KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring Van De Voorschriften
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Procedure
1.3 Leeswijzer
2 Beschrijving Initiatief Wijziging
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
3.1 Wijzigingsbevoegdheid
3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
3.3 Conclusie
4 Milieutechnische Haalbaarheid Van Het Plan
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
5 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
5.1 Verslag Vooroverleg Artikel 3.1.1 Bro
5.2 Zienswijzen
1 Advies Abc

Sotaweg 37

Wijzigingsplan - Gemeente Kaag en Braassem

Vastgesteld op 06-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
het plan
wijzigingsplan Sotaweg 37 in Roelofarendsveen van de gemeente Gemeente Kaag en Braassem ;
vigerend bestemmingsplan
Onder "het vigerende bestemmingsplan" wordt verstaan: het bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg' zoals vastgesteld door de raad op 13 september 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 7 maart 2006.
overige begrippen
voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg', zoals bij besluit van 13 september 2005 door de raad van de gemeente Alkemade is vastgesteld.
wijze van meten
voor de wijze van meten wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de vigerende bestemmingsplanvoorschriften bestemmingsplan 'De Baan en Sotaweg', zoals bij besluit van 13 september 2005 door de raad van de gemeente Alkemade is vastgesteld.

Artikel 2 Van Toepassing Verklaring Van De Voorschriften

De voorschriften behorende bij het geldende bestemmingsplan zijn onverminderd van toepassing op het onderhavige wijzigingsplan, met dien verstande dat indien in het bestemmingsplan verwezen wordt naar de plankaart/verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende plankaart/verbeelding wordt bedoeld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Voor de gebieden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 15 lid 3 van het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg ten behoeve van het ombestemmen van de bedrijfswoning naar een burgerwoning, de voorschriften van het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg, voor zover relevant en met uitzondering van de slotbepaling, van overeenkomstige toepassing zijn. De voorschriften conform artikel 12 van het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg zijn overeenkomstig van toepassing op de gronden die in de verbeelding bestemd zijn als 'Wonen'.

3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 1 met maximaal 10%.
  3. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

4.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

4.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: De planregels van wijzigingsplan Sotaweg 37 in Roelofarendsveen van de Gemeente Kaag en Braassem .

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente Kaag en Braassem een verzoek ingediend voor het ombestemmen van de bedrijfswoning aan de Sotaweg 37 in Roelofarendsveen. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning om te bestemmen naar een burgerwoning. De betrokken woning betreft een tweede bedrijfswoning behorende bij het achterliggende glastuinbouwbedrijf. Gelet op de voorgenomen schaalvergroting is een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
Het bedrijf aan de Sotaweg 41 heeft het bedrijf aan de Sotaweg 37, inclusief de bedrijfswoning, aangekocht. De woning aan de Sotaweg 37 heeft in de nieuwe situatie geen directe functie meer als bedrijfswoning. Wel wordt de woning bewoond door een van de medewerkers van het bedrijf aan de Sotaweg 41.
De bestemming van de gronden is momenteel geregeld in het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg. In het geldende bestemmingsplan is in artikel 15, lid 3 opgenomen dat Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn om, met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a Wro, de bestemming van een bedrijfswoning te wijziging in de woonbestemming indien er sprake is van schaalvergroting, reconstructie en/of meest doelmatige gebruik, e.e.a omkleed met een aantal voorwaarden.
De gemeente Kaag en Braassem is voornemens medewerking te verlenen aan het bouwplan door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6, lid 1, onder a Wro jo. artikel 15, lid 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg.

1.2 Procedure

In het geldende bestemmingsplan De Baan en Sotaweg is een wijzigingsbevoegdheid voor het college opgenomen. Voorliggend wijzigingsplan moet de voorgenomen bestemmingswijzging van de tweede bedrijfswoning mogelijk maken op het perceel Sotaweg 37 in Roelofarendsveen. Dit is mogelijk op basis van artikel 15, lid 3 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften, waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om door middel van een wijzigingsplan de bestemming te wijzigen.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een toelichting, planregels en een verbeelding.

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden besproken. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het wijzigingsplan toegelicht aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de vigerende bestemmingsplanvoorschriften. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving.

2 Beschrijving Initiatief Wijziging

2.1 Huidige Situatie

De planlocatie is gelegen op het agrarisch bedrijfsperceel Sotaweg 37 in Roelofarendsveen. De locatie is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Roelofarendsveen. Op de locatie is een glastuinbouwbedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, bestaande uit tuinbouwkassen (6.000 m2) en voorheen twee bedrijfswoningen. Één bedrijfswoning is al afgesplitst en is een burgerwoning geworden.

2.2 Toekomstige Situatie

Het bedrijf aan de Sotaweg 41 heeft het bedrijf aan de Sotaweg 37, inclusief de bedrijfswoning, aangekocht. Door deze aankoop vindt er schaalvergroting plaats. De woning aan de Sotaweg 37 heeft in de nieuwe situatie geen directe functie meer als bedrijfswoning.
De bestaande kassen aan de Sotaweg 37 zijn meer dan 30 jaar oud en zullen op termijn vervangen worden door nieuwe kassen. Met deze reconstructie van het bedrijf zal ook een meer duurzame invulling aan het bedrijf gegeven worden. Hierbij is het voornemen het bedrijf zo vorm te geven dat de bedrijfsvoering in lengte van jaren op een efficiënte en duurzame wijze kan worden voortgezet.
Voorliggend initiatief betreft het ombestemmen van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. In het kader van onderhavig plan zijn geen bouwwerkzaamheden gepland. Het bestaande gebruik en de bebouwing blijft ongewijzigd behouden. Het is slechts de bestemming die wijzigt.

3 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan

3.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan De Baan en Sotaweg. Het bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurde bestemmingsplan –d.d. 7 maart 2006, vastgesteld door de gemeenteraad van Alkemade d.d. 13 september 2005– is op 5 mei 2006 onherroepelijk geworden.
In artikel 15, lid 3 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het betreffende artikel is aangegeven dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om, met toepassing van artikel 11 WRO (tegenwoordig artikel 3.6.1 Wro), de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan' te wijzigen in 'woondoeleinden' met dien verstande dat:
  1. er schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;
  2. de agrarische functie van het perceel niet langer noodzakelijk is;
  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning niet zodanig is dat hierdoor toekomstige reconstructies alsmede huidige omliggende agrarische bedrijfsuitoefening kunnen worden belemmerd;
  4. per tuinbedrijf tenminste 1 bedrijfswoning aanwezig blijft;
  5. de af te splitsen kavel niet groter is dan 1000 m2;
  6. er een positief advies is van een onafhankelijke agrarische deskundige;
  7. de uitbreiding van het aantal woningen niet tot gevolg heeft dat de omliggende agrarische bedrijfsuitoefening beperkt wordt.

3.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

Om het wijzigen van de bestemming toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 15, lid 3 van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan De Baan en Sotaweg. Deze voorwaarden zijn verwoord in paragraaf 3.1 van de toelichting van voorliggend wijzigingsplan. In onderstaande wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
ad 1.
In onderhavig geval vindt er in het bedrijf van de familie Akerboom een schaalvergroting plaats. Initiatiefnemer heeft inmiddels het gehele glasareaal inclusief de agrarische woning gelegen op het perceel Sotaweg 37 aangekocht. Het glasareaal gaat onderdeel uit maken van bedrijf Akerboom Freesia;
ad 2.
De agrarische functie van de gronden waarop de woning is gesitueerd in niet langer noodzakelijk. Op het perceel zijn reeds verschillende bedrijfswoningen aanwezig. De betreffende woning is overbodig als bedrijfswoning. De controle op de bedrijfslocatie zal plaatsvinden vanuit de twee nabijgelegen woningen aan de Sotaweg 41. De agrarische noodzaak van een woning op nr.37 is niet meer aanwezig;
ad 3.
Uit het advies van de agrarische beoordelingscommissie blijkt dat de situering van de woning in verband met het al dan niet toestaan van een bestemmingswijziging van groot belang is. Wanneer een woning tussen de bedrijfsbebouwing is gesitueerd dan kan deze in het geval van herstructurering van omringende bedrijven, hinder voor de bedrijven opleveren. Derhalve zal een bedrijfswoning in de meeste gevallen op een tactische locatie worden gesitueerd. In onderhavig geval maakt de woning onderdeel uit van de lintbebouwing van de Sotaweg. In het lint zijn zowel bedrijfs- als burgerwoningen opgenomen. Het is onwaarschijnlijk dat de Sotaweg bij een toekomstige herstructurering zal worden verlegd of verdwijnen. De woning is op een soortgelijke afstand van de weg gelegen als naastgelegen burgerwoningen. Uitgaande van de ligging zal de burgerwoning bij een eventuele herstructurering geen negatieve effecten hebben op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. In hoofdstuk 4 zal dit aspect nader worden toegelicht aan de hand van de milieutechnische aspecten in het kader van de haalbaarheid;
ad 4.
In onderhavig geval beschikt het tuinbouwbedrijf over 3 bedrijfswoningen, inclusief de woning aan de Achterweg;
ad 5.
De af te splitsen kavel heeft een omvang van 600 m². Hiermee wordt voldaan aan de vijfde voorwaarde;
ad 6.
Het initiatief is beoordeeld door de Agrarische beoordelingscommissie (Abc). Uit de beoordeling1 volgt een positief advies;
ad 7.
Voor de burgerwoning geldt ten opzichte van bedrijfsbebouwing een afstandseis. Het bedrijf dat mogelijk hinder zal ondervinden van de herbestemming van de bedrijfswoning is die van de intiatiefnemer van onderhavig plan. In de bestaande situatie is er vanuit milieutechnische oogpunt geen bezwaar tegen het ombestemmen van de woning. De initiatiefnemer zal bij een mogelijke uitbreiding van de bedrijfsbebouwing rekening houden met noodzakelijke afstandseis die wordt gesteld vanuit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van het VNG.
De omliggende bedrijven zijn op een dusdanige afstand gelegen dat deze niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. In hoofdstuk 4 zal dit aspect nader worden toegelicht aan de hand van de milieutechnische aspecten in het kader van de haalbaarheid.
  1. 1. Agrarische beoordelingscommissie, d.d. 25 maart 2011, kenmerk: 11 029 kb, bestemmingswijziging, Sotaweg 37 te Roelofarendsveen

3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van het onderhavige wijzigingsplan de bestemming wijzigen.

4 Milieutechnische Haalbaarheid Van Het Plan

4.1 Inleiding

In het kader van een 'goede' ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. Omdat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, kan verwezen worden naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is gemotiveerd dat de wijzigingsbevoegdheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het gebruik van de gronden zal in onderhavig geval gelijk blijven. Daarbij is er geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Vanuit het aspect bodem bestaat er geen bezwaar tegen de beoogde herbestemming.

4.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: ·
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In onderhavig project is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan gezien de geringe omvang, het project gezien worden als een NIBM-project. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Geluidhinder als gevolg van wegverkeer
De woning is gelegen nabij de Sotaweg hiervoor geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Echter vanuit de Wet geluidhinder wordt er geen onderscheidt gemaakt tussen een bedrijfswoning en een burgerwoning. Indien er in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde, moet er in het verleden een ontheffing zijn aangevraagd in het kader van het opstellen van het moederplan 'De Baan en Sotaweg'. Dit is niet het geval. In onderhavig geval is er geen sprake van een nieuwe situatie en kan er van uit worden gegaan dat er ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet noodzakelijk.
Geluidhinder als gevolg van bedrijvigheid
De woning aan de Sotaweg 37 maakt in de nieuwe situatie geen onderdeel meer uit van de bedrijfsvoering en wordt daarmee aangemerkt als een woning van een derde. De afstand van de woning tot de aanwezige kassen is op onderdelen kleiner dan de voorkeursafstanden zoals deze gehanteerd worden in Richtlijn bedrijven en milieuzonering. De onderstaande tekening maakt de huidige situatie inzichtelijk. Hieruit blijkt dat de afstand tot de woning tot de meer intensieve bedrijfsonderdelen groter is dan de vereiste tien meter. Waar de afstand kleiner is betreft het minder intensieve bedrijfsonderdelen, opslag, kantoorruimte en toiletgroep of is er sprake van een tussenliggende afschermende schuur welke tot de woning Sotaweg 37 behoort.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voornemen bestaat de bedrijven Sotaweg 41 en 37 samen te voegen tot één toekomstgericht duurzaambedrijf. Binnen de bedrijfsvoering heeft de bedrijfswoning Sotaweg 37 daarin geen directe functie meer. Deze woning zal wel bewoond gaan worden door een van de medewerkers van het bedrijf.
Afstand tot bedrijfsruimte Sotaweg 41
De afstand van de bedrijfswoning Sotaweg 37 tot de bedrijfsruimte is circa 7 meter. Aan de woningzijde is in de bedrijfshal Sotaweg 41 is een kantoorruimte gevestigd, een toiletgroep en een opslagruimte voor verpakkingsmateriaal, zie onderstaande foto's (op situatietekening aangeduid als kantoortje). De bedrijfshal is verder ingericht voor het verpakken/veilingklaarmaken van zelf geproduceerde bloemen. In deze ruimte zijn geen machines aanwezig. De bedrijfsvoering in de loods zorgt daarmee niet tot overlast voor de woning Sotaweg 37. De aan- en afvoer van producten vindt niet plaats in de nabijheid van Sotaweg 37.
afbeeldingafbeelding
Afstand tot de kas Sotaweg 37
De afstand van de woning Sotaweg 37 tot de kas (Sotaweg 37a) is circa 5 meter. Dit is de afstand tot de bijkeuken. Naar het woongedeelte is de afstand circa 10 meter. De kassen zijn ongeveer 30 jaar oud en gedateerd. Voornemen bestaat op termijn deze kassen te vervangen.
Het kasgedeelte achter de woning wordt gebruikt voor de vermeerdering van uitgangsmateriaal voor freesia en dit vindt plaats op een zo natuurlijk mogelijke manier met minimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een laag verbruik van verwarming. De aanwezige belichting in de kas (was aanwezig vanuit de rozenteelt) zal minimaal gebruikt worden en alleen tijdens de daguren vanwege het vermeerderen van de freesia's. Dit moet namelijk gebeuren in omstandigheden die met betrekking tot de daglengte passen bij het nederlandse klimaat.
Aangezien de kas er al ruim 30 jaar staat en in dit type kas geen moderne teeltwijze voor de freesia uitgevoerd kan worden, is gekozen voor vermeerderingsactiviteiten. De bedrijfsvoering is ingericht op het telen van freesia's. Binnen de bedrijfsvoering bestaat niet het voornemen om andere gewassen, die een veel intensiever teeltplan behoeven, te gaan telen. De bestaande kas is hier niet geschikt voor.
Het bedrijfsplan voorziet in het voornemen deze teeltlocatie, in de toekomst, te herstructureren om zodoende een modern aaneengesloten geheel te krijgen. In het kader van deze herstructurering zal rekening gehouden worden met de voorgeschreven afstandcriteria ten einde tot een duurzame bedrijfsvoering te komen. De schuurruimte direct naast de woning hoort bij de woning en is opslag/berging en heeft daarmee een bufferfunctie.
Om te borgen dat in de nieuwe situatie vooruitlopend op de bedrijfsherstructurering geen knelpunten ontstaan zal in overleg tussen initiatiefnemer en de gemeente Kaag en Braassem gekeken worden of met het stellen van aanvullende voorwaarden een aanvaardbare milieusituatie vastgelegd kan worden.
Opstallen en gebruik
De Milieudienst West Holland heeft op 13 december 2011 advies uitgebracht over het voorgenomen initiatief. De Milieudienst concludeert dat er ter plaatse van de woning Sotaweg 37 geen overlast zal ontstaan door aan- en afvoerbewegingen.
De stookinstallatie bevindt zich centraal in het bedrijf, op ongeveer 45 meter afstand van de woning. De Milieudienst heeft een berekening gemaakt van de geluidsemissie van de schoorsteen van de WKK. Bij een 'standaard' WKK is een bronniveau van 80 dB(A) te verwachten. Op de dichtstbijzijnde gevel van de woning wordt een geluidsbelasting van 38 dB( A) voor zowel de dag-, avond- als nachtperiode berekent. Er kan worden voldaan aan de geluidsnormen. In het geval het bronniveau hoger is, dan kan er wel een overschrijding van de geluidsnorm optreden. Met dempende maatregelen kan de geluidsbelasting verminderd worden.
De koelcellen zijn gepositioneerd in de bloemenverwerkingsruimte. De motoren zijn inpandig geinstalleerd. De dichtstbijzijnde scherm- en luchtingsmotoren liggen op een afstand van ongeveer 35 meter tot de woning. De schermmotoren staan weliswaar dichter bij de woningen maar omdat deze niet continu gedurende de dag in werking zijn wordt hier een correctie toegepast voor de tijd dat deze in werking zijn. Verder wordt aangenomen dat de schermmotoren niet in de nachtperiode in werking zijn. De luchtingsmotoren kunnen 's nachts in werking zijn, maar ook hier geldt dat dit slechts van korte duur zal zijn.
Er wordt alleen gebruik gemaakt van interne transportmiddelen in de vorm van oogstkarren die met een electrotrekker verplaatst worden van de kas naar de verwerkingsruimte. Wij verwachten geen geluidsoverlast ten gevolge van koelmotoren, scherm- en luchtingsmotoren en interne transportmiddelen. Er zijn geen andere geluidsbronnen binnen het bedrijf aanwezig in de directe omgeving van de woning.
Verder is in het wijzigingsplan aangegeven dat er minimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt. De aanwezige belichting in de kas wordt alleen overdag gebruikt. Gelet op de huidige bedrijfsvoering is er geen belemmering voor het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning. Erop gewezen dat indien er een wijziging in de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt, het bedrijf mogelijk maatregelen moet treffen om aan de milieunormen te voldoen.

4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief zal geen risicovolle activiteiten veroorzaken. Uit de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in de directe omgeving geen inrichtingen en/of leidingen aanwezig zijn welke nader beschouwd moeten worden in het kader van de externe veiligheid. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.3 Water

4.3.1 Nationaal beleid

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen

4.3.3 Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wei te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watetvergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

4.3.4 Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd; '
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

4.3.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgpiicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur hoven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.3.6 Planspecifiek

In onderhavig geval vinden er geen werkzaamheden plaats die een nadelig effect kunnen veroorzaken op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Er is geen sprake van een toename van de verharding. Watercompenserende maatregelen zijn niet vereist. Vanuit het aspect water bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten aanzien van het aspect ecologie kan worden gesteld dat onderzoek niet noodzakelijk is. De bestaande bebouwing blijft behouden en er wordt geen bebouwing gesloopt, bebossing gekapt en sloten gedempt. De beoogde bestemmingswijziging heeft geen negatieve effecten op de aanwezige flora en fauna.

4.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
In onderhavig geval zijn er geen bodemverstorende werkzaamheden gepland. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Vanuit het aspect archeologie bestaat er derhalve geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging.

5 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

5.1 Verslag Vooroverleg Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerpwijzigingsplan voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De provincie kon instemmen met de plannen. Het hoogheemraadschap heeft verzocht het opgenomen beleid te actualiseren. De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Overige inspraakreacties zijn niet ontvangen.

5.2 Zienswijzen

Tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

1 Advies Abc

Advies Abc