Groene Zoom
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Onherroepelijk op 16-10-2013 - deels onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan “Groene Zoom” van de gemeente Zuidplas. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01 met de bijbehorende regels. |
Verbeelding: |
de plankaart van het bestemmingsplan “Groene Zoom” bestaande uit de verbeeldingen met nummer NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01. |
Aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
Aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft. |
Aan huis verbonden bedrijf: |
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten. |
Aan huis verbonden beroep: |
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten. |
Achterkavel: |
het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen binnen de zone van 50 tot 100 meter vanaf de naar de weg toegekeerde perceelsgrens. |
Agrarisch bedrijf: |
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond. |
Agrarisch deskundige: |
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw. |
Agrarisch medegebruik: |
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan. |
Archeologisch deskundige: |
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties. |
Archeologisch onderzoek: |
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt. |
Archeologische waarden: |
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bebouwingspercentage: |
indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
|
indien het percentage een bouwperceel betreft: |
|
Het bebouwingspercentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd. |
Bedrijf: |
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. |
Bedrijfswoning: |
een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. |
Bestaand: |
|
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bijbehorend bouwwerk: |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. |
Bijzondere woonvoorzieningen: |
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden. |
Bouwaanduidingen: |
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwlaag: |
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelsgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
Buitenrijbaan (paardenbak): |
een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal. |
Cultuurhistorische waarden: |
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de tengevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige zeldzaamheidswaarde bezitten dat het behoud van belang is te achten. |
Cultuurhistorisch deskundige: |
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorische waarden. |
Dagrecreatie: |
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf. |
Dak: |
iedere bovenbeëindiging van een gebouw. |
Detailhandel: |
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. |
Dienstverlening: |
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen. |
Ecoloog: |
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van ecologie. |
Ecologische verbindingszone: |
samenhangend stelsel van (te ontwikkelen) landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden van planten en/of dieren. |
Erf: |
de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw. |
Erker: |
een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning. |
Extensieve dagrecreatie: |
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Geluidszoneringsplichtige inrichting: |
een inrichting, bij welke ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld. |
Glastuinbouwbedrijf: |
een niet- grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het telen van gewassen in kassen, welke ter plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn. |
Hoofdgebouw: |
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. |
Kap: |
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°; onder kap wordt tevens verstaan de kapvorm zoals omschreven op blz. 24 en 25 van het als bijlage bij deze regels behorende randvoorwaardendocument “ruimtelijk toetsingskader ‘s- Gravenweg”. |
Kantoor: |
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek. |
Kassen: |
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, schaduw- en gaaskassen daaronder begrepen, uitgezonderd boog- en tunnelkassen. |
Kunstwerken: |
bouwwerken ten behoeve van weg- en/of waterbouw. |
Landschapsdeskundige: |
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschapswaarden. |
Landschapswaarden: |
de aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die worden bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur. |
Maatschappelijke dienstverlening: |
het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting. |
Mantelzorg: |
het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband. |
Natuurwaarden: |
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen. |
Overkapping: |
een bijbehorend bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand. |
Paardenpension: |
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden. |
Peil: |
|
Recreatie: |
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie. |
Recreatief medegebruik: |
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn. |
Risicovolle inrichting: |
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. |
Seksinrichting: |
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon,al dan niet in combinatie met elkaar. |
Staat van bedrijfsactiviteiten: |
de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt. |
Stoeterij: |
een bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het fokken, verzorgen en/of trainen van paarden met uitzondering van het houden van een manege. |
Tuincentrum: |
een bedrijf gericht op de teelt en/of verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden. |
Verblijfsrecreatie: |
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. |
Vloerpeil: |
de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP). |
Voorkavel: |
het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen binnen 50 meter vanaf de naar de weg toegekeerde perceelsgrens. |
Voorgevel: |
de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. |
Voorgevellijn: |
de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen. |
Voorziening van openbaar nut: |
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. |
Woning: |
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding. |
Woonschip: |
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf. |
Woonzorgappartement: |
een vorm van begeleid wonen voor mensen met een beperking waar intensieve zorgverlening mogelijk is. |
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 | Meten |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: | |
a. | de afstand: |
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. |
b. | de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
c. | de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
d. | de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
