.9 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale projecties van overkappingen
2.10 Vloeroppervlak van een gebouw
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw
2.11 Inhoud van een gebouw
Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, buitenzijde van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken dit met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen en dakkapellen
2.12 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen
2.13 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak
2.14 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
2.15 De hoogte van een zendmast voor telecommunicatie e.d.
Gemeten tussen de onderkant van de voet van de mast en het hoogste punt van de mast, het antenneopstelpunt daaronder begrepen
2.16 Lengte, breedte en diepte van een steiger
Lengte | De diepte gemeten parallel of evenwijdig aan de oever van het water, zoals hieronder weergegeven; |
Breedte | De diepte gemeten parallel of evenwijdig aan de oever van het water, zoals hieronder weergegeven; |
Diepte | De diepte, gemeten loodrecht op de oever tussen de boveninsteek van het water en het deel van de steiger dat daar het verst gelegen is, zoals hieronder weergegeven; |

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4': uitsluitend een terrein voor verblijfsrecreatieve onderkomens zoals genoemd in artikel 1.29 onder d;
- met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
met daaraan ondergeschikt:
- tuinen, erven en terreinen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- wegen, paden en bermen;
- waterlopen en waterpartijen;
- groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4' is met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal verblijfsrecreatieve onderkomens' het toegestane maximum aantal verblijfsrecreatieve onderkomens aangeduid;
- indien de gebouwen niet aaneen worden gebouwd dient de afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m te bedragen;
- overigens geldt het volgende:
max. opp. | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
verblijfsrecreatieve onderkomens ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - categorie 4' | 90 m² (incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) | 3 m | 5 m |
bijgebouwen bij verblijfsrecreatieve onderkomens | 50% van het hoofdgebouw | 3 m | gelijk aan of lager dan het hoofdgebouw, tot maximaal 4 m |
overkappingen | 3 m | ||
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevelrooilijn - overige plaatsen | 1 m 2 m | ||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- het is verboden verblijfsrecreatieve onderkomens te gebruiken voor permanente bewoning;
- het is verboden bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor permanente en recreatieve bewoning.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterberging;
- waterhuishouding;
- waterlopen en waterpartijen;
alsmede voor:
- groenvoorzieningen;
- infiltratievoorzieningen;
- kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Voor het bouwen van aanlegsteigers kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub a verlenen, met dien verstande dat:
- de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
- de diepte van een steiger maximaal 15 m mag bedragen;
- de breedte van een steiger maximaal 1,2 m mag bedragen;
- per in het plan als zodanig bestemd verblijfsrecreatief onderkomen, grenzend aan of waarvan het perceel grenst aan deze bestemming, maximaal 1 steiger mag worden gebouwd;
- de afwijking alleen wordt verleend indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuur- en landschapswaarden van de gronden, dan wel de mogelijkheid van het herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de andere op de verbeelding aangegeven enkelbestemming te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of de door de voorgenomen bouwactiviteit het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad naar de eventuele te stellen voorwaarden door het hoogheemraadschap.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:
- artikel 5 lid 2.1, voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijn, die noodzakelijk zijn in het kader van waterstaatsbelang;
- artikel 5 lid 2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
7.2 Ondergronds bouwen
- Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
- in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 m van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 4 Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in acht wordt genomen;
- het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
- bij het berekenen van de blijkens de deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
- Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub a onder 4 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
- de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
7.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7.4 Bestaande afstanden en maten
- Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- seksinrichtingen;
- inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, kunstobjecten, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje maximaal 50 m³ bedraagt en een maximale hoogte van 3 m heeft;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m. Wat betreft zend- en ontvang- en/of sirenemasten gelden nog de volgende voorwaarden:
- losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom uitsluitend op bedrijventerreinen en sportparken.
- installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen (minimale hoogte 14 m); bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
-
10.2 Openbaar recreatieve voorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2, ten behoeve van de realisatie van openbare recreatieve voorzieningen, zoals vis-, zwem- of aanlegsteigers, picknickplaatsen, speelvoorzieningen, informatiepanelen, fietsenrekken en soortgelijke bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
- de voorzieningen mogen geen afbreuk doen aan de bestaande landschaps- en natuurwaarden;
- de voorzieningen mogen geen onevenredig grote verkeersaantrekkende werking hebben en er mag geen verslechtering optreden in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
- de voorzieningen dienen openbaar toegankelijk te zijn.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met niet meer dan 10%.
- Het bepaalde in artikel 12 lid 1 sub a van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Heiligegeestlaan Rijnsaterwoude van de Gemeente Kaag en Braassem.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
Voor een groot deel van het landelijk gebied van de gemeente Kaag en Braassem vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude'. Dit bestemmingsplan is op 6 maart 2008 vastgesteld. Inmiddels is zijn voor dit plan twee keer een partiële herziening (2008 en 2010) en een reparatieplan (2011) vastgesteld. Voorliggend bestemmingsplan vervangt voor de planlocatie de vigerende regelingen uit voorgenoemde bestemmingsplannen.
Aanleiding voor de planherziening is de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het verblijfsrecreatieve terrein aan de Heiligegeestlaan te Rijnsaterwoude. Deze uitspraak, in combinatie met de bepalingen van het vigerende plan, leidt tot een situatie waarin de gemeente onvoldoende kan sturen op de grootte en gebruik van bijgebouwen. Vanuit dit gebrek aan sturing en daarmee de beperkte handhavingsmogelijkheden acht de gemeente het mogelijk dat het aantal verblijfsrecreatieve onderkomens ter plaatse zal toenemen. Deze ontwikkeling wordt als niet wenselijk gezien. Om deze reden heeft de gemeenteraad in september 2012 een voorbereidingsbesluit genomen voor het plangebied.
Gezien de systematiek en de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan uit 2008 onvoldoende toegesneden op de actuele situatie en daardoor minder goed werkbaar voor zowel het ambtelijk apparaat als de burger. Om duidelijkheid in de regelgeving te verkrijgen over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de verblijfsrecreatieve onderkomens inclusief de bijbehorende bouwwerken en overkappingen is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft het verblijfsrecreatieterrein direct ten zuiden van de Heiligegeestlaan. De begrenzing van het plangebied bestaat, globaal gezien, uit de Heiligegeestlaan in het noorden, het agrarische gebied en de Geestmolen in het oosten en het Braassemermeer in het zuiden en westen.

Begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren, voor de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan, de bestemmingsplannen zoals aangegeven in de volgende tabel.
Bestemmingsplan | Vaststelling gemeenteraad | Goedkeuring G.S. |
Buitengebied Jacobswoude | 6 maart 2008 | 11 november 2008 |
Buitengebied Jacobswoude, eerste herziening | 14 december 2009 | |
Buitengebied Jacobswoude, tweede herziening | 19 april 2010 | |
Buitengebied Jacobswoude, reparatieplan | 5 september 2011 |
1.4 Totstandkoming Van Het Plan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat, indien noodzakelijk, de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt.
Het 'Handboek Bestemmingsplannen' en de bestemmingsplannen 'Buitengebied West' en 'Kaag' van de gemeente Kaag en Braassem hebben als leidraad gefungeerd bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het handboek heeft tot doel om de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente zoveel mogelijk uniform te maken. Aan de hand van dit handboek zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied West' en 'Kaag' tot stand gekomen. In verband met voortschrijdend inzicht zijn binnen deze bestemmingsplannen enkele afwijkende keuzes gemaakt ten opzichte van het handboek.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de te herstellen en wijzigen planonderdelen behandeld. Tot slot bevat hoofdstuk 3 de maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en zienswijzeprocedure zijn opgenomen.
Omdat het plan voorziet enkel voorziet in een aanpassing van de huidige regelgeving en daarmee geen nieuwe mogelijkheden voor gebruik en bouwen worden geboden is gekozen af te zien van een beleidsmatige onderbouwing en haalbaarheidsparagraaf.
2 Planbeschrijving
Het vigerende plan 'Buitengebied Jacobswoude' heeft voor het plangebied de bestemming 'verblijfsrecreatie doeleinden' (artikel 22) opgenomen. Middels een categorisering en aanduiding op de plankaart zijn uitsluitend verblijfsrecreatieve onderkomens in categorie 4 toegestaan. Het maximum aan verblijfsrecreatieve onderkomens is gesteld op 17. In de planregels is het oppervlak op 90 m² (incl. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) gemaximaliseerd. Hierbij is de maximale goot- en bouwhoogte op respectievelijk 3 en 5 meter vastgesteld.
Middels de regeling uit het vigerende plan werden, ten opzichte van het daarvoor geldende plan, de bouwmogelijkheden vergroot. Veel van de bestaande verblijfsrecreatieve onderkomens zijn, op basis van het daarvoor geldende plan gebouwd. Hierdoor kennen ze veelal een oppervlakte van circa 45 m². Het plan 'Buitengebied Jacobswoude' maakte daarmee een significante oppervlakte aan extra bebouwing voor het verblijfsrecreatieve onderkomen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk.

Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude'
De gemeente heeft altijd voor ogen gehad dat de bijgebouwen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdgebouwen (verblijfsrecreatieve onderkomens). Daarbij is besloten te sturen op functionele ondergeschiktheid. Als gevolg van de in hoofdstuk 1 aangehaalde uitspraak van de Raad van State is deze sturing voor discussie vatbaar. Voorliggend bestemmingsplan neemt de vigerende regeling grotendeels over maar neemt als extra voorwaarde op dat de bijgebouwen bij verblijfsrecreatie onderkomens qua oppervlakte niet meer mogen bedragen dan 50% van het hoofdgebouw. Deze regeling, ook opgenomen in bestemmingsplannen 'Buitengebied West' en 'Kaag', gaat uit van de ondergeschiktheid op basis van ruimtelijke uitstraling. Dit objectief te meten criterium geeft iedereen duidelijkheid over de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Daarmee is duidelijk wanneer een bouwplan past binnen de bestemmingsplanvoorschriften en wanneer een mogelijk bouwplan strijdig is aan deze voorschriften.
Bestaande gebouwen die op basis van de regelgeving in het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' zijn gerealiseerd worden positief bestemd middels een bestaande matenregeling. Daarmee worden bestaande rechten in voldoende mate gerespecteerd.
Water
De bestaande verblijfsrecreatieve onderkomens hebben veelal een steiger in het Braassemermeer. Vanwege deze steigers is bewust gekozen om een deel Braassemermeer binnen de plancontour van het voorliggende plan te trekken. Bij mogelijke bouwplannen van de gebruikers van de verblijfsrecreatieve onderkomens is daarmee toetsing aan één bestemmingsplan mogelijk. Dit voorkomt mogelijke verwarring of misvattingen.
Binnen het vigerende plan (Buitengebied Jacobswoude) is op basis van artikel 26 (bestemming Water) het bevoegd gezag bevoegd vrijstelling te verlenen voor steigers mits voldaan wordt aan een bepaalde maatgeving en niet meer dan 1 steiger per verblijfsrecreatief onderkomen wordt gerealiseerd. Deze regeling wordt overgenomen.
Molenbiotoop en Waterkering
Conform de meest recente informatie van het Hoogheemraadschap van Rijnland is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft, gelijk als de bestemming 'Waterstaatsdoeleinden' in het vigerende plan, als doel de belangen van de waterkering te beschermen.
Eveneens conform de bestemmingslegging in het vigerende plan en conform de proviciale regelgeving, is een gebiedsaanduiding voor de molenbiotoop opgenomen. Deze aanduiding heeft het behoud van de vrije windvang als doel.
3 Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt die planexploitatieplichtig zijn. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet vereist. Omdat er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd en het een gemeentelijke aanpassing betreft, is er geen planschadeovereenkomst nodig. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende verzekerd.
3.2 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.
3.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Voorliggend bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro aangeboden aan de bevoegde instanties. De instanties hebben in het plan geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen.
3.3.2 Zienswijzeprocedure
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 29 augustus tot 9 oktober 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen bij de gemeente Kaag en Braassem kenbaar gemaakt.