KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Gekozen Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing
1.4 Vigerend Plan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Beleid Gemeente Zuidplas
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Waterkwantiteit
4.2 Waterkwaliteit
4.3 Riolering
4.4 Grondwater
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Geluid
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bodem
5.6 Archeologie
5.7 Ecologie
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Akoestisch Rapport Eerste Versie
Bijlage 2 Akoestisch Rapport Tweede Versie
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden

Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel

Bestemmingsplan - Zuidplas

Vastgesteld op 15-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel van de gemeente Zuidplas;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan "Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel" bestaande uit de verbeelding met nummer NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01;

1.4 aanbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.9 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.10 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:

  • de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft:

  • een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
  • dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal 3 gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en toegankelijk vanaf de openbare weg;

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 differentiatielijn:

aanduiding welke het verschil aangeeft tussen de, binnen één bestemming geldende, bouw- en / of gebruiksregels;

1.29 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in geen gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.32 geluidsgevoelige functies

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlak van niet minder dan 11 m2 en andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.33 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.34 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.36 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.37 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;

1.38 mantelzorg

het bieden van zorg aan een persoon die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband en commercieel verband;

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.40 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.41 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.42 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.44 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.45 vloerpeil:

de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzicht van het Normaal Amsterdams Peil (NAP).

1.46 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.47 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.48 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of Besluit geluidhinder;

1.49 voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 vrijstaande woning:

Een vrijstaande woning heeft minimaal aan drie zijden een privé-buitenruimte, die bovendien langs twee van de gevels gemiddeld ten minste 2,5 m breed is (eventueel bebouwd met een schuur of garage);

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.52 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bebouwingspercentage

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel

2.9 de verticale bouwdiepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;

met de daarbij behorende:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. voorzieningen van openbaar nut;
  3. e. waterlopen en waterpartijen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. objecten van beeldende kunst;
  6. h. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 9 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. een jongerenontmoetingsplaats.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. toegangspaden en in- en uitritten;
  4. d. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

en de daarbij behorende:

  1. b. voet- en fietspaden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. voorzieningen van openbaar nut;
  6. g. straatmeubiliair;
  7. h. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  8. i. waterlopen en waterpartijen;
  9. j. objecten van beeldende kunst;
  10. k. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 9.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  3. c. een jongerenontmoetingsplaats.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen tot maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 40 m²;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen;
  2. d. bijbehorende bouwwerken, overkappingen en carports;
  3. e. speeltoestellen;
  4. f. waterlopen en waterpartijen;
  5. g. kunstwerken.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 9, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. horeca;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. zelfstandige 'niet-woon-functie', waarbij de functie wonen niet meer aanwezig is;
  5. e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. b. de parkeergelegenheid;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken.

8.2 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 m1 bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 4 tot en met 5 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

9.2 Afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil;
  2. b. het bepaald in sub a is niet van toepassing op bouwwerken, welke nodig zijn voor het realiseren van terrassen, opritten en dergelijke;
  3. c. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

12.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

12.3 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

12.4 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1 met maximaal 10 %.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op het perceel Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel, waar voorheen een peuterspeelzaal was gevestigd met een maatschappelijk bestemming, is het voornemen de bestaande bebouwing te gebruiken voor de functie wonen. Om dit mogelijk te maken dient er te worden voorzien in een planologisch-juridisch kader waarin de vigerende bestemming 'Maatschappelijk' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Er zal geen verandering optreden ten aanzien van de huidige bebouwing. Dit bestemmingsplan heeft bovenstaande tot doel.

1.2 Gekozen Planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de functiewijziging van het perceel Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel naar 'Wonen' mogelijk te maken. De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.

1.3 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Slangekruid te Nieuwerkerk aan den IJssel. De locatie is in het noordoosten van de dorpskern gelegen. Het plangebied wordt omsloten door de Slangekruid aan de zuidzijde, de Schijfmos aan de westzijde, een watergang langs de Kroonkruid aan de oostzijde en de zijgevel van een woning langs de Schijfmos aan de noordzijde.

