KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigen Van Het Bestemmingsplan
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
5.4 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridisch Plankader
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Dit Wijzigingsplan
Hoofdstuk 7 Conclusies
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Tekening Nieuwbouw
Bijlage 2 Advies Agrarische Beoordelingscommissie
Bijlage 3 Bodemonderzoek

Wijzigingsplan 'Noordeinde 63 te Zevenhuizen'

Wijzigingsplan - Gemeente Zuidplas

Vastgesteld op 23-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels van dit plan wordt verstaan onder:

1.1 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 plan

de verbeelding met het nummer NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01, de bijbehorende legenda, de regels en bijlagen bij de regels die deel uitmaken van het Noordeinde 63 te Zevenhuizen van de gemeente Zuidplas.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Van Toepassing Verklaring

De plankaart, behorende bij het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening) " van gemeente Zuidplas voor het perceel Noordeinde 63 te Zevenhuizen is als volgt gewijzigd, het bouwvlak is vergroot. Een en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01.

De wijzigingsbevoegdheid voor het eenmalig vergroten van een agrarisch bouwvlak, zoals is opgenomen in artikel 3.7.2 van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas, zal op dit plan niet van toepassing zijn en daarmee niet meer mogen worden toegepast.

Voor het overige blijven de regels behorende bij het onherroepelijke bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2012, voor zover relevant, onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Slotregel

Dit wijzigingsplan wordt aangehaald als:

Noordeinde 63 te Zevenhuizen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Wijzigen Van Het Bestemmingsplan

Voorliggend plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas ten behoeve van een vergroting van het agrarisch bouwvlak aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen voor het oprichten van een nieuwe loods.

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht en daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De initiatiefnemers hebben een akkerbouw- en tuinbouwbedrijf aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen met een nevenvestiging aan het Noordeinde 79 en een locatie in Tholen (Zeeland). Het bedrijf is gespecialiseerd in de teelt van graan, aardappelen, uien, spruiten en tuinbonen. De uien en aardappels worden op het eigen bedrijf gesorteerd.

De afzetmarkt van het bedrijf vraagt om directe levering van uien in kleinverpakking. Om dit binnen de huidige hygiëne- en voedselveiligheidseisen mogelijk te maken is meer bedrijfsruimte noodzakelijk. Het huidige bouwvlak dat in het geldende bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" is opgenomen biedt onvoldoende ruimte om de beoogde bedrijfsbebouwing en erfverharding te realiseren.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar de ontwikkeling wel doorgang kan vinden door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan (artikel 3.7.2) en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend op basis van onderzoeken en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied

De planlocatie is gelegen tussen Zevenhuizen en Moerkapelle direct ten noorden van de rijksweg A12 en wordt begrensd door het Noordeinde. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Zevenhuizen, sectie A, nummers 142, 1072, 1089, 1260, 1357, 1430, 1442, 1443. In volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0003.png"

Topografische kaart
Bron: Topografische Dienst Kadaster

1.3 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

  1. 1. Hoofdstuk 2 zal ingaan op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer;
  2. 2. Hoofdstuk 3 zal ingaan op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente;
  3. 3. Hoofdstuk 4 zal ingaan op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, waar nodig, aanvullende onderzoeken uitgevoerd;
  4. 4. Hoofdstuk 5 zal ingaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt nader ingegaan op handhaving;
  5. 5. Hoofdstuk 6 bevat het juridisch plankader van het wijzigingsplan. Hierin wordt beschreven hoe het wijzigingsplan is opgebouwd;
  6. 6. Hoofdstuk 7 bevat een algehele conclusie ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Hierin wordt kort beschreven waarom de voorgenomen ontwikkeling wel of geen voortgang zou kunnen vinden, waarbij de conclusies van voorgaande hoofdstukken worden aangehaald.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen en is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Zuidplas.

De planlocatie betreft één van de drie bebouwingslocaties van een grootschalig akker- en tuinbouwbedrijf van ongeveer 436 hectare met de daarbij behorende bebouwing. Van de 436 hectare grond is ongeveer 99 hectare in gebruik voor de teelt van aardappelen, 44 hectare voor suikerbieten, 154 hectare voor granen, 85 hectare voor uiten, 16 hectare voor spruiten, 26 hectare voor graszaad en 12 hectare voor tuinbonen. De bedrijfsbebouwing bestaat in de huidige situatie uit:

  • bedrijfswoning;
  • een hangaar van circa 400 m² voor opslag van fust en stalling van machines;
  • een schuur van circa 700 m² voor opslag van aardappelen en uien;
  • een schuur van circa 700 m² voor de opslag van uien;
  • een schuur van circa 900 m² voor de sortering en nadrogen van aardappelen en uien
  • een open kapschuur van circa 1.000 m² voor de opslag van kisten.

Het landschap in de omgeving van de planlocatie bestaat momenteel uit landbouwgrond en grasland met een ruime verkaveling, waarbij enkele kavels gescheiden worden door kavelsloten. Naast de planlocatie is een bedrijf met daarnaast een ander agrarisch bedrijf gelegen. In de nabije omgeving van het plangebied zijn de dorpskernen Zevenhuizen en Moerkappelle gelegen. Tevens is de rijksweg A12 nabij de planlocatie gelegen. Aan het Noordeinde is een waterloop gelegen. De dichtstbijzijnde burgerwoning is op ongeveer 12 meter van de locatie gelegen.

Het huidige bouwvlak ter plaatse is 0,9 hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0004.png"Luchtfoto huidige situatie
Bron: Microsoft.

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens op de planlocatie een nieuwe loods te realiseren. Op dit moment worden de uien na het sorteren per vrachtwagen naar een inpakstation vervoerd en van daaruit naar het distributiecentrum van een grote supermarktketen. Door de uien vanuit de locatie van initiatiefnemer rechtstreeks in een kleinverpakking naar het distributiecentrum te leveren kan enorm op transportkosten worden bespaard. Voor het verpakken van de uien moeten aanvullende voorzieningen worden gerealiseerd op het bedrijf.

Aan de productie van levensmiddelen worden hoge eisen gesteld. Activiteiten als bewaren, sorteren en verpakken van uien mogen niet in één ruimte plaatsvinden. Ook het inpakken en verladen dient in afzonderlijke ruimten te gebeuren. Daarnaast stelt de afnemer als eis dat er minimaal twee inpaklijnen worden opgesteld teneinde verstoring in de leverantie te voorkomen.

Om de inpaklijn te kunnen realiseren wordt een nieuwe loods met een omvang van circa 1.900 m² gerealiseerd. Van deze loods is circa 500 m² bestemd voor de overdekte opslag van fust. De nieuwbouw is gepland aansluitend naast de bestaande schuur met het oog op korte interne logistieke lijnen. Voor de bereikbaarheid van de loods voor vrachtwagens (laden, lossen, keren) wordt nieuwe erfverharding gerealiseerd. Inclusief de erfverharding bedraagt de toename van verhard oppervlak 7.860 m².

Op grond van het geldende bestemmingsplan moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het huidige bouwvlak van 0,9 hectare is niet groot genoeg om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken en zal dus moeten worden vergroot. Het is hierbij wenselijk het bouwvlak te wijzigen en met 20 % te vergroten tot 1,08 hectare zodat in ieder geval alle bestaande en toekomstige bebouwing binnen het bouwvlak past. In de volgende figuur is de gewenste situatie weergegeven. Het bouwvlak komt strak rond de nieuwe bebouwing te liggen. Op grond van het geldende bestemmingsplan mag buiten het bouwvlak de erfverharding en opslag worden gerealiseerd. Voor nieuwe verharding dient een omgevingsvergunning verleend te worden. Deze is opgenomen in artikel 3.6.1. Het bestemmingsplan bevat in de gebruiksregels geen verbod opslag buiten het agrarisch bouwperceel.


afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0005.png"

Gewenste situatie (gewenst bouwvlak aangegeven met rode lijnen, huidige westgrens bouwvlak aangegeven in groen)
Bron: Steenbergen Bouw.

Een volledige tekening is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte - Ruimte voor Ontwikkeling

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.

De nota heeft vier algemene doelen:

  • versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten);
  • krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
  • waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  • veiligheid (voorkoming van rampen).

'Ruimte voor ontwikkeling' is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het nieuwe ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan mede-overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. Het Rijk echter focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.

Alle niet-ruimtelijke facetten van het mobiliteitsbeleid en het landbouwbeleid zullen in de Agenda voor een Vitaal Platteland worden vastgelegd. Met de agenda Vitaal Platteland heeft het kabinet voor het eerst een integrale visie gegeven op een vitaal platteland: economisch, ecologisch en sociaal cultureel. Uitgangspunt is decentraal wat kan en centraal wat moet. De uitwerking moet op gebiedsniveau plaatsvinden om maatwerk te kunnen verrichten.

Een ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de Nota Ruimte als geen sprake is van een gebied van nationaal belang en als het past binnen de doelstellingen voor een vitaal platteland. Hierbij ligt de verantwoordelijkheid echter bij de provincie. Als geen sprake is van een gebied van nationaal belang vindt verdere toetsing dan ook plaats aan het vigerend provinciaal beleid.

3.1.2 Conclusie

Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verdere toetsing vindt plaats aan het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie "Visie ruimte en mobiliteit" en de Verordening Ruimte van provincie Zuid-Holland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie ruimte en moblilieit

Op 9 juli 2014 is de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Groene ruimte

Het plangebied is gelegen in de groene ruimte. Deze ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen.

Sturen op ruimtelijke kwaliteit

Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten.

Economische kracht
Belangrijk is het versterken van de economische kracht van de groene ruimte. De provincie wil ruimte bieden voor agrarisch ondernemerschap en andere economische activiteiten die passen bij de gebiedskwaliteiten.

Greenport
Het plangebied is gelegen in een gebied dat in de visie is aangewezen als een "greenport". Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de greenports zich in een transitie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Hierbij wordt het proces van verdergaande schaalvergroting, innovatie, verduurzaming en vervlechting van het logistieke netwerk van de greenports met de Rotterdamse haven steeds belangrijker.

In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied.

Veencomplex
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.

Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling.

Nieuwe ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling. Ontwikkelingen in droogmakerijen moeten een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding.

Droogmakerijen (klei en veen)
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toentertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap.

De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.

Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

Agrarische bebouwing
Het vraagt een bepaalde schaalgrootte van een agrarisch bouwblok om in verduurzaming en modernisering te investeren met een verantwoorde terugverdientijd (rentabiliteit). Een zekere omvang is daarnaast nodig voor dierenwelzijn en voor ruimtelijke inpassing van activiteiten en voorzieningen. En ook voor agrarische bebouwing geldt het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

In de meeste gevallen biedt de toegestane maximale omvang van 2 hectare voor een agrarisch bouwvlak voldoende ruimte voor de toekomst. In een incidenteel geval is dit niet voldoende of reiken de ambities van een agrarisch ondernemer verder. De provincie houdt de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het gangbare agrarisch bedrijf begrensd op 2 hectare voor een agrarisch bouwblok, zowel in de intensieve veehouderij als in de melkveehouderij. In verband met mogelijke verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking door middel van biomassavergisting) biedt de provincie indien nodig meer ruimte. Een bouwblok kan dan onder voorwaarden tot maximaal 2,5 hectare uitbreiden. Een voorwaarde is dat de agrarische hoofdfunctie behouden blijft.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

Op 9 juli 2014 is de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De volgende arikelen uit deze verordening zijn relevant voor dit initiatief. In cursief is de toetsing van dit initiatief aangegeven.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke ontwikkelingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

De ontwikkeling sluit aan bij de schaal van het landschap. De nieuwe bebouwing wordt aangrenzend aan de bestaande bebouwing gerealiseerd. Qua architectuur en beeldkwaliteit wordt aansluiting gezocht bij de bestaande gebouwen. Voor zowel de muren als de daken worden donkere dekkende kleuren toegepast.

  1. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;

Dit artikel is niet van toepassing, de ontwikkeling past qua aard en schaal binnen het gebied.

  1. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Dit artikel is niet van toepassing, de ontwikkeling past qua aard en schaal binnen het gebied.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  1. a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of

De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding.

  1. b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermingscategorie.

Artikel 2.3.1 Agrarische bedrijven

Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. a. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;

Het toekomstige bouwperceel is kleiner dan 2 hectare. De omvang is na wijziging 1,08 hectare bedragen.

  1. b. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;

Er is sprake van een volwaardig bedrijf en de nieuwe bebouwing is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Dit blijkt ook uit een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie (zie bijlage 2).

  1. c. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;

Dit plan voorziet niet in het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning.

  1. d. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 2.1.5, 2.1.6 en 2.1.7, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m² per bedrijf;

Er is geen sprake van het oprichten van kassen.

  1. e. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 2.1.6, wordt uitgesloten;

Er is geen sprake van boom- en sierteelt.

  1. f. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.

  1. g. verplaatsing van een op 1 januari 2014 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij is mogelijk mits de bedrijfsvoering van het gehele bedrijf op de nieuwe locatie gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid;

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.

  1. h. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als hoofdtak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid;

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.

  1. i. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als neventak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid en mits de neventak niet uitgroeit tot hoofdtak;

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.

  1. j. de in dit lid onder g tot en met i bedoelde certificering vindt plaats op basis van door gedeputeerde staten toegelaten certificaten en wordt gewaarborgd in een overeenkomst met kettingbeding en boeteclausule.

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij.

3.2.3 Conclusie

De planlocatie is gelegen in een droogmakerijenlandschap. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat. De kavelgrootte en lengte-breedteverhouding zijn uniek. Het is van belang de verkavelingsstructuur te handhaven. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend een loods gebouwd, wat geen nadelige invloed zal hebben op de structuur en de verkaveling van het landschap. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het betreffende landschap.

De planlocatie is buiten de bebouwingscontouren van de Verordening Ruimte gelegen. In onderhavig geval is geen sprake van nieuwvestiging van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies. In onderhavige is slechts sprake van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. In de vorige paragraaf is aangetoond dat aan de bepalingen uit de verordening wordt voldaan.

In onderhavige situatie is sprake van het vergroten van het agrarisch bouwperceel zodat alle bebouwing binnen het bouwperceel kan worden geconcentreerd. De nieuw op te richten bebouwing is noodzakelijk voor een doelmatige, duurzame en volwaardige bedrijfsvoering. Er is geen sprake van het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning en er is geen sprake van een nieuwe intensieve veehouderij. Er is geen sprake van uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij of van een intensieve veehouderij als neventak. Tevens is geen sprake van ligging in een rijksbufferzone. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde regels ten aanzien van agrarische bedrijven.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten uit provinciale beleid van provincie Zuid-Holland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan

Op de planlocatie is het beleid uit het bestemmingsplan "Tweemanspolder en polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2012, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch gebied' en gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waterstaat - Waterkering'. Bovendien ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0006.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

In onderhavige situatie is sprake van een vergroting van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van de bouw van een nieuwe loods. In het bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)" is ten aanzien van de vergroting van een agrarisch bouwperceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze luidt als volgt:

" 3.7.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch’ te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een oppervlakte van 1,5 ha per bedrijf, met dien verstande dat de toename van het oppervlak niet meer mag bedragen dan 20% van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. b. de vergroting moet noodzakelijk zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt voor een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij ter beoordeling daarvan schriftelijk advies wordt ingewonnen van een onafhankelijk agrarisch deskundige;
  3. c. op grond van deze wijziging mogen geen woningen worden gebouwd;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden, overeenkomstig de bestemmingen op naastgelegen percelen, mogen niet onevenredig worden aangetast."

De voorgenomen ontwikkeling kan dus toegestaan worden als aan de gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Ad. a:

De oppervlakte van het bouwperceel zal na realisatie van de plannen 1,08 hectare bedragen. Hiermee wordt ruimschoots onder de maximaal toegestane oppervlakte van 1,5 hectare gebleven. Het huidige bouwvlak is 0,9 hectare. Een vergroting met maximaal 20% houdt een maximaal toegestane oppervlakte van 1,08 hectare in..

Ad. b:

De uitbreiding is noodzakelijk voor een doelmatige, volwaardige en duurzame bedrijfsvoering. Er is advies opgevraagd inzake de uitbreiding bij de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC). Zij hebben in het advies aangegeven dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor de doelmatige bedrijfsvoering van het bedrijf. Voor het volledige advies wordt verwezen naar bijlage 2 van dit plan.

Ad. c:

Er worden geen nieuwe woningen gebouwd.

Ad. d:

In het hoofdstuk 4 zal worden aangetoond dat de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen niet onevenredig worden aangetast.

Aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan worden uitgevoerd. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders uit het vigerend bestemmingsplan.

Op het plangebied zijn ook dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing. Hierin zijn regels opgenomen die gelden naast de hoofdbestemming. De nieuwe schuur ligt buiten de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waterstaat - Waterkering'. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met de bescherming van archeologische waarden of een waterkering. De regels binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' geven uitsluitend beperkingen voor het bouwen van bouwwerken met een hoogte van meer dan 60 meter. De nieuwe bebouwing wordt aanzienlijk lager.

3.3.2 Gemeentelijke structuurvisie

Op 27 november 2012 heeft de gemeenteraad de "Structuurvisie Zuidplas 2030" vastgesteld. Hierin is visie op de ontwikkeling van de gemeente tot 2030 uiteengezet. Ten aanzien van de agrarische sector worden een tweetal trends herkend, schaalvergroting en verbreding. Er is geen specifiek beleid opgenomen op genoemde schaalvergroting te faciliteren. Op grond van de visie ligt het plangebied in het 'Agrarisch landschap'. Het beleid voor dit gebied is gericht op het zo open mogelijk houden. Groei van glastuinbouw wordt tegengegaan. Met de toepassing van teelt in de volle grond levert het ter plaatse gevestigde bedrijf hier een bijdrage aan. Daarnaast wordt de nieuwe bebouwing direct aansluitend aan de bestaande bebouwing opgericht.

3.3.3 Conclusie

In het vigerend bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)" is voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan alle punten uit deze wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan, waardoor geen sprake is van strijdigheid met het gemeentelijke beleid, mits Burgemeester en Wethouders de wijzigingsbevoegdheid toepassen voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is het plan in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt.

De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als land- en akkerbouwgrond. In de nieuwe bebouwing komen een tweetal inpaklijnen. Door Klijn Bodemonderzoek B.V. is in juni 2014 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd zie bijlage 3. Op basis van de beschikbare historische gegevens kan de onderzoekslocatie als “niet verdacht” worden aangemerkt. Op basis van gegevens kan worden geconcludeerd dat de nieuwbouwlocatie alleen een agrarisch gebruik heeft gehad en dat ten behoeve van de bestemmingswijziging (bouwblokvergroting) en een eventuele bouwaanvraag ons inziens geen onderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk wordt geacht. De bodem is hiermee geschikt voor het beoogde gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.1.2 Luchtkwaliteit

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  1. 1. woningen;
  2. 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  3. 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Tevens is een goede ontsluiting aan het Noordeinde gerealiseerd, waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door vrachtverkeer niet verder toenemen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven.

4.1.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

4.1.6 Conclusie

De grond ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling is in gebruik als land- en akkerbouwgrond. Hierbij zijn geen bodemverontreinigende activiteiten, zowel in de huidige situatie als in het verleden, bekend. De bodem is dus waarschijnlijk schoon. In onderhavig geval is geen sprake van een bouwwerk waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn, waardoor bodemonderzoek achterwege kan blijven.

Bij het voorgenomen project is geen sprake van een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Tevens is geen sprake van uitbreiding van bedrijfsactiviteiten die leiden tot een toename van de uitstoot van fijnstof. Zo zal een loods geen extra uitstoot van fijn stof tot gevolg hebben. Hiermee is het project aan te merken als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden (NIBM-project). Tevens wordt geen gevoelig object opgericht. Hiermee kan verdere toetsing aan luchtkwaliteit achterwege blijven.

In onderhavig geval is sprake van een geringe toename in het aantal verkeersbewegingen, waardoor de geluidbelasting van het verkeer niet significant zal toenemen. Er worden ook geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden ook geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee zijn ten aanzien van geluid geen belemmeringen te verwachten.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen risicobronnen opgericht. De planlocatie is ook niet binnen de invloedsgebieden van nabijgelegen risicobronnen gelegen. De planlocatie is wel in een overstromingsgebied gelegen. Echter is de mogelijke overstromingsdiepte gering zodat eenieder gemakkelijk in veiligheid kan worden gebracht.

In de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" zijn ten aanzien van akkerbouwbedrijven richtafstanden opgenomen ten aanzien van geur, geluid, gevaar en luchtkwaliteit. De grootste afstand bedraagt 30 meter voor geluid. Het dichtstbijzijnde gevoelig object is op ongeveer 12 meter van de planlocatie gelegen. Deze afstand wordt echter niet verkleind. Bovendien is de nieuwbouw op ongeveer 100 meter van dit object gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen gevoelige objecten opgericht, waardoor omliggende bedrijven en bestemmingen niet in de mogelijkheden worden beperkt.

4.2 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt.

In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  1. 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  2. 2. Beschermde Natuurmonumenten;
  3. 3. Wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  1. 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.

4.2.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

  • Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;
  • Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;
  • Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden.

Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.

Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.

De onderhavige planlocatie bestaat uit een agrarisch erf en omliggende akkerbouwgronden. Gelet op het intensieve beheer van de gronden zijn ter plaatse geen beschermde dier- en plantensoorten te verwachten. De nieuwe bebouwing wordt aangrenzend aan de bestaande bebouwing opgericht. De bestaande bebouwing is gelet op de aarde en constructie echter niet geschikt als verblijfsplaats voor gebouwbewonende soorten als vleermuis of steenmarter. Ook ontbreken in de omgeving van het plangebied geschikte biotopen voor deze soorten. Tenslotte zijn ook geen effecten op watergebonden soorten te verwachten omdat er ten behoeve van dit plan geen watergangen worden gedempt. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een quickscan uitgevoerd worden.

4.2.3 Conclusie

De planlocatie is niet in een Natura 2000 gebied gelegen. De planlocatie is op ruime afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied gelegen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toename van de uitstoot van ammoniak. Hierdoor, en door de ruime afstand, worden geen nadelige effecten op Natura 2000 gebieden verwacht.

De planlocatie is op ruim voldoende afstand van beschermde natuurmonumenten en wetlands gelegen. Tevens is geen sprake van een toename van de uitstoot van ammoniak. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op beschermde natuurmonumenten en wetlands.

De planlocatie is niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of in een Ecologische Verbindingszone (EVZ) gelegen. Hierdoor is geen sprake van aantasting van EHS gebieden en/of EVZ.

Een (zeer) kwetsbaar gebied ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is altijd binnen de EHS gelegen. De planlocatie is niet in de EHS of binnen een afstand van 250 meter van een EHS gebied gelegen. Tevens is geen sprake van uitstoot van ammoniak. Hiermee is geen sprake van aantasting van mogelijk nabijgelegen (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav.

Gelet op de aard van het plangebied en de ter plaatse aanwezige bebouwing is het niet te verwachten dat ter plaatse beschermde soorten worden aangetast. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een quickscan uitgevoerd worden. Hiermee zijn geen belemmeringen te verwachten op het gebied van ecologie.

4.3 Verkeer En Parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

4.3.1 Ontsluiting

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op het Noordeinde. De planlocatie is voorzien van meerdere inritten welke aansluiten op het Noordeinde. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op het Noordeinde zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op het Noordeinde alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens het Noordeinde op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

4.3.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen gering toenemen. De toename wordt veroorzaakt doordat er meer personeel werkzaam zal zijn op het bedrijf en doordat (een deel van) de producten verpakt in plaats van in bulk getransporteerd worden vanaf het bedrijf. Hierbij zal de verkeersdruk op de omgeving en de infrastructuur niet onevenredig toenemen. Het zal hoogstens om enkele vrachtwagens extra per week gaan. Omdat er slechts sprake is van een geringe toename van de verkeersbewegingen zal de verkeersveiligheid ter plaatse ook niet nadelig worden beïnvloed.

4.3.3 Infrastructuur

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande infrastructuur. Er is geen sprake van aanpassing van de bestaande ontsluitingswegen en geen sprake van het aanleggen van nieuwe infrastructuur.

Hierdoor zal de huidige infrastructuur niet worden aangetast. Ook zal de verkeersdruk op de huidige infrastructuur niet toenemen, omdat geen sprake is van een significante toename in het aantal verkeersbewegingen.

4.3.4 Parkeren

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de plannen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Rond de nieuwe schuur wordt voldoende monouvreer- en parkeerruimte gerealiseerd.

Bij het agrarisch bedrijf zal voldoende parkeergelegenheid aanwezig blijven, waarbij voor zowel vrachtwagens als personenauto's voldoende gelegenheid zal blijven bestaan op eigen terrein te parkeren.

4.3.5 Conclusie

Een goede ontsluiting is reeds gerealiseerd op het Noordeinde. De planlocatie is voorzien van meerdere inritten die aansluiten op het Noordeinde, waardoor geen onnodige verkeersoverlast wordt veroorzaakt. Het keren van vrachtwagens en/of personenauto's vindt geheel plaats op eigen terrein, waardoor de verkeersbelasting op het Noordeinde niet nadelig wordt beïnvloed.

Er is sprake van een geringe toename van verkeersbewegingen. Deze zal echter nauwelijks waarneembaar zijn.

Er zal uitsluitend gebruik blijven worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. De bestaande infrastructuur wordt hiervoor niet gewijzigd. Tevens neemt de verkeersdruk op deze infrastructuur niet toe.

Op het huidige terrein is voldoende gelegenheid voor zowel vrachtwagens als personenauto's om op eigen terrein te parkeren. Parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats. Ook na realisatie van de plannen zal voldoende gelegenheid blijven bestaan op eigen terrein te keren en parkeren. Parkeren zal dan ook uitsluitend op eigen terrein blijven plaatsvinden.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De kans op het aantreffen van mogelijk archeologische resten is weergegeven op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

Op of in de directe omgeving van de bedoelde planlocatie zijn geen archeologische vindplaatsen of monumenten bekend. Op de IKAW, zoals is weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie gelegen in een gebied met een (middel)hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van mogelijk archeologische resten in de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0011.png"IKAW.
Bron: Provincie Zuid-Holland.

Door de ligging van de planlocatie in een gebied met een (middel)hoge verwachtingswaarde lijkt een aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Naast het provinciale beleid heeft gemeente Zuidplas ook eigen archeologiebeleid vastgesteld. Als aanvulling op de provinciale IKAW hebben zij eigen archeologiekaarten opgesteld, waarop de verwachtingswaarde op het aantreffen van mogelijk archeologische resten in de bodem. Deze kaarten zijn veel gedetailleerder uitgewerkt dan de provinciale kaarten. Zoals te zien in de volgende figuur zijn op het plangebied meerdere verwachtingswaarden van toepassing. De locatie van de nieuwe schuur ligt echter volledig in een gebied met een lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0013.png"

Archeologiebeleidskaart.
Bron: Gemeente Zuidplas.

Ten aanzien van locaties met een lage verwachtingswaarde hanteert gemeente Zuidplas het volgende beleid:

"Archeologisch onderzoek noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten gelijk aan of groter dan 0,5 ha en verstoringen vanaf 30 cm beneden maaiveld."

In het kader van dit beleid is voor de bouw van een loods van 1.885 m2, waarbij dieper de bodem in gegraven wordt dan 30 cm beneden het maaiveld, geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Rond de nieuwe schuur wordt erfverharding aangebracht. Ten behoeve van deze verharding zal de bodem niet dieper dan 30 cm worden afgegraven.

Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om te beoordelen of het plangebied in of nabij een cultuurhistorische gebieden of objecten is gelegen is de cultuurhistorische atlas van Zuid Holland geraadpleegd. Uit de volgende kaart blijkt dat het plangebied ten aanzien van cultureel erfgoed niet is gelegen binnen één van de kroonjuwelen of topgebieden. In de omgeving van het plangebied liggen enkele molenbiotopen. Het plangebied ligt echter niet binnen een molenbiotoop. Bovendien zijn tussen de molens met een biotoop van zeer hoge waarde en het plangebied de Rijksweg A12 en hoogspanningsmasten gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0014.png"

Cultuurhistorische atlas
Bron: Provincie Zuid-Holland.

Binnen het plangebied is een boerderij, zijnde bedrijfswoning, uit het midden van de 18e eeuw gelegen. Deze boerderij is aangemerkt als rijksmonument. Het betreft een boerderij uit het midden van der 18e eeuw met afgeknotte puntgevel, waarin vlechtingen, vensters met houten kruiskozijnen en luiken, een deuromlijsting met verdiepte pilasters en hoofdgestel. Onder de opkamer rechts heeft de boerderij keldervensters met diefijzers en luikjes.

De hoeve wordt gedekt door een pannen wolfdak. De boerderij ligt op het voorerf van het bedrijf. De nieuwe bebouwing wordt op het achtererf gelegen en wordt door de bestaande bedrijfsgebouwen fysiek gescheiden van de boerderij. Het huidige zicht vanuit de omgeving op het rijksmonument wijzigt dan ook niet. Vanaf de zuid en westzijde van het erf blijft de moderne bedrijfsbebouwing bepalend en vanaf het Noordeinde de oorspronkelijke bebouwing. Hieronder is een foto opgenomen van het rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0015.png"

Rijksmonument Noordeinde 63
Bron: Rijksmonumenten.nl

Gelet op het voorgaande zijn er ten aanzien van cultuurhistorie geen belemmeringen te verwachten.

4.4.3 Aardkundige waarden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Gezien de planlocatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden worden aangetast.

4.4.4 Conclusie

De planlocatie is, volgens de provinciale kaart met archeologische waarden, gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Naast deze kaart heeft gemeente Zuidplas een eigen archeologiebeleid opgesteld. Volgens de gemeentelijke kaart is de planlocatie in een gebied met een lage verwachtingswaarde gelegen. Hiervoor geldt dat bij voorliggende ontwikkeling geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is..

De planlocatie is niet in een cultuurhistorische waardevol gebied gelegen of nabij cultuurhistorische waardevolle objecten.

De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Hiermee worden met de voorgenomen ontwikkeling geen aardkundige waarden aangetast.

Hiermee zijn ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen te verwachten.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.5.1 Waterparagraaf

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wet waterhuishouding (art. 1Wwh). Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.

4.5.2 Waterbeleid

De locatie valt binnen Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het waterschap het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard.

Voor een duurzaam waterbeheer ter bevordering van de waterveiligheid, de waterkwaliteit en het waterbeheer is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen een watertoets op te stellen waaruit moet blijken dat het waterhuishoudingssysteem niet onevenredig wordt aangetast door de voorgenomen ontwikkeling.

Voor uitvoering van de watertoets hanteert het waterschap de volgende drie onderwerpen, aan de hand waarvan zij aangeven hoe zij in de praktijk bij ruimtelijke plannen betrokken willen zijn:

  1. 1. informeren;
  2. 2. ontwerpen;
  3. 3. adviseren.

Informeren:

Het informeren is de eerste fase van de betrokkenheid van het waterschap bij het plan. Het gaat hierbij niet alleen om het informeren van het waterschap dat er een ontwikkeling plaatsvindt, maar ook het informeren van het waterschap welke ontwikkeling dit is en wat daarbij komt kijken. Daarnaast is het aan het waterschap om de initiatiefnemer te informeren over mogelijk belangrijke aspecten ten aanzien van water (of wegen) ter plaatse.

Ontwerpen:

Bij grote ontwikkelingen is meer nodig dan alleen het informeren van het waterschap. Het waterschap denkt mee met de ontwikkeling om een goede en duurzame waterhuishouding ter plaatse te waarborgen. Hierbij denkt het waterschap mee om bijvoorbeeld innovatieve oplossingen en dubbel ruimtegebruik toe te passen en kansen voor ecologische ontwikkeling te benutten. Hierbij wordt ook gekeken wat de opgave voor het waterschap inhoudt.

Adviseren:

Het advies is niet alleen het meedenken tijdens het proces, maar ook de advisering achteraf, als de plannen zijn voltooid. Tevens dient het waterschap handhavend op te treden als sprake is van aantasting van het waterhuishoudingssysteem.

Bij uitvoering van de watertoets hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:

"Ontwerp en inrichting van het plangebied zijn zodanig dat

  • de bescherming tegen overstromingen gegarandeerd blijft;
  • het watersysteem duurzaam voldoet aan de normen voor berging en de aan- en afvoer van water;
  • de waterkwaliteit niet achteruitgaat of zelfs kan verbeteren;
  • beheer en onderhoud van het watersysteem, de waterkeringen en de wegen op een verantwoorde en efficiënte wijze mogelijk zijn;
  • negatieve effecten zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien noodzakelijk worden mitigerende en compenserende maatregelen genomen;
  • er geen afwenteling plaatsvindt van negatieve effecten."

"Bescherming tegen overstromingen:

Waterkeringen kennen zones waar bebouwing onder voorwaarden mogelijk is en zones waar bouwen niet is toegestaan. De realisatie van nieuwe kapitaalsintensieve functies kan gevolgen hebben voor de veiligheidsnormering; verzwaring van kades/dijken kan noodzakelijk zijn. Het risico van een eventuele dijkdoorbraak kan leiden tot het nemen van maatregelen om de gevolgen te beperken, bijvoorbeeld door extra op te hogen."

"Voorkomen van wateroverlast:

Waar verhard oppervlak wordt gerealiseerd, kan het hemelwater niet meer in de bodem zakken, maar stroomt het (al of niet via de riolering) snel af naar het oppervlaktewater. Extra bergingscapaciteit van het oppervlaktewatersysteem is daarom vereist. Het watersysteem moet (blijven) voldoen aan de landelijke normen en mag er niet op achteruit gaan voor wat betreft de frequentie en de mate van peilstijgingen. Dit wordt bepaald door meerdere gebiedskenmerken zoals huidig grondgebruik, de hoeveelheden verhard oppervlak en wateroppervlak, de bemalingcapaciteit en de mate waarin het waterpeil kan stijgen zonder dat er overlast ontstaat. Bij nieuwbouw is het daarom van belang een voldoende aanleghoogte te kiezen! Per gebied kan dus een ander ruimtebeslag voor waterberging vereist zijn."

Het waterschap rekent de benodigde bergingscapaciteit uit.

Volgens het Waterbeheerplan is een passende waterberging nodig voor ontwikkelingen van meer dan 500 m2.

4.5.3 Referentiesituatie

Het plangebied bevindt zich aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen en heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden'. In onderhavig geval is sprake van het vergroten van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van de bouw van een loods voor de opslag van land- en akkerbouwproducten, machines en werktuigen.

4.5.4 Voorgenomen activiteit

De voorgenomen ontwikkeling realiseert een nieuwe loods en erfverharding aan het Noordeinde 63 te Zevenhuizen. Hierbij zal 8.500 m2 aan nieuw verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak en erfverharding worden opgericht.

4.5.5 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren uit het NBW. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorden:

  1. 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en/of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

In de nieuwe situatie zal worden voldaan aan de volgende eisen:

  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • afvoer vanuit het gebied neemt niet toe (maximale toegestane afvoer op basis van de landelijke afvoer van 1 L/s/ha);
  • voldoet aan een regenbui T=10+10% en T=100+10%.

Uit de grondwaterkaarten van Alterra Wageningen UR kan worden geconcludeerd dat op basis van de redelijk ondiepe grondwaterstand in het plangebied, zoals weergegeven in de volgende figuur, en de doorlatendheid van de bodem, infiltratie van hemelwater geen goede mogelijkheden biedt. Voorwaarde voor infiltratie is dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) niet hoger komt dan 50 centimeter onder maaiveld (cm-mv). De daadwerkelijke GHG ter plaatse bedraagt ter plaatse van de uitbreiding 25 - 40 cm-mv. Hierdoor is infiltratie in de bodem niet goed mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.WpNoordeinde63ZH-Va01_0016.png"

Grondwaterstanden.
Bron: Alterra Wageningen UR.

De toename van verharding binnen het plangebied bedraagt 8.500 m². Hiermee is er op grond van het beleid van HHSK sprake van een middelgroot plan. Ter compensatie van verhardingstoename dient extra waterberging te worden aangelegd. Per saldo blijft dan de bergingscapaciteit van het watersysteem gelijk: de afname van de waterberging door vergroting van het verhard oppervlak, of eigenlijk door het verkleinen van het onverhard oppervlak, wordt gecompenseerd door extra waterberging in het oppervlaktewater.

Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. De gestandaardiseerde berekeningsmethode levert een compensatie-eis in “kuubs waterberging” (m3) op voor de ontwikkelaar van het plan. De compensatie-eis kan ook worden uitgedrukt in een te realiseren wateroppervlak (m2) of als percentage van de verhardingstoename (%). Als gevolg van de omgevingsfactoren (mogelijke waterpeilstijging, bodemtype, bestaande gebiedsfuncties, etc.) en de planeigenschappen (verhardingstoename) verschilt de compensatie-eis van (peil)gebied tot (peil)gebied.

De exacte compensatie wordt in overleg met HHSK bepaald. In de watervergunning wordt verankerd dat de compensatie wordt uitgevoerd.

4.5.6 Schoon inrichten

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een infiltratievoorziening gerealiseerd.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd. Het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd.

4.5.7 Conclusie

De planlocatie is niet in een aandachtsgebied gelegen voor water. Om hydrologisch neutraal te ontwikkelen zal gebruik worden gemaakt van bestaande bergingsvoorzieningen. Hierbij zullen bestaande sloten worden verbreed, waarmee zij evenwijdig aan bestaande paden komen te liggen. De bergingscapaciteit zal hierbij ruim voldoende worden uitgebreid.

Hiermee zijn ten aanzien van water geen belemmeringen te verwachten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is naast dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Verder zal ook eventuele planschade in de anterieure overeenkomst worden geregeld.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas. en is opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure zijn belanghebbenden tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Dit heeft niet geleid tot zienswijzen.

5.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Zuidplas vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vrijstelling.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanregels die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

5.4 Conclusie

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is, naast dit plan, een overeenkomst opgesteld waarin is geregeld dat alle bijkomende kosten, waaronder ook planschade, voor rekening zijn voor de initiatiefnemer.

Het voorliggende plan betreft een wijziging van het vigerend bestemmingsplan. Hiervoor is de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorlopen. Het plan is voor eenieder terinzage gelegd via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voor handhaving van het gestelde in dit plan is het handhavingsbeleid van gemeente Zuidplas van toepassing.

Hoofdstuk 6 Juridisch Plankader

6.1 Doel En Reikwijdte

Een wijzigingsplan is een middel waarmee de functies die aan gronden zijn toegekend in beperkte mate gewijzigd worden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat ten aanzien van bestemmingsplannen twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet. Dat wil nog niet zeggen dat eenieder het een goed plan vindt. Met artikel 3.6 Wro kan beperkt worden afgeweken van de bepalingen in een bestemmingsplan, mits voor de gewenste ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid voor het college van Burgemeester en Wethouders is opgenomen.

Het bestemmingsplan, inclusief eventuele wijzigingsbevoegdheden, is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Daarnaast kan de gemeente, via overeenkomsten met betrokken partijen, aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via een bestemmingsplan of wijzigingsplan geregeld kan worden. In onderhavig geval is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst opgesteld waarin is vastgelegd dat eventuele bijkomende kosten, waaronder planschade, voor rekening van de initiatiefnemer komen.

6.2 Onderdelen Van Dit Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting en de verbeelding (plankaart) en de planregels.

6.2.1 De toelichting

De toelichting is opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de eisen voor een wijzigingsplan conform artikel 3.6 Wro.

Centraal in de toelichting staat waarom de functies, zoals opgenomen op de verbeelding met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op de planlocatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het wijzigingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het wijzigingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het wijzigingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De verbeelding

Op de verbeelding worden de wijzigingen ten aanzien van het moederplan weergegeven. Hierop worden de bestemmingen met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. weergegeven. Via de bijhorende voorschriften in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

Een verbeelding wordt zowel analoog (op papier of als '.pdf-bestand') als digitaal vastgesteld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is een analoge verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.2.3 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 3 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden;
  2. 2. Van toepassing verklaring:
    In dit hoofdstuk is de van toepassing verklaring opgenomen (artikel 2). Hierin is opgenomen welke planregels op het onderhavig plan van toepassing zijn en welke uitzonderingen hierop gelden;
  3. 3. Slotregel:
    In het laatste hoofdstuk is de slotregel opgenomen (artikel 3). Hierin wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet en wanneer het is vastgesteld.

Dit wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening) " van gemeente Zuidplas. De regels behorende bij het bestemmingsplan "Tweemanspolder en Polder De Wilde Veenen (herziening)" van gemeente Zuidplas zijn onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 7 Conclusies

In onderhavige situatie is geen sprake van een gebied van nationaal belang. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal een artikel 3.6 Wro procedure doorlopen worden. Gesteld kan dus worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten zoals gesteld in de Structuurvisie "Visie ruimte en mobliteit" en de Verordening Ruimte van provincie Zuid-Holland. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.

De voorgenomen ontwikkeling kan worden toegestaan middels een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend bestemmingsplan. Aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan, waardoor de voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid.

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik.

De voorgenomen ontwikkeling is een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden (NIBM-project). Hiermee is verdere toetsing aan luchtkwaliteit niet verder noodzakelijk. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toenemende geluidbelasting aan de omgeving. Tevens worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee is geen sprake van een toenemende geluidbelasting. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen risicovolle inrichtingen opgericht. Gezien de afstand tot de gasleiding en de zeer geringe toename van het aantal personen door de beoogde ontwikkeling is het effect op het groepsrisico verwaarloosbaar. Aan de richtafstanden uit de VNG handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" wordt te plaatse van de nieuwe schuur ruimschoots voldaan. Hiermee is geen sprake van belemmering van naastgelegen bedrijven en bestemmingen. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft ten aanzien van het aspect milieu.

De planlocatie is niet in of nabij een Natura 2000 gebied, beschermde natuurmonumenten of wetlands gelegen. Tevens is geen sprake van uitstoot van ammoniak. Hiermee is geen sprake van aantasting van dergelijke gebieden. De planlocatie is niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of een Ecologische Verbindingszone (EVZ) gelegen. Hiermee is ook geen sprake van aantasting van deze gebieden. De planlocatie is niet in een (zeer) kwetsbaar gebied ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij gelegen. Tevens is geen sprake van uitstoot van ammoniak, waardoor geen sprake is van aantasting van deze gebieden. Er is geen sprake van aantasting van mogelijk voorkomende soorten flora en fauna en/of leefgebieden van deze soorten. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten zal hebben ten aanzien van het aspect ecologie.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur, welke ongewijzigd zal blijven. Tevens is reeds een goede ontsluiting gerealiseerd aan het Noordeinde. Het aantal verkeersbewegingen, en daarmee de verkeersdruk, zal slechts zeer gering toenemen. Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen zal hebben op het aspect verkeer en parkeren.

De locatie van de nieuwbouw is op grond van het gemeentelijk beleid gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten zal hebben op het aspect archeologie en cultuurhistorie.

De planlocatie is niet in een aandachtsgebied gelegen voor water. Om hydrologisch neutraal te ontwikkelen zal gebruik worden gemaakt van bestaande bergingsvoorzieningen. De toename van verharding wordt gecompenseerd. De bergingscapaciteit zal hierbij ruim voldoende worden uitgebreid. Hiermee zijn ten aanzien van water geen belemmeringen te verwachten.

Naast dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer waarin is geregeld dat bijkomende kosten, inclusief planschade, voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Dit plan is opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit plan is voor belanghebbenden ter inzage gelegd met ingang van donderdag 18 september 2014. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Handhaving van het gestelde in dit plan zal plaatsvinden aan de hand van het handhavingsbeleid van gemeente Zuidplas. Hiermee kan worden gesteld dat het plan uitvoerbaar is.

Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen strijdigheden met het beleid, geen nadelige effecten op het gebied van milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water en dat het plan uitvoerbaar is. Hiermee worden ten aanzien van de uitvoering van de plannen geen belemmeringen verwacht.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Tekening Nieuwbouw

Bijlage 2 Advies Agrarische Beoordelingscommissie

Bijlage 3 Bodemonderzoek