Vierambachtsweg 18, Woubrugge
Bestemmingsplan - gemeente Kaag en Braassem
Vastgesteld op 25-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Vierambachtsweg 18, Woubrugge met identificatienummer NL.IMRO.1884.BPVIERAMBACHTWEG18-VAS1 van de gemeente Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden en door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
1.6 aan huis verbonden beroep
Dee uitoefening van een beroep door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 afwijking
Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 antennedrager
Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische waarden
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
De verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.16 bed & breakfast
Het verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning en bijbehorende bijgebouwen of het hoofdgebouw.
1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Legale afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bestaande bouwwerken
Legale bouwwerken, die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmings-plan zijn of worden gebouwd krachtens een rechtsgeldig verleende omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning.
1.19 bestaand gebruik
Het op het tijdstip van het in werking treden van het plan legaal aanwezige en/of vergunde gebruik.
1.20 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of een ander bouwwerk met een dak.
1.24 bijgebouw
Een gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.25 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.28 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
Elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 buitenrijbaan
Niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, al dan niet voorzien van een hekwerk, ten behoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden.
1.33 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst, achter de goothoogte.
1.34 dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst, achter de goothoogte.
1.35 deskundige
Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake land- en tuinbouw, cultuurhistorie, landschap, natuur en/of archeologie.
1.36 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 hobbymatige agrarische activiteiten
Het gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten, zonder dat sprake is van een agrarisch bedrijf.
1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.41 manege
Een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.42 NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.43 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.44 opslag
Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.45 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.46 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (overwegend) gesloten dak.
1.47 paardenbak/buitenrijbaan
Een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining ten behoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden.
1.48 paardenhouderij
Een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.49 paardenpension/paardenstalling
Het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen, te berijden en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.
1.50 paddock
Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, niet zijnde een paardenbak.
1.51 peil
- a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.52 perceel
Gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren.
1.53 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.54 praktijkuitoefening
Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.55 rooilijn
- a. de grens tussen de het bouwvlak en het bestemmingsvlak;
- b. in overige gevallen: de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.
1.56 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.57 verkoop streekeigen producten
Het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren door de (hoofd)bewoners van de woning, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en/of op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.
1.58 vloeroppervlak voor (neven)activiteiten
De totale oppervlakte van een (neven)activiteit, zoals een aan huis verbonden beroep, een ambachtelijke of nijverheidsactiviteit, een kapper-aan-huis, lesinstituut of (kleinschalige) horecagelegenheid met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, keukens, toiletten en overige dienstruimten.
1.59 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.60 voorgevel
De naar de weg of waterweg gekeerde zijde van een gebouw of in het geval van hoeksituaties de twee of drie zijden van een gebouw die naar de weg of waterweg zijn gekeerd.
1.61 voorgevellijn
Een denkbeeldige, dan wel op de verbeelding middels de figuur gevellijn aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen.
1.62 woning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.63 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte, lengte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken, het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenwerkse maten van de draagconstructie, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de vloeroppervlakte
De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en herstel van het karakteristieke en cultuurhistorische open weidelandschap;
- b. het beweiden door dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, alsmede hobbymatige agrarische activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' de in tabel 3.1 opgenomen functies met dien verstande dat:
- 1. in tabel 3.1 is aangegeven tot welk oppervlak de gronden en de bebouwing ten hoogste mag worden gebruikt ten behoeve van de functie;
- 2. bij een combinatie van vervolgfuncties ten hoogste een oppervlak van 525 m² aan bebouwing wordt gebruikt;
- d. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
met de daarbij behorende:
- e. terreinen, erven en/of tuin ten behoeve van de woning;
- f. wegen en paden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. water;
- i. kunstwerken.
Tabel 3.1 Toegestane functies
Functie | max. oppervlakte grond te gebruiken voor functie | max. vloeroppervlakte (in bebouwing) voor functie |
paardenstalling/paardenpension met daarbij behorende voorzieningen zoals paardenbakken en paddocks | binnen het bouwvlak: - een paardenbak met een afmeting van 1.200 m² - een paddock met een afmeting van 300 m² | 500 m² |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten | - | 400 m² |
opslag/stalling van niet-agrarische goederen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten | - | 400 m² |
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat vanBedrijfsactiviteiten | - | 400 m² |
verkoop streekeigen producten, boerderijwinkel | - | 100 m² |
recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) | - | 200 m² |
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. bouwvlakken mogen geheel bebouwd worden, tenzij anders bepaald in lid d;
- c. per bouwvlak is 1 woning toegestaan;
- d. overigens geldt het volgende, tenzij de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is opgenomen:
max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||||
woning (inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) | 750 m² | 6 m | 10 m | ||||
aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen behorende bij de woning | de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m | 5 m | |||||
vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen behorende bij de woning | 50 m² | 3 m | 5 m | ||||
bedrijfsgebouwen | 525 m² | 6 m | 12 m | ||||
erf- en terrein- afscheidingen: - voor de voorgevelrooilijn - buiten het bouwvlak - binnen het bouwvlak | 1 m 1,5 m 2 m | ||||||
windturbine | 15 m | ||||||
terreinafscheidingen: - voor de voorgevel van de woning - op overige plaatsen | 1 m 2 m | ||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (geen erf- of terreinafscheiding | 40 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie vanaf het betreffende (agrarische) bedrijf;
- b. ten behoeve van de in tabel 3.1 genoemde vervolgfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 2. opslag van stoffen en producten die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren, is niet toegestaan;
- 3. buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de waterkering.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
6.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
- b. ondergrondse bouwwerken worden niet meegeteld bij bepaling van de inhoudsmaat van woningen;
- c. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3,2 m onder het peil;
- d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad, hetgeen door de initiatiefnemer wordt onderbouwd met een schriftelijk advies van het hoogheemraadschap.