Het achterpad naar de woningen aan de Schijfmos aan de noordzijde van het plangebied en de parkeerplaatsen langs de Slangekruid worden in onderhavig bestemmingsplan meegenomen, aangezien deze niet langer een maatschappelijke functie dienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

1.4 Vigerend Plan

Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:

  • Het bestemmingsplan 'Zuidplaspolder 2008' dat op 22 juni 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Nieuwerkek aan den IJssel.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de huidige en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf en hoofdstuk 5 de uitkomsten van de milieutechnische onderzoeken met de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. In hoofdstuk 6 wordt de juridische regeling beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Huidige Situatie

Op het perceel Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel was voorheen een peuterspeelzaal gevestigd. De bestaande bebouwing bestaat uit een rechthoekig, geleed pand, opgetrokken in baksteen en glas, met een gebogen dakvorm. De kleurstelling van kozijnen en daklijst is veelkleurig (rood, blauw, geel).

Het perceel is voor het overige ingericht als verharde speelplaats en omzoomd met (opgaand) groen.

Het pand is momenteel niet meer in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01_0002.jpg"

Figuur 2.1: Impressie pand (bron: Google Streetview)

2.2 Nieuwe Situatie

De initiatiefnemer is voornemens om in het huidige pand te gaan wonen. Om dit mogelijk te maken dient de maatschappelijke bestemming omgezet te worden naar een woonbestemming.

In de nieuwe situatie zal het pand geen uiterlijke wijzigingen ondergaan ten opzichte van de huidige situatie, behoudens de kozijn- en daklijstkleur. Intern zal het pand verbouwd worden teneinde het voor bewoning geschikt te maken.

De buitenruimte rond het pand zal als tuin in gebruik genomen worden. Rond het perceel zullen erfafscheidingen worden opgericht welke aan de zijde van de Slangekruid maximaal 2 meter hoog kan worden en aan de overige drie zijden maximaal 1,2 meter hoog. De erfafscheidingen zullen bestaan uit een gaaswerk met daar doorheen groen waardoor uiteindelijk een groene uitstraling ontstaat rond om het pand.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (maart 2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn geen regels opgenomen in het Barro.

3.1.2 Conclusie

Er is bij de voorgenomen planontwikkeling geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Op de functiekaart (figuur 3.1) is het plangebied gelegen binnen het 'Stads- en dorpsgebied (licht oranje). Dit betreft aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie

3.2.2 Verordening Ruimte 'Visie op Zuid-Holland' (2010, herziening 2013)

In samenhang met de Structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de provinciale verordening worden geen specifieke regels gesteld aan de locatie van het bestemmingsplan of de soort ontwikkeling

Toepassing SER-ladder woningbouw

De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de woonomgeving en het woonmilieu waarborgen, daarom moet bij bestemmingsplannen die voorzien in de bouw van nieuwe woningen een zorgvuldige afweging worden gemaakt volgens de zogenaamde SER-ladder (artikel 6 van de provinciale Ruimtelijke Verordening). Bij de voorgenomen planontwikkeling is sprake van de toevoeging van één enkele woning binnen het bebouwd gebied van Nieuwerkerk aan den IJssel, door middel van transformatie van een bestaand gebouw. Daarmee wordt op een goede manier aangesloten bij de aangrenzende en omliggende bestemmingen en bij de afwegingscriteria van de SER-ladder.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling wordt passend geacht binnen de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid.

3.3 Beleid Gemeente Zuidplas

3.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als dorp of buurtschap(donker oranje in figuur 3.2). De dorpen worden beschreven als levendige woongemeenschappen, waar vandaan het buitengebied goed bereikbaar is. Nieuwerkerk aan de IJssel in het specifiek beschikt over een groot-dorps karakter.

Onderhavige planontwikkeling past binnen het streven om de kernen levendig en vitaal te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpSlangekruid1-Va01_0004.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart Zuidplas 2030

3.3.2 Welstandsnota Zuidplas

De welstandsnota Zuidplas (vastgesteld op 5 maart 2013) legt vast hoe het welstandstoezicht in de gemeente Zuidplas is geregeld en geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.

Het plangebied heeft in de nota een 'sturingsniveau licht' gekregen. Dit houdt in dat het gebied niet structuurbepalend is voor Zuidplas en er geen zware toetsing nodig is. Wel is er aanleiding om alert te blijven ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is dat bestaande kwaliteiten niet worden aangetast en waar mogelijk worden versterkt.

3.3.3 Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Waterkwantiteit

In het bestemmingsplangebied zijn geen waterpartijen en/of kavelsloten aanwezig. In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in een toename van verharding; de bestaande situatie wordt gehandhaafd of er wordt zelfs groen toegevoegd in de vorm van tuin. Er zijn geen gevolgen voor wat betreft waterkwantiteit.

4.2 Waterkwaliteit

In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit, gezien het feit dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd.

4.3 Riolering

Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater dient bij voorkeur te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie). Indien dit niet mogelijk of gewenst is, dient het water rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.

De voorgenomen planontwikkeling voorziet in transformatie van een bestaand gebouw, waarbij gebruik wordt gemaakt van de reeds aanwezige riolering.

4.4 Grondwater

Een eigenaar van een perceel mag geen hinder aan eigenaren van andere erven of percelen toebrengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het perceel stromend water of van het grondwater en dergelijke. In geval van (bouw)activiteiten dient er rekening mee gehouden te worden dat het niet is toegestaan om grondwateroverlast te veroorzaken door het aanbrengen van ondergrondse constructies en dat het verboden is om grondwater te onttrekken met als gevolg dat er sprake is van een grondwaterstandverlaging in de omgeving. Ook het ophogen van percelen is, gezien de mogelijk negatieve effecten voor aangrenzende percelen, niet zonder meer toegestaan. Binnen onderhavig plangebied zal hiervan geen sprake zijn.

Belangrijk is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen verslechtering van de oorspronkelijke grondwaterstand en -stroming mogen veroorzaken (bodemdaling, grondwateroverlast en - onderlast, paalrot, zettingen). Daarom is versnelde afvoer van grondwater naar de oppervlakte (in de vorm van permanente drainage) in principe niet toelaatbaar. De sponswerking van de bodem dient zoveel als mogelijk te worden benut. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ondergrondse bebouwing, anders dan randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk.

4.5 Conclusie

Bij de voorgenomen planontwikkeling binnen onderhavig plangebied wordt rekening gehouden met alle relevante wateraspecten. Er zijn vanuit dat oogpunt geen beperkingen voor de functiewijziging.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Geluid

Wettelijk kader

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

Onderzoek

Het perceel is gelegen binnen de zone van de Rijksweg A20. Derhalve is door de Omgevingsdienst Midden Holland (verder: ODMH) een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het verkeerslawaai afkomstig van de Rijksweg A20. De akoestische rapportage is gedateerd op 3 april 2014, heeft als kenmerk 2014047993 en is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Naar aanleiding van nadere uitleg van de toekomstige gebruiker van het pand en aan de hand van bouwtekeningen is duidelijk geworden dat op de eerste verdieping geen geluidsgevoelige ruimten kunnen komen. Thans is er enkel een technische ruimte. Deze nadere informatie heeft geleid tot een aangepast akoestisch rapport d.d. 28 mei 2014 (ref. 2014047993, versie 2). Dit aangepaste akoestisch rapport is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting

Uit dit laatste akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal gevels van het bestaande pand een hogere waarde procedure dient te worden doorlopen. Omdat op de eerste verdieping geen geluidsgevoelige ruimten aanwezig zijn, behoeven gevels niet doof te worden uitgevoerd en is het volgen van een hogere waarde procedure het enige vereiste. Het Besluit Hogere Waarden is bijgevoegd als Bijlage 3 van deze toelichting.

Het perceel ligt tevens binnen de zone van het spoorbaan Gouda-Rotterdam. In de akoestische rapportage zijn ook berekeningen uitgevoerd om aan de grenswaarden voor railverkeerslawaai te kunnen toetsen. Uit deze berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB niet wordt overschreden. Ten behoeve van de bestemmingswijziging behoeft er voor railverkeerslawaai geen hogere waarde vastgesteld te worden.

Industrielawaai is in dit kader niet relevant, omdat er geen gezoneerd industrieterrein nabij het plangebied aanwezig is.

Conclusie

Voor de bestemmingswijziging dient voor wegverkeerslawaai een hogere waarde procedure te worden doorlopen. Deze procedure zal parallel aan de procedure van onderhavig bestemmingsplan worden doorlopen. De woning dient tevens te worden uitgevoerd met dove gevels.

5.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

Onderzoek en conclusie

De bestemmingswijziging van een maatschappelijke functie naar één woning betreft een project Niet in betekende mate (NIBM). Dit betekent dat de bestemmingswijziging voor wat betref Luchtkwaliteit toelaatbaar is.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkel woningen. De meest dichtbij zijnde andere functie betreft een basisschool op ca. 150 meter, ruim buiten de richtafstand. In het kader van Bedrijven en milieuzonering is de bestemmingswijziging toelaatbaar.

5.4 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek en conclusie

Omdat een peuterspeelzaal en een woning beide kwetsbare objecten zijn, alsmede de locatie binnen in een woonwijk ligt, heeft de bestemmingswijziging geen gevolgen voor de veiligheidsrisico's. De bestemmingswijziging is voor wat betreft Externe Veiligheid toelaatbaar.

5.5 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Omgevingswet voor het onderdeel bouwen stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen

Onderzoek en conclusie

Uit het bodembestand van de ODMH is gebleken dat de bodem van het perceel is onderzocht voor de bouw van de peuterspeelzaal. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is. De wijziging van een peuterspeelzaal naar een woonbestemming is voor het aspect bodem niet relevant. Er zullen tevens geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden. De bestemmingswijziging is derhalve toelaatbaar.

5.6 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz).

Met een goede archeologisch-wetenschappelijke motivatie en onderbouwing kunnen gemeenten ervoor kiezen niet al het aanwezige archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden te beschermen: gemeenten kunnen een eigen vrijstellingsbeleid vaststellen en gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid. De gemeente Zuidplas heeft een eigen beleidskader voor archeologie.

Onderzoek en conclusie

Het perceel ligt in een zone waar een lage verwachtingswaarde geldt. Omdat er tevens geen bouw of verbouw plaatsvindt, waarbij de bodem wordt verstoord is het aspect Archeologie niet relevant en is de bestemmingswijziging toelaatbaar. Er hoeft voor de locatie tevens geen dubbelbestemming te worden opgenomen, gezien de lage verwachtingswaarde.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Structuurvisie Provincie Zuid-Holland; het natuurbeheerplan 2014 en het Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet);

Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Natuurbeschermingswet) en gevolgen binnen de begrenzing van de EHS (ecologische hoofdstructuur).

Onderzoek en conclusie

Omdat er op het perceel geen fysieke wijzigingen plaatsvinden, zijn effecten op flora en fauna uitgesloten. De bestemmingswijziging is op basis van ecologie toelaatbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Regels

De beschrijving en uitwerking van de regels is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro). Dit betekent dat enkele regels anders geformuleerd zijn dan tot op heden gebruikelijk was dan wel achterwege blijven omdat hierin op andere wijze wordt voorzien. Zo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken over vrijstellingen of ontheffingen, maar over afwijkingen bij omgevingsvergunning.

De opbouw van het bestemmingsplan isconform de SVBP2012 (standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen). Gesproken wordt in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) over bestemmingen en regels. De regels in het bestemmingsplan staan in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgang- en slotregels aan de orde komen.

Veelal is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Zuidplaspolder 2008', teneinde een eenduidige regeling ten opzichte van de directe omgeving te handhaven en teneinde bestaande rechten te respecteren.

6.1.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.1.2 Bestemmingsregels

Groen

Gebruik

De oever langs de watergang aan de noordoostzijde van het plangebied is bestemd tot 'Groen'.

Bouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Tuin

Gebruik

Het bouwvlak wordt aan alle zijden begrensd door de bestemming 'Tuin'. Deze gronden mogen gebruikt worden als tuin, water, toegangspaden, in-en uitritten en parkeervoorzieningen.

Bouwen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m1 aan de zijde van de Slangekruid en 1,2 m1 aan de overige zijden.

Verkeer - Verblijfsgebied

Gebruik

De parkeerplaatsen aan de Slangekruid en het achterpad naar de woningen aan de Schijfmos zijn gezien het openbare karakter bestemd tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Bouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Wonen

Gebruik

Het bestaande bouwvlak heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Naast wonen morgen deze gronden ook gebruikt worden voor aan-huis-verbonden beroepen, tuinen, bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, speeltoestellen, waterlopen en waterpartijen en kunstwerken. Aan-huis-verbonden bedrijvigheid en mantelzorg is middels een afwijkingsbevoegdheid mogelijk.

Bouwen

Binnen deze bestemming dienen zowel het hoofdgebouw als bijbehorende bouwwerken en overkappingen binnen het aangegeven bouwvlak gerealiseerd te worden, met inachtneming van het bebouwingspercentage zoals opgenomen op de verbeelding. De maximale goot- en bouwhoogte van de woning is opgenomen op de verbeelding en bedraagt respectievelijk 4 meter en 7 meter. Voor bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn specifieke maatvoeringen opgenomen in de regels.

6.1.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mag worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Daarnaast is de Bouwverordening deels buiten toepassing verklaart.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een verbodsbepaling opgenomen voor strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten behoeve van maximum toegestane maten, percentages en oppervlaktes. De criteria voor toepassing van deze afwijking zijn hierin tevens opgenomen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor beperkte overschrijdingen of verschuivingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van (technisch) betere realisatie van projecten of correctie van afwijkingen.

Overige regels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en het uitvoeren van ondergrondse werken en is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In dit artikel wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen, welke de titel van het plan bevat.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Bro beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Voorliggend bestemmingsplan behelst een particuliere ontwikkeling. In de privaatrechtelijke overeenkomst welke gesloten is bij de verkoop van het pand zijn afspraken gemaakt over verhaal van kosten. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

7.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en vooroverleg

Per 1 juli 2005 is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) in werking getreden. Artikel 6a Wro is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze een ieder zijn/haar mening kenbaar kan maken.

De inspraakverordening van de gemeente Zuidplas geeft aan dat het college besluit of er inspraak verleend wordt bij bestemmingsplannen. Het college van de gemeente Zuidplas heeft besloten om het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak. Hier is voor gekozen omdat sprake is van een ontwikkelplan met een zeer beperkte impact voor de directe omgeving.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. Er zijn tijdens deze vooroverlegperiode geen reacties ontvangen.

7.2.2 Ontwerp terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Slangekruid 1 te Nieuwerkerk aan den IJssel' is overeenkomstig artikel 3.8 Wro met ingang van 1 mei 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegd ten behoeve van het indienen van zienswijzen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid om mondeling of schriftelijk te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn tijdens de termijn van ter inzage legging geen zienswijzen ontvangen.

Bijlagen

Bijlage 1 Akoestisch Rapport Eerste Versie

Bijlage 2 Akoestisch Rapport Tweede Versie

Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden