KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Hoogspanning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Ruimtelijke Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie Beleidskader
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Geluid
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Niet Gesprongen Explosieven
4.10 Magneetvelden
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Water
4.13 Archeologie
4.14 Kabels En Leidingen
4.15 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Afwegingsnotitie Voorkeurstracé, Reddyn, 24-06-2021
Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, Sweco, 22-07-2021
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek, Sweco, 02-07-2021
Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek Zuidplaspolder, Sweco, 24-06-2021
Bijlage 5 Memo Stikstof, Sweco, 19-10-2021
Bijlage 6 Controle Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten, Sweco, 19-11-2021
Bijlage 7 Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven, T&a Survey, 18-03-2014
Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven, Ecg, 12-11-2020
Bijlage 9 Quickscan Geohydrologie, Sweco, 30-06-2021
Bijlage 10 Geohydrologische Quickscan, Mos Grondmechanica B.v. 23-10-2020
Bijlage 11 Onderzoek Zoetwatervoorraden, Sweco, 17-08-2021
Bijlage 12 Bureauonderzoek Archeologie, Sweco, 07-07-2021
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

150 kV Hoogspanningsleiding Zuidplaspolder

Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 25-01-2022 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan

het bestemmingsplan Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Zuidplas met identificatienummer NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.3 verbeelding

de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Zuidplas, bestaande uit de kaart waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 belemmeringenstrook

Een strook grond ter plaatse van en aan weerszijden van de hoogspanningslijn of -kabel die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de leiding te kunnen garanderen.

1.7 bestaand

  1. a. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. b. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels.

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.11 peil

  1. a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  2. b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

1.12 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Hoogspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV en de belemmeringenstrook;
  2. b. ondergrondse kabels en leidingen;
  3. c. bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Overige Regels

5.1 Van toepassing verklaring

De regels en verbeelding van dit plan gelden in aanvulling op de regels en verbeeldingen van onderstaande bestemmingsplannen:

Plannaam Identificatienummer Datum vastgesteld
Zuidplas Noord NL.IMRO.1892.BP00200-On02 16-06-2009
Het Nieuwe Midden NL.IMRO.18920000BpNieuweMidden-On01 11-08-2011
Rijksinpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden NL.IMRO.0000.ELIip11GUBW-3000-Va01 19-09-2012
Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen NL.IMRO.1892.BpTweemansWVMKP-On01 30-10-2012
Parapluherziening Archeologie NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 06-03-2018
Parapluherziening Parkeren NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 24-04-2018
Herziening Zuidplaspolder 2 NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01 24-11-2020
Hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder NL.IMRO.1892.BpHstationZppZhn-Va01 29-06-2021

5.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan

5.3 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Zuidplas'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet in Nederland en regionale netbeheerders Liander en Stedin werken aan de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder en in de provincie Zuid-Holland. Op korte termijn behoeft de bestaande energie-infrastructuur in de Zuidplaspolder een netuitbreiding, mede vanwege een sterke groei van het aantal en de omvang van de reeds aanwezige logistieke bedrijven, glastuinbouw en woningbouw en het verder (willen) vormgeven van de energietransitie. Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.

De netuitbreiding omvat de realisatie van twee nieuwe hoogspanningstations in Bleiswijk (gemeente Lansingerland) en nabij Zevenhuizen (gemeente Zuidplas) en de aanleg van een 150kV-verbinding tussen deze twee hoogspanningstations. Het nieuwe station in Bleiswijk, wordt gebouwd naast het bestaande hoogspanningstation op het terrein dat in eigendom is van TenneT. De drie netbeheerders hebben ervoor gekozen om één nieuw gezamenlijk 150/20kV-hoogspanningstation te realiseren in de Zuidplaspolder nabij Zevenhuizen. Hiervoor is een separaat bestemmingsplan vastgesteld (d.d. 29 juni 2021).

Vanuit de nieuwe hoogspanningsstations worden de kabeltracés richting de klanten aangelegd. Ter plaatse van het beoogde tracé van de 150kV-verbinding dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend facetbestemmingsplan is opgesteld met als doelstelling de 150kV-verbinding juridisch-planologisch mogelijk te maken op het grondgebied van de gemeente Zuidplas. Voor het gedeelte van de ondergrondse verbinding binnen de gemeente Lansingerland is een separaat bestemmingsplan opgesteld. Beide plannen worden gelijktijdig in procedure gebracht.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft het poldergebied tussen het bestaande 380kV-hoogspanningsstation Bleiswijk aan de Violierenweg in Bleiswijk (gemeente Lansingerland) aan de westzijde en grofweg aan de oostzijde het bedrijventerrein Distripark A12 in Waddinxveen, binnen de grenzen van de gemeente Zuidplas. Het is grotendeels een open poldergebied met agrarische functies, kassencomplexen en verspreid aanwezige bebouwing. Het hoogspanningsstation Bleiswijk in de gemeente Lansingerland en het beoogde hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder in de gemeente Zuidplas liggen beiden ten zuiden van de A12 en de spoorverbinding Gouda -Den Haag vice versa. De hoogspanningsleiding die deze hoogspanningstations met elkaar verbindt, bevindt zich hoofdzakelijk ten noorden van de A12. Onderstaande afbeelding toont de globale ligging van het kabeltracé.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0001.png"

Afbeelding 1.1: uitbreiding hoogspanningsnet Lansingerland en Zuidplas (globale ligging plangebied: rood omlijnd, bron: Google Maps)

Dit bestemmingsplan heeft enkel betrekking op de hoogspanningsleiding op het grondgebied van de gemeente Zuidplas. Voor het hoogspanningsstation in de gemeente Zuidplas is reeds een bestemmingsplan vastgesteld en voor het gedeelte van de ondergrondse verbindingen op het grondgebied van de gemeente Lansingerland is ook een separaat bestemmingsplan opgesteld, dat door de gemeenteraad van Lansingerland wordt vastgesteld. Beide plannen worden gelijktijdig in procedure gebracht. Navolgende afbeelding toont de globale begrenzing van het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0002.png"

Afbeelding 1.2: globale begrenzing plangebied tracé 150kV-verbinding gemeente Zuidplas (plangebied: wit omkaderd, bron: Google Maps)

Voor de exacte locatie en begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan worden geraadpleegd.

1.3 Vigerende Ruimtelijke Plannen

Voor onderhavig plangebied zijn in de huidige situatie de volgende ruimtelijke plannen vigerend:

Ruimtelijke plannen IMRO Bevoegd gezag
Zuidplas Noord (vastgesteld 16 juni 2009) NL.IMRO.1892.BP00200-On02 Gemeente Zuidplas
Het Nieuwe Midden, onherroepelijk (vastgesteld 11 augustus 2011) NL.IMRO.18920000BpNieuweMidden-On01 Gemeente Zuidplas
Rijksinpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden onherroepelijk (vastgesteld 19 september 2012) NL.IMRO.0000.ELIip11GUBW-3000-Va01 Rijksoverheid
Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen, onherroepelijk (vastgesteld 30 oktober 2012) NL.IMRO.1892.BpTweemansWVMKP-On01 Gemeente Zuidplas
Parapluherziening Archeologie, onherroepelijk (vastgesteld 6 maart 2018) NL.IMRO.1892.BpArcheologie-Va01 Gemeente Zuidplas
Parapluherziening Parkeren, onherroepelijk (vastgesteld 24 april 2018) NL.IMRO.1892.BpParkeren-Va01 Gemeente Zuidplas
Herziening Zuidplaspolder 2, deels onherroepelijk in werking (vastgesteld 24 november 2020) NL.IMRO.1892.BpHerzieningZZP2-On01 Gemeente Zuidplas
Hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder (vastgesteld 29 juni 2021) NL.IMRO.1892.BpHstationZppZhn-Va01 Gemeente Zuidplas

Tabel 1.1: overzicht vigerende ruimtelijke plannen


Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende ruimtelijke plannen ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0003.png"

Afbeelding 1.3: uitsnede vigerende ruimtelijke plannen (plangebied: rood omkaderd, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met vigerende ruimtelijke plannen
De netuitbreiding past niet binnen de vigerende ruimtelijke plannen. Er is sprake van strijdigheden met de ruimtelijke plannen.

Bestemmingsplan Strijdigheid met bestemming
Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding
Zuidplas Noord De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding
Herziening Zuidplaspolder 2 De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding
Hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding
Het Nieuwe Midden De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding.
Rijksinpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding
Parapluherziening Parkeren Geen
Parapluherziening Archeologie Geen

Tabel 1.2: overzicht strijdigheden met vigerende plannen

Voor de gronden van het tracé zijn verschillende enkel- en dubbelbestemmingen van toepassing. Omdat de beoogde ontwikkeling niet binnen de betreffende ruimtelijke plannen past, is onderhavig facetbestemmingsplan opgesteld. Dit facetbestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding in Zuidplas juridisch-planologisch mogelijk. De enkel- en dubbelbestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen ter plaatse van de 150kV-verbinding worden met de vaststelling van het bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard en hier wordt een dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning' aan 'toegevoegd'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Zuidplas' bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de dubbelbestemming voor de hoogspanningsverbinding is aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde dubbelbestemming zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting is als volgt opgebouwd:

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hierin wordt een beschrijving van het planvoornemen gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt, mede aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken, de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Huidige Situatie

De gronden waar de ondergrondse hoogspanningsverbinding voorzien is, zijn voornamelijk in gebruik als agrarische grond. De ondergrondse hoogspanningsverbinding kruist verschillende wegen (N219, Noordelijke Dwarsweg en de A12), watergangen en -keringen en de spoorlijn Gouda - Den Haag vice versa. In het westelijk deel van onderhavig bestemmingsplan is op de gronden ten noorden van de A12 tevens een bovengrondse hoogspanningsverbinding aanwezig.

2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie

Nut en noodzaak voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation en hoogspanningsverbinding
In de Zuidplaspolder zijn, naast netbeheerder TenneT, twee regionale netbeheerders actief; Liander en Stedin. Zij leveren elektriciteit aan huishoudens en bedrijven in de omgeving. Het is de verwachting dat Stedin op termijn onvoldoende capaciteit beschikbaar heeft om aan aanvragen van bestaande en nieuwe klanten te kunnen voldoen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de aansluiting van nieuw te ontwikkelen woonwijken, nieuw ontwikkelde bedrijfslocaties, bestaande bedrijven met uitbreidingsplannen en zonneparken in gemeente Zuidplas en wijde omgeving. Liander heeft reeds onvoldoende capaciteit beschikbaar om aan nieuwe aanvragen te kunnen voldoen. Dit is met name voor bedrijven in dit gebied een lastige situatie.

Het bestaande hoogspanningsstation Zevenhuizen van netbeheerder Liander heeft inmiddels de maximale capaciteit bereikt. Dit station voorziet de kernen Zevenhuizen, Moerkapelle, Boskoop en een industrieterrein in gemeente Hazerswoude-dorp van elektriciteit. Daarnaast is capaciteit van de huidige kabelverbindingen van netbeheerders Stedin en TenneT in de gemeenten Gouda, Zoetermeer en Lansingerland op termijn niet toereikend om in de groeiende elektriciteitsvraag te voorzien.

TenneT, Liander en Stedin werken aan de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder. Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen. De netuitbreiding omvat de realisatie van twee nieuwe hoogspanningsstations, één bij het bestaande hoogspanningsstation in Bleiswijk en één in gemeente Zuidplas (hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder). Laatst genoemde hoogspanningsstation dient gevoed te worden door het nieuw te bouwen station in Bleiswijk. Hiervoor moet een ondergrondse 150kV-kabelverbinding, bestaande uit drie circuits, tussen de hoogspanningsstations worden aangelegd.

Onderbouwing voorkeurstracé ondergrondse 150kV-verbinding
In opdracht van TenneT is in 2019 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de haalbaarheid van een ondergrondse 150kV-verbinding die het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder moet voeden (bijgevoegd als bijlage bij Bijlage 1). Uit deze studie kwamen de haalbare tracévarianten tussen Bleiswijk en het nieuwe hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder naar voren.

In de verrichte haalbaarheidsstudie zijn showstoppers beschreven en is een aantal varianten afgevallen. Naar aanleiding van gesprekken met de omgeving en ruimtelijke ontwikkelingen die nog niet bekend waren tijdens de haalbaarheidsstudies, zijn in een afwegingsnotitie alle varianten uit de haalbaarheidsstudie afgewogen om te komen tot een voorkeurstracé (Bijlage 1).

In onderstaande afbeelding zijn de tracévarianten uit de verrichte haalbaarheidsstudie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0004.png"

Afbeelding 2.1: weergave mogelijke haalbare tracévarianten tussen hoogspanningsstation Bleiswijk en hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder

Naar aanleiding van gesprekken met stakeholders is informatie naar voren gekomen die van invloed is geweest op de haalbaarheid van de tracévarianten. Het gaat om diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied, waaronder:

  1. 1. Bleizo;
  2. 2. Swanladriehoek;
  3. 3. Knibbelweg Oost;
  4. 4. uitbreiding tuincentrum.

De ontwikkelingen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0005.png"

Afbeelding 2.2: Weergave ruimtelijke ontwikkelingen in het zoekgebied (A= Bleizo, B= Swanladriehoek, C= Knibbelweg Oost, D= uitbreiding tuincentrum)

Aan de hand van de ruimtelijke ontwikkelingen zijn de tracévarianten in deelgebied 1 en deelgebied 4 geoptimaliseerd.

De geoptimaliseerde tracévarianten, naar aanleiding van de ruimtelijke ontwikkelingen in het zoekgebied, zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Weergave geoptimaliseerde tracévarianten in het zoekgebied

De afwegingen die per deelgebied zijn gemaakt zijn weergegeven in onderstaande tabel. Op basis van de afwegingen per deelgebied is gekomen tot een voorkeursvariant.

Deelgebied Haalbare varianten Afweging haalbare varianten per deelgebied Gekozen variant per deelgebied
Deelgebied I (gemeente Lansingerland) Variant 1 Binnen deelgebied I is sprake van één haalbare tracévariant dat besproken is met gemeente Lansingerland en Bleizo.
Door de vele ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied is er één haalbare variant overgebleven.
Variant 1
Deelgebied II
(gemeente Lansingerland en gemeente Zuidplas)
Variant 2a

Variant 2b

Variant 2a / variant 2b: Zowel variant 2a als variant 2b zijn afgestemd met de gemeente Lansingerland.

Er wordt gestreefd naar een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik, waarbij - waar mogelijk - wordt
gebundeld met bestaande infrastructuur. Bij de tracering binnen de gemeente Lansingerland is het
bundelingsprincipe dominant. Er is al een belemmering van de bovengrondse hoogspanningsverbinding.
De kabel kan in de bestaande ZRO-strook van de bovengrondse verbinding worden gepland waardoor er geen nieuwe belemmering ontstaat. Dit is mogelijk bij variant 2b. De lengte van het ondergrondse hoogspanningsverbinding in variant 2a is langer en neemt daardoor meer ruimte in beslag in de gemeente Lansingerland. TenneT heeft de verplichting om de maatschappelijke kosten laag te houden.
Variant 2b
Deelgebied III (gemeente Zuidplas) Variant 3y

Variant 3c

Variant 3x
Uit de haalbaarheidsstudie volgen in dit deelgebied drie haalbare varianten, te weten de varianten 3y, 3c en 3x.
Doordat in deelgebied 4 de afweging is gemaakt dat het noordelijke tracé de voorkeur heeft, sluit het tracé aan op variant 2b. Hierdoor hoeft er geen tracé meer gevonden te worden in deelgebied 3. Dit betekent dat in deelgebied 3 geen afweging meer hoeft te worden gemaakt.
Geen
Deelgebied IV (gemeente Zuidplas) Variant 3a

Variant 3b

Variant 3c
De varianten 3a, 3b en 3c zijn afgewogen aan de hand van de verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

De gemeente Zuidplas heeft TenneT als
aandachtspunt meegegeven voor de afweging of zo veel rekening te houden met een zo efficiënt mogelijk
ruimtegebruik in verband met de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Hierom hebben TenneT en de gemeente Zuidplas de voorkeur voor variant 3a, de noordelijke variant. Deze variant heeft het minste ruimtebeslag, omdat deze parallel aan de A12 is gesitueerd en geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen doorkruist. Daarbij is tracélengte van de noordelijke variant kleiner dan de zuidelijke varianten als de totale lengte (alle deelgebieden) van het tracé wordt beschouwd.
Variant 3a

Tabel 2.1: afweging tracévarianten

Bovenstaande afwegingen leiden tot het in onderstaande afbeelding weergegeven voorkeurstracé van de 150kV-verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0007.png"Afbeelding 2.4: Weergave voorkeursvariant, blauw is open ontgraving en geel is horizontaal gestuurde boring

Het tracé van de voorkeursvariant verlaat het nieuw te bouwen hoogspanningsstation Bleiswijk, gelegen aan de zuidzijde van de A12 westelijk van de N209 in de gemeente Lansingerland, in eerste instantie in westelijke richting naar het bestaande station Bleiswijk. Vanaf daar gaat het tracé met lange gestuurde boringen in noord/oostelijke richting naar de noordzijde van de A12. Hierbij worden achtereenvolgens het terrein van Bleizo, de N209 (Hoefweg), het Craenenborgpad, het spoor Gouda-Den Haag en de A12 inclusief op- en afritten gekruist.

Vanaf daar volgt het tracé de bovengrondse hoogspanningslijn langs het fietspad parallel aan de A12 in oostelijke richting waarbij de watergang 'De Rotte' met horizontaal gestuurde boringen wordt gekruist, waarna het tracé in oostelijke richting wordt vervolgd. Ter hoogte van hoogspanningsmast 37 buigt het tracé in noord/oostelijke richting af en gaat dan in horizontale boringen ten noordelijk langs het autobedrijventerrein aan het Noordeinde langs. Hierbij worden achtereenvolgens een watergang en het Noordeinde en de Julianaweg gekruist. Na deze kruising buigt het tracé af in zuidelijk richting naar de A12 en vervolgt vervolgens weer in oostelijk richting langs de randen van de percelen parallel aan de A12. Vervolgens worden een watergang, waterbassins, zoetwaterinfiltratie/-onttrekkingssysteem en de Noordelijke Dwarsweg gekruist met horizontaal gestuurde boringen. Het tracé buigt dan af in zuidelijke richting met horizontaal gestuurde boringen. Hierbij worden de A12 inclusief op- en afritten gekruist, het spoor Gouda-Den Haag en een drietal watergangen waaronder de Vierde Tocht (NNN-gebied). Het tracé gaat dan verder in horizontaal gestuurde boringen langs de randen van de percelen parallel aan de Vierde Tocht en sluit dan aan op het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder. Hierbij wordt dan nog de Vierde Tocht en de N219 gekruist.

Het geoptimaliseerde voorkeurstracé dat binnen de gemeente Zuidplas valt wordt planologisch geregeld met onderhavig bestemmingsplan. Het tracé wordt als facetbestemmingsplan opgenomen binnen de onderliggende vigerende bestemmingsplannen. Aan deze bestemmingsplannen wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning toegevoegd. De onderliggende bestemmingsplannen worden met dit bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Voor de breedte van de belemmeringenstrook wordt de zogenaamde zakelijkrechtstrook (ZRO-strook) gehanteerd. Deze verschilt per locatie, omdat delen van het tracé zowel in open ontgraving als als boring aangelegd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Betekenis voor het plan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.

Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.

Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:

  1. 1. een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Betekenis voor dit bestemmingsplan
Met onderhavig bestemmingsplan worden de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan één van de nationale belangen: het bieden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor energievoorziening. Verder is het bestemmingsplan niet in strijd met één van de overige nationale belangen uit de SVIR.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.

Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en hoogspanningsstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:

  • een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe;
  • een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan;
  • in afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.

Betekenis voor dit bestemmingsplan
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150kV planologisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.

Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding. De ondergrondse verbinding stelt beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van de bovengrond, om de elektriciteitsvoorziening te beschermen. Deze bescherming wordt vastgelegd in dit plan, na een zorgvuldige afweging van de belangen.
Met de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding in de Zuidplaspolder is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De locatiekeuze van het tracé is weloverwogen tot stand gekomen, waarbij verschillende belangen afgewogen zijn. Indien gekozen zou worden voor een andere locatie, zijn er hogere maatschappelijke kosten voorzien.

3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid

3.3.1 Beleid provincie Zuid-Holland

Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.

Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  1. 1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  2. 2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  3. 3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  4. 4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Voornoemd initiatief past bij de grotere vraag naar elektriciteit in gemeente Zuidplas en omgeving. Dat komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen en aansluiten bij de maatschappelijke vraag.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.

Betekenis voor het bestemmingsplan
De volgende onderdelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:

Artikel 6.24 Natuurnetwerk Nederland (NNN) en strategische reservering natuur
Een deel van het plangebied ligt binnen een verbindingszone van het NNN. Dit betreft de verbindingszone langs de Vierde Tocht. De 150 kV-verbinding wordt hier in open ontgraving aangelegd. Op dit moment is nog geen invulling van dit deel van de NNN bekend. Hierover wordt overleg gevoerd met de provincie.

Provincie Zuid-Holland past geen externe werking toe. Volgens de Provincie Zuid-Holland geldt er geen speciaal beleid voor het NNN, maar dient er wel rekening gehouden te worden met de soortbescherming, gebiedsbescherming en bescherming van houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming (voorheen de onderdelen FF-wet, Nbwet en Boswet). Daarom dienen de werkzaamheden in principe buiten het NNN plaats te vinden. Er is dan geen noodzaak voor een compensatieplan. Deze aspecten zijn opgenomen in paragraaf 4.7 Ecologie. Zoals hierboven aangegeven, wordt ten tijde van totstandkoming van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de provincie over hoe rekening gehouden wordt met het NNN bij uitvoering van de werkzaamheden.

Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
Bij de realisatie van het ondergrondse 150kV-kabeltracé is rekening gehouden met de archeologische waarden. Dit wordt beschreven in paragraaf 4.13 Archeologie.

Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van cultureel erfgoed. In de nabijheid van het plangebied zijn wel enkele molenbiotopen aangewezen waar het tracé vlak langs gaat. Omdat er met het tracé geen sprake is van (opgaande) bebouwing, zijn er geen nadelige gevolgen met betrekking tot de molenbiotoop. De ontwikkeling heeft ook geen effect op andere cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Wel is rekening gehouden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit wordt nog eens nader onderbouwd in paragraaf 4.13 Archeologie.

Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Zuidplas 2040

De Omgevingsvisie Zuidplas 2040 is vastgesteld op 13 juli 2021. In deze visie heeft de gemeente ambities voor de lange termijn, tot 2040, staan. Met de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goed omgevingskwaliteit voor inwoners. Op basis van de kenmerken en kwaliteiten van de gemeente wordt gestreefd naar een aantrekkelijk, duurzaam, ondernemend en gezond Zuidplas."

  • Aantrekkelijk: "We zetten vooral in op het bouwen van inbreidingslocaties binnen de dorpen wanneer de geplande uitbreidingen aan de dorpen zijn gerealiseerd. Daarnaast zetten we in op aanpassingen van de bestaande woningvoorraad. Als we dorpen in Zuidplas uit willen breiden kan dat, maar alleen als een bijdrage wordt geleverd aan hogere doelen. Het erfgoed willen we beter zichtbaar en beleefbaar maken. Het cultureel leven houden we in stand en versterken we waar mogelijk. We zetten in op een beter en aantrekkelijk openbaar vervoer, een goede bereikbaarheid met de auto en een aantrekkelijk wandel- en fietsnetwerk binnen de gemeente en regio."
  • Duurzaam: "Nieuwe ontwikkelingen willen we zoveel als mogelijk energieneutraal. Ook voor bestaande gebouwen zetten we hier op in, hoewel dit niet overal haalbaar zal zijn. Naast de energiedoelstellingen werken we aan een klimaatbestendige omgeving. Klimaatadaptatie, onder andere het tegengaan van hittestress, verdroging en wateroverlast, heeft daarbij nadrukkelijk aandacht."
  • Ondernemend: "We willen in 2040 een aantrekkelijk gemeente zijn voor ondernemers en ervoor zorgen dat er voldoende eigen werkgelegenheid is. Een gemeente met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en belangrijke speler in de regio. We gaan kijken waar bedrijven het beste gevestigd kunnen worden. Voor bedrijven met een hogere milieubelasting zijn we terughoudend en kijken we vooral naar de brede meerwaarde van een dergelijk bedrijf. Lichte vormen van bedrijvigheid, die gecombineerd kunnen worden met wonen, dragen juist bij aan levendigheid en diversiteit. Een toekomstige transformatie van het Nijverheidscentrum in Zevenhuizen zien we als een belangrijke kans. We zien mogelijkheden voor versteviging van de landbouw gecombineerd met lichte recreatie. De keuze daarbij is concentratie, waarbij plaats wordt geboden aan innovatieve en toekomstbestendige glastuinbouw."
  • Gezond: "We willen in 2040 een sociale en vitale gemeente zijn. Een gemeente met een gezonde en veilige leefomgeving én met aandacht voor de gezondheid van onze inwoners. Dit in de brede zin van het begrip positieve gezondheid, waarbij zowel lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren meetellen. Ontmoeten is daarbij één van de essentiële behoeften. De inrichting en toegankelijkheid van de openbare ruimte, maar ook die van gebouwen vinden we daarbij van belang. Daarbij zetten we in op het verbeteren en uitbreiden van het fiets-, wandel- en vaarnetwerk in de dorpen en het buitengebied. Gezond en verantwoord voedsel draagt ook bij aan die gezondheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Visiekaart Zuidplas 2040, Omgevingsvisie Zuidplas 2040

Het plangebied van het hoogspanningsverbinding doorkruist verschillende gebieden die zijn aangemerkt op de visiekaart. De locatie van het beoogde hoogspanningsstation in Zuidplas is reeds aangemerkt voor 'energietransitie'.

Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door de ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding mogelijk te maken, wordt de levering van elektriciteit afgestemd op de toekomstige verwachting ten aanzien van de vraag naar elektriciteit. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling ook bij aan een duurzaam Zuidplas. De gemeente heeft de ambitie om een energieneutrale gemeente te zijn in 2050. Dat houdt in dat er in de gemeente evenveel energie opgewekt moet worden als dat er wordt gebruikt. Onderhavige netwerkuitbereiding draagt bij aan het mogelijk maken van deze ambitie.

De ondergrondse verbinding vormt geen belemmering voor de aangewezen functies in de omgevingsvisie. Het planvoornemen past daarmee binnen de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.5 Conclusie Beleidskader

Het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen van alle overheidsniveaus met als belangrijkste doel het streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik waarbij adequate en voldoende levering van elektriciteit in de toekomst kan worden geborgd.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt de verantwoording voor de realisatie van de ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Milieueffectrapportage

Relevant kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om bij besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage kan worden bepaald welke m.e.r.-procedure van toepassing is.

Voor het bestemmingsplan is op grond van het Besluit milieueffectrapportage een vormvrije m.e.r. aanmeldingsnotitie noodzakelijk.

Aanmeldingsnotitie
De activiteit voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding is opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. onder categorie D24.2: "de aanleg, wijziging, of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding".

De drempelwaarden bij deze activiteit zijn:

1. een spanning van 150kV of meer; en
2. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d van punt 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Daarnaast zal voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding grondwater aan de bodem onttrokken worden. De activiteit voor onttrekking van grondwater aan de bodem is opgenomen in de C-lijst van het Besluit m.e.r. onder categorie C15.1 en in de D-lijst onder categorie D15.2 (zie tabel 1).

De drempelwaarde voor deze activiteit is: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van respectievelijk 10 miljoen m³ (C15.1) en 1,5 miljoen m³ (D15.2) of meer per jaar.

Er is sprake van het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van 150 kV. De aanleg vindt niet voor minstens 5 kilometer plaats in een gevoelig gebied. De hoeveelheid te onttrekken grondwater voor de uitbreiding/ontwikkeling van de hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation betreft niet meer dan 1,5 miljoen m³ per jaar.

Omdat de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage niet gehaald worden, is voor dit bestemmingsplan een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is bijgevoegd in Bijlage 2.

Betekenis voor het bestemmingsplan Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Nadere analyse in een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Met de uitbreiding van het hoogspanningsnet door de aanleg van de 150 kV-verbinding is er geen sprake van de toevoeging van milieugevoelige functies. Met de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is er tevens geen sprake van milieuhinderlijke functies ten opzichte van andere functies buiten de belemmeringenstrook van de hoogspanningsverbinding.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.


Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten gevolge van dit bestemmingsplan zal het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toenemen. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase is de ondergrondse hoogspanningsverbinding onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats ten behoeve van toezicht en onderhoud. Een ondergrondse hoogspanningsverbinding stoot zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.

Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan op basis van de gegevens van Atlas Leefomgeving (https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten). De gemiddelde achtergrondconcentratie over 2019 voor NO2 varieert in het plangebied van 21 tot 29 µg/m³. Voor fijnstof PM10 ligt de gemiddelde achtergrondconcentratie over 2019 tussen de 17 tot 19 µg/m³ en voor PM2,5 varieëren de waarden tussen de 9 en 10 µg/m³.

De grenswaarden voor de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Stof soort norm concentratie
NO2 jaargemiddelde 40 µg/m³
PM10 jaargemiddelde 40 µg/m³
PM2,5 jaargemiddelde 25 µg/m³

Voor elk van de concentraties (NO2, PM10 en PM2,5) wordt de grenswaarde niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Betekenis voor het bestemmingsplan
De ondergrondse hoogspanningsverbinding betreft geen geluidsbelastende ontwikkeling of geluidsgevoelig object. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden onderstaand de resultaten van het historisch bodemonderzoek dat voor onderhavig project is uitgevoerd, behandeld.

Betekenis voor het bestemmingsplan
In verband met de netuitbreiding in de Zuidplaspolder is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem verkregen (Bijlage 3). Op basis van de bevindingen uit het onderzoek, wordt per deelgebied het volgende geconcludeerd:

Over het algemeen zijn de agrarische percelen onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging. De kans op het aantreffen van verontreinigingen in de grond en het grondwater is op basis van dit onderzoek het grootst nabij de lintbebouwing aan het Noordeinde.

Voor aanleg van de ondergrondse kabelverbinding wordt ter plaatse van de open ontgravingen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Bij het opstellen van de onderzoeksstrategie voor een verkennend bodemonderzoek dienen de gegevens van het historisch onderzoek in detail te worden beschouwd om eventuele verdachte deellocaties aan te wijzen. Hierbij dient speciale aandacht te worden besteed aan de locaties waar een (aanvullend) verkennend bodemonderzoek wordt geadviseerd en waar een sanering is uitgevoerd. Indien de verontreinigde grond in zijn geheel is ontgraven en afgevoerd en geen restverontreiniging aanwezig is, kan de locatie als onverdacht/schoon worden beschouwd. Het kan echter ook zijn dat de sanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een leeflaag, waarvan de dikte in kaart dient te worden gebracht.

Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd voor dat de werkzaamheden plaatsvinden. Dit zit de haalbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Ecologie

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  1. a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  2. b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  3. c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.


Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  1. 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; of
  2. 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan. Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  1. a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  2. b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  3. c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.

Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  1. a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  2. b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  3. c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten voor beschermde plant- of diersoorten en beschermde gebieden (Bijlage 4).

Gebiedsbescherming
Er liggen twee Natura 2000-gebieden binnen 10 kilometer van het kabeltracé en de locatie van het hoogspanningsstation, namelijk De Wilck op circa 8,2 kilometer en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa 9,2 kilometer. Het eerstvolgende Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op circa 13,3 kilometer. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging of verdroging. Negatieve effecten van geluid, beweging en trilling op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uit te sluiten. De werkzaamheden kunnen in de aanlegfase gepaard gaan met emissie van stikstof. Deze emissie kan zich over een afstand van meerdere kilometers verplaatsen en zodoende van invloed zijn op stikstofgevoelige habitats en/of leefgebieden op Natura 2000-gebieden. Om de hoeveelheid stikstofdepositie tijdens de aanlegfase met zekerheid vast te stellen is een stikstofberekening uitgevoerd in het kader van zowel de ondergondse hoogspanningsverbinding als het hoogspanningsstation (Bijlage 5).

De maximale hoeveelheid stikstofdepositie tijdens de aanlegfase van zowel het nieuwe 150/20kV-station en aanleg van het kabeltracé bedraagd een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/jaar in de Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Meijendel & Berkhelde. Dit geldt voor de werkzaamheden in het jaar 2024. Bij de werkzaamheden in 2022 en 2023 geldt dat er geen toename van stikstofdepositie is > 0,00 mol/ha/jaar is (SWECO, 2020).

Voor alleen de realisatie van het kabeltracé valt de depositie lager uit en is te verwachten dat de waarde zelfs daalt tot 0,00 mol N/ha/jr. Sinds de inwerkingtreding van de Stikstofwet per 1 juli 2021, is de aanlegfase voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten (de aanleg, bouw of sloop van onder andere woningen, utiliteitsbouw, energieprojecten en activiteiten in de grond-, weg- en waterbouw) vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Omdat de gebruiksfase niet voorziet in een verkeersaantrekkende werking, bedraagt de stikstofemmissie in de gebruiksfase 0.00 mol N/ha/jaar. Voor de realisatie van het gewijzigde kabeltracé is geen voortoets en of vergunning in het kader van de Wnb nodig.

De werkzaamheden doorkruisen een ecologische verbindingszone die tevens is aangeduid als NNN-gebied (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0009.png"

Afbeelding 4.2: plangebied (rood gemarkeerd) ten opzichte van NNN en ecologische verbindingszones (lichtgroen). Bron: Provincie Zuid-Holland

Het grootste gedeelte van de werkzaamheden valt buiten de begrenzing van het NNN en de ecologische verbindingszone en hebben geen negatief effect op het NNN en de ecologische verbindingszones. Op één locatie vinden de werkzaamheden plaats binnen de grenzen van de ecologische verbindingszone. Dit is langs de Vierde Tocht. Het totale tijdelijke ruimtebeslag en tijdelijke aantasting van het NNN is ca. 2 hectare. Er is geen sprake van permanent ruimtebeslag op en permanente aantasting van het NNN. Dit deel van het NNN is aangewezen voor het natuurbeheertype N12.02 Kruiden-en faunarijk grasland. De wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN mogen niet aangetast worden door de werkzaamheden. Deze waarden bestaan uit actuele en potentiële waarden. Ze omvatten onder andere de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit, maar ook rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

Door het ingraven van de kabel wordt de grond tijdelijk verstoord en verdwijnt de aanwezige vegetatie. Na het ingraven van de kabel wordt de grond weer teruggelegd en kan de vegetatie zich opnieuw ontwikkelen. Een nadere toetsing is benodigd om het effect van de werkzaamheden op de wezenlijke waarden en kenmerken en de doelsoorten van de ecologische verbindingszone te bepalen.

Soortenbescherming
Negatieve effecten op beschermde planten, vleermuizen overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten, mits geen bomen gekapt worden en of gebouwen worden gesloopt. Bomen en opstallen kunnen namelijk dienen als rust- en verblijfplaats voor vleermuizen en of steenmarter. Als onverhoopt bomen gekapt worden, dient een aanvullende inspectie plaats te vinden. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna.

Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Indien uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen niet is te voorkomen en in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord, dient het terrein en de directe omgeving voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd worden door een deskundig ecoloog op aanwezigheid van in gebruik zijnde vogelnesten. Deze dienen gespaard te blijven zolang ze in gebruik zijn en de jongen zijn uitgevlogen. Ook kan voorafgaand aan het broedseizoen het plangebied ongeschikt worden gemaakt door de werkzaamheden reeds opgestart te hebben of het aanwezige gras te maaien en kort te houden of verstoring aan te brengen. Als onverhoopt toch bomen gekapt worden moeten deze worden geinspecteerd op mogelijk jaarrond beschermde nesten.

Zorgplicht
Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (met uitzondering van voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.

Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Aanwezige dieren dienen in de gelegenheid gesteld te worden het plangebied te verlaten.

Bij werkzaamheden die effecten hebben op watergangen, is het noodzakelijk om rekening te houden met dieren die in de watergang en omgeving voorkomen. In de sloten in het plangebied kunnen algemene amfibieën en vissen voorkomen. Hierbij kan er aan gedacht worden aan het werken vanuit één richting, het verplaatsen van kikkerdril en eisnoeren en het wegvangen en verplaatsen van aanwezige dieren en het toepassen van een zachte start. In de omgeving van het plangebied kan de rugstreeppad voorkomen, binnen het plangebied is momenteel niet het juiste habitat aanwezig voor deze soort. Het bouwrijp maken resulteert mogelijk in een geschikt habitat voor deze soort. Om kolonisatie van de rugstreeppad te voorkomen, wordt geadviseerd om een amfibieënscherm te plaatsen indien er in het voorjaar of zomer tijdelijk geschikt leefgebied aanwezig is.

Alvorens de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin de geadviseerde mitigerende maatregelen nader worden uitgewerkt. Met toepassing van de mitigerende maatregelen en het uitvoeren van de Nee-tenzij toets ten behoeve van werkzaamheden binnen de NNN-verbindingszone, vormen gebieds- en soortenbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en kampeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Een onderdeel van het Bevt houdt in dat voor sommige transportassen rekening moet worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).

Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de inventarisatie van de aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied voor de beoogde ondergrondse hoogspanningsverbinding (in de gemeente Zuidplas en Lansingerland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0010.png"

Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (ondergronds hoogspanningstracé: zwarte lijn, bron: Risicokaart.nl)


Uit de risicokaart volgt dat in de nabijheid van het plangebied verschillende risicobronnen aanwezig zijn. De ondergrondse kabels doorkruisen geen risicovolle inrichtingen. Wel doorkruist het kabeltracé of ligt het kabeltracé langs enkele aardgastransport- en brandstofleidingen van Gasunie en DPO. Omdat met de ontwikkeling geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd, en geen grote groepen mensen zich langere tijd op de terreinen ophouden, behoeft het groepsrisico niet onderbouwd te worden. De ligging van het kabeltracé alsmede de ligging van het hoogspanningsstation nabij of in gebieden waar een leiding voor transport van gevaarlijke stoffen aanwezig is, zorgt niet voor extra veiligheidsrisico's.

De 150kV-kabelverbinding valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. De veiligheidsrisico's van een ondergrondse kabelverbinding zijn zeer klein. Een toets aan het Bevi is dan ook niet van toepassing.

De ondergrondse kabel zorgt niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen als de ondergrondse aardgasleiding parallel aan de snelweg. Ook zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Er is daarmee geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in meerdere opzichten. Met betrekking tot de ligging in de nabijheid en kruising van buisleidingen voor gevaarlijke stoffen wordt voor de werkzaamheden afstemming gezocht met de leidingeigenaren. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Niet Gesprongen Explosieven

Voor het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is een Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd (Bijlage 6). Voor het onderhavige onderzoek zijn de reeds uitgevoerde vooronderzoeken door T&A Survey B.V (Bijlage 7)en ECG (Bijlage 8) als basis gebruikt: het bestaande onderzoek is gecontroleerd op volledigheid en, waar nodig, aangevuld zodat deze voldoet aan de huidige wet- en regelgeving.

Op basis van de bestaande inventarisatie en aanvullingen is een bodembelastingkaart OO gemaakt van het huidige onderzoeksgebied. De delen die binnen de gemeente Zuidplas liggen zijn weergegeven in afbeelding 4.4 en 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0011.png"

Afbeelding 4.4: Bodembelastingkaar gemeente Zuidplas, deel 1 (bron: Sweco)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.Bp150HLZppZpl-Va01_0012.png"

Afbeelding 4.5: Bodembelastingkaar gemeente Zuidplas, deel 2 (bron: Sweco)

Op basis van het reeds uitgevoerde onderzoek zijn de aanvullende delen van het onderzoeksgebied als deels verdacht aangemerkt. De verdachte gebieden binnen het aanvullende onderzoek zijn verdacht op de aanwezigheid van afwerpmunitie. Deze gebieden maken tevens onderdeel uit van VG-1, als bedoeld in versie 1 (D1) van de rapportage. In de navolgende tabel is een overzicht weergegeven van de mogelijk aan te treffen OO in het verdachte gedeelte van het onderzoeksgebied.


Sweco Nederland B.V. adviseert om de grondroerende werkzaamheden voor de onverdachte gebieden regulier, zonder aanvullend onderzoek op het gebied van OO, uit te voeren.

Voor de verdachte gebieden geldt het advies om alvorens met de geplande werkzaamheden aan te vangen, detectieonderzoek uit te laten voeren door een conform het CS-OOO A-gecertificeerde partij. Om de maximale diepteligging van eventueel aanwezige OO te bepalen, wordt geadviseerd sondeeronderzoek uit te voeren in de verdachte gebieden.

Indien kan worden aangetoond dat de uit te voeren werkzaamheden (geheel) in naoorlogs geroerde grond worden uitgevoerd, hoeft hier geen vervolgonderzoek naar ontplofbare oorlogsresten in het veld te worden verricht.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven binnen het plangebied, vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden, wordt nader onderzoek verricht naar de feitelijke aanwezigheid en ligging van niet-gesprongen explosieven

4.10 Magneetvelden

De spanning op de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt onder andere een magnetisch veld. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding hangt af van de stroom door de draden, de afstand tot de draden en de fasevolgorde van de draden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in tesla of microtesla (één miljoenste deel van een tesla). Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan:

  1. 1. het beleidsadvies van de Staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118; Advies met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen,

en;

  1. 2. verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664.

Deze documenten zijn te vinden op de website van het RIVM. Het advies is om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0-15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen (aangeduid als: gevoelige bestemmingen).

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het beleidsadvies omtrent magneetvelden (VROM 2005) is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Op ondergrondse verbindingen, hoogspanningsstations en opstijgpunten is het beleidsadvies niet van toepassing. Op verzoek van het bevoegd gezag kan de netbeheerder door een daarvoor geaccrediteerd bureau de 0,4 microtesla zone van een nieuw station en/of ondergrondse kabelverbinding in beeld laten brengen. Uit vergelijkbare projecten is gebleken dat bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter geen sprake meer is van overschrijding van een waarde van 0,4 microTesla. Voor dit bestemmingsplan geldt dat zich binnen een zone van 15 meter vanaf weerszijden van de verbinding geen gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) zijn gelegen.

4.11 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

Betekenis voor het bestemmingsplan
De hoogspanningsverbinding heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. In de gebruiksfase is de ondergrondse hoogspanningsverbinding onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats ten behoeve van toezicht en onderhoud. Met de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is daarmee nauwelijks sprake van verkeerstoename.

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het de 150kV-kabelverbinding.

4.12 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  1. 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  2. 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.


Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten. In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem.

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.


In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag.

Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  1. 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  2. 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het voorgenomen tracé kruist een aantal watergangen waaronder De Rotte en de Vierde Tocht. In het kader van de beoogde ontwikkeling is initiatiefnemer in overleg met het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard over de technische uitvoering van de werkzaamheden. Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Geohydrologie
Ten behoeve van de geplande uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder zijn er twee geohydrologische quickscans uitgevoerd. Bijlage 9 is opgesteld naar aanleiding van de gewijzigde ligging van het tracé nadat de geohydrologisch quickscan voor het hoogspanningsstation en (het inmiddels gedeeltelijk gewijzigde) tracé Bijlage 10. Op basis van deze onderzoeken worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Voor de uitvoering van de werkzaamheden zal, omdat dieper ontgraven wordt dan de grondwaterstand, bemaling nodig zijn.

Hierbij is het tracé op grond van te verwachten grondopbouw en de benodigde verlaging van het grondwater in drie delen op te splitsen, namelijk:

  • freatische bemaling noodzakelijk in voornamelijk slecht doorlatende lagen.
  • freatische bemaling noodzakelijk in gebieden met een dun pakket ondiep zand.
  • freatische bemaling verlaging in voornamelijk slecht doorlatende lagen, maar met toepassing van spanningsbemaling.

In het onderzoek wordt de aanbeveling gedaan om de bodemopbouw nader in beeld te brengen door het uitvoeren van boringen en/of sonderingen. Op basis van deze boringen/sonderingen kunnen nauwkeurigere opbarst- en bemalingsberekeningen uitgevoerd worden. Op basis van dit nader onderzoek kunnen de exacte locaties van de drie bovenstaande delen binnen het tracé aangeduid worden.
Ter plaatse van het tracé is glastuinbouw aanwezig. Bij deze kassen zijn verschillende hemelwateropslagsystemen gerealiseerd. Een bemaling kan dit systeem beïnvloeden. In het onderzoek wordt de aanbeveling gedaan dit nader te beschouwen/te berekenen.
Grondwateronttrekkingen en -infiltraties brengen veranderingen mee in het grondwatersysteem. Hierdoor kunnen andere functies van het grondwatersysteem mogelijk hinder en schade van ondervinden. Daarom moet bij onttrekkingen en infiltraties een onderzoek naar de effecten worden uitgevoerd.

Voornoemde aanbevolen onderzoeken worden richting uitvoering van de werkzaamheden uitgevoerd.

Zoetwatervoorraden

TenneT is van plan via een gestuurde boring (HDD-boring) een hoogspanningsverbinding aan te leggen nabij een kassencomplex bij Zevenhuizen. Bij gestuurde boringen wordt gebruik gemaakt van een (zoute) bentonietspoeling waarvan een deel achterblijft in de ondergrond. Omdat de boring mogelijk door zoetwatervoorraden van agrariërs gaat, zijn de effecten van een HDD-boring op de zoetwatervoorraden van de agrariërs in beeld gebracht (Bijlage 11).

Uit de beschikbare gegevens blijkt het tracé van TenneT buiten de zoetwaterbellen is geprojecteerd. De boring van dit tracé heeft daarom geen effect op de zoetwaterbellen en worden dus ook niet nader beschouwd.

Het tracé van Liander ligt wel binnen de zoetwaterbel, dat is dan ook nader onderzocht en voorzien van een advies, maar dat trace vormt geen onderdeel van het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan.

4.13 Archeologie

Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 12). Uit het onderzoek blijkt dat voor de gehele Zuidplaspolder een hoge verwachting voor archeologische resten geldt ter hoogte van de ligging van de stroomruggen Gouderak, Delft en Zuidplas, evenals de ontginningsassen langs de Rotte en Ringvaart van de Zuidplaspolder. De top van de stroomrugafzettingen ligt in het plangebied op een diepte van 2,5 meter beneden maaiveld of dieper. Dit is vastgesteld in de actualisatie van het gemeentelijke beleid en bevestigd door meerdere booronderzoeken in de omgeving. Resten van historische bewoningslinten langs ontginningsassen kunnen vanaf het maaiveld voorkomen.

De ingrepen bestaan uit open ontgravingen (inclusief in- en uittredepunten gestuurde boring) tot een diepte van maximaal 2 meter beneden maaiveld. Delen van de kabel zullen door middel van gestuurde boring op een diepte van tussen de 20 en 25 meter beneden maaiveld worden aangelegd. De delen van het tracé die door gestuurde boring worden aangelegd, vormen een minimale bedreiging voor archeologische waarden en de delen van het tracé die in open ontgraving worden uitgevoerd vormen geen bedreiging voor archeologische waarden die op 2 meter beneden maaiveld of ondieper voorkomen.

De zones met een lage verwachting voor archeologie zijn voldoende onderzocht met in achtneming van de aard, diepte en omvang van de geplande werkzaamheden. Uit de ligging en aard van de voorgenomen ingrepen ten opzichte van de verwachtingszones blijkt dat er éen locatie is waar de ingrepen mogelijk archeologische resten bedreigen. Het betreft een in-/uittredepunt van de gestuurde boring aan de oostzijde van de Rotte. Het betreft een onderzoeksplichtig oppervlak van 100 m². Vanwege de geringe omvang van deze onderzoeksplichtige locatie wordt geadviseerd om deze ontgraving onder archeologische begeleiding uit te voeren.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt voor het op te stellen bestemmingsplan voor het plangebied geadviseerd de regels wat betreft archeologie over te nemen van de gemeentelijke beleidskaarten. Met onderhavig facetbestemmingsplan blijft binnen de gemeente Zuidplas het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie' van toepassing. De dubbelbestemmingen komen overeen met de archeologische verwachtingswaarden uit het onderzoek.

De beoogde ontwikkeling heeft geen effecten op cultuurhistorisch waardevolle elementen in de nabijheid van het plangebied.

4.14 Kabels En Leidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling. Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kan in bestemmingsplannen een passende regeling worden opgenomen.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Het tracé van de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding kruist een leidingstrook met daarin een gasleiding en waterleiding. Bij de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt rekening gehouden met de belangen van de aanwezige kabels en leidingen in het plangebied. Hierover vindt afstemming plaats met de beheerders van de betreffende kabels en leidingen.

4.15 Conclusie

De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Onderhavig bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.2 Regels

De regels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:

  • Bestemmingsomschrijving
    In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
  • Bouwregels
    Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming in Artikel 3 is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel en overige regels.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Overige regels

Dit artikel bevat de van toepassing verklaring. Dit betekent dat van alle onderliggende bestemmingsplannen de verbeeldingen en regels met dit plan opnieuw van toepassing verklaard worden, voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan samenvallen met de onderliggende bestemmingsplannen. Voorts wordt geregeld dat, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van egbouwen en/of gronden, wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019 of diens rechtsopvolger.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 6 Overgangsrecht

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen.

In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts nog, met maximaal 10% worden uitgebreid.

De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken zijn niet van toepassing op bebouwing die reeds in strijd was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Verandering van het gebruik is niet toegestaan tenzij de afwijking naar haar aard en omvang niet wordt vergroot.

Artikel 7 Slotregel

In dit artikel is de benaming van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplanwijziging dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.

Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. 3. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  2. 4. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
  3. 5. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

Betekenis voor het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding mogelijk. De kosten van de aanleg en instandhouding en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer(s). Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat hierdoor geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.

De gemeente Zuidplas sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Initiatiefnemers verzorgen voor eigen rekening en risico de aanleg van het station en de verbinding. Er zijn geen kosten voorzien voor de gemeente. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst is daarom niet nodig. Ook kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bestemmingsplan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Conclusie
Het plan wordt economisch gezien uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de voorgeschreven bestuurlijke partners. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gelijktijdig voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegen. Omwonenden en overige belanghebbenden zijn geïnformeerd over het plan. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn zes zienswijzen en drie vooroverlegreacties ingediend. De Nota beantwoording Zienswijzen en Vooroverleg is als Bijlage 13 bij de toelichting opgenomen. Hierin is ook opgenomen in hoeverre en op welke wijze deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan.

Na de ter inzagelegging wordt het plan door de gemeenteraad vastgesteld. Na vaststelling start de beroepstermijn van zes weken. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, kunnen gedurende deze termijn tegen het plan in beroep gaan. Na de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking.

Bijlage 1 Afwegingsnotitie Voorkeurstracé, Reddyn, 24-06-2021

Bijlage 1 Afwegingsnotitie voorkeurstracé, Reddyn, 24-06-2021

Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling, Sweco, 22-07-2021

Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, Sweco, 22-07-2021

Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek, Sweco, 02-07-2021

Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek, Sweco, 02-07-2021

Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek Zuidplaspolder, Sweco, 24-06-2021

Bijlage 4 Verkennend natuuronderzoek Zuidplaspolder, Sweco, 24-06-2021

Bijlage 5 Memo Stikstof, Sweco, 19-10-2021

Bijlage 5 Memo stikstof, Sweco, 19-10-2021

Bijlage 6 Controle Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten, Sweco, 19-11-2021

Bijlage 6 Controle vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten, Sweco, 19-11-2021

Bijlage 7 Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven, T&a Survey, 18-03-2014

Bijlage 7 Historisch vooronderzoek Conventionele Explosieven, T&A Survey, 18-03-2014

Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven, Ecg, 12-11-2020

Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven, ECG, 12-11-2020

Bijlage 9 Quickscan Geohydrologie, Sweco, 30-06-2021

Bijlage 9 Quickscan geohydrologie, Sweco, 30-06-2021

Bijlage 10 Geohydrologische Quickscan, Mos Grondmechanica B.v. 23-10-2020

Bijlage 10 Geohydrologische quickscan, Mos Grondmechanica b.v. 23-10-2020

Bijlage 11 Onderzoek Zoetwatervoorraden, Sweco, 17-08-2021

Bijlage 11 Onderzoek zoetwatervoorraden, Sweco, 17-08-2021

Bijlage 12 Bureauonderzoek Archeologie, Sweco, 07-07-2021

Bijlage 12 Bureauonderzoek archeologie, Sweco, 07-07-2021

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 13 Nota van beantwoording Zienswijzen