6.4 Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen dient voldaan de worden aan de volgende regels:
- a. gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag deze niet hoger zijn dan 1,75 m;
- b. de onderzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet gesitueerd te worden;
- c. de bovenzijde van de dakkapel dient meer dan 0,5 m onder de daknok gesitueerd te worden;
- d. de zijkanten van de dakkapel dienen meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak gesitueerd te worden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Verbod
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning, zelfstandig recreatief onderkomen of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan, tenzij anders bepaald in Hoofdstuk 2;
- b. het gebruik van bed & breakfast kamers voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- c. het gebruik van recreatieve onderkomens voor permanente bewoning is niet toegestaan;
- d. buitenopslag binnen het bouwvlak hoger dan 4 m is niet toegestaan, buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald;
- e. kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis zijn toegestaan, voor zover:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen;
- 2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig het bepaalde in 9.2;
- 3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
- f. reclameborden, neonverlichting, lichtmasten en lichtbakken zijn niet toegestaan;
- g. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten, zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak, tenzij in deze regels anders is aangegeven;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen is niet toegestaan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- c. de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (plattelands)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 onder a lid 3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van wegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 3. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit de algehele herbouw van (plattelands)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Vierambachtsweg 18, Woubrugge van de gemeente Kaag en Braassem.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Vierambachtsweg 18 was een veehouderijbedrijf gevestigd. De activiteiten zijn enkele jaren geleden gestaakt. Op het perceel worden geen koeien meer gehouden. Voortzetting van de agrarische activiteiten is vanwege schaalvergroting en strengere milieuwetgeving geen optie meer. Feitelijk is de woning al aan de agrarische functie onttrokken. In het bestemmingsplan Buitengebied Oost is het perceel nog bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak. Naast agrarische bedrijfsbebouwing is ook een bedrijfswoning binnen het bouwvlak toegestaan.
De nieuwe eigenaar wil vervolgfuncties mogelijk maken op dit voormalige agrarisch bedrijfsperceel, omdat sprake is van een algehele beëindiging van het agrarische bedrijf. Dit plan bestaat uit het slopen van twee schuren van totaal 285 m² en de herbouw van één nieuwe schuur van 250 m² ten behoeve van verkoop van streekeigen producten en ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten. In de voormalige veestal komen 5 paardenboxen voor hobbymatig gebruik met voeropslag en machineberging. Achter de bebouwing wordt een paardenbak aangelegd. Gelijktijdig wordt de bestaande woning toegestaan.
Vanuit planologische overwegingen bestaan tegen deze vervolgfuncties geen bezwaren. De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is niet toepasbaar, omdat 250 m² bebouwing wordt teruggebouwd in plaats van de maximum toegestane 200 m². Dit bestemmingsplan maakt deze herontwikkeling juridisch planologisch mogelijk
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied aan de Vierambachtsweg ten zuidoosten van de kern Woubrugge. Aan weerszijden van het gebied liggen agrarische bedrijven. Aan de overzijde van de Vierambachtsweg staat dubbele lintbebouwing met hierachter de Heimanswetering met een verbinding naar de Wijde Aa en het Braassemermeer. Ten oosten van het plangebied liggen agrarische gronden tot aan de N207. In figuur 1 is het plangebied en omgeving aangeduid.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | ABRvS | |
“Buitengebied Oost" | 28 mei 2018 | - |
In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (figuur 2). Binnen het bouwvlak zijn volwaardige agrarische bedrijven toegestaan. In het westelijke gedeelte ligt een kleine strook in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'.
De planontwikkelingen zijn in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat enerzijds geen sprake meer is van een volwaardig agrarisch bedrijf en anderzijds niet kan worden voldaan aan alle voorwaarden om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid om vervolgfuncties mogelijk te maken, aangezien er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' (plangebied is met een rood gestreepte lijn aangeduid).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied ligt in een droogmakerijenlandschap van de Vierambachtspolder. De belangrijkste kenmerken van dit landschap zijn openheid, grootschaligheid en het verkavelingspatroon. Bijzonder in deze droogmakerij zijn de historische structuurlijnen waarop de inrichting van deze polder is geënt, zoals de elkaar kruisende Herenweg en Kruisweg. Deze wegen worden landschappelijk geaccentueerd door een forse wegbeplanting. De Vierambachtspolder heeft deels een oost-westgerichte en deels een noord-zuidgerichte verkaveling.
In de droogmakerij zelf komt weinig bebouwing voor. Er is slechts sprake van een klein aantal boerderijen die hoofdzakelijk langs de randen van de droogmakerij zijn gesitueerd. Een voorbeeld hiervan is de bebouwing aan de Vierambachtsweg. In dit deelgebied zijn enkele veehouderijbedrijven, een sierteeltbedrijf met tuincentrum en een bedrijf aan de Kruisweg gevestigd.
Het plangebied zelf betreft een voormalig veehouderijbedrijf. De activiteiten zijn enkele jaren geleden gestaakt. De voormalige bedrijfsbebouwing staat momenteel leeg. De woning wordt inmiddels bewoond door de nieuwe eigenaren. Een situatietekening van de bestaande toestand is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Situatietekening bestaande toestand (bouwvlak met dunne zwarte lijn aangeduid).
Woning met links de te slopen stal. De veestal wordt een paardenstal.
Te slopen schuur achter woning. Doorzichten blijven behouden.
2.1.1 Vervolgfuncties
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om vervolgfuncties mogelijk te maken onder de volgende in artikel 4.7.2 opgenomen voorwaarden van de regels van het bestemmingsplan:
- a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
- b. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige functies en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat aan het gestelde onder a en b wordt voldaan;
- d. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
- e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, de huidige bebouwing gesloopt mag worden en maximaal 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 200 m² in totaal;
- f. na de bestemmingswijziging dient de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' te worden opgenomen;
- g. er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
- h. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
- i. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat aan het gestelde onder h wordt voldaan;
- j. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
- k. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
- l. het aantal woningen niet mag toenemen.
Er wordt weliswaar 283 m² aan bebouwing gesloopt, doch de nieuwe schuur heeft een grotere oppervlakte dan 200 m² in verband met het mogelijk maken van detailhandel voor streekeigen producten met een oppervlakte van 50 m², waardoor de totale iooervlakte 250 m² wordt.
Vanuit ruimtelijke en landschappelijke overwegingen zijn er geen overwegende bezwaren om de vervolgfuncties en woning mogelijk te maken, omdat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Voorts kan worden voldaan aan de overige in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, zoals dat in het bestemmingsplan wordt toegelicht.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
De bestaande stal naast de woning met een oppervlakte van 220 m² wordt gesloopt. Ook de schuur achter de woning met een oppervlakte van 63 m² wordt gesloopt. In de plaats hiervan wordt ten noorden van de te slopen stal een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 250 m². Deze nieuwe schuur zal worden gebruikt voor ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (150 m²), zoals het verwerken van vlees voor een slagerij, dat in kratten wordt aangeleverd. Dit vlees zal be- en verwerkt worden tot producten die in de winkel te koop zullen zijn. Aan de voorzijde wordt een landwinkel mogelijk gemaakt voor verkoop van deze streekeigen producten (50 m²). De resterende ruimte zal in gebruik worden genomen voor privé opslag. Ten zuiden van het nieuwe gebouw (B) is voldoende parkeergelegenheid.
De voormalige veestal met een oppervlakte van 265 m² zal worden verbouwd tot paardenstal voor het hobbymatig houden van maximaal 5 paarden door initiatiefnemer. Naast 5 paardenboxen zal de ruimte worden gebruikt voor voer- en materieelopslag (o.a. trekker een voor het slepen van de bak of het verplaatsen van hooibalen). Op het achterterrein - binnen het bouwvlak - wordt een paardenbak aangelegd met een afmeting van 1.200 m². Voorts worden er paddocks en grasweiden gerealiseerd met open hekwerken van 1,5 m hoog.
Het agrarisch bouwvlak krijgt overeenkomstig de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf', waarin de bestaande woning wordt toegestaan. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 4a. Een vogelvluchtfoto is weergegeven in figuur 4b.
Figuur 4a: Situatietekening nieuw (bouwvlak met dunne zwarte lijn aangeduid).
Figuur 4b: vogelvluchtperspectief nieuwe situatie.
3.2 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het perceel wordt via een uitrit ontsloten op de Vierambachtsweg In noordelijke richting ligt de Kruisweg (N446). Via de Kruisweg is in oostelijke richting de Provinciale weg N207 (Alphen aan den Rijn - Leimuiden) bereikbaar. In westelijke richting ligt verderop de A4.
Vierambachtsweg. Inrit naar perceel.
Parkeren
Voor (nieuwe) ontwikkelingen wordt de Nota parkeernormen Kaag en Braassem 2018 aangehouden. De parkeerbehoefte van een nieuwbouwontwikkeling of functiewijziging wordt berekend op basis van de parkeernormen zoals genoemd in bijlage 2 van de Nota, waarbij de landelijke richtlijnen van het CROW zijn toegepast. De planlocatie maakt op grond van de gebiedsindeling onderdeel uit van 'Rest bebouwde kom'. De parkeernormen zijn in tabel 3.1 opgenomen.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Norm rest bebouwde kom/ weinig stedelijk (gemiddeld) | Aandeel bezoekers | |
Woning vrijstaand | 2,3 per woning | waarvan 0,3 per woning | |
Bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief | 1,1 per 100 m² bvo | ||
detailhandel (buurt- en dorpscentrum) | 4,3 per 100 m² bvo (maximum) | waarvan 0,72 per 100 m² bvo |
Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).
Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie
Functies | typologie | Parkeernorm | Aantal/ oppervlakte | Totaal | |
woning | vrijstaand | 2,3 per woning | 1 | 2,3 | |
bedrijf | extensief | 1,1 per 100 m² bvo | 200 m² | 2,2 | |
Totaal | detailhandel | 4,3 per 100 m² bvo | 50 m² | 2,15 | |
Totaal | 7 pp afgerond |
Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het stallen voor auto's bij de woning. Voor de paardenstal zal een parkeerterrein worden aangelegd, voor het parkeren van 8 auto's. Voor de landwinkel kunnen nog 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 9.2 Parkeren van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Het plangebied ligt niet binnen één van de rijksbelangen.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
In dit bestemmingsplan worden vervolgfuncties op een voormalige agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit wordt nader toegelicht in 4.2.2.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen bij deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadapatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Versterken ruimtelijke kwaliteit
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Vierambachtsweg ligt in het gebiedsprofiel Hollands Plassengebied. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan.
Kwaliteitskaart
De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door oude zeeklei. Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in droogmakerijen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.
Uit de laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. De Vierambachtsweg is ook als polderdijk aangeduid (primaire waterkering). Historisch vormen deze keringen veelal de basis voor occupatie en ontsluiting en daarmee verbinden ze stad, dorp en land. Dijken bepalen in hoge mate de kwaliteiten van het veenlandschap.
Op de laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de stads- of dorpsrand van een veencomplex. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Toetsing aan kaarten
Op de kaart 'Laag van de Ondergrond is het plangebied aangeduid als 'Veencomplex' in een droogmakerijenlandschap. Op kaart 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' maakt het plangebied onderdeel uit van een polderdijk in een droogmakerij (klei). De waterhuishouding is niet in het geding. Binnen de waterkering vinden geen bouwactiviteiten plaats. Een uitsnede van de twee kaarten is opgenomen in figuur 5.
De ontginningslijnen van de droogmakerij worden gerespecteerd. De sloop van een stal en een te herbouwen schuur worden binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd, zodat deze ontwikkeling passend is bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling en behoud van doorzichten.
De Vierambachtsweg ligt in de 'stads- en dorpsrand'. Het bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen en een dijk. Het kavelpatroon blijft in stand. Eveneens is er sprake van een geleidelijke overgang tussen bebouwd gebied en landschap. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (contact).
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De ontwikkeling voldoet aan de richtpunten voor droogmakerij (oude zeeklei) en stads- en dorpsrand in een polderdijk. Bij deze herontwikkeling blijft per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk. De richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in stijd met de provinciale Omgevingsvisie.
Figuur 5: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts uitsnede kaart 19: 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'. Het plangebied is met een zwarte rechthoek aangeduid.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de OmgevingsVerordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een voormalig agrarisch bedrijf. Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte 250 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de begripsbepaling in de Omgevingsverordening. Toetsing aan de Ladder is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toelichting Omgevingsverordening
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Deze ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit van het buitengebied, zoals dat mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd, terwijl de afwijking ten opzichte van de wijzigingsbevoegdheid gering is. De nieuw te bouwen schuur wordt landschappelijk ingepast binnen het bestaande bouwvlak. De verkavelingspatronen, kenmerkende landschapselementen en de poldereenheden worden hierdoor gerespecteerd. De vervolgfuncties passen qua aard en schaal bij wat er al is, waarbij de aanwezige kavelstructuur niet wordt aangetast. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'stads- of dorpsrand'. Zoals al in 4.2.1 gesteld is hier sprake van een geleidelijke overgang tussen bebouwd gebied en landschap. Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.
Conclusie
De vervolgfuncties en omzetting naar woning zijn al met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. De afwijking die die bestemmingsplan mogelijk maakt is gering, omdat de nieuwe schuur in het bouwvlak wordt teruggebouwd, zodat de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. De planontwikkeling valt onder de noemer inpassing. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
4.2.3 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 29 mei 2012 het gebiedsprofiel Hollandse Plassen vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Droogmakerijen
In het Hollands Plassengebied is grofweg een tweedeling te zien tussen veenweidegebieden en droogmakerijen. De veenweidegebieden liggen hoger dan de droogmakerijen en kennen een grote functiemenging. In deze gebieden bevinden zich graslanden voor de melkveehouderij, oude lintdorpen, (glastuinbouw)bedrijven, natuurgebieden en relatief veel opgaand groen in vergelijking met de droogmakerijen. De droogmakerijen hebben een grootschalig, rechthoekig en agrarisch karakter met melkveehouderij en akkerbouw. De overgang tussen veenweide en droogmakerij is veelal abrupt door het grote hoogteverschil.
De agrarische sector is nog steeds de drager van het open landschap in de veenweidegebieden en de droogmakerijen, maar door de bodemdaling en de op sommige plekken optredende verzilting heeft de landbouw het moeilijk. Om een duurzame economische toekomst te garanderen hebben agrariërs steeds efficiëntere en grotere bedrijven nodig, wat niet altijd soepel samengaat met de landschapsstructuur en de maat van de bebouwing in de omgeving. Om boeren toch een toekomst te bieden, moet gekeken worden naar de mogelijkheden en de draagkracht van het landschap; In een grote droogmakerij is schaalvergroting wel mogelijk, in een kwetsbare veenpolder zal verbreding eerder een passende oplossing zijn.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een droogmakerij met klei in de ondergrond. Ambities zijn o.a.:
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
- Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Een uitwerking van de typerende opbouw van de droogmakerij is de basis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten.
De Polder Vierambacht is in 1744 drooggelegd. De plas was een gevolg van de ‘wilde vervening’ rondom het vroegere dorp Jacobswoude, dat zelf uiteindelijk ten prooi is gevallen aan het water. De polder Vierambacht heeft een grote schaal, vrij grote percelen en een heldere begrenzing. Door de aanwezigheid van opgaande beplantingen langs de doorgaande wegen valt de droogmakerij uiteen in kleinere eenheden.
De droogmakerijen zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw en veeteelt en hebben een open karakter met weinig bebouwing en beplanting. Een deel van de uitbreidingen van Alphen aan den Rijn ligt binnen de droogmakerij Vierambacht, waardoor de oorspronkelijke randen minder goed herkenbaar zijn.
Bij ontwikkelingen in een droogmakerij met klei in de ondergrond dient rekening te worden gehouden met onder andere de volgende punten:
- Respecteren en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen van het droogmakerij- landschap; kavelstructuur, wegen en waterlopen. Bij nieuwe ontwikkelingen vormen de bestaande ruimtelijke eenheden van de droogmakerijen de leidraad.
- Een ontwikkeling mag niet leiden tot verdichting van het open landschap.
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met groene omzoming, behoud van zeer ruime doorzichten met ingetogen gebruik van kleur en gebiedseigen beplanting.
Dijklint
Veranderingen binnen de linten vinden plaats door de behoefte aan extra ruimte voor wonen, agrarische activiteiten of bedrijfsruimte. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijfsbeëindiging, maar soms ook nieuwvestiging van agrariërs. In dit veranderingsproces blijft in sommige gevallen de bebouwing gehandhaafd, maar verandert de functie. In andere gevallen verandert ook de bebouwing door sloop/ nieuwbouw of wordt bebouwing toegevoegd. Nieuwbouw heeft tot gevolg dat een lint verdicht, verbreed of verlengd wordt of de schaal van de bebouwing veranderd. Ambitie zijn onder andere: linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Zij behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Aanvullend geldt voor dijklinten dat bij ontwikkelingen de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid richtinggevend zijn. Er is beperkt ruimte voor ontwikkelingen, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
- Bebouwing blijft op hoogte
- Strakke verkaveling met een kavelvorm als een vierkant op het lint
- Doorzichten op het achterland
- Eenvoudige erfinrichting met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten
- Directe ontsluiting van het erf op het lint
Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Aan het dijklint worden vervolgfuncties mogelijk gemaakt van een voormalige veehouderij. De ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij, omdat het bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd. Ten opzichte hiervan is er geen sprake van verdichting van het open landschap. De schuur wordt landschappelijk ingepast, waarbij de bestaande kavelstructuur wordt gerespecteerd. Het agrarische karakter van de polder blijft behouden Verderop gelegen woningen en agrarische bedrijven ondervinden geen hinder van deze vervolgfuncties.
Conclusie
De bebouwing staat met ‘het gezicht’ naar de weg, waarbij de bedrijfsgebouwen landschappelijk worden ingepast. Het dijklint in de droogmakerij blijft beleefbaar, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de droogmakerij zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling), waarbij passende vervolgfuncties mogelijk worden gemaakt. Deze functies zijn in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Regionale structuurvisie 2020 Holland Rijnland
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder gemeente Kaag en Braassem, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. In verband hiermede is de eerste partiële herziening van de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen Bestuur Holland Rijnland, waarin de Regionaal Strategische Agenda van het voormalige Rijnstreekberaad, de Transformatievisie Oude Rijnzone en de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Boskoop/ Rijnwoude vanuit de Rijnstreek zijn ingebracht. Deze visie is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle Holland Rijnland-gemeenten, waartoe nu ook Kaag en Braassem behoort. Op basis hiervan worden de ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. De regionale structuurvisie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
- Holland Rijnland is een top woonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- concentratie van stedelijke ontwikkeling;
- groenblauwe kwaliteit staat centraal;
- de Bollenstreek, Veenweide en de Plassen blijven open;
- twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenport;
- verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Conclusie
De regionale Structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de regio te voeren ruimtelijk beleid. Op de visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de 'Droogmakerij'. Bij kleinere ontwikkelingen heeft het regionale beleid een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de regionale belangen.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 18 december 2017 de actualisiatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar; de toekomstige ontwikkelingen tot 2025 dus. In de visie is beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel geïntegreerd. Daarbij biedt de MRSV een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) met alles gaat bemoeien.
Aan de basis van het gemeentelijk beleid staan strategische keuzes. De gemeente maakt keuzes voor de komende jaren en neemt trends en ontwikkelingen mee in haar afweging. Zo is er aandacht voor veranderingen in de samenleving, de woningvoorraad, de toenemende recreatieve beleving en de kwaliteit van de leefomgeving. Zo hebben de demografische ontwikkeling van de gemeente en de extra instroom gevolgen voor de lokale woningmarkt. Dit noodzaakt tot het maken van strategische keuzes. De gemeente maakt in de MSRV vier strategische keuzes:
- 1. Delen verantwoordelijkheid.
De verantwoordelijkheid voor de samenleving delen we met elkaar. De gemeente gaat uit van een sterke focus op zelfredzaamheid van inwoners en organisaties en vertrouwt op de samenleving. Maatschappelijke vraagstukken van vandaag vragen om een gezamenlijke aanpak, waarin iedereen een deel van de verantwoordelijkheid draagt. In het ruimtelijk domein betekent het dat particulier initiatief meer ruimte krijgt. De gemeente kiest daarbij voor een faciliterende rol. Initiatieven vanuit de samenleving die bijdragen aan de leefbaarheid in de kernen kunnen rekenen op steun, waarbij de gemeente per initiatief afweegt welke rol voor de gemeente past. Meedoen, faciliteren of zelf laten doen. - 2. Wonen in alle kernen
De kwaliteit van samen leven staat voorop. Elke kern in de gemeente heeft zijn eigen kracht en karakter. Daar waar de één geschikt is voor landelijk wonen, biedt de ander meer ruimte voor werken en voorzieningen. Sport-, maatschappelijke en culturele voorzieningen worden met elkaar gedeeld en multifunctioneel gebruikt. Verder draagt het ontwikkelen van integrale kindcentra bij aan de sociale cohesie in de kernen. - 3. Ruimtelijke kwaliteit belangrijk,maar niet altijd voorop
Diverse ruimtelijke opgaven gaan op termijn een aanzienlijke claim leggen op het landschap. Zo is het voor recreatieve doeleinden wenselijk om eigentijdse voorzieningen te creëren zodat toeristen en recreanten het landschap en de natuur kunnen beleven. De gemeente wil een economische spin-off bereiken door (extra) verblijfsrecreatie en horeca toe te staan op plekken waar recreanten graag komen. Daarbij is er aandacht voor het toevoegen en behouden van bebouwing in het landelijk gebied. Ook de regionale en gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid betekenen dat energiebronnen zoals windmolens en zonnevelden in het polderlandschap kunnen verschijnen. Zonder sturing op een goede ruimtelijke ordening kunnen kwetsbare gebieden verloren gaan. Vanwege genoemde ruimtelijke opgaven is het niet altijd mogelijk om het behoud van open landschap voorop te stellen. Bij elke potentiële ruimtelijke ontwikkeling dient een afweging te worden gemaakt, waarbij de gemeente streeft naar creativiteit en multifunctioneel ruimtegebruik. - 4. Ontwikkelen door beheer
De gemeente maakt een omslag van ontwikkelgemeente naar beheergemeente. De gemeente werkt nog aan nieuwe woningbouwontwikkelingen in bijvoorbeeld Roelofarendsveen en in Leimuiden, maar het groeitempo zal de komende jaren lager zijn. De nadruk komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving. Het ontwikkelen van nieuwe locaties bekijkt de gemeente meer dan voorheen vanuit het beheer en in samenhang met andere activiteiten. Deze keuze heeft gevolgen voor financiering van projecten binnen de gemeente en voor de gemeentelijke organisatie.
Droogmakerij
De droogmakerijen zijn grootschalige open polders. Het primaire grondgebruik is landbouw, zowel akkerbouw als veeteelt. Er is volop ruimte voor schaalvergroting. Sommige bedrijven gaan stoppen, andere bedrijven kunnen verdubbelen in grootte. Ook hier is ruimte voor recreatie, maar anders dan in Kaag en Braassem West. De recreatie is nadrukkelijk gekoppeld aan de linten langs de Wijde Aa en de Drecht. Het gaat dan om recreatieve routes, met daarbij trekpleisters zoals een trailerhelling of een agrarisch bedrijf waarbij de recreatie tot een volwaardige tweede hoofdtak is geworden. Deze trekpleisters zijn via de N207 en de N446 goed bereikbaar. In deze accenten is behalve aandacht voor de recreatieve kant ook nadrukkelijk aandacht voor verhoging van de landschaps- en natuurwaarde.
Conclusie
Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als droogmakerij in het buitengebied met bebouwing woningen langs de weg (figuur 6). De planlocatie is, gelet op het detailniveau, niet specifiek beschreven. Het toestaan van vervolgfuncties tast de cultuurhistorische- landschappelijke kwaliteiten van het lint niet aan, omdat bebouwing en aanleg van een paardenbak plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak. De ontwikkeling is passend binnen de kaders van de MRSV, zoals later uitgewerkt in het bestemmingsplan Buitengebied Oost.
Figuur 6: Uitsnede visiekaart Ruimtelijke hoofdstructuur MRVS.
4.4.2 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een welstandsnota vastgesteld. Deze nota bevat de basisvoorwaarden, waaraan aanvragen voor een omgevingsvergunning op welstandsaspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken. In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
Conclusie
Het plangebied ligt in een welstandsluw gebied. Voorts zijn er in het plangebied geen monumenten aanwezig, zodat er geen welstandstoets geldt.
4.4.3 Duurzaamheid
De gemeente Kaag en Braassem vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Daarom streeft de gemeente Kaag en Braassem ernaar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
In de duurzaamheidsagenda Kaag en Braassem 2016-2020 worden de ambities en prioriteiten op het gebied van duurzaamheid voor de gemeente vastgelegd. De eerste ambitie betreft samenwerken aan en communiceren over duurzaamheid. De tweede ambitie heeft betrekking op de inhoud en gaat over energie, mobiliteit, circulaire economie, water en groen en de gemeentelijke organisatie. Zo is de ambitie dat de gemeente in 2040 energie neutraal is, vervoerswijzen die het minst belastend zijn voor het milieu gestimuleerd worden, 75% van het huishoudelijke afval gescheiden wordt, nieuwbouw energieneutraal is (nul-op-de-meter woningen) en bij bestaande bouw wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk rendement, er samen wordt gewerkt aan het behoud en ontwikkeling van natuur en in het verlengde daarvan het vergroten van betrokkenheid van bewoners, bedrijven en organisaties bij de waarde van groen. Onderhavig bestemmingsplan past binnen de kaders van de duurzaamheidsagenda.
Conclusie
De nieuwbouw van een schuur zal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleid Hoogheemraadschap Van Rijnland
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
- de bodem van kwelgevoelige gebieden,
maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater,
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Hemelwater Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
5.3 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem
Het plangebied bestaat uit oude zeekleigronden. Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied van de Polder Vierambacht. Het winter- en zomerpeil bedraagt hier NAP -5,52 m respectievelijk -5,67.
Veiligheid en Waterkeringen Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Omgevingsverordening.
Een smalle strook in westelijk deel van het plangebied ligt in de waterkering (Waterstaatwerk) van de Vierambachtsweg. Deze zone wordt opgenomen in het bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone.
Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater (2014) zijn de zuidelijk en westelijk gelegen sloten in het plangebied aangemerkt als 'overige watergangen' met een beschermingszone van 2 meter. In deze zone wordt niet gebouwd. In figuur 7 is de Legger weergegeven.
Figuur 7: Legger oppervlaktewateren. Plangebied zwart gestreept omlijnd.
Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt gerealiseerd.
Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bouwvlak van het plangebied staat een bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing. In deze situatie is er sprake van een functiewijziging van de bedrijfswoning naar een woning. Er wordt 283 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt door vervangende nieuwbouw met een oppervlakte van 250 m². Het verhard oppervlak neemt af, zodat er op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.
Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van de daken van de gebouwen zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 6 november 2018 (dossiercode 20181106-13-19182) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermee is het plan ingediend bij ruimtelijkeplannen@rijnland.nl. Als vervolg hierop heeft het hoogheemraadschap per e-mail van 29 november 2018 medegedeeld dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn. Wanneer de nieuwe schuur in de zone van de waterkering wordt gebouwd is een watervergunning nodig. Dit advies wordt opgevolgd. Met inachtneming hiervan bestaan er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Luchthavenindelingsbesluit (LIB), Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externeveiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt van een bestaande woning en enkele kleinschalige vervolgfuncties. Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat omzetting van een bedrijfswoning naar woning en de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken vervolgfuncties volgens het Besluit m.e.r. niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
6.1.2 Luchthavenindelingsbesluit (LIB)
Wettelijk kader
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), zoals dat in werking is getreden op 1 januari 2018. In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.
Onderzoek/ beoordeling
Beperkingengebied
Het plangebied ligt nog net op de grens van een 'beperkingengebied', zoals opgenomen in artikel 1.2.1 en bijlage 2 van het LIB (figuur 8). Het plangebied valt evenwel buiten de LIB-zone 'Beperking bebouwing' zoals opgenomen in bijlage 3 van het LIB en 'Beperking aantrekken vogels'. De hoogtebeperkingen zoals opgenomen in bijlage 4 van het LIB zijn van toepassing voor het plangebied, maar vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. De beperkende hoogte volgens het LIB bedraagt voor het plangebied 146 m. De te realiseren bebouwing zal namelijk niet hoger worden dan 10 m.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, omdat de beoogde bebouwing ruimschoots lager is dan de maximale bouwhoogte (bijlage 2), toetshoogten (bijlage 4) van het LIB, zodat de aanwezigheid van Schiphol en het LIB geen invloed heeft voor dit bestemmingsplan.Figuur 8: Uitsnede Beperkingengebied.
6.1.3 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen de kern van Woubrugge en het buitengebied nabij een belangrijke ontsluitingsweg voor de dorpskern (N446). Aan de Vierambachtsweg komen in de directe omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (zie tabel 6.1).
Voor de functiewijziging zijn de in tabel 6.2 nabijgelegen bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten relevant. Overige (agrarische) bedrijven liggen op een grotere afstand dan 100 meter. Deze functies zijn vanuit milieuzonering niet relevant.
Tabel 6.2 Overzicht bedrijven in directe omgeving
Bedrijf | Adres | Richtafstand tot rustig buitengebied | Richtafstand tot gemengd gebied |
Akker- en tuinbouwbedrijf (milieucategorie 2) | Vierambachtsweg 20 | 30 m | 10 m |
Tuincentrum/ boomkwekerij (milieucategorie 3.1) | Vierambachtsweg 22 | 50 m | 30 m |
Houden van pony's (milieucategorie 3.1) | Vierambachtsweg 8 | 50 m | 30 m |
Akkerbouwbedrijf, Vierambachtsweg 20, Woubrugge
Het aan de Vierambachtsweg 20 gelegen akkerbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. De afstand tussen de woning en het bouwvlak is meer dan 21 m, zodat dit bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering.
Tuincentrum/ boomkwekerij, Vierambachtsweg 22, Woubrugge
De aan de Vierambachtsweg 22 gevestigde boomkwekerij met tuincentrum valt onder milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. De afstand tussen de woning en het bouwvlak bedraagt meer dan 90 m. Vanuit milieuzonering zijn er geen beperkingen.
Vierambachtsweg 8, Woubrugge
Ten noorden van de Vierambachtsweg 18 ligt een bouwvlak waar ponny's worden gehouden. Binnen de bouwvlak staat alleen een stal. Volgen het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst is hier geen bedrijf geregistreerd. Uit Google streetview (2017) blijkt dat er 6 pony' s in de wei staan. Uitgaande van dit aantal blijkt uit jurisprudentie dat een inrichting tot en met 10 pony's hobbymatig is. Daarmee is er geen sprake van een inrichting volgens de Wet milieubeheer. De afstand tot het plan is bovendien groter dan de richtafstand van 50 meter (milieucategorie 3.1).
De bedrijfsactiviteiten in het plangebied bestaan uit het hobbymatig houden van 5 paarden met een paardenbak door initiatiefnemer. Momenteel heeft initiatiefnemer 3 paarden in eigendom. Hij kan het aantal met 2 uitbreiden. Op grond van jurisprudentie is hier geen sprake van een Wm- inrichting. In de nieuw te bouwen schuur vindt verwerking plaats van vleesproducten met daaraan gekoppeld een landwinkel.Naar verwachting is er sprake van een type A inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Type A inrichtingen zijn niet verplicht om zich te melden. Voor zover toch sprake is van een B inrichting zal hiervoor tijdig een milieumelding worden gedaan, voordat de schuur in gebruik wordt genomen.
Conclusie
Een vervolgfunctie, waarin de bestaande woning wordt toegestaan, brengt geen belemmeringen met zich mee, temeer daar de bedrijfswoning in de huidige situatie ook al dient te worden beschouwd als een woning van derden waarmee deze bedrijven rekening dienen te houden Bovendien wordt voldaan aan de richtafstanden voor gemengd gebied. Het woon- en leefklimaat voor de woning in het plangebied kan voldoende worden gegarandeerd.
6.1.4 Geluid
6.1.5 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd als er sprake is van een gevoeligere bestemming. In verband hiermede is voor de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondvitaal B.V. om de kwaliteit van de bodem vast te stellen (rapport van 27 september 2018, Bijlage 1). Uit de resultaten van het bodemonderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Gehele terrein
De onderzoekshypothese 'onverdacht' kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Slootdemping
De onderzoekshypothese 'verdacht' wordt op grond van de analyseresultaten van de grondwatermonsters bevestigd. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Aanbeveling
Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven. Hoewel in de nabijheid van de onderzoekslocatie asbestcement buis is aangetroffen, is het perceel niet verdacht op de aanwezigheid van asbest in de bodem. De buizen zijn nog in goede staat en liggen op een betonvloer. Aangezien voor de sloop van de schuur nog een asbestinventarisatie noodzakelijk is, zullen deze meegenomen worden met de inventarisatie en worden gesaneerd. Het rapport zal worden overlegd bij indiening van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
In verband met de te slopen en te renoveren gebouwen is een asbestinventarisatie-rapport opgesteld (rapport van Midden Nederland Milieu van 29 november 2017). Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek in het kader van de NEN 2991. Dit rapport zal worden gevoegd bij de in te dienen sloopmelding.
Conclusie
Uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Ter plaatse van de nieuw te bouwen bedrijfsbebouwing is de bodem voldoende onderzocht. Voor de overige ontwikkelingen op de locatie wordt de bestemming niet gevoeliger. Omdat de bestemming hier niet gevoeliger wordt en de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging is het uitvoeren van een bodemonderzoek vooralsnog niet nodig. Vanuit het bodem zijn er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
6.1.6 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.4 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 en PM2,5 bepaald. Ten behoeve hiervan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Vierambachtsweg, Kerkweg en Kruisweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Project is NIBM
Het plan omvat de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar woning en enkele ondergeschikte vervolgfuncties. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
De bestemmingswijziging valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.1.7 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De woning ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de Kruisweg (N446), te weten op een afstand van circa 170 m. Over deze weg vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de omvang van het plan (beperkt tot functiewijziging woning) zal het groepsrisico niet toenemen. Maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied met zwarte omlijning aangeduid).
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied geen trefkans is op archeologische sporen.
Archeologiebeleid gemeente Kaag en Braassem (2013)
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd door The Missing Link. Op basis van deze evaluatie zijn bij raadsbesluit van 13 mei 2013 de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Daarbij is de nieuwe archeologische beleidsadvieskaart opgenomen. Op de beleidskaart heeft het gebied een 'Lage verwachting' ten oosten van ontginningsassen en historische kernen (bijlage 10). In verband hiermede kan onderzoek naar archeologie achterwege blijven.
Melding toevalsvondst
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van het bepaalde in artikel 5.10 van de Erfgoedwet te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de afdeling archeologie van Omgevingsdienst West-Holland, tel. 071-4083100. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.
6.2.1 Cultuurhistorie en monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. De aanwezige bebouwing is van eenvoudige architectuur.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
6.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'De Wilck' ligt op een afstand van circa 7,7 km ten zuidwesten van het plangebied. Het natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' ligt op circa 9 km ten oosten van het plangebied. Deze Natura2000-gebieden zullen hierdoor niet worden beïnvloed. Gezien de omvang van het plan en de afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn er geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze planontwikkeling. Voorts maakt het plangebied geen onderdeel uit van de strategische reservering natuur, belangrijk weidevogelgebied en karakteristieke landschapselementen. Er zijn dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de provinciaal beschermde gebieden.
Ten noorden ligt op circa 1,6 km langs het Braassemermeer een ecologische verbindingszone van NNN van de provincie Zuid-Holland (figuur 11). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het NNN.
Figuur 11: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangeduid.)
6.3.1 Verkennend ecologisch onderzoek
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft EcoTierra-ecologisch adviesbureau te Deventer een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van 22 september 2018, Bijlage 2). Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en veldonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Beschermde gebieden
- Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN. Extra toetsing wordt niet noodzakelijk geacht.
- Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura2000-gebied. De verwachting is dat het project geen direct negatief effect zal hebben op de aangewezen soorten van omliggende Natura2000-gebieden.
- Er worden in het kader van het project geen bomen gekapt. Het onderdeel 'houtopstanden' van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing.
Beschermde soorten
- Flora: er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
- Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen. Echter, de aanwezigheid van jaarrond beschermde huismus- en gierzwaluwnesten waren tijdens het veldbezoek ook niet uit te sluiten. Er dient een nader onderzoek naar de Huismus en de Gierzwaluw plaats te vinden.
- Er zijn nesten van huiszwaluw en boerenzwaluw aanwezig. Er zijn voldoende alternatieve nestlocaties in de directe omgeving aanwezig en mogelijk in de toekomstige situatie. In de nieuwe situatie kunnen de soorten (al dan niet door het aanbrengen van kunstnesten) blijven broeden binnen het plangebied.
- Er dient rekening te worden gehouden met broedende vogels binnen het plangebied. De verstorende (sloop)werkzaamheden en ingrepen dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.
- Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten van grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen voorkomen.
- Er zijn geen concrete verblijf- en/of voortplantingsplaatsen vastgesteld van vleermuizen binnen het plangebied, maar dergelijke plekken zijn op basis van het veldbezoek ook niet uit te sluiten. Er dient een nader onderzoek naar vleermuizen plaats te vinden conform het vigerende vleermuizenprotocol. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied en er zullen door de ingreep geen essentiële vliegroutes verloren gaan.
- Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten van amfibieën, reptielen en vissen zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde amfibiesoorten kunnen voorkomen.
- Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten van overige ongewervelden zijn niet aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande dient voor het plangebied nader veldonderzoek te worden uitgevoerd naar Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen. Bij aanwezigheid van beschermde soorten is een ontheffing in het kader de Wet natuurbescherming/omgevingsvergunning noodzakelijk. Door passende maatregelen te treffen, kunnen eventuele effecten van de voorgenomen op aangetroffen soorten worden gemitigeerd en gecompenseerd. Te denken valt aan een mussenvide, gierzwaluwkasten en vleermuiskasten en -stenen. Daarnaast wordt geadviseerd de (bestaande en nieuwe) bebouwing te voorzien van witte daklijsten en nestkasten voor zowel huiszwaluw als boerenzwaluw.
In alle gevallen is de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in geding. De beoogde ontwikkeling (sloop en nieuwbouw) staat daarmee de verdere bestemmingsplanprocedure niet in de weg.
6.3.2 Nader onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw
Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan heeft EcoTierra een nader onderzoek naar vleermuizen, huismus en gierzwaluw uitgevoerd (rapport van 1 juli 2019, Bijlage 3).
Het nadere onderzoek is gebaseerd op een bronnenonderzoek en diverse veldbezoeken. Deze veldbezoeken hebben op diverse data in 2018 en 2019 plaatsgevonden. De onderzoeken zijn conform de vigerende onderzoeksprotocollen en Kennisdocumenten van BIJ12 en in de juiste periode en onder geschikte weersomstandigheden uitgevoerd, zodat de te verwachten soorten waargenomen konden worden. Er zijn voldoende nadere onderzoeken uitgevoerd om te bepalen of boerenzwaluw en huiszwaluw broedgevallen hadden binnen het plangebied.
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen, gierzwaluw en huismus aangetroffen. Het plangebied wordt door vleermuizen beperkt gebruikt om te foerageren. Tevens betreft het plangebied geen significant foerageergebied voor de andere onderzochte soorten. Er zijn geen vaste vliegroutes voor vleermuizen vastgesteld. Tijdens de onderzoeken zijn twee bezette huiszwaluwnesten waargenomen. In de directe omgeving zijn voldoende alternatieve locaties aanwezig waar huiszwaluwen nieuwe nesten kunnen maken. Broedgevallen van boerenzwaluw zijn niet aangetroffen.
Conclusie
Op basis van de nadere onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er geen procedurele gevolgen zijn aangaande het project.
- Voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw wordt een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht, omdat er geen overtreding van de verbodsbepalingen te verwachten is.
- Voor de aangetroffen nesten van huiszwaluw hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Er zijn voldoende potentiële nestlocaties aanwezig in de directe omgeving en waarschijnlijk in de toekomstige situatie.
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.4.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Binnen deze bestemming zijn vervolgfuncties mogelijk gemaakt overeenkomstig de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. De bestemming is bedoeld om vervolgfuncties mogelijk te maken op een voormalig agrarisch bedrijf. De bestaande bedrijfswoning is overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen vervolgfunctie bestemd voor wonen.
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregeling voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.
Artikel 9 Overige regels
In lid 1 van dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
In het tweede lig zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro, omdat de uitbreiding minder is dan 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. Wel is tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeovereenkomst aangegaan teneinde de planschaderisico's voor de gemeente af te dekken. Initiatiefnemer realiseert de bestemmingswijziging geheel voor eigen risico en op eigen kosten. De ambtelijke kosten worden gedekt door de leges. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
De provincie heeft medegedeeld geen opmerkingen te hebben.
9.2 Zienswijzen
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 18 april 2019 gedurende zes weken ter inzage te leggen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 2 Flora- en faunaonderzoek