Oostringdijk 3, Moordrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Zuidplas
Vastgesteld op 27-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanOostringdijk 3, Moordrecht van de gemeente Zuidplas;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpOostringdijk3-Va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afwijking:
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, niet zijnde intensieve veehouderij;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsgrens:
een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.10 bebouwingspercentage:
een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bed & breakfast:
voorzieningen gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristische recreatieve activiteit; onder bed & breakfastvoorzieningen wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en of arbeid;
1.12 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting direct verband houdt met de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.13 bestaand:
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een zelfstandig gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur- en landschap en/of cultuurhistorie;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mensen in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.27 cultuurhistorische waardevolle bebouwing:
bebouwing met cultuurhistorische waarde waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk deel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen zonder cultuurhistorische waarde;
1.28 hoofdgebouw:
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 kleinschalige recreatievoorziening:
uitgiftepunt voor versnaperingen, geen café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde;
1.30 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;
1.31 manege:
een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's in eigendom van het bedrijf of in eigendom van derden, zulks in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
1.32 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband;
1.33 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.34 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.35 paardenhouderij:
een bedrijf dat is gericht op het houden van paarden en pony's ten behoeve van:
- a. het fokken van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
- b. het beleren en trainen van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden (gebruiksgerichte paardenhouderij);
1.36 paardenpension:
een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden;
1.37 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P.;
1.38 plangrens:
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
1.39 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.40 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.41 ruwvoedergewassen:
gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren;
1.42 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
2.2 de bouwdiepte:
vanaf peil tot aan het laagste punt van een bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de verticale diepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een agrarisch bedrijf;
- b. een paardenhouderij;
- c. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
- d. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
- e. het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
met de volgende nevenfuncties:
- 1. een paardenstalling/paardenpension, met inbegrip van een daaraan gerelateerde ondergeschikte kleinschalige recreatievoorziening;
- 2. een bed & breakfast waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
- f. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van de in lid 3.1 bedoelde bestemming gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat lichtmasten niet zijn toegestaan uitgezonderd bij paardenbak;
verder geldt het volgende:
- b. gebouwen, de bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder wordt verstaan mestbassins, sleufsilo's en kuilplaten, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
- c. de gebouwen binnen de specifieke bouwaanduiding 'monument' zijn tevens bestemd voor behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing, waarbij primair de Monumentenwet van toepassing is;
- d. de voorgevels van andere gebouwen dan bedrijfswoning dienen zich op minimaal 90 m uit de as van de weg te bevinden;
- e. voor zover niet aaneen wordt gebouwd moet de afstand tussen een gebouw en een erfscheiding ten minste bedragen:
- 1. 1,5 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van 3 m of minder;
- 2. 3 m, indien het een gebouw betreft met een goothoogte van meer dan 3 m, met dien verstande dat de afstand van een gebouw tot een watergang minimaal 2 m dient te bedragen;
- f. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | ||
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie | één, tenzij middels een maatvoerings- aanduiding anders is aangegeven | 750 m³ | 4 m | 10 m | ||
aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen | 3 m | 6 m | ||||
vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m² | 3 m | 6 m | |||
bedrijfsgebouwen en overkappingen | 50% van het bouwvlak | 4 m | 10 m | |||
hooibergen en silo's | 12 m | |||||
erf- of terreinafscheidingen op bouwvlakken | 2 m | |||||
erf- en terreinafscheidingen buiten bouwvlakken | 1,5 m | |||||
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde | 6 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de bescherming van de groenstructuur;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het is niet toegestaan om de gronden en de bebouwing te gebruiken ten behoeve van een manege;
- b. het verlenen van mantelzorg en het gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
- c. het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:
- 1. de opslag van goederen buiten de bestaande bebouwing met een totale hoogte van meer dan 4 m;
- 2. lichtmasten met uitzondering van rond de paardenbak.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat bij bedrijfsbeëindiging een zorgboerderij, en/of educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen met kleinschalige horeca ten dienste van deze voorzieningen mogelijk worden met dien verstande dat:
- a. de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd en middels afwijking extra bebouwingsmogelijkheden worden geboden;
- b. ten behoeve van de uitoefening van de functie niet meer dan één bedrijfswoning met een maximale inhoud van 600 m³ mogelijk is;
en mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de milieusituatie.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het beweiden door dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
alsmede voor:
- b. behoud, herstel en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, zoals de aanwezigheid van weidevogels, waarbij het open veenweidegebiedmet het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Op deze gronden is het gebruik toegestaan voor het plaatsen van buitenpaardenbakken ten behoeve van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij onder de voorwaarden dat:
- a. maximaal 1 buitenpaardenbak is toegestaan;
- b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
- 1. achter de hoofdgebouwen, direct aansluitend op de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij;
- 2. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
- 3. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 60 m, met dien verstande dat de 60 m alleen in noordoost-zuidwestrichting mag worden aangelegd;
- 4. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- c. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
- d. er geen tredmolens worden geplaatst.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Olie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van brandstofleidingen met een strook van 8 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van bouwwerken te dienste van de aangegeven onderliggende (basis)bestemming(en), met dien verstande, dat:
- a. de bouwwerken slechts mogen worden opgericht voor zover de leidingbelangen worden gedoogd;
- b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de beheerder van de leiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. parkeergelegenheden.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
7.3 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
9.2 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg met dien verstande dat:
- a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
- b. de maximale inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
- c. het oppervlak van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
- d. de woning bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling dient te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen;
- e. er geen extra inritten of bruggen mogen worden aangelegd;
- f. de woning maximaal één toegang mag hebben;
- g. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of een verklaring van de GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar;
- h. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik van de woning, aan- of uitbouw of bijgebouw als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.
9.3 Voorwaarden
De in 9.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanOostringdijk 3, Moordrecht van de gemeente Zuidplas.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas in zijn openbare vergadering van 27 maart 2012.
De griffier, De voorzitter,
........................... .......................................
Bijlage 1 Rapport Herziening Inrichting Natuurcompensatie Westergouwe
Bijlage 1 Rapport herziening inrichting natuurcompensatie Westergouwe
Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen En Wijzigingen Bestemmingsplan Oostringdijk 3
Bijlage 2 Nota van zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan Oostringdijk 3