e. | de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
f. | de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend. |
g. | de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
h. | de oppervlakte van een overkapping: |
de verticale projectie van het dakvlak. |
i. | de breedte van een gebouw: |
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren. |
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | bestaande agrarische bedrijven, met uitzondering van een intensieve veehouderij; |
b. | weidegrond; |
c. | agrarisch natuur- en landschapsbeheer; |
d. | agrarisch waterbeheer; |
e. | behoud, versterking en ontwikkeling van:
|
f. | bedrijfswoningen; |
g. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ voor glastuinbouw; |
h. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenpension’ voor een paardenpension; |
i. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ voor opslag ten behoeve van het onder h benoemde paardenpension; |
j. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bomenteelt’ een boomkwekerij; |
k. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’ een tuincentrum; |
met daarbij behorend(e): | |
l. | wegen en paden; |
m. | parkeervoorzieningen; |
n. | voorzieningen van openbaar nut; |
o. | groenvoorzieningen; |
p. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
q. | tuinen, erven en terreinen. |
3.2 | Bouwregels |
3.2.1 | Op of in de tot 'Agrarisch' aangewezen gronden gelden de volgende algemene bouwregels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan; |
c. | per agrarisch bedrijf is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, tenzij reeds meer dan één bedrijfswoning aanwezig is. In dat geval zijn per agrarisch bedrijf maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan; de bestaande situatie dient als uitgangspunt; |
d. | ter plaatse van de aanduiding ‘geen bedrijfswoning’ (-bw) is geen bedrijfswoning toegestaan. |
3.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bouwregels: | |
a. | de goothoogte van gebouwen, met uitzondering van kassen, mag niet meer dan 4,5 meter bedragen; | |
b. | de goothoogte van kassen mag meer dan 6 meter bedragen; | |
c. | de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen; | |
d. | de hoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer dan 12 meter bedragen. | |
e. | in afwijking van het bepaalde onder 3.2.1 onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ twee containers toegestaan, met dien verstande dat: | |
1. | de gezamenlijke hoogte niet meer dan 2,2 meter mag bedragen; | |
2. | de gezamenlijke lengte niet meer dan 6 meter mag bedragen; | |
3. | de gezamenlijke breedte niet meer dan 2,4 meter mag bedragen. | |
3.2.3 | Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels: | |
a. | de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen; | |
b. | van een bedrijfswoning mag de naar de weg toegekeerde gevel enkel op dan wel tegen de bouwperceelsgrens, gelegen (parallel) aan de straatzijde, gebouwd worden; | |
c. | de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² bedragen; | |
d. | de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 meter bedragen, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan de maximale goothoogte bedragen; | |
e. | de goot- en bouwhoogte van bijbehorende vrijstaande bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. | |
3.2.4 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels: | |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen; | |
b. | de hoogte van silo’s mag niet meer dan 12 meter bedragen; | |
c. | de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten ten behoeve van paardenbakken, mag niet meer dan 10 meter bedragen; | |
d. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen. |
3.3 | Nadere eisen |
Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 3.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: | |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
3.4 | Afwijking van de bouwregels |
3.4.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder c, voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | het college tevens afwijkt van de gebruiksregels, zoals bedoeld in 3.5.1; |
b. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
c. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
d. | per woning niet meer dan één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend; |
e. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m² bedraagt en wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit. |
3.4.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, met dien verstande dat: |
a. | een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen; |
b. | het bouwvlak niet verder mag worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m² worden overschreden; |
c. | de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
d. | het leefmilieu van nabij gelegen woningen niet onevenredig wordt aangetast; |
e. | een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan. |
3.4.3 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van: |
a. | het bepaalde in 3.2.2 onder onder a en toestaan dat de goothoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 6 meter; |
b. | het bepaalde in 3.2.2 onder onder b en toestaan dat de goothoogte voor kassen wordt vergroot tot niet meer dan 8 meter; |
c. | het bepaalde in 3.2.2 onder onder c en toestaan dat de bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter. |
3.4.4 | De in 3.4.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de landschappelijke situering; |
c. | de woonsituatie; |
d. | de verkeersveiligheid; |
e. | de parkeergelegenheid; |
f. | de milieusituatie; |
g. | de groenstructuur; |
h. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
3.5 | Afwijking van de gebruiksregels |
3.5.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27 onder g, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | met een medische verklaring de noodzaak van mantelzorg wordt aangetoond; |
b. | aangetoond wordt dat de mantelzorg tijdelijk van aard is; |
c. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m² bedraagt; |
d. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
e. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
f. | per woning niet meer dan één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend. |
3.6 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
3.6.1 | Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren: |
a. | het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld; |
b. | het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; |
c. | het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering; |
d. | het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; |
e. | het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; |
f. | het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; |
g. | het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voor zover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten). |
3.6.2 | Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; |
b. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; |
c. | mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. |
3.6.3 | De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | de cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden hierdoor niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheid voor herstel van die waarden niet onevenredig wordt of kan worden verkleind; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige. |
3.7 | Specifieke gebruiksregels |
3.7.1 | Naast het bepaalde in 3.1 onder h is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenpension’ op het perceel Hoofdweg Zuid 46 tevens een stoeterij toegestaan. |
Artikel 4 Bedrijf
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | bedrijven, zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat: |
| |
b. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning; |
c. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG’ een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG; |
d. | behoud, versterking en ontwikkeling van: |
1. de cultuurhistorische waarden in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon; | |
2. de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid; | |
3. de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, sloot- en oevervegetaties, weidevogelgebieden en plas-drassituaties; | |
met daarbij behorend(e): | |
e. | wegen en paden; |
f. | parkeervoorzieningen; |
g. | geluidwerende voorzieningen; |
h. | voorzieningen van openbaar nut; |
i. | infrastructurele voorzieningen; |
j. | groenvoorzieningen; |
k. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
l. | tuinen, erven en terreinen; |
met dien verstande dat: | |
m. | geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan; |
n. | risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | Op of in de tot ‘Bedrijven’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: |
a. | bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in 4.1 onder a en c genoemde bedrijven; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken; |
c. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen, reclame- en lichtmasten. |
4.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ mag het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage bedragen; |
c. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen; |
d. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen. |
4.2.3 | Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels: |
a. | de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen; |
b. | de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 meter bedragen; |
c. | de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd; |
d. | de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² bedragen; |
e. | de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 meter bedragen, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan de maximale goothoogte bedragen; |
f. | de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. |
4.2.4 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen; |
b. | de hoogte van vlaggenmasten, reclamezuilen en lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
c. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
4.3 | Nadere eisen |
4.3.1 | Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 4.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
4.4 | Afwijken van de bouwregels |
4.4.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, met dien verstande dat: |
a. | een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen; |
b. | de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
c. | de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 25 m² bedraagt. |
4.4.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van: |
a. | het bepaalde in 4.2.2 onder c en d en toestaan dat de goot- en bouwhoogte wordt vergroot met niet meer dan 1 meter; |
b. | het bepaalde in 4.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter. |
4.4.3 | De in 4.4.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de landschappelijke situering; |
c. | de woonsituatie; |
d. | de verkeersveiligheid; |
e. | de parkeergelegenheid; |
f. | de milieusituatie; |
g. | de groenstructuur; |
h. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
4.5 | Afwijken van de gebruiksregels |
4.5.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 onder a en bedrijven toestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn vermeld dan wel op het betreffende bouwperceel of gedeelte van het betreffende bouwperceel niet als toelaatbaar zijn aangeduid, mits deze bedrijven wat betreft milieuhinder kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die op het betreffende bouwperceel wel als toelaatbaar zijn aangeduid. |
4.5.2 | De in 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de parkeergelegenheid; |
e. | de milieusituatie; |
f. | de groenstructuur; |
g. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 5 Bedrijf - Nutsbedrijf
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor ‘Bedrijf - Nutsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | voorzieningen van openbaar nut; |
met daarbij behorend(e): | |
b. | wegen en paden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | groenvoorzieningen; |
e. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
f. | kunstwerken; |
g. | erven en terreinen. |
5.2 | Bouwregels |
5.2.1 | op of in de tot ‘Bedrijf – Nutsbedrijf’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: |
a. | gebouwen ten behoeve van de in 5.1 onder a genoemde functies; |
b. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen. |
5.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen. |
5.2.3 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
b. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | een kinderboerderij; |
met daarbij behorend(e): | |
b. | wegen en paden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | voorzieningen van openbaar nut; |
e. | groenvoorzieningen; |
f. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
g. | tuinen, erven en terreinen; |
h. | speelvoorzieningen en toestellen. |
6.2 | Bouwregels |
6.2.1 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen; |
c. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ mag het bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage bedragen. |
6.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen; |
b. | de hoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 meter bedragen; |
c. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
6.3 | Nadere eisen |
6.3.1 | Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 6.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
6.4 | Afwijken van de bouwregels |
6.4.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van: |
a. | het bepaalde in 6.2.1 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot met niet meer dan 1 meter. |
6.4.2 | De in 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de bescherming van de groenstructuur; |
e. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 7 Groen
7.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | groenvoorzieningen; |
b. | bermen en beplanting; |
c. | voet- en fietspaden; |
d. | extensieve dagrecreatie; |
met daarbij behorend(e): | |
e. | speelvoorzieningen en -toestellen; |
f. | voorzieningen van openbaar nut, zoals ondergrondse (huisvuil)containers; |
g. | kunstwerken; |
h. | objecten van beeldende kunst; |
i. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen. |
7.2 | Bouwregels |
7.2.1 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes; |
b. | de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen; |
c. | de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
7.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen. |
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | woonzorgappartementen; |
met daarbij behorend(e): | |
b. | voorzieningen inzake zorg en welzijn; |
c. | wegen en paden; |
d. | parkeervoorzieningen; |
e. | voorzieningen van openbaar nut; |
f. | groenvoorzieningen; |
g. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
h. | tuinen, erven en terreinen; |
i. | kunstwerken. |
8.2 | Bouwregels |
8.2.1 | Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: |
a. | hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 4,5 meter bedragen; |
c. | de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen; |
d. | het aantal wooneenheden mag niet meer dan 24bedragen; |
e. | het bebouwd oppervlak per wooneenheid mag niet meer dan 300 m² bedragen. |
8.2.2 | Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: |
a. | de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 60 m² bedragen; |
b. | de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. |
8.2.3 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 meter bedragen; |
b. | de hoogte van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 meter bedragen; |
c. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
8.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de bescherming van de groenstructuur; |
e. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 9 Sport
9.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ’Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | een sportcentrum voor zaal- en buitensporten; |
b. | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning; |
met de daarbij behorend(e): | |
b. | wegen en paden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | voorzieningen van openbaar nut; |
e. | groenvoorzieningen; |
f. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
g. | tuinen, erven en terreinen. |
9.2 | Bouwregels |
9.2.1 | Op of in de tot ‘Sport’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: |
a. | gebouwen ten behoeve van de in 9.1 onder a en b genoemde functies; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken; |
c. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten. |
9.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ mag de goothoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen; |
c. | ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen. |
9.2.3 | Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels: |
a. | de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen; |
b. | de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 meter bedragen; |
c. | de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd; |
d. | de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² bedragen; |
e. | de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 meter bedragen, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan de maximale goothoogte; |
f. | de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen. |
9.2.4 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen; |
b. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
9.3 | Nadere eisen |
9.3.1 | Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 9.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
Artikel 10 Verkeer
10.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wegen, straten en paden met (hoofdzakelijk) een verkeersfunctie; |
b. | voet- en fietspaden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | groenvoorzieningen; |
met daarbij behorend(e): | |
e. | voorzieningen van openbaar nut, zoals ondergrondse (huisvuil)containers; |
f. | kunstwerken en infrastructurele voorzieningen; |
g. | objecten van beeldende kunst; |
h. | water en waterhuishoudkundige partijen. |
10.2 | Bouwregels |
10.2.1 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke; |
b. | de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen; |
c. | de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
10.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van infrastructurele voorzieningen, zoals bouwwerken voor wegaanduiding en verkeersgeleiding, mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
c. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
10.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de bescherming van de groenstructuur; |
e. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
11.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | spoorwegen; |
b. | groenvoorzieningen; |
c. | voet- en fietspaden (al dan niet ondergronds); |
met daarbij behorende: | |
d. | geluidwerende voorzieningen; |
e. | voorzieningen van openbaar nut; |
f. | kunstwerken en infrastructurele voorzieningen; |
g. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen. |
11.2 | Bouwregels |
11.2.1 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke; |
b. | de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen; |
c. | de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
11.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
b. | de bouwhoogte van infrastructurele voorzieningen mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
c. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen. |
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
12.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie; |
b. | voet- en rijwielpaden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | groenvoorzieningen; |
met daarbij behorende: | |
e. | voorzieningen van openbaar nut, zoals ondergrondse (huisvuil)containers; |
f. | kleinschalige speelvoorzieningen en –toestellen; |
g. | objecten van beeldende kunst; |
h. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
i. | kunstwerken en infrastructurele voorzieningen. |
12.2 | Bouwregels |
12.2.1 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes, transformatorhuisjes en dergelijke; |
b. | de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen; |
c. | de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
12.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van infrastructurele voorzieningen mag niet meer dan 10 meter bedragen; |
c. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
12.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de bescherming van de groenstructuur; |
e. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 13 Water
13.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | water; |
b. | waterlopen en waterberging; |
c. | de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen; |
d. | ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ tevens voor één woonschepenligplaats; |
met daarbij behorend(e): | |
e. | oeververbindingen; |
f. | groenvoorzieningen; |
g. | voorzieningen van openbaar nut; |
h. | kunstwerken; |
i. | vlonders en steigers. |
13.2 | Bouwregels |
13.2.1 | Op de in 13.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterstaatkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen en dergelijke. |
13.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de bouwhoogte van kunstwerken en infrastructurele voorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen. |
13.3 | Specifieke gebruiksregels |
13.3.1 | Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende voorwaarden: |
a. | het is toegestaan om één woonschip aan te leggen; |
b. | de lengte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 20 meter; |
c. | de breedte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 5 meter; |
d. | de hoogte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 4 meter; |
e. | het is toegestaan maximaal één pleziervaartuig per woonschip, voor zover behorende tot het woonschip, bij het woonschip af te meren en te hebben; |
13.3.2 | Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: |
a. | ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of een caisson dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 13.3.1; |
Artikel 14 Wonen - 1
14.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Wonen - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wonen; |
b. | aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²; |
met daarbij behorend(e): | |
d. | tuinen, erven en terreinen; |
e. | parkeervoorzieningen; |
f. | fiets- en voetpaden; |
g. | speeltoestellen; |
h. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
j. | kunstwerken. |
14.2 | Bouwregels |
14.2.1 | Op of in de tot ‘Wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: |
a. | woningen; |
b. | bijbehorende bouwwerken; |
c. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten. |
14.2.2 | Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: |
a. | hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | per bouwvlak is niet meer dan één woning toegestaan; |
c. | de maximale goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 meter bedragen; |
d. | de maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 8 meter bedragen, uitgaande van één bouwlaag met een kap; |
e. | de inhoud van een woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen; |
f. | van een woning mag de naar de weg toegekeerde gevel enkel op dan wel tegen de bouwperceelsgrens, gelegen (parallel) aan de straatzijde, gebouwd worden. |
g. | splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet toegestaan. Hier geldt de bestaande situatie als uitgangspunt. |
14.2.3 | Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: |
a. | bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd; |
b. | de gronden mogen voor maximaal 50% worden bebouwd tot een maximum van 50 m² per bouwperceel. Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag het oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 120 m²; |
c. | de afstand tot de voorgevellijn mag niet minder dan 1 meter bedragen; |
d. | de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 meter, tot een maximum van 4 meter; |
e. | de bouwhoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte; |
f. | de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
g. | de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen; |
h. | in afwijking van het in dit lid bepaalde onder a tot en met g, mogen bijbehorende legale bouwwerken die bestaan op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of herbouwd, met dien verstande dat zij niet mogen worden vergroot of verplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke bouwwerk. |
14.2.4 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen; |
b. | de hoogte van pergola's mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
c. | de hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
d. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen. |
14.3 | Nadere eisen |
Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 14.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: | |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
14.4 | Afwijken van de bouwregels |
14.4.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 onder b, voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | het college tevens afwijkt van de gebruiksregels, zoals bedoeld in 14.5.2; |
b. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
c. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
d. | per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend; |
e. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m² bedraagt en wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit. |
14.4.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.2 onder c en d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte, teneinde een dakopbouw te realiseren, met dien verstande dat: |
a. | de toegelaten bouwhoogte met niet meer dan 0,8 meter mag worden overschreden; |
b. | de dakopbouw niet breder mag zijn dan 80% van de breedte van het dakvlak. |
14.5 | Afwijking gebruiksregels |
14.5.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 onder a, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, met dien verstande dat: |
a. | uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten; |
b. | de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beïnvloed; |
c. | er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit; |
d. | maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²; |
e. | een seksinrichting niet toegestaan is. |
14.5.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27 onder g, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | met een medische verklaring de noodzaak van mantelzorg wordt aangetoond; |
b. | aangetoond wordt dat de mantelzorg tijdelijk van aard is; |
c. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m² bedraagt; |
d. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
e. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
f. | per woning niet meer dan één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend. |
Artikel 15 Wonen - 2
15.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Wonen - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wonen; |
b. | aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²; |
c | uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘museum’, een museum; |
met daarbij behorend(e): | |
d. | tuinen, erven en terreinen; |
e. | parkeervoorzieningen; |
f. | fiets- en voetpaden; |
g. | speeltoestellen; |
h. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
j. | kunstwerken. |
15.2 | Bouwregels |
15.2.1 | Op of in de tot ‘Wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: |
a. | woningen; |
b. | bijbehorende bouwwerken; |
c. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten. |
15.2.2 | Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: |
a. | gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
b. | per bouwvlak is niet meer dan één woning toegestaan; |
c. | het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag voor niet meer dan 30% bebouwd worden; |
d. | de maximale goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen; |
e. | de maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 10 meter bedragen, uitgaande van één of twee bouwlagen met een kap; |
f. | hetmaximum bouwvolume mag niet meer bedragen dan (de volgende formule): oppervlakte bouwperceel x 30% x 2,8 meter x 2,5 tot een maximum van 2.000 m³. Daarbij geldt dat het maximum bouwvolume per perceel niet meer mag bedragen dan 1.000 m³ respectievelijk 1.200 m³; |
g. | de afstand van een hoofdgebouw tot de bouwperceelsgrens aan de zijde van de ‘s- Gravenweg mag niet minder bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg niet minder dan 15 meter mag bedragen; |
h. | de totale gevelbreedte van bebouwing op het voorkavel mag niet meer dan 16 meter bedragen, met uitzondering van het perceel ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘gevelbreedte’, waar de maximale breedte 21,5 meter mag bedragen; |
i. | op het achterkavel mag de gevelbreedte per gebouw niet meer dan 16 meter bedragen; |
j. | de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen; |
k. | de zijdelingse afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel mag niet minder dan 6 meter bedragen; |
l. | splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet toegestaan. Hier geldt de bestaande situatie als uitgangspunt; |
m. | woningen mogen uitsluitend met een kap worden afgedekt. |
15.2.3 | Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: |
a. | bijbehorende bouwwerken mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd; |
b. | de minimale afstand tot de voorgevellijn mag niet minder dan 1 meter bedragen; |
c. | de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 meter, met een maximum van 4 meter; |
d. | de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter, in geval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw. In alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte; |
e. | de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
f. | de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen; |
g. | de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen. |
h. | in afwijking van het in dit lid bepaalde onder a tot en met g, mogen bijbehorende legale bouwwerken die bestaan op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of herbouwd, met dien verstande dat zij niet mogen worden vergroot of verplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke bouwwerk. |
15.2.4 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen; |
b. | de hoogte van pergola's mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
c. | de hoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 3 meter bedragen; |
d. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 meter bedragen. |
15.3 | Nadere eisen |
Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 15.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op: | |
a. | de situering van nieuw op te richten bebouwing; |
b. | de nokrichting van de kappen van gebouwen. |
15.4 | Afwijken van de bouwregels |
15.4.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder c, voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | het college tevens afwijkt van de gebruiksregels, zoals bedoeld in 15.5.2; |
b. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
c. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
d. | per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend; |
e. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m² bedraagt en wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit. |
15.4.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder d en e, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte, teneinde een dakopbouw te realiseren, met dien verstande dat: |
a. | de toegelaten bouwhoogte met niet meer dan 0,8 meter mag worden overschreden; |
b. | de dakopbouw niet breder mag zijn dan 80% van de breedte van het dakvlak. |
15.5 | Afwijking gebruiksregels |
15.5.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1 onder a, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, met dien verstande dat: |
a. | uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die valt in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten; |
b. | de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beinvloedt; |
c. | er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit; |
d. | maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²; |
e. | een seksinrichting niet toegestaan is. |
15.5.2 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27 onder g, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat: |
a. | met een medische verklaring de noodzaak van mantelzorg wordt aangetoond; |
b. | aangetoond wordt dat de mantelzorg tijdelijk van aard is; |
c. | de niet zelfstandige woonruimte niet meer dan 50 m²; |
d. | geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt; |
e. | de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt; |
f. | per woning niet meer dan één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend. |
Artikel 16 Leiding - Gas
16.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 30 inch en een druk van ten hoogste 66 bar. |
16.2 | Bouwregels |
16.2.1 | Ten behoeve van de bestemming ‘Leiding - Gas’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter. |
16.2.2 | Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. |
16.3 | Afwijking van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Alvorens te beslissen op een aanvraag als bedoeld in dit artikel, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding. |
16.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
16.4.1 | Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
b. | het aanbrengen van diepwortelende beplanting; |
c. | het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; |
d. | het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; |
e. | het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. |
f. | het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; |
g. | het permanent opslaan van goederen. |
16.4.2 | Het verbod als bedoeld in 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; |
c. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals bedoeld in 16.3 van dit artikel. |
16.4.3 | De in 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in 16.4.1, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding. |
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
17.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: | |
a. | het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding; |
met de daarbij behorend(e): | |
b. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
17.2 | Bouwregels |
17.2.1 | In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’. |
17.2.2 | Op of in deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. |
a. | de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 55 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
17.3 | Afwijken van de bouwregels |
17.3.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de basisbestemmingen en de andere dubbelbestemmingen. |
17.3.2 | De in 17.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding; |
b. | de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht; |
c. | vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder. |
14.4 | Specifieke gebruiksregels |
Tot een met deze bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend: | |
a. | een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de hoogspanningsverbinding en de risico’s die ermee verbonden zijn; |
b. | het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen. |
17.5 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
17.5.1 | Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen; |
b. | het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; |
c. | het aanleggen van watergangen en –partijen; |
d. | het wijzigen van het maaiveldniveau; |
e. | het aanleggen van oppervlakteverhardingen; |
f. | het plaatsen van gebouwen, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander hoog straatmeubilair. |
17.5.2 | Het verbod als bedoeld in 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. |
17.5.3 | De in 17.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent het bepaalde in sub a en de eventueel aan de vergunning te stellen voorwaarden. |
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 1
18.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. |
18.2 | Bouwregels |
18.2.1 | Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2; |
c. | een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
18.3 | Afwijking van de bouwregels |
18.3.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.1 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
18.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
18.4.1 | Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 1’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; |
b. | het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; |
c. | het verlagen of verhogen van het waterpeil; |
d. | het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; |
e. | het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur. |
18.4.2 | Het verbod als bedoeld in 18.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | een oppervlakte beslaan van niet meer dan 50 m2; |
c. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; |
d. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 18.2.1; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
18.4.3 | De in 18.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 2
19.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. |
19.2 | Bouwregels |
19.2.1 | Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2; |
c. | een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
19.3 | Afwijking van de bouwregels |
19.3.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2.1 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
19.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
19.4.1 | Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie -2 ’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; |
b. | het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; |
c. | het verlagen of verhogen van het waterpeil; |
d. | het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; |
e. | het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur. |
19.4.2 | Het verbod als bedoeld in 19.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | een oppervlakte beslaan van niet meer dan 100 m2; |
c. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; |
d. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 19.2.1; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
19.4.3 | De in 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 3
20.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. |
20.2 | Bouwregels |
20.2.1 | Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: |
a. | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; |
b. | een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 0,5 ha.; |
c. | een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. |
20.3 | Afwijking van de bouwregels |
20.3.1 | Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.1 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
20.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
20.4.1 | Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 3’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; |
b. | het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; |
c. | het verlagen of verhogen van het waterpeil; |
d. | het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; |
e. | het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur. |
20.4.2 | Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | een oppervlakte beslaan van niet meer dan 0,5 ha; |
c. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; |
d. | noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 20.2.1; |
e. | ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. |
20.4.3 | De in 20.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien: |
a. | de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; |
b. | de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; |
c. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; |
d. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige. |
Artikel 21 Waarde - Ecologie
21.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische verbindingszone. |
21.2 | Bouwregels |
Op en onder de tot ‘Waarde -Ecologie’ bestemde gronden mag niet gebouwd worden. |
21.3 | Afwijken van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits: | |
a. | daardoor de waarden, zoals bepaald in 21.1 niet worden geschaad; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ecoloog. |
21.4 | Specifieke gebruiksregels |
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 21.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik dat leidt tot een onomkeerbare aantasting van de kernkwaliteit van de Ecologische verbindingszone. |
21.5 | Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden |
21.5.1 | Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming ‘Waarde – Ecologie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: |
a. | het graven, dempen of verbreden van waterlopen; |
b. | het vellen van bomen of opruimen van houtwallen; |
c. | het bebossen en beplanten van gronden; |
d. | het aanbrengen van boven- en ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen; |
e. | het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
f. | het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden; |
g. | het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze; |
h. | het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem. |
21.5.2 | Het verbod als bedoeld in 21.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; |
b. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; |
c. | mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. |
21.5.3 | De werken of werkzaamheden als bedoeld in 21.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits: |
a. | daardoor de waarden, zoals bepaald in 21.1 niet worden geschaad; |
b. | alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een ecoloog. |
Artikel 22 Waterstaat - Waterbergingsgebied
22.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waterstaat - Waterbergingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: | |
a. | de opvang van water; |
met de daarbij behorend(e): | |
b. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
22.2 | Bouwregels |
22.2.1 | In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat - Waterbergingsgebied’. |
22.2.2 | Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter. |
22.3 | Afwijken van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits: | |
a. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterbergingsbelangen; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterberging. |
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: | |
a. | waterkeringen; |
b. | waterstaatkundige voorzieningen; |
c. | het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering; |
d. | watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen. |
23.2 | Bouwregels |
23.2.1 | Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 23.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. |
23.2.2 | Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. |
23.3 | Afwijking van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits: | |
a. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering; |
b. | het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad; |
c. | vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering. |
23.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
23.4.1 | Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterkering” zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te (laten) voeren: |
a. | het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; |
b. | het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; |
c. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; |
d. | het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; |
e. | het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. |
23.4.2 | Het verbod als bedoeld in 23.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: |
a. | betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; |
b. | reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; |
c. | mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. |
23.4.3 | De werken of werkzaamheden als bedoeld in 23.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits: |
a. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang; |
b. | vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering. |
3 Algemene Regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
Artikel 25 Algemene Bouwregels
25.1 | Algemene bouwregels |
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: | |
a. | de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen; |
b. | de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; |
c. | de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; |
d. | het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; |
e. | de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; |
f. | de ruimte tussen bouwwerken. |
25.2 | Toegestane overschrijding |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. | |
25.3 | Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten |
a. | In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. |
b. | In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats. |
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
Artikel 27 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van: | |
a. | de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages; |
b. | de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt; |
c. | de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter; |
d. | de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en ontvangmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 meter. |
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregel
28.1 | Wijzigingsbevoegdheid |
28.1.1 | Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van: |
a. | het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding; |
b. | de lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven. |
28.2 | Wijzigingsbevoegdheid ‘wro-zone’ |
28.2.1 | Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone – wijzigingsgebied’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen – 2’, met dien verstande dat: |
a. | het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal de omvang van het betreffende wijzigingsgebied; |
b. | vanuit milieuhygiënisch oogpunt sprake moet zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat; |
c. | de te realiseren ontwikkeling past binnen het als bijlage bij deze regels behorende randvoorwaardendocument “ruimtelijk toetsingskader ‘s- Gravenweg”; |
d. | voldaan wordt aan de normen met betrekking tot de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. |
Artikel 29 Overige Regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. |
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 30 Overgangsrecht
30.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
30.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
30.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
30.1.3 | Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
30.2 | Overgangsrecht gebruik |
30.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
30.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
30.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
30.2.4 | Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Artikel 31 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Groene Zoom”, gemeente Zuidplas. |