KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Uitspraak Raad Van State
1.3 Plangebied
1.4 Overgangsrecht
1.5 Doel
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Wat Is Permanente Bewoning Van Recreatiewoningen?
2.2 Oorzaak Permanente Bewoning Van Recreatiewoningen
2.3 Bestaande Situatie
2.4 Negatieve Gevolgen Permanente Bewoning
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Oplossingsrichtingen Problematiek Permanente Bewoning
4.2 Doorvertaling In Het Bestemmingsplan
4.3 Tijdelijke Omgevingsvergunning
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Resultaten Onderzoeken
5.1 Inleiding
5.2 Milieu
5.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.4 Flora En Fauna
5.5 Waterhuishouding
5.6 Archeologie
5.7 Verkeer En Parkeren
5.8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
6.3 Toelichting Op De Regels
6.4 Inleidende Regels
6.5 Bestemmingsregels
6.6 Algemene Regels
6.7 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
7.2 Procedure
7.3 Communicatie En Voorlichting
7.4 Ontwerp Bestemmingsplan
7.5 Vastgesteld Bestemmingsplan
Bijlage 1 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Nota Zienswijzen & Ambtshalve Wijzigingen

2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand

Bestemmingsplan - Peel en Maas

Vastgesteld op 15-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan '2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand' van de gemeente Peel en Maas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01 met de bijbehorende regels en bijlage 1 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis'.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.8 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.

1.9 agrarisch:

het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.

1.11 agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.12 agrarische waarden:

de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie.

1.13 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.14 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.15 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.18 bebouwingsoppervlakte:

het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.

1.19 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.20 bed en breakfast:

het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.21 bedrijf:

een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.

1.22 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aanhuis.

1.23 bedrijfsmatig:

deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.24 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.25 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één bedrijf.

1.26 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.

1.27 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.28 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.29 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aan huis.

1.30 bestaand:

situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.31 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.32 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.33 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.34 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.

1.35 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief.

1.36 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.38 bouwlaag:

een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.

1.39 bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.40 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.

1.41 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.42 buitenopslag:

het opslaan van goederen anders dan in gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.43 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.44 cultuurhistorische waarde:

de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.

1.45 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.46 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.

1.47 dakhelling:

de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.

1.48 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.49 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten.

1.50 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.51 egaliseren:

het vlak of gelijk maken van de grond.

1.52 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.53 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.

1.54 evenement:

elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.

1.55 extensieve dagrecreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.

1.56 extensiveringsgebied:

een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk is.

1.57 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.58 hartlijn:

het midden van een leiding.

1.59 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.60 hoofdverblijf:

het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.

1.61 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.62 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.

1.63 horeca van categorie 2:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse kunnen worden genuttigd, waaronder:

  1. a. cafetaria/snackbar;
  2. b. fastfood en broodjeszaken;
  3. c. lunchroom;
  4. d. ijssalon, ijswinkel;
  5. e. koffie- en/of theeschenkerij;
  6. f. afhaalcentrum;
  7. g. eetwinkels;
  8. h. restaurant.

1.64 horeca van categorie 3:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen, waaronder:

  1. a. café;
  2. b. bar;
  3. c. grand-café;
  4. d. eetcafé;
  5. e. danscafé;
  6. f. pubs.

1.65 horeca van categorie 4:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder:

  1. a. dancing;
  2. b. danscafé;
  3. c. dans- en zalencentra met nachtvergunning;
  4. d. discotheek;
  5. e. party- of zalencentrum met regulier gebruik voor feesten, muziek en dansevenementen.

1.66 horeca van categorie 5:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies en nachtverblijf waarbij niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden verstrekt en ter plaatse worden genuttigd, waaronder:

  1. a. hotel;
  2. b. motel;
  3. c. pension.

1.67 huishouden:

een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.68 inrichting:

een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht".

1.69 internetverkoop:

verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.

1.70 inwoning:

het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.

1.71 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.72 kampeermiddel:

een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder een stacaravan/chalet, camper, kampeerauto, stacaravan inclusief voortent, tent met bijzettent, tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.73 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.74 kampeerterrein:

terrein met daarbij behorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.75 kelder:

een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.

1.76 kleinschalig kampeerterrein:

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen.

1.77 landschappelijke waarde:

een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.

1.78 logies:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.

1.79 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.

1.80 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.81 natuurwaarde:

een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.

1.82 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.

1.83 nutsvoorziening:

een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc.

1.84 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.85 ondergeschikt:

een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.

1.86 ondergronds bouwen:

bouwen onder peil.

1.87 openbaar zwembad:

een voor publiek toegankelijk zwembad ten behoeve van recreatie- en sportvoorzieningen.

1.88 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.

1.89 paardrijbak:

een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.

1.90 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
  4. d. voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
  5. e. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
  6. f. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.

1.91 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.

1.92 plat dak:

een dak zonder dakhelling.

1.93 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.94 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.95 recreatief medegebruik:

medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.96 recreatief nachtverblijf:

een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.97 recreatiewoning:

woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf.

1.98 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.99 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder:

  1. a. bordeel;
  2. b. erotische-massagesalon;
  3. c. parenclub;
  4. d. prostitutiebedrijf;
  5. e. seksautomatenhal;
  6. f. seksbioscoop;
  7. g. sekssauna;
  8. h. sekstheater.

1.100 stacaravan/chalet:

een kampeermiddel onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. L vormige en dubbele kampeermiddelen zijn ook toegestaan met dien verstande dat de verschillende onderdelen van het kampeermiddel afzonderlijk, dan wel in zijn geheel verrijdbaar is.

1.101 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat.

1.102 verwevingsgebied:

een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.

1.103 voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.104 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.105 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.106 waterberging:

gebieden die integraal deel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.

1.107 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.108 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.

1.109 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.110 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.111 woningsplitsing:

het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.

1.112 zolder:

ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

1.113 zwembad:

een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens

tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:

tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

2.4 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 7.2.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:

buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.

2.13 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Horeca

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca van categorie 1 en 2;
  2. b. horeca tot en met categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 4';
  3. c. wonen in een bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.3;
  2. e. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.2;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. terrassen;
  5. h. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  6. i. speelvoorzieningen;
  7. j. tuinen, erven en terreinen;
  8. k. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  9. l. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  2. b. zomerhuisjesterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4';
  3. c. een kampeerterrein met de daarbij behorende (sanitaire) voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  4. d. permanente bewoning van een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen'. Indien deze functie gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, is uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wonen in een bedrijfswoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  2. f. dagrecreatie;
  3. g. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 al dan niet in combinatie met een bar ten dienste van de verblijfsrecreatieve functie welke is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor comsumptie ter plaatse;
  4. h. ondergeschikte detailhandel in de vorm van een campingwinkel ten behoeve van een kampeerterrein;
  5. i. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.3;
  6. j. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.2;
  7. k. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  8. l. groenvoorzieningen;
  9. m. tuinen, erven en terreinen;
  10. n. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  11. o. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologischew aarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.

7.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

8.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie;
  4. d. mantelzorg en inwoning;
  5. e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
  6. f. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
  7. g. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3

9.2 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

9.3 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

9.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 ko

9.5 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 go

9.6 wetgevingzone - wijzigingsgebied 6 bn

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
  3. c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
  4. d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de weg gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
    2. 2. geen aantasting plaatsvindt van:
      • I. de verkeersveiligheid;
      • II. het woon- en leefklimaat;
      • III. de milieusituatie;
      • IV. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
      • V. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

10.2 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:

  1. a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  2. b. geen aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

10.3 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:

  1. a. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
  2. b. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
  3. c. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
  4. d. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
  5. e. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
  6. f. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
  7. g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  8. h. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
  9. i. overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
  10. j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  11. k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
  12. l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:

  1. a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
  2. b. er geen tweede woning ontstaat;
  3. c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
  4. d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
  5. e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
  6. f. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
  7. g. geen aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. h. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.

10.5 Afwijken ten behoeve van vergroten bebouwd oppervlak bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 of 4.2 ten behoeve van het éénmalig vergroten van de bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak ten behoeve van bedrijfsgebouwen, mits:

  1. a. de oppervlakte mag eenmalig met maximaal 10% worden vergroot;
  2. b. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. c. in voldoende mate wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen;
  4. d. parkeren ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt op eigen terrein
  5. e. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
  6. f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  7. g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het woon- en leefklimaat;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid en de parkeerdruk op wegen;
    4. 4. de bestaande ecologische, cultuurhistorische en milieuwaarden;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.

11.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid naar 'Natuur', 'Water', 'Water - Rivier'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Natuur', 'Water´ of 'Water - Rivier', mits:

  1. a. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuur- of bosgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dat de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  2. b. de regels van de bestemmingen 'Natuur' (artikel in bijlage), 'Water' (artikel in bijlage, danwel 'Water - Rivier' (artikel in bijlage) worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming 'Water', dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden.

11.3 Algemene wijzigingsbevoegdheid archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5', ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Wetten/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. 5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht' is, in afwijking van het vierde lid, het eerste lid wel van toepassing op het gebruik dat de natuurlijke personen die zijn genoemd in onderstaande tabel, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan maakten van gronden en/of opstallen gelegen aan de in de tabel opgenomen adressen, met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan.
naam geboortedatum adres gebruik
M.H.J. Bruijnen 01-07-1969 Heide B 6 te Panningen permanente bewoning van recreatiewoning
J.L.C. Zelen 22-8-1946 Heide 6 B 8 te Panningen permanente bewoning van recreatiewoning
C.H.L. Janssen 31-7-1982 Heide 6 B 12 te Panningen permanente bewoning van recreatiewoning
S. Guntlisberg 13-5-1981 Heide 6 B 12 te Panningen permanente bewoning van recreatiewoning
R.J.P. Volgers 5-6-1954 Heide 6 B 17 te Panningen permanente bewoning van recreatiewoning
J. Sevens 29-5-1974 Steenoven 12 B 10 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
HH. Steegs 20-3-1941 Steenoven 12 B 23 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MC.van der Hoff 3-8-1952 Steenoven 12 B 23 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AHM. Cox 3-10-1956 Steenoven 12 B 25 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
HH. Schroemges 29-10-1940 Steenoven 12 B 27 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AWC. Kuijs 6-4-1942 Steenoven 12 B 27 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JJH. Verheyen 4-11-1955 Steenoven 12 B 31 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JMG. Manders 25-11-1972 Steenoven 12 B 49 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
Dhr R.G.C. Nijssen 10-4-1972 Steenoven 12 B 51 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
Mw C.C.E Theeuwen 19-3-1973 Steenoven 12 B 52 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
GJM. Janssen 25-2-1950 Steenoven 12 B 59 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AAE. Geurtjens 9-4-1994 Steenoven 12 B 63 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
LMP. Bors 11-8-1941 Steenoven 12 B 65 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
DFCM. Grinwis 8-7-1939 Steenoven 12 B 66 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
RM. Heesmans 24-5-1948 Steenoven 12 B 74 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AAM. Vervuurt 28-9-1962 Steenoven 12 B 74 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
Dhr G.H.M. Maessen 4-1-1960 Steenoven 12 B 89 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
Mw T.P.W. Maessen-Gommans 10-3-1962 Steenoven 12 B 90 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JLJ. Verhees 28-7-1963 Steenoven 12 B 112 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MCAM. Geboers 4-5-1957 Steenoven 12 B 112 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MLJ. Berben 13-12-1962 Steenoven 12 B 115 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
HPM. Kurvers 3-5-1961 Steenoven 12 B 115 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MDLJ. Van den Ven 24-6-1944 Steenoven 12 B 119 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
PP. Bruinsma 28-6-1942 Steenoven 12 B 119 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
PJM. Vervuurt 29-7-1972 Steenoven 12 B 129 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
GHP. Verheijden 26-2-1949 Steenoven 12 B 140 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
GLM. Killars 16-11-1950 Steenoven 12 B 140 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JCM. Jaspers 17-8-1947 Steenoven 12 B 143 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MCG. Waeijen 13-4-1947 Steenoven 12 B 143 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JMH. Gommans 28-10-1962 Steenoven 12 B 145 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
HJW. Snijders 29-12-1961 Steenoven 12 B 145 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
D. Veenman 6-10-1944 Steenoven 12 B 147 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
WC. Van Diepen 7-11-1950 Steenoven 12 B 147 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AMPF. De Vocht 18-3-1949 Steenoven 12 B 148 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
HGM. Strous 12-5-1943 Steenoven 12 B 148 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AG. Lamers 26-5-1942 Steenoven 12 B 149 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
H. de Vries 7-3-1943 Steenoven 12 B 157 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
MAAA. Dekkers 31-3-1938 Steenoven 12 B 162 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
JPH. Guitjens 6-3-1937 Steenoven 12 B 162 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AFM van Oort 24-8-1951 Steenoven 12 B 164 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AJFG.van Roij 17-8-1968 Steenoven 12 B 173 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning
AJG. Klompen 22-2-1969 Steenoven 12 B 173 te Meijel permanente bewoning van recreatiewoning

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan '2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand'.


Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van


15 december 2015


De voorzitter, De griffier,


.......... ..........

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt in Nederland door verschillende partijen: overheden, recreanten en eigenaren van recreatieterreinen al jarenlang als een probleem ervaren. In de gemeente Peel en Maas vindt permanente bewoning plaats op twee recreatieparken: Beringerzand en Stille Wille. Kern van het probleem is dat het permanent als hoofdverblijf oftewel permanent bewonen van recreatiewoningen beleidsmatig niet is toegestaan, maar dat het desondanks in de praktijk veelvuldig voorkomt. Waarom permanente bewoning niet is toegestaan heeft verschillende redenen. In deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

Aangezien de problematiek van het permanent bewonen van recreatiewoningen niet alleen in Peel en Maas maar op diverse plaatsen landelijk speelde (en speelt), heeft het ministerie van VROM bij brief van 14 november 2003 gemeenten verzocht duidelijkheid te verschaffen. Tevens is er een oplossing geboden in de zin van de kruimelgevallenlijst die achtereenvolgens in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO1985), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en thans in het Besluit omgevingsrecht (Bor) is opgenomen. Met toepassing van deze bepaling kan een omgevingsvergunning worden verleend ten behoeve van het permanent wonen onder bepaalde voorwaarden. Hierbij wordt als peildatum 31 oktober 2003 aangehouden als een van de voorwaarden. Deze omgevingsvergunning geldt als persoonsgebonden en objectgebonden.

Naar de mening van de gemeente Peel en Maas wordt met de kruimelgevallenlijst van het Bor geen definitieve oplossing geboden voor de complexe en gedifferentieerde problematiek ten aanzien van permanente bewoning op de recreatieparken.

De gemeente heeft naar aanleiding van bovenstaande onderzocht welke mogelijkheden er zijn om tot een definitieve oplossing van de problematiek en ontstane sociale onrust te komen. Dit is nader uitgewerkt in het 'Uitvoeringsbeleid permanente bewoning op recreatieterreinen' (vastgesteld d.d. 28 april 2015). Dit beleid vormt de basis voor onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Uitspraak Raad Van State

1.2 Uitspraak Raad van State

Het plangebied was opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. De gemeenteraad van Peel en Maas heeft in de openbare vergadering van 5 februari 2013 het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas gewijzigd vastgesteld. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 5 november 2013 dit plan gedeeltelijk opnieuw vastgesteld. Bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn vervolgens 36 beroepen ingediend tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', waaronder tegen de regeling voor het Bungalowpark Stille Wille. Op 24 december 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de 36 ingediende beroepen.

Specifiek voor permanente bewoning op Bungalowpark Stille Wille in Meijel heeft de Raad van State de uitspraak gedaan, dat het bestemmingsplan ten onrechte niet voorziet in een passende regeling voor permanente bewoning van een groot aantal woningen op het bungalowpark. Om de betreffende woningen alsnog van een passende regeling te voorzien heeft de gemeente besloten de recreatieparken waarop permanente bewoning plaatsvindt uit het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas te halen en van een afzonderlijk bestemmingsplan te voorzien, waarin de problematiek op een passende manier behandeld kan worden.

De Raad van State heeft de gemeente de opdracht gegeven om het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas voor 23 december 2015 te repareren voor die onderdelen die zijn vernietigd, waaronder de regeling voor Bungalowpark Stille Wille.

1.3 Plangebied

1.3 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0001.png"

Ligging plangebied op topografische ondergrond (bron: www.opentopo.nl)

Het plangebied betreft de twee recreatieterreinen De Stille Wille en Beringerzand.

Recreatieterrein De Stille Wille ligt ten westen van de kern Meijel in een bosgebied op de grens van Brabant en Limburg, aan de rand van het natuurgebied 'De Grote Peel'.

Ten noordoosten van de kern Beringe ligt aan de overzijde van de Noordervaart en de Noordenbaan (N275) recreatieterrein Beringerzand.

1.4 Overgangsrecht

Naar aanleiding van het beroep inzake het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas, vastgesteld op 5 februari 2013, is geconstateerd dat permanente bewoning in een aantal gevallen voor een tweede keer onder het overgangsrecht is gebracht. Specifiek voor het plandeel Stille Wille is het bestemmingsplan op deze grond vernietigd door de Raad van State.

In het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas is in artikel 58.2 (Overgangsrecht gebruik) de volgende bepaling opgenomen:

  1. a. "Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet"
  2. b. "Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."

De voorheen geldende bestemmingsplannen voor Stille Wille (artikel 3.08 lid 2) en Beringerzand regelen het volgende voor wat betreft het overgangsrecht:

  1. a. "Indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken worden gebruikt in strijd met het in dit plan voorgeschreven gebruik, mag dit strijdig gebruik van gronden en bouwwerken worden voortgezet".
  2. b. "Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en bouwwerken is verboden, indien door die wijziging van het gebruik de afwijking van het pan naar aard en omvang wordt vergroot."

De overgangsregelingen in die plannen bevatten geen clausule op grond waarvan illegaal gebruik is uitgezonderd. Zo'n uitzondering moet nu wel in het overgangsrecht in een bestemmingsplan worden opgenomen, maar dat hoefde voorheen (voor 2008) niet. Als die uitzondering van het illegale gebruik niet is gemaakt, heeft dat tot gevolg, dat illegale situaties niet langer meer illegaal zijn, maar legale situaties worden vanwege het overgangsrecht. Wel houdt het overgangsrecht beperkingen in ten opzichte van een positieve bestemming als woning.

De situaties die hier aan de orde zijn, zijn vanwege het ontbreken van een bepaling voor bestaand illegaal gebruik in de oude bestemmingsplannen voor Stille Wille en Beringerzand dus niet meer illegaal. Als er aangetoond kan worden dat op het tijdstip van het van kracht worden van de voorheen geldende bestemmingsplannen voor Stille Wille en Beringerzand reeds permanent gewoond werd in bepaalde recreatiewoningen, is dat toegestaan door het overgangsrecht van die bestemmingsplannen en kon er op basis daarvan niet handhavend worden opgetreden. Dit overgangsrecht was zaaksgebonden: het gebruik wijkt af van het nieuwe bestemmingsplan maar mag worden voortgezet totdat de nieuwe bestemming kan worden gerealiseerd. Daarbij is niet van belang wie de bewoner is. Het gebruik mocht dus worden voortgezet, ongeacht of dat door de bestaande of nieuwe gebruiker wordt gedaan.

  • Voor Stille Wille is deze bepaling opgenomen in artikel 3.08, lid 2 van het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied 1992, goedgekeurd door GS op 4 mei 1993, in werking getreden en onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 19 juli 1997. Peildatum voor Stille Wille = 19 juli 1997.
  • Voor Beringerzand is deze bepaling opgenomen in artikel 3.08, lid 2 van het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 16 september 1991, goedgekeurd door GS op 28 april 1992 en in werking getreden op 10 oktober 1995. Peildatum voor Beringerzand = 10 oktober 1995.

De peildatums verschillen dan ook per recreatiepark. De permanente bewoning van recreatiewoningen is met het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas voor de tweede keer onder het overgangsrecht gebracht. Derhalve dient in onderhavig bestemmingsplan voor het plangebied Stille Wille de permanente bewoning op het recreatieterrein van een passende regeling te worden voorzien.

1.5 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is een planologisch-juridisch kader vast te leggen voor permanente bewoning op de recreatieterreinen:

  • Recreatieterrein De Stille Wille, Steenoven 12 te Meijel
  • Recreatieterrein Beringerzand, Heide 6 te Beringe

Het bestemmingsplan '2e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand' voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de ontwikkeling, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:

  • beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie;
  • toetsing aan het wettelijk en beleidskader;
  • onderzoek naar de actuele waarden en beperkingen met onder andere een toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied (archeologisch en cultuurhistorische waarden, natuurlijk en landschappelijke aspecten, waterparagraaf, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder, aanwezige leidingen, duurzaamheid, uitvoerbaarheid);
  • beschrijving van de bestemmingen;
  • procedure.

Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan Regels en een verbeelding, opgesteld conform IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de gemeente Peel en Maas stellen ten aanzien van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Wat Is Permanente Bewoning Van Recreatiewoningen?

Om het permanent oftewel permanent wonen op recreatieterreinen tegen te kunnen gaan, moet eerst duidelijk zijn wat hieronder wordt verstaan. Een door de wetgeving geformuleerde definitie bestaat niet. Het is dus aan de gemeenten om dit exact te bepalen. Wel heeft de VROM inspectie in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking 'Permanente bewoning van recreatiewoningen' opgesteld waarin is aangegeven wanneer er sprake is van permanente bewoning van recreatiewoningen. De gehanteerde definitie van permanente bewoning is mede hierop gebaseerd.

"Er is sprake van permanente bewoning als het woongebruik in strijd is met de bestemmingsplanregels. De bedoelde wooneenheid wordt al of niet tijdelijk gebruikt voor wisselende bewoning als hoofdverblijf. Met andere woorden: de recreatiewoning of ander kampeermiddel vormt het reëel hoofdverblijf en is niet een adres waar men tijdelijk of recreatief verblijft. Het gaat overigens niet om de duur van het strijdig gebruik, maar om de strijdigheid van de activiteit met de geldende planregels."

De huidige bestemmingsplannen van de gemeente Peel en Maas geven een duidelijke definitie van het begrip permanente oftewel permanente bewoning. In deze bestemmingsplannen is het gebruik van recreatiewoningen voor permanente/permanente bewoning uitdrukkelijk uitgesloten. In de gebruiksregels van een bestemmingsplan wordt het verbod op permanente bewoning van recreatieverblijven gekoppeld aan het hebben van een hoofdverblijf en niet aan een maximum te stellen aantal dagen of nachten dat iemand achtereen in een recreatieverblijf mag doorbrengen. Voor het vaststellen van iemands hoofdverblijf kan worden volstaan met het verzamelen van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de betreffende recreatiewoning fungeert als centrum van zijn of haar sociale en maatschappelijke activiteiten. Bovendien wordt daarmee aangesloten bij de definitie van het begrip “woonadres” in de Wet Basisregistratie Adressen en Personen.

Het rijksbeleid over permanente bewoning heeft uitsluitend betrekking op recreatiewoningen en niet op andersoortige recreatieverblijven zoals chalets, stacaravans, comfortships, jachten en dergelijke. Dit vanwege het feit dat het beleid aangeeft dat alleen permanent/permanent bewoonde recreatieverblijven die kunnen voldoen aan de bij of krachtens de wettelijk gestelde eisen voor een reguliere woning, in aanmerking (kunnen) komen voor legalisatie en/of gedoogbeschikkingen. Concreet betekent dit dat wonen in chalets, stacaravans, comfortships, jachten en dergelijke altijd uitgesloten is, omdat deze niet aan de vergelijkbare eisen van een reguliere woning kunnen voldoen (bijv. brandwerende constructies etc.).

2.2 Oorzaak Permanente Bewoning Van Recreatiewoningen

Een deel van de mensen kiest ervoor om een recreatiewoning permanent te bewonen vanwege de hoge kwaliteit van de woonomgeving en de locatie van de woning. Immers, recreatiewoningen liggen vaak in een aantrekkelijke groene omgeving. Maar er zijn ook andere redenen.

Een aanzienlijke groep van de mensen, die permanent in een recreatiewoning woont, wordt gevormd door inwoners uit de eigen of omliggende gemeenten. Ook in situaties van bijzondere omstandigheden biedt een recreatiewoning veelal op de korte termijn een uitkomst, bijvoorbeeld bij een echtscheiding of inkomstenverlies.

Landelijk gezien is het aantal vutters en gepensioneerden in de groep permanente bewoners het grootst (38%). Inwoners uit de eigen gemeenten en mensen met (sociale) problemen vormen met respectievelijk 28% en 13% ook een grote groep. Voor de gemeente Peel en Maas zijn er geen specifieke cijfers bekend over de groepssamenstelling van de permanente bewoners op de recreatieterreinen. Wat voor redenen mensen ook hebben om hun recreatiewoning permanent te bewonen, gewild of ongewild, op grond van de geldende regelgeving is dit niet toegestaan.

2.3 Bestaande Situatie

2.3.1 Recreatieterrein De Stille Wille

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0002.png"

Kadastrale en GBKN ondergrond recreatieterrein De Stille Wille

Recreatieterrein De Stille Wille is gelegen op het adres Steenoven 12 te Meijel. Dit terrein is opgebouwd uit ongeveer 171 kadastrale percelen (wegen uitgezonderd). Zes van deze percelen zijn particulier eigendom (middenstrook over de camping). Van de 171 percelen zijn 11 percelen onbebouwd. De bungalows zijn genummerd t/m 185. Van de 185 huisnummers bestaan er 34 niet. Enkele huisnummers komen meerdere keren voor. In totaliteit zijn er momenteel 160 bungalows op recreatieterrein De Stille Wille aanwezig. Van deze 160 bungalows zijn blijkens een door MB-all uitgevoerde quick-scan 22 bungalows in gebruik voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten. Uit de meest recente lijst, overlegd door Bungalowpark Stille Wille BV blijkt dat er met ingang van 18 maart 2015 22 bungalows in gebruik waren voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten

Van deze 160 bungalows mogen 15 bungalows permanent worden bewoond omdat de bewoners van deze bungalows een gedoogbeschikking hebben. Ongeveer 40 woningen mogen permanent worden bewoond omdat de bewoners een persoonsgebonden omgevingsvergunning hebben ontvangen om ter plaatse permanent te mogen wonen. In totaal staan er op 94 bungalows mensen ingeschreven in de BRP. Slechts een klein deel wordt recreatief gebruikt.

2.3.2 Recreatieterrein Beringerzand

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0003.png"

Kadastrale en GBKN ondergrond recreatieterrein Beringerzand

Recreatieterrein Beringerzand is gevestigd op het adres Heide 6 te Beringe. Op het terrein ten zuiden van de weg zijn 27 vakantiehuisjes gelegen. Deze vakantiehuisjes zijn particulier eigendom. De openbare weg is eigendom van recreatiepark Beringerzand. Van de 27 vakantiehuisjes worden er vermoedelijk 15 permanent bewoond. Van deze 15 zijn er 10 die een persoonsgebonden omgevingsvergunning hebben ontvangen.

2.3.3 Overzicht feitelijke situatie

In onderstaande tabel worden voorgaande resultaten nog eens overzichtelijk weergegeven.

De Stille Wille Beringerzand
Aantal huisjes/chalets vermoedelijk permanent bewoond 94 5
Aantal huisjes/chalets vermoedelijk recreatief gebruik onbekend 9
Aantal huisjes/chalets vermoedelijk huisvesting arbeidsmigranten 22 3
Aantal huisjes/chalets verleende persoonsgebonden omgevingsvergunningen 40 10
Totaal 160 27

Opm: Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. Hiervoor is separaat beleid ontwikkeld. Hier dient dan ook aan te worden voldaan.

Concluderend kan gesteld worden dat in de gemeente Peel en Maas sprake is van een omvangrijke problematiek die in strijd is met wet- en regelgeving en die momenteel passief wordt gedoogd. Passief gedogen is in de gemeente Peel en Maas niet gewenst waardoor de vaststelling van dit bestemmingsplan noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0004.png"

2.4 Negatieve Gevolgen Permanente Bewoning

Het permanent bewonen van een recreatiewoning (en de legalisatie daarvan) brengt een groot aantal negatieve effecten met zich mee. Hierna volgen, zonder naar volledigheid te streven, de belangrijkste negatieve effecten.

2.4.1 Ruimtelijk

Een van de meest genoemde argumenten tegen het permanent bewonen van recreatiewoningen, is dat dit leidt tot onttrekking aan de hoeveelheid recreatiewoningen binnen een gemeente. Het gevolg hiervan is dat, bij een gelijkblijvende vraag, behoefte bestaat om elders in het landelijk c.q. buitengebied een nieuw recreatiecomplex te vestigen.

Een bijkomend negatief effect is dat concentraties van permanent bewoonde delen van recreatiecomplexen er toe kunnen leiden dat van oorsprong natuurlijk ogende terreinen worden uitgebreid c.q. aangekleed met allerlei aan- en bijgebouwen, hekken en schuttingen. Immers, mensen die permanent in hun recreatiewoning verblijven hebben meer behoefte aan dit soort bouwwerken dan mensen die de recreatiewoning conform de bestemming gebruiken. Een dergelijke ontwikkeling is in strijd met het landelijk karakter van het gebied waarin een recreatiecomplex doorgaans is gelegen. Een “gewone” woonwijk is zodanig ontwikkeld, dat deze voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld, zoals een goede ontsluiting, een stedenbouwkundig ontwerp en wijkvoorzieningen. Permanente bewoning van recreatiewoningen kan dus de verstedelijking van het buitengebied in de hand werken.

Daarnaast gaat permanente bewoning op recreatieterreinen in tegen het ruimtelijke beleid dat is gericht op bundeling van wonen, werken, voorzieningen en op beperking van de mobiliteit en de aantasting van het buitengebied. Tevens kan permanente bewoning tot een grotere druk op de woonomgeving leiden dan recreatief gebruik. Immers, het is niet reëel om aan te nemen dat een recreatieverblijf een bezettingsgraad van 100% zal hebben.

2.4.2 Economisch

Mensen die recreatief wonen in een bepaald verblijf, hebben een duidelijk te onderscheiden uitgavenpatroon van personen die ergens permanent wonen. Door het permanent bewonen van recreatiewoningen kan het gewenste niveau van toerisme en recreatie verslechteren. In het algemeen besteden mensen die ergens permanent wonen minder dan toeristen /recreanten. Deze negatieve gevolgen zijn met name voelbaar in de horecasector.

2.4.3 Sociaal

Er kunnen spanningen ontstaan tussen permanente bewoners en recreanten, voornamelijk door het verschil in leefpatronen en gewoontes. Het permanent wonen in een recreatiewoning verdraagt zich niet goed met een recreatief gebruik van een naastgelegen recreatieverblijf. Dit kan leiden tot het ontstaan van leefbaarheidsproblemen. Ook kan permanente bewoning leiden tot het wegblijven van recreanten in de toekomst als gevolg van de wetenschap van permanente bewoning, waardoor het recreatieve aspect geweld wordt aangedaan.

2.4.4 Veiligheid

Omdat er andere bouwtechnische eisen gelden voor recreatieverblijven dan voor verblijven welke bedoeld zijn voor bewoning, kunnen er bijvoorbeeld (brand) veiligheidsproblemen ontstaan. Aan de bouw van een recreatieverblijf worden immers minder strenge eisen gesteld dan aan de bouw van woningen. Het betreft dan voornamelijk eisen ten aanzien van het woongenot/gezondheid, zoals isolatie, ventilatie, minimale gebruiksoppervlaktes en daglichttoetreding, maar ook eisen ten aanzien van brand- en constructieve veiligheid. Met andere woorden recreatiewoningen zijn kwalitatief afgestemd op kortdurend verblijf en niet op permanente bewoning. Ook het beheer en de inrichting is afgestemd op een recreatiepark met tijdelijk verblijf. Denk daarbij aan het eigendom, een centrale postbezorging, gezamenlijk ophalen huisvuil, één gezamenlijk adres, gezamenlijke nutsvoorzieningen etc. Ook op grond van dit argument is een recreatiepark niet geschikt voor permanente bewoning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 SVIR en Barro

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Dit besteemmingsplan richt zich echter primair op het vastleggen van de bestaande situatie. Het nationale ruimtelijke beleid is met name verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte SVIR) en de juridische vertaling daarvan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Dit beleid is overwegend van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en daardoor slechts zeer beperkt dan wel niet relevant in de onderhavige situatie.

3.1.2 Brief Minister van VROM

Bij brief van 11 november 2003 heeft de (toenmalige) Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan de Tweede Kamer haar beleid gepresenteerd op het gebied van de permanente bewoning van recreatiewoningen. In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer is op 11 december 2003 gebleken dat dit beleid door de Kamer wordt gedragen. Tevens is deze beleidslijn verwerkt in de Nota Ruimte.

In essentie is het beleid erop gericht een einde te maken aan de permanente bewoning en om daarmee op persoonsniveau duidelijkheid te geven aan de betrokkenen. Zo is het voor elke bewoner duidelijk of er wel of niet gewoond mag worden in het recreatieobject. In haar brief van 29 november 2005 aan de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat gemeenten ook een latere peildatum dan de datum die is opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), mogen kiezen, zolang deze niet in de toekomst ligt. Daarmee wordt voorkomen dat bewoners anticiperen op een toekomstige gedoogsituatie. Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na de door een gemeente gehanteerde peildatum, komen volgens de minister niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking en moeten worden gehandhaafd.

Uitgangspunt van dit beleid is een verruiming, waaraan door gemeenten en provincies uitwerking moet worden gegeven. Het aan gemeenten geboden verruimde beleidskader bestaat er uit dat gemeenten onder voorwaarden permanente bewoning van recreatiewoningen kunnen legaliseren. Is legalisering geen optie, dan dienen gemeenten actief tot handhaving over te gaan. Hierbij biedt de Minister, eveneens onder voorwaarden, de mogelijkheid om voor bestaande gevallen persoonsgebonden beschikkingen te verlenen. Deze beschikking (hetzij in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, hetzij in de vorm van een persoonsgebonden vrijstelling/ontheffing) zijn gebonden aan het object en aan de bewoner en vervallen bij verhuizing of overlijden van de bewoner. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de peildatum van 31 oktober 2003 wettelijk verankerd.

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten met een latere peildatum dan 31 oktober 2003 hier gebruik van kunnen maken, mits dit beleidsmatig is vastgelegd voor 1 juli 2008. De voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel hebben hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor is de peildatum van 31 oktober 2003 voor de gemeente Peel en Maas leidend. In de meest recente brieven van 20 maart 2008 en 3 juli 2008 heeft de Minister opgeroepen om, indien van toepassing, feitelijk uitvoering te geven aan het voor de gemeente geldende beleid voor de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen, dan wel de uitvoering hiervan te versnellen, zodanig dat voor 1 januari 2010 op persoonsniveau duidelijkheid wordt verschaft aan de betrokken recreatiebewoners die al voor 31 oktober 2003 (en sindsdien) permanent in hun recreatiewoning wonen. In geval van handhaving moet aan de bewoners duidelijkheid zijn verleend in de vorm van een beschikking tot last onder dwangsom of last onder bestuursdwang. Bij brief van 8 februari 2012 doet de VNG een dringend beroep op alle gemeenten om zo spoedig mogelijk beleidsregels vast te stellen om permanente bewoning van recreatiewoningen te voorkomen en aan te pakken.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de provinciale basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid, die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. De verantwoordelijkheid ligt zo veel mogelijk bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

Ook de provincie acht het legaliseren van permanente bewoning beleidsmatig ongewenst. Recreatiewoningen moeten in beginsel beschikbaar zijn voor commercieel recreatief gebruik en gemeenten dienen dus bij een daarmee strijdig gebruik handhavend op te treden. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, vastgesteld door PS op 12 december 2014 is het volgende opgenomen ten aanzien van permanente bewoning:

  • In het buitengebied is geen plaats meer voor woningbouw (met uitzondering van noodzakelijke bedrijfswoningen); geen nieuwbouw 'in de wei' (is alleen nog binnen bestaand bebouwd gebied). Dat geldt daarmee ook voor het 'verzilveren' van – soms volumineuze - (voormalig agrarische) gebouwen in het buitengebied door deze om te zetten naar of vervangen door woningen. Gemeenten zouden nog beperkte tijd kunnen bieden voor gebruik van bestaande bouwtitels. Indicatief geldt daarvoor een termijn tot 2018 (of maximaal tot 5 jaar na vaststelling van het POL2014). Gemeenten hanteren hierbij geen ondergrens. Waar een snellere afbouw van plancapaciteit verantwoord mogelijk is, moet deze kans worden benut en geldt een kortere realisatietermijn.
  • In aansluiting hierop wordt het wonen op recreatieterreinen in verschillende vormen verder ingeperkt. Permanent wonen op een recreatieterrein is niet toegestaan. Ook het omzetten van recreatiewoningen op terreinen bestemd voor recreatie, in woningen voor permanente bewoning, is niet toegestaan. Strakkere handhaving moet het ontstaan van steeds weer nieuwe situaties tegengaan. Ook de omzetting van buiten de recreatieterreinen gelegen vakantieverblijven naar regulier wonen is ongewenst.

Wonen op recreatieterreinen of in recreatieverblijven

In het POL2014 wordt gesteld dat de regionale transitieopgaven alleen succesvol uitgevoerd zullen kunnen worden als er naast het terugbrengen van de reguliere woningvoorraad en woningbouwplannen, ook oog is voor impliciete toevoegingen die voortkomen uit het gedogen en legaliseren van onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven en recreatieterreinen.

  1. 1. Het omzetten van voor recreatie bestemde terreinen en verblijven naar een bestemming die wonen mogelijk maakt, wordt in het licht van de transitieopgave in beginsel niet langer toegestaan. Het gebruik van een recreatieverblijf als woonverblijf is wettelijk al niet toegestaan. Daarbij is het van essentieel belang dat strakkere handhaving van oneigenlijk gebruik, het ontstaan van steeds weer nieuwe situaties moet tegengaan.
  2. 2. In die gevallen, waar sprake is van een bewezen jarenlange gedoogsituatie, kunnen de gemeenten gebruik maken van hun bevoegdheid om een persoonsgebonden vergunning af te geven. Bij vertrek van de betreffende bewoner(s), vervalt het recht op bewoning en zal het verblijf, conform de oorspronkelijke bestemming, verder als recreatieverblijf aangemerkt en gebruikt worden (uitsterfconstructie). Naleving van deze uitsterfconstructie zal strak gehandhaafd moeten worden.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen.

Waar de situatie dat vereist zal de Provincie vaker en intensiever gebruik maken van juridisch instrumentarium, in het bijzonder de Omgevingsverordening Limburg 2014, waarin onder andere regels voor wonen op recreatieparken zijn opgenomen.

De provincie heeft in haar Omgevingsverordening 2014 de volgende paragraaf opgenomen:

Paragraaf 2.5 Bewoning van recreatieverblijven

  • Artikel 2.5.1 Verbod wijzigen bestemming
    Het is niet toegestaan de bestemming van recreatieverblijven op een recreatieterrein te wijzigen naar een bestemming die wonen mogelijk maakt.
  • Artikel 2.5.2 Verbod wonen in recreatieverblijven
    1. 1. Een ruimtelijk plan bevat geen bepalingen die het wonen in recreatieverblijven mogelijk maken.
    2. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten voor de duur van maximaal 10 jaar, voor zover deze voldoen aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleidsregel “Beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten 2010”, of de vervanger hiervan.

3.2.3 Conclusie

Permanente bewoning is in strijd met het provinciaal beleid en hier kan niet van worden afgeweken.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas

In het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas komt het volgende naar voren:

  • Toelichting
    In paragraaf 2.3.2. van de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas wordt de POL-aanvulling “Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering” behandeld. Daaruit blijkt de provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling. Nieuwe op zichzelf staande uitleglocaties buiten de rode contour zijn niet mogelijk tenzij het een onderdeel vormt van een totale gebiedsontwikkeling die leidt tot een integrale versterking van het landelijk gebied. De voorkeur bestaat voor inbreiding of direct aansluitend aan de rode contour. De beleidslijnen voor het landelijk gebied volgen uit de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (paragraaf 2.3.7). Kwaliteitsverbetering en het tegengaan van verdere verstening zijn hierbij onder meer thema's. Uit paragraaf 2.3.8 van de toelichting, over de provinciale woonvisie 2011-2015, blijkt dat er op het niveau van dit voorontwerp-bestemmingsplan op grond van het woningbouwbeleid in het buitengebied geen nieuwe woningbouwontwikkeling mogelijk wordt gemaakt met uitzondering van locaties waar nog vigerende bouwtitels aanwezig zijn. Daarop is de provinciale woonvisie niet van toepassing. In paragraaf 2.4.1 wordt de Woonvisie Regio Venlo behandeld die de grondslag vormt voor regionale afstemming en samenwerking. De afspraken die op grond hiervan binnen de regio worden gemaakt, zijn niet vrijblijvend. Voor Peel en Maas is een quick-scan gedaan die echter enkel gevolgen heeft voor de kernen maar niet voor het buitengebied. In paragraaf 2.5 wordt het gemeentelijk beleid behandeld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid voor het buitengebied gebundeld. Het vormt de basis voor het bestemmingsplan buitengebied waarin de juridische uitwerking van de structuurvisie is vastgelegd.
  • De bestemming
    De bestemming van de recreatieparken waarop tevens verblijfsrecreatie is toegelaten, was geregeld in artikel 19 “Recreatie-Verblijfsrecreatie” van het op 5 februari 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. Dit bestemmingsplan is voor wat betreft het plandeel Stille Wille vernietigd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor recreatiewoningen, chalets en vakantieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”. In de specifieke gebruiksregels wordt onder strijdig gebruik verstaan onder meer het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: bewoning van vrijstaande bouwwerken en gebouwen, geen (bedrijfs)woning zijnde. Hieruit volgt dat permanente bewoning van een recreatiewoning, chalets en vakantieappartementen niet is toegestaan.

3.3.2 Integraal toezichts- en handhavingsbeleid

In de gemeente Peel en Maas heeft de gemeenteraad een integrale toezichts- en handhavingsvisie vastgesteld. Hierin worden de beleidskaders voor toezicht en handhaving aangegeven. Deze beleidskaders zijn door het college vertaald in een integrale uitvoeringsnota toezicht en handhaving. Deze beleidsnota moet worden gezien als een nadere uitwerking van het al vastgestelde algemene handhavingsbeleid. In het handhavingsbeleid is expliciet opgenomen dat jaarlijks een handhavingsprogramma moet worden opgesteld. In dit handhavingsprogramma zullen uren worden opgenomen om uitvoering te geven aan deze aanpak permanente bewoning in recreatiewoningen.

3.3.3 Beleidsuitgangspunten permanente bewoning op recreatieterreinen

De raad van de gemeente Peel en Maas heeft op 14 april 2015 de volgende beleidsuitgangspunten vastgesteld voor permanente bewoning op recreatieterreinen:

Beleidsuitgangspunten ten aanzien van gebruiken:

  • Hoofdregel is dat permanente bewoning op recreatieterreinen niet is toegestaan. De recreatieparken waar permanente bewoning aanwezig is blijven dan ook de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' behouden.
  • Een uitzondering op de hoofdregel dat permanente bewoning niet is toegestaan is wanneer:
    1. 1. er een persoonsgebonden omgevingsvergunning is/wordt verleend voor de permanente bewoning. Binnen de huidige wetgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden omgevingsvergunning aan te vragen. In het besluit omgevingsrecht (Bor) staan enkele eisen genoemd waaraan minimaal moet zijn voldaan:
      1. a. het moet gaan om een verblijf dat voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning worden gesteld;
      2. b. de bewoning mag niet in strijd zijn met de milieuwetgeving;
      3. c. de bewoner dient de woning op 31 oktober 2003 en sindsdien onafgebroken te bewonen;
      4. d. de bewoner dient op 31 oktober 2003 meerderjarig te zijn.

Op grond van artikel 5.18 van het Bor geldt een persoonsgebonden omgevingsvergunning slechts voor degene aan wie zij is verleend. Daarnaast geldt de omgevingsvergunning slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend en de betreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. Staakt de vergunninghouder de bewoning van de recreatiewoning, dan zal de recreatiebestemming weer actief worden gehandhaafd. Deze locaties worden in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan en krijgen een aanduiding.

    1. 1. diegenen kunnen aantonen dat zij onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan vallen. Dit kan worden aangetoond door het overleggen van gegevens waaruit blijkt dat er op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan permanent gewoond werd door de huidige bewoner of zijn/haar voorganger.
      1. a. Stille Wille: tijdstip inwerkingtreding bestemmingsplan buitengebied Meijel: 19 juli 1997.
      2. b. Beringerzand: tijdstip inwerkingtreding bestemmingsplan buitengebied Helden: 10 oktober 1995.

Voor deze huizen wordt een uitsterfconstructie opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Dit houdt in dat daar waar een aanduiding is opgenomen, in afwijking van de bestemming recreatie, wonen is toegestaan, met dien verstande dat wanneer het gebruik voor bewoning onafgebroken langer dan één jaar is beëindigd, wonen niet langer is toegestaan. Dit laatste moet door de gemeente worden geconstateerd. Het betreft dan ook een object gebonden recht.

Criteria om aan te tonen of de permanente bewoning valt onder het overgangsrecht:

Men moet 'voldoende aannemelijk' maken dat zij, of hun voorgangers, er reeds vóór de peildatum woonden en er sindsdien ook onafgebroken bleven wonen. Dit kan aan de hand van de volgende gegevens:

  1. 1. Inschrijving BRP waaruit blijkt dat er permanent gewoond wordt op de peildatum en daarna is genoeg bewijsmateriaal.

dan wel

  1. 2. Minimaal 3 documenten overleggen van de hieronder genoemde bewijsmiddelen:
    1. a. informatie over opgegeven woonadres bij bedrijfsverenigingen;
    2. b. informatie over renteaftrek woning via voorlopige/definitieve aanslag belastingdienst;
    3. c. informatie opgegeven woonadres zorgverzekering;
    4. d. informatie opgegeven woonadres energie- en waterleidingbedrijven;
    5. e. informatie opgegeven woonadres telecombedrijven/telefoongids;
    6. f. lidmaatschap lokale verenigingen/bibliotheek;
    7. g. verhuisberichten TNT Post;
    8. h. nachtregister van ondernemer die mogelijkheid tot nachtverblijf aanbiedt;
    9. i. inschrijving Kamer van Koophandel;
    10. j. informatie over opgegeven woonadres bij Kadaster;
    11. k. informatie over opgegeven woonadres bij kentekenregistratie van de RDW.
  • Het college van burgemeester en wethouders beziet in haar uitvoeringsbeleid of er een mogelijkheid bestaat om tijdelijke omgevingsvergunningen te verlenen voor maximaal 10 jaar.

Beleiduitgangspunten ten aanzien van bouwen:

  1. 1. Om de kans op permanente bewoning te verkleinen blijft de maximale oppervlakte van 100 m2 per recreatiewoning gelden, conform hetgeen is opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied.
  2. 2. Recreatiewoningen/bungalows die gebouwd zijn op basis van een vergunning voor een omvang van meer dan 100 m2 blijven dat recht behouden zonder de mogelijkheid tot verdere uitbreiding.
  3. 3. Daar waar meer dan 100 m2 bebouwing aanwezig is zal handhavend worden opgetreden.

3.3.4 Uitvoeringsbeleid permanente bewoning op recreatieterreinen

Op 28 april 2015 heeft de raad het 'Uitvoeringsbeleid permanente bewoning op recreatieterreinen' vastgesteld. De doelstelling die centraal staat in dit uitvoeringsbeleid is:

“Bestaande en nieuwe gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen en andere recreatieve objecten waaronder chalets en woonunits, welke uit het oogpunt van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en/of bouwtechnische voorschriften ongewenst zijn, doelmatig te bestrijden en op voorhand te voorkomen.”

Deze notitie dient als handleiding bij de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen binnen de gemeente Peel en Maas en geldt voor alle recreatieterreinen en solitair gelegen recreatieobjecten. Ieder recreatieterrein kent zijn eigen problematiek. Er zal dan ook, binnen de bestaande beleidskaders, maatwerk worden toegepast.

Tevens geeft deze notitie duidelijkheid aan de bewoners van de recreatieverblijven over de vraag wat onder permanente bewoning moet worden verstaan en op welke wijze de gemeente omgaat met permanente bewoning in recreatieverblijven. Bij het opstellen van deze notitie is gestreefd naar een uitvoerbaar beleid dat recht doet aan de doelstelling van het behouden van de functie van recreatiewoningen en dat in lijn is met de door de minister voor dit doel vastgestelde maatregelen. Tevens is bij het opstellen van het beleid zoveel als mogelijk naar regionale afstemming gezocht.

Dit beleid vormt de basis voor onderhavig bestemmingsplan en is integraal opgenomen in deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Oplossingsrichtingen Problematiek Permanente Bewoning

4.1.1 Algemeen

Zoals eerder aangegeven heeft de Minister in de beleidskaders aangegeven wat van rijkswege in acht moet worden genomen bij de aanpak van de problematiek bij het permanent bewonen van recreatiewoningen. Samengevat onderscheidt de minister drie oplossingsrichtingen voor de problematiek van permanente bewoning:

  1. 1. Verlenen persoonsgebonden omgevingsvergunningen;
  2. 2. Legalisatie;
  3. 3. Handhaving.

Voor de Gemeente Peel en Maas in het bijzonder geldt dat het overgangsrecht van de vorige bestemmingen het gebruik als permanente bewoning niet uitsloot. Dit heeft tot gevolg dat een aantal woningen permanent mogen worden bewoond op basis van het overgangsrecht. Er zijn dan ook nog twee oplossingsrichtingen mogelijk:

  1. 1. het opnemen van persoonsgebonden overgangsrecht, dan wel
  2. 2. een uitsterfconstructie.

In zijn algemeenheid moet een nieuw bestemmingsplan op grond van het rechtszekerheidsbeginsel bestaande legale rechten en belangen zoveel mogelijk eerbiedigen. Dat betekent dat bestaande situaties in beginsel een positieve bestemming moeten krijgen. Dat ligt anders als er nieuwe inzichten zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat de bestaande situaties niet langer meer een kwestie van goede ruimtelijke ordening inhouden. Het belang van een nieuwe bestemming weegt dan zwaarder dan de gevestigde rechten en belangen. De gemeente mag in een dergelijk geval een andere bestemming leggen en de bestaande situatie 'wegbestemmen'. Dat mag echter niet zo maar: wordt een nieuwe bestemming gelegd, dan moet op dat moment al duidelijk zijn dat de bestaande situatie binnen de planperiode van 10 jaar zal verdwijnen. De gemeenteraad moet dat kunnen motiveren, bijvoorbeeld door aan te geven, dat de gemeente tot aankoop of onteigening overgaat en dat hiervoor middelen beschikbaar zijn. De bestaande situatie valt dan onder het overgangsrecht van dat nieuwe bestemmingsplan. Dit geeft regels voor de periode dat de nieuwe bestemming nog niet is gerealiseerd en de bestaande situatie nog tijdelijk bestaat. Als een gebruiker weet dat zijn locatie onder het overgangsrecht valt, weet hij dus ook dat hij er rekening mee moet houden dat er op enig moment, binnen de planperiode een einde aan die situatie zal komen. Eigenlijk zouden dus op het moment dat een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld en de 10 jaren termijn is verstreken, geen situaties meer moeten bestaan die onder het overgangsrecht vallen. De werkelijkheid is echter vaak anders. Het is echter niet de bedoeling van de wet om situaties in opvolgende plannen steeds opnieuw onder het overgangsrecht te brengen. Dat heeft namelijk veel minder bouw- en gebruiksmogelijkheden dan een positieve bestemming heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0005.png"

Deze oplossingsrichtingen worden hierna verkend.

4.1.2 Verlenen persoonsgebonden omgevingsvergunningen

Binnen de huidige wetgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden omgevingsvergunning aan te vragen. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) staan enkele eisen genoemd waaraan minimaal moet zijn voldaan:

  1. 1. het moet gaan om een verblijf dat voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning worden gesteld;
  2. 2. de bewoning mag niet in strijd zijn met de milieuwetgeving;
  3. 3. de bewoner dient de woning op 31 oktober 2003 en sindsdien onafgebroken te bewonen;
  4. 4. de bewoner dient op 31 oktober 2003 meerderjarig te zijn.

Op grond van artikel 5.18 van het Bor geldt een persoonsgebonden omgevingsvergunning slechts voor degene aan wie zij is verleend. Daarnaast geldt de omgevingsvergunning slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend en de betreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. Staakt de vergunninghouder de bewoning van de recreatiewoning, dan zal de recreatiebestemming weer actief worden gehandhaafd. Het verlenen van een persoonsgebonden omgevingsvergunning is een discretionaire bevoegdheid van de gemeente. Mensen die in de gemeente Peel en Maas voldoen aan de voorwaarden uit de Bor, komen in aanmerking voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor mensen die deze op dit moment nog niet hebben aangevraagd maar wel kunnen aantonen dat ze aan de voorwaarden voldoen.

4.1.3 Legalisatie

Het bestemmingsplan voor Beringerzand is vervangen door het bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas dat op 5 februari 2013 is vastgesteld. Voor het plandeel Stille Wille is het bestemmingsplan vernietigd, wat inhoudt dat voor Stille Wille het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Meijel 1992 weer geldt. In het bestemmingsplan Buitengebied is het overgangsrecht opgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. In zijn algemeenheid moet een nieuw bestemmingsplan op grond van het rechtszekerheidsbeginsel bestaande legale rechten en belangen zoveel mogelijk eerbiedigen. Dat betekent dat bestaande situaties in beginsel een positieve bestemming moeten krijgen. Dat ligt anders als er nieuwe inzichten zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat de bestaande situaties niet langer meer een kwestie van goede ruimtelijke ordening inhouden. Het belang van een nieuwe bestemming weegt dan zwaarder dan de gevestigde rechten en belangen. De gemeente mag in een dergelijk geval een andere bestemming leggen en de bestaande situatie 'wegbestemmen'. Dat mag echter niet zomaar: wordt een nieuwe bestemming gelegd, dan moet op dat moment al duidelijk zijn dat de bestaande situatie binnen de planperiode van 10 jaar zal verdwijnen. De gemeenteraad moet dat kunnen motiveren, bijvoorbeeld door aan te geven, dat de gemeente tot aankoop of onteigening overgaat en dat hiervoor middelen beschikbaar zijn. De bestaande situatie valt dan onder het overgangsrecht van dat nieuwe bestemmingsplan. Dit geeft regels voor de periode dat de nieuwe bestemming nog niet is gerealiseerd en de bestaande situatie nog tijdelijk bestaat.

Als een gebruiker weet dat zijn locatie onder het overgangsrecht valt, weet hij dus ook dat hij er rekening mee moet houden dat er op enig moment, binnen de planperiode een einde aan die situatie zal komen. Eigenlijk zouden dus op het moment dat een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld en de 10 jaren termijn is verstreken, geen situaties meer moeten bestaan die onder het overgangsrecht vallen. De werkelijkheid is echter vaak anders. Het is echter niet de bedoeling van de wet om situaties in opvolgende plannen steeds opnieuw onder het overgangsrecht te brengen. Dat heeft namelijk veel minder bouw- en gebruiksmogelijkheden dan een positieve bestemming heeft. Bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan moet dus voor die situaties in principe worden gekeken of legalisatie mogelijk is (ABRS 10 november 2004, LJN AR5459 en ABRS 16 mei 2012, LJN BW5907, TBR 2012/108). Uit vaste jurisprudentie volgt dat in principe moet worden gekozen voor een positieve bestemming, Zie ABRS 24 september 2014, CLI:NL:RVS:2014:3487: 'De rechtszekerheid vereist in het algemeen dat bestaand legaal gebruik overeenkomstig de bestaande situatie wordt opgenomen in een bestemmingsregeling. Dit is anders wanneer het strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening.

Legalisatie van permanente bewoning op de recreatieterreinen van de gemeente Peel en Maas is in strijd met een goede ruimtelijke ordening, vanwege strijd met gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid:

  1. 1. In de Structuurvisie Buitengebied van de gemeente Peel en Maas, vastgesteld op 21 december 2012, wordt ingestoken op het versterken van een toeristisch-recreatief karakter van de gemeente. Een bestemmingswijziging van “recreatie” naar “wonen” past niet binnen deze visie. De recreatiewoningen in de recreatieparken maken onderdeel uit van de toeristische infrastructuur. De gemeente Peel en Maas wenst dergelijke recreatieve voorzieningen voorhanden te hebben. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' voor (een deel van) de recreatiewoningen in de recreatieparken draagt niet bij aan een (bewegende) toeristische economie.
  2. 2. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' onttrekt recreatiewoningen aan de bestemming. Om te kunnen voldoen aan de maatschappelijke behoefte om te recreëren is er een extra reservering nodig voor recreatieterreinen.
  3. 3. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' zorgt voor een toename van de gemeentelijke woningvoorraad. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' gaat dan ook ten koste van plancapaciteit voor een gemeente. Immers het aantal woningen dat wordt toegevoegd aan de woningvoorraad moet in mindering worden gebracht op de nog te realiseren woningen. Daarbij moet worden bedacht dat over deze nog te realiseren woningen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot kwantiteit, kwaliteit en financiële gevolgen met marktpartijen die de gemeente vervolgens niet meer in zijn geheel kan nakomen.
  4. 4. Recreatief gebruik (wanneer het overige gedeelte een recreatiebestemming behoudt en in het geval van Stille Wille, het nabijgelegen recreatieterrein Simonshoek) en permanente bewoning van recreatiewoningen verdragen elkaar niet wat sfeer en functie betreft.
  5. 5. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' op recreatieterreinen of elders in het buitengebied gaat in tegen het ruimtelijk beleid, vastgelegd in de structuurvisie buitengebied en kernen en bedrijventerreinen dat is gericht op bundeling van wonen, werken en voorzieningen en beperking van de aantasting van het buitengebied. Wonen hoort in principe thuis in de kernen om leefbaarheid van kernen te behouden.
  6. 6. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' zorgt voor rechtsongelijkheid: personen die een recreatiewoning hebben aangeschaft voor een daadwerkelijke recreatieve functie worden geschaad in hun belangen.
  7. 7. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' zorgt voor een verstening binnen de recreatiegebieden. Binnen bestemmingen in een bestemmingsplan die woonwijken planologisch reguleren, zijn namelijk ruimere bouw- en uitbreidingsmogelijkheden opgenomen dan binnen een recreatieve bestemming.
  8. 8. Opnemen van een woonbestemming creëert nieuwe geur- en geluidsgevoelige functies in het buitengebied waardoor bestaande (agrarische) bedrijven belemmerd worden.
  9. 9. Een bestemmingswijziging van 'Recreatie' naar 'Wonen' is in strijd met het provinciaal beleid, vastgelegd in het POL 2014 (paragraaf 6.2) en de provinciale omgevingsverordening 2014 (artikel 2.5.1). In deze documenten is opgenomen dat de regionale transitieopgaven alleen succesvol uitgevoerd kan worden als er naast het terugbrengen van de reguliere woningvoorraad en woningbouwplannen, ook oog is voor impliciete toevoegingen die voortkomen uit het gedogen en legaliseren van permanente bewoning van recreatieverblijven en recreatieterreinen. Het omzetten van voor recreatie bestemde terreinen en verblijven naar een bestemming die wonen mogelijk maakt, wordt in het licht van de transitieopgave in beginsel niet langer toegestaan. Het gebruik van een recreatieverblijf als woonverblijf is wettelijk al niet toegestaan. Daarbij is het van essentieel belang dat strakkere handhaving van oneigenlijk gebruik, het ontstaan van steeds weer nieuwe situaties moet tegengaan. In die gevallen, waar sprake is van een bewezen jarenlange gedoogsituatie, kunnen de gemeenten gebruik maken van hun bevoegdheid om een persoonsgebonden vergunning af te geven. Bij vertrek van de betreffende bewoner(s), vervalt het recht op bewoning en zal het verblijf, conform de oorspronkelijke bestemming, verder als recreatieverblijf aangemerkt en gebruikt worden (uitsterfconstructie). Naleving van deze uitsterfconstructie zal strak gehandhaafd moeten worden.

4.1.4 Persoonsgebonden overgangsrecht / uitsterfconstructie

Legalisatie is in de meeste gevallen niet mogelijk. Derhalve is naar een tweede mogelijke oplossingsrichting gekeken. In het verleden zijn ook andere constructies door de jurisprudentie akkoord bevonden (uitsterfconstructie of persoonsgebonden overgangsrecht). In de onderhavige gevallen is het gebruik als permanente bewoning nu voor de tweede keer onder het overgangsrecht gebracht: eerst onder het overgangsrecht van de bestemmingsplannen buitengebied waarin de locaties Stille Wille en Beringerzand waren opgenomen (anders lijkt het net alsof deze locaties een apart bestemmingsplan hadden) en nu onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. De beleidsmatige insteek van de gemeente is dat het een recreatieve bestemming behoudt. Wanneer iets tweemaal onder het overgangsrecht wordt gebracht zijn er een aantal opties mogelijk Wanneer iets tweemaal onder het overgangsrecht wordt gebracht dienen op basis van jurisprudentie (o.a. Ab 27 oktober 2004, AB 2005, 4 waar eenzelfde casus als o.a. Stille Wille aan de orde was) de volgende stappen te worden onderzocht:

  1. 1. Is legalisatie mogelijk?
  2. 2. Kan het gebruik onder het algemene overgangsrecht worden gebracht?
  3. 3. Kan het gebruik onder een uitsterfconstructie worden gebracht?
  4. 4. Kan het gebruik onder het persoonsgebonden overgangsrecht worden gebracht?

Optie 1 is reeds onderzocht in paragraaf 4.1.3. Hierna worden de 3 overige opties uitgewerkt.

  • A. Kan het gebruik onder het algemene overgangsrecht worden gebracht?

Wanneer blijkt dat legalisatie niet mogelijk is kan het college aan de raad voorstellen om het bestaande gebruik onder het algemene overgangsrecht te brengen. Daarvoor is echter vereist dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het gebruik is in het bestemmingsplan buitengebied onder het algemene overgangsrecht gebracht, terwijl niet te verwachten is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Dit is dan ook in strijd met de wet. Wanneer deze verwachting er niet is, bestaan een tweetal andere mogelijkheden, welke onder punt 3 en 4 beschreven zijn.

  • B. Kan het gebruik onder een uitsterfconstructie worden gebracht?

Wanneer niet verwacht wordt dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd, zoals in onderhavig geval, kan het college aan de raad voorstellen om het bestaande gebruik onder een uitsterfregeling te brengen. Dit blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 30 oktober 2013, zaaknr. 201211936/1/R1 en 31 augustus 2012, zaaknr. 201102364/1/R. In dat geval wordt een regeling opgenomen dat het bestaande gebruik, dat in strijd is met het bestemmingsplan, uitsluitend wordt toegelaten gedurende de periode dat dit nog plaatsvindt. Op het moment waarop het gebruik langer dan één jaar wordt beëindigd mag dit niet meer worden hervat en zijn uitsluitend nog de andere binnen de bestemming passende gebruiksvormen toegelaten (in dit geval dus Recreatie). Deze optie wordt bijvoorbeeld toegepast wanneer het gebruik niet binnen de planperiode kan worden beëindigd, maar op een later tijdstip. De woning wordt in dit geval bestemd als recreatiewoning met de daarbij behorende bouwregels en in afwijking van het gebruiksverbod van artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo mag er 'gewoon' (of regulier) worden gewoond, zolang het gebruik wordt voortgezet. Er mag niet gebouwd worden voor 'gewoon wonen'. Ook kan het pand niet verkocht worden als een 'gewone' woning, maar als een 'recreatiewoning'. Het opnemen van een uitsterfconstructie biedt rechtszekerheid voor zowel de bewoner als de gemeente. Het is echter geen bescherming met een positieve bestemming, maar ook geen overgangsrecht, het is een tussenvorm. Het gaat minder ver dan het gewone algemene overgangsrecht, omdat daarvoor een termijn van 1 jaar na het staken van het gebruik geldt, waardoor hervatting mogelijk is. Dat geldt bij de uitsterfregeling niet, want dit is geen overgangsrecht. In onderhavig geval is deze optie de enige mogelijke optie. Het gebruik blijft echter voortbestaan en bewoners kunnen hun recreatiewoning doorverkopen aan een derde die er, op basis van de uitsterfconstructie, ook permanent in mag wonen. Dit is niet uit te sluiten wanneer gekozen wordt voor een uitsterfconstructie. Het biedt echter wel rechtszekerheid voor zowel de bewoners als de gemeente.

  • C. Kan het gebruik onder het persoonsgebonden overgangsrecht worden gebracht?

Wanneer niet verwacht wordt dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd, zoals in onderhavig geval, kan het college aan de raad voorstellen om het gebruik van de recreatiewoning als permanente bewoning onder een uitsluitend aan de persoon gebonden overgangsrecht te brengen. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt daarnaast de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen Er moet dan sprake zijn van 'een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen”. Het artikel is geschreven voor situaties die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in strijd waren met het voordien geldende bestemmingsplan. De Afdeling leek in haar uitspraak van 18 november 2011 (zaaknr. 200908600/6/R4) dit artikel te hebben opgerekt. De Afdeling heeft dit echter teruggedraaid in haar uitspraak van 30 oktober 2013, zaaknr. 201211936/1/R1. Een situatie die onder het voorgaande plan onder het overgangsrecht valt, mag niet zomaar onder persoonsgebonden overgangsrecht gebracht worden (ABRS 7 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3390, JM 2014/143; ABRS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2318). Voordat gekozen kan worden voor persoonsgebonden overgangsrecht, moet de gemeenteraad in die gevallen eerst overwegen of een uitsterfregeling mogelijk is. Pas als die overweging negatief uitvalt, komt persoonsgebonden overgangsrecht in beeld. (ABRS 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5285; ABRS 7 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3390, JM 2014/143; ABRS 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3065; ABRS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1689; ABRS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014: 3397). In onderhavig geval is het opnemen van een uitsterfconstructie mogelijk, mits de provincie hiermee instemt. Daar waar persoonsgebonden vergunningen of beschikkingen zijn verleend moet dit wel in het bestemmingsplan worden opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht.

4.1.5 Handhaven

Het gemeentelijke beleid is in eerste instantie vastgelegd in de geldende bestemmingsplannen voor de recreatieterreinen. Uitgangspunt van deze bestemmingsplannen is dat permanente oftewel permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan. De gemeente Peel en Maas alsook de voormalige gemeente Helden, Kessel, Maasbree en Meijel hebben nooit expliciet toestemming gegeven voor dergelijke vormen van illegale bewoning, met uitzondering van de situaties waarin permanente bewoning onder het overgangsrecht is gebracht.

De keuze om handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen sluit volledig aan bij de uitgangspunten van het rijks- en provinciaal beleid. Het tegengaan van permanent gebruik van recreatiewoningen is van groot belang en er wordt waarde gehecht aan adequate handhaving hiervan. Bovendien is het onwenselijk om mogelijkheden tot verblijfsrecreatie binnen de gemeentegrenzen te beperken door het wijzigen van de bestemming in wonen.

De volgende redenen liggen specifiek ten grondslag aan het niet toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen:

  1. 1. De strijdigheid van permanente bewoning van recreatiewoningen met de uitgangspunten van het bestemmingsplan en de borging hiervan in de bestemmingsplanvoorschriften.
  2. 2. In de structuurvisie van de gemeente Peel en Maas wordt ingestoken op het versterken van een toeristisch-recreatief karakter van de gemeente. Een bestemmingswijziging van “recreatie” naar “wonen” past niet binnen deze visie.
  3. 3. De beginselplicht tot handhaving.

Permanente bewoning van recreatiewoningen is in strijd met de op democratische wijze door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen. Het ruimtelijk beleid is gericht op bundeling van wonen, werken en voorzieningen in de kernen en op beperking van de aantasting van het buitengebied. Omdat recreatiegebieden veelal gelegen zijn bij of in (kwetsbare) natuurgebieden, zal het toestaan van permanente bewoning een negatieve invloed hebben op het waardevolle landschap.

De gemeente heeft als taak bestemmingsplannen (en de bouwregelgeving) te handhaven. Het enerzijds vaststellen van een regeling en anderzijds deze regeling niet handhaven, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gemeente als handhavingsinstantie en leidt tot rechtsongelijkheid ten opzichte van burgers die andersoortige overtredingen plegen en waar wel handhavend tegen wordt opgetreden. Het toestaan van permanente bewoning zou bovendien in strijd zijn met de bestaande jurisprudentie op het gebied van handhaving, waarin is bepaald dat handhaving een beginselverplichting is, waarvan alleen in bijzondere omstandigheden van mag worden afgezien. Omdat dergelijke bijzondere omstandigheden niet aan de orde zijn, zal door de gemeente actief handhavend moeten worden opgetreden tegen deze overtreding. Dat permanente bewoning van recreatiewoningen in onze gemeente plaatsvindt, vindt niet zijn grondslag in een onduidelijk standpunt van het rijk, provincie en gemeente of in onwetendheid van de burger, maar in factoren als burgers die bewust (tegen beter weten in) een recreatiewoning gaan bewonen, vindingrijkheid van de burger om de regels te omzeilen en in een redelijk gebrekkig handhavingsinstrumentarium, dat het adequaat optreden bemoeilijkt. Daar waar geen sprake is van een reeds verleende persoonsgebonden omgevingsvergunning of een uitsterfconstructie zal dan ook handhavend worden opgetreden.

4.2 Doorvertaling In Het Bestemmingsplan

4.2.1 Uitsterfconstructie

De enige optie in onderhavige situatie is om een uitsterfconstructie in onderhavig bestemmingsplan op te nemen voor situaties waarin aangetoond kan worden dat de permanente bewoning onder het overgangsrecht valt. De bestaande gebruikers hebben de zekerheid dat de huidige situatie kan worden voortgezet. Het biedt de gemeente de zekerheid dat de woningen ooit weer de oorspronkelijk bedoelde functie van recreatiewoning zullen krijgen, namelijk op het moment dat het gebruik langer dan een jaar wordt gestaakt, ook al kan dit een lange tijd duren. Op die manier is een regeling getroffen die ook recht doet aan het feit, dat de voorgaande bestemmingsplannen slechts in een beperkte regeling (te weten het overgangsrecht) voorzagen met de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden en niet de volledige regeling (positieve bestemming als woning) en dat het gemeentelijk beleid erop is gericht om de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' te behouden. In deze optie dienen mensen wel aan te tonen dat de recreatiewoning reeds permanent bewoond werd op het moment dat de voorgaande bestemmingsplannen in werking traden (peildatum). Dat kan door de huidige bewoner zijn of door een vorige bewoner. Het gaat namelijk om het gebruik.

Van de volgende locaties is aangetoond dat hiervoor een uitsterfconstructie kan worden opgenomen in het bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0006.png"

uitsnede verbeelding uitsterfconstructie recreatieterrein Beringerzand

Voor recreatieterrein Beringerzand zijn dit: B3, B4, B15, B20, B22, B24 en B25.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0007.png"

uitsnede verbeelding uitsterfconstructie recreatieterrein De Stille Wille

Voor recreatieterrein De Stille Wille zijn dit: B1, B5, B8, B9, B15, B17, B19, B33, B34, B64, B69, B71, B77, B78, B93, B99, B111, B117, B127, B131, B134, B136, B138 en B142.

Voor bovenstaande locaties is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen' opgenomen op de verbeelding en in de regels.

4.2.2 Persoonsgebonden overgangsrecht

Daar waar persoonsgebonden omgevingsvergunningen zijn verleend, is dit in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Van de volgende locaties is een persoonsgebonden omgevingsvergunning verleend:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0008.png"

uitsnede verbeelding persoonsgebonden overgangsrecht recreatieterrein Beringerzand

Voor recreatieterrein Beringerzand zijn dit: B6, B8, B12 en B17.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0122-VG01_0009.png"

uitsnede verbeelding persoonsgebonden overgangsrecht recreatieterrein De Stille Wille

Voor recreatieterrein De Stille Wille zijn dit: B10, B23, B27, B31, B49, B51, B52, B59, B63, B65, B66, B74, B89, B90, B112, B115, B119, B129, B140, B143, B145, B147, B148, B149, B157, B162, B164 en B173.

Voor bovenstaande locaties is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht' opgenomen op de verbeelding en in de regels.

4.2.3 Overige situaties

Daar waar geen sprake is van verleende persoonsgebonden omgevingsvergunningen dan wel een uitsterfconstructie die is opgenomen in het bestemmingsplan zal handhavend worden opgetreden. Hoofdregel is immers dat permanente bewoning niet is toegestaan op recreatieterreinen.

4.3 Tijdelijke Omgevingsvergunning

Op basis van artikel 2.1 lid 1 onder c en 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan het college een tijdelijke vergunning te verlenen voor gebruik dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Voorwaarde hiervoor is dat het gebruik achteraf ongedaan kan worden gemaakt. De provincie heeft per brief van 12 maart 2015 aangegeven dat de optie om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen sterk ontraden wordt aangezien hiermee geen recht wordt gedaan aan de regionale transitieopgave. Deze opgave kan volgens de provincie alleen succesvol worden uitgevoerd wanneer naast het terugbrengen van de reguliere woningvoorraad en woningbouwplannen ook oog is voor impliciete toevoegingen die voortkomen uit het gedogen en legaliseren van onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven en recreatieterreinen.

Uit de huishoudingsontwikkeling blijkt dat voor wat betreft de kern Meijel het aantal benodigde woningen pas gaat dalen in 2030. Dit betekent dat het toestaan van omgevingsvergunning voor maximaal 10 jaar geen frictie oplevert met de door de provincie aangehaalde regionale transitieopgave. Ook de huishoudensontwikkeling voor de kern Panningen voor Beringerzand groeien nog tot 2030. Pas na 2030 zal het aantal huishoudens en als gevolg daarvan de benodigde woningen afnemen voor de diverse kernen in Peel en Maas.

Door het verlenen van tijdelijke omgevingsvergunningen wordt eenieder voldoende gelegenheid geboden om vervangende woonruimte te zoeken. De tijd om vervangende woonruimte te zoeken dient voldoende proportioneel te zijn. Daarom wordt er in dit uitvoeringsbeleid een staffeling opgenomen. Bewoners die er lang wonen krijgen ruimere tijd om vervangende woonruimte te zoeken. Bewoners die er kort wonen krijgen een kortere tijd om vervangende woonruimte te zoeken. Op deze manier is ook de handhaving beter te faseren.

Het college kan een tijdelijke omgevingsvergunning verlenen in de volgende situaties:

  1. 1. Bewoners die kunnen aantonen dat zij op 1 januari 2005 en sindsdien onafgebroken permanent hebben gewoond in de recreatiewoning kunnen een omgevingsvergunning aanvragen voor maximaal 10 jaar.
  2. 2. Bewoners die kunnen aantonen dat zij op 1 januari 2010 en sindsdien onafgebroken permanent hebben gewoond in de recreatiewoning kunnen een omgevingsvergunning aanvragen voor maximaal 5 jaar.
  3. 3. Bewoners die kunnen aantonen dat zij op 1 januari 2015 en sindsdien onafgebroken permanent hebben gewoond in de recreatiewoning kunnen een omgevingsvergunning aanvragen voor maximaal 2 jaar.

Bewoners dienen deze omgevingsvergunning zelf aan te vragen en zijn hiervoor leges verschuldigd op basis van de dan geldende legesverordening. Nadat de termijn uit de vergunning is afgelopen (10,5 of 2 jaar) is permanente bewoning niet meer toegestaan en zal het gebruik in overeenstemming moeten worden gebracht met de geldende bestemming: recreatie.

Criteria om aan te tonen of de permanente bewoning valt onder het overgangsrecht

Men moet 'voldoende aannemelijk' maken dat zij er reeds vóór de bovengenoemde data woonden en er sindsdien ook onafgebroken bleven wonen. Dit kan aan de hand van de volgende gegevens:

  1. 1. Inschrijving BRP waaruit blijkt dat er permanent gewoond wordt op de peildatum en daarna is genoeg bewijsmateriaal.

dan wel

  1. 2. Minimaal 3 documenten overleggen van de hieronder genoemde bewijsmiddelen:

- informatie over opgegeven woonadres bij bedrijfsverenigingen;

- informatie over renteaftrek woning via voorlopige/definitieve aanslag belastingdienst;

- informatie opgegeven woonadres zorgverzekering

- informatie opgegeven woonadres energie- en waterleidingbedrijven;

- informatie opgegeven woonadres telecombedrijven/telefoongids;

- lidmaatschap lokale verenigingen/bibliotheek;

- verhuisberichten TNT Post;

- nachtregister van ondernemer die mogelijkheid tot nachtverblijf aanbiedt;

- inschrijving Kamer van Koophandel;

- informatie over opgegeven woonadres bij Kadaster;

- informatie over opgegeven woonadres bij kentekenregistratie van de RDW.

Tijdelijke omgevingsvergunningen dienen afzonderlijk aangevraagd te worden en worden niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Resultaten Onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

5.2.2 Geluid

5.2.3 Luchtkwaliteit

Bij de toets van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit, zijn de volgende twee zaken van belang:

  1. a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;
  2. b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

5.2.4 Externe veiligheid

5.2.5 Milieuzonering

5.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen straalpaden, boven- of ondergrondse hoofdtransportleidingen gelegen, die planologische bescherming dan wel zonering behoeven, om hun functioneren veilig te stellen.

5.4 Flora En Fauna

5.4.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.4.2 Gebiedsbescherming

De belangrijkste natuurwaarden zijn vastgelegd in gebiedsgericht beleid. Hiertoe zijn Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden aangewezen. Een klein deel van het habitat- en vogelrichtlijngebied Groote Peel ligt binnen de gemeente Peel en Maas en het habitat- en vogelrichtlijngebied Het Zinkske grenst aan de westzijde van de voormalige gemeente Helden. Met de bepalingen uit deze wet- en regelgeving moet rekening worden gehouden met de interne en externe bescherming van deze gebieden.

Binnen een straal van 3 kilometer van het recreatieterrein Stille Wille ligt het Natura 2000-gebied Groote Peel. In het noorden grenst het recreatieterrein Stille Wille aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Bij het recreatieterrein Beringerzand zijn geen beschermde natuurgebieden gelegen.

5.4.3 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.

Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.4.4 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar regelt de feitelijk bestaande situatie. Er wordt geen nieuwe bebouwing geplaatst of verharding aangelegd en ook wordt er geen bestaande bebouwing gesloopt. Flora en fauna zal derhalve niet negatief worden beïnvloed. Flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Waterhuishouding

5.5.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in de plangebieden met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

5.5.2 Kaderrichtlijn Water

Een goede waterkwaliteit vinden we belangrijk in Nederland. Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, ofwel Europese Richtlijn 2000/60/EG) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater, waarmee:

  1. a. aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en worden beschermd en verbeterd;
  2. b. duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  3. c. verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu worden beoogd, onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen en door het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;
  4. d. wordt gezorgd voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen;
  5. e. wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte en dat zodoende bijdraagt tot:
    1. 1. de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water;
    2. 2. een significante vermindering van de verontreiniging van het grondwater;
    3. 3. de bescherming van territoriale en mariene wateren;
    4. 4. het bereiken van de doelstellingen van de relevante internationale overeenkomsten, met inbegrip van die welke tot doel hebben de verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen en te elimineren, tot stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen, om uiteindelijk te komen tot concentraties in het mariene milieu die voor in de natuur voorkomende stoffen dichtbij de achtergrondwaarden liggen en voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen vrijwel nul bedragen (ook wel 'goede toestand' genoemd).

Van gemeenten wordt verwacht dat ze initiatief nemen. Het is de bedoeling dat gemeenten samen met waterschappen en provincies per waterlichaam de maatregelen plus de daarbij horende kosten in beeld brengen. Vervolgens is het de taak van gemeenten om hun eigen maatregelen te gaan uitvoeren. Samenwerking met waterschappen en provincies is noodzakelijk om tot een goede uitvoering van maatregelen te komen.

Praktische maatregelen die gemeenten kunnen nemen zijn:

  • extra berging rioolwater;
  • reductie vuiluitworp overstorten;
  • aanpak lekkages rioleringen in beschermde gebieden met diepe grondwaterstanden;
  • afkoppelen schoon regenwater;
  • baggeren en realiseren goede baggerlocaties;
  • herprioritering van bodem- en grondwatersaneringen;
  • beperking van diffuse lozingen:
    1. 1. duurzaam bouwen (beperkingen aan gebruik verontreinigende bouwmaterialen);
    2. 2. beperking gebruik bestrijdingsmiddelen in openbare ruimte;
    3. 3. brongerichte aanpak verontreinigende stoffen;
  • ruimtelijk implementeren van veranderingen in grondwaterbeschermingsbeleid;
  • waterberging, hermeandering en oeverstroken in bestemmings- en structuurplannen opnemen;
  • kritisch vergunningenbeleid en handhaving;
  • ruimtelijke beperkingen/functiebeperkingen opleggen.

5.5.3 Beleid waterschap

Het waterschap Peel en Maasvallei is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Peel en Maas. Noord- en Midden-Limburg kent een gevarieerd landschap met allerlei functies, zoals landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie. Al deze functies stellen andere eisen aan het waterpeil. Het waterschap zorgt voor het juiste waterpeil in sloten en kanalen en van het grondwater. Ook zorgen zij ervoor dat het water schoon is. Dieren en planten hebben schoon water nodig om te kunnen leven, vissers om te kunnen vissen en op zwemwaterlocaties moet er zonder gevaar voor de gezondheid kunnen worden gezwommen. Daarom zorgt het waterschap ervoor dat gevaarlijke stoffen niet zomaar worden geloosd en dat afvalwater in rioolwaterzuiveringsinstallaties wordt gezuiverd, waarna het teruggevoerd wordt naar de sloot of de rivier.

Andere maatregelen die ervoor zorgen dat het water schoon blijft, zijn het weghalen van vervuilde bagger en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Een andere belangrijke taak van het waterschap is het zorgen voor veilige dijken. Noord- en Midden-Limburg heeft namelijk regelmatig te kampen met hoge waterstanden van de Maas en haar beken.

In het kader van het beleid van zowel het waterschap als de gemeente dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft
  • waterverontreiniging dient door bronmaatregelen voorkomen te worden
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan


Het beleid van de gemeente is om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.

5.5.4 Invloed van het planvoornemen

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

De versteningsgraad van de bestaande situatie blijft met onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd. Uitbreiding van bebouwing is niet mogelijk.

Het hemelwater afkomstig van bestaande (dak)verhardingen van private kavels wordt overeenkomstig de bestaande situatie geloosd op de reguliere riolering.

Ten opzichte van de bestaande situatie zal niet meer hemelwater op de riolering worden geloosd vanwege het feit dat het totaal verharde oppervlak niet toeneemt als gevolg van onderhavige planontwikkeling.

5.5.5 Watertoets

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten. Het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan Waterschap Peel en Maasvallei voorgelegd. De resultaten van dit vooroverleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

5.6 Archeologie

5.6.1 Algemeen

De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergron-den beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.

Beide recreatieterreinen liggen binnen gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 5). Bij terreinen met een middelhoge archeologische verwachting wordt de ondergrens voor archeologisch onderzoek op 2.500 m2 en een diepte van 40 cm gesteld.

5.6.2 Conclusie

Nu in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, worden ook geen bodemingrepen verwacht. Archeologische waarden zullen derhalve naar verwachting niet worden verstoord. In het bestemmingsplan zal aanvullend een beschermingsstelsel worden opgenomen voor archeologische waarden overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid.

5.7 Verkeer En Parkeren

5.7.1 Ontsluiting

De huidige infrastructuur voldoet aan hetgeen voor een gebied met recreatieve en permanente woningen noodzakelijk wordt geacht.

5.7.2 Parkeren

Ten aanzien van parkeren wordt overwogen dat het bestemmingsplan de feitelijk bestaande situatie vastgelegd. In de bestaande situatie is geen sprake van parkeeroverlast.

Iedere woning heeft 1 à 2 parkeerplek(ken) en daarnaast is er op elk recreatiepark een algemene parkeerplaats voor bewoners en bezoekers.

5.8 Economische Uitvoerbaarheid

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. moeten dan verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor de feitelijk bestaande situatie in het plangebied. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisering van nieuwe zaken van gemeentewege. Voor de gemeente Peel en Maas zijn aan het planvoornemen dan ook geen noemenswaardige kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (plankaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door nadere aanduidingen specifieke informatie weergegeven, zoals bouwvlak, gevellijn en specifieke bouwaanduidingen.

6.3 Toelichting Op De Regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplannen kernen (mei 2011).

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene wijzigings- en procedureregels;
  • Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen aan te geven.

6.4 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen:

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012.

Artikel 2 Wijze van meten:

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.

6.5 Bestemmingsregels

6.5.1 Algemeen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving
  2. 2. Bouwregels
  3. 3. Nadere eisen
  4. 4. Afwijken van de bouwregels
  5. 5. Specifieke gebruiksregels
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  8. 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  9. 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

6.5.2 Horeca

Gebruiksregels

Binnen de bestemming Horeca is het bestaande horecabedrijf geregeld. Het bestaand gebruik mag worden voorgezet.

Bouwregels

Bij deze bestemming is het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak. De locatie waar bebouwing mag plaatsvinden wordt niet aangeduid op de verbeelding. Wel wordt de oppervlakte die maximaal toelaatbaar is aan bebouwing op de verbeelding aangegeven, met dien verstande dat daar waar deze aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd. Bij deze bestemming is namelijk de locatie binnen het bouwvlak waar de bebouwing mag staan minder van belang.

6.5.3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Gebruiksregels

Binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn bestaande verblijfsrecreatieve functies toegestaan met daarbij per bedrijf een functionele aanduiding die aangeeft welke soort verblijfsrecreatie ter plaatse is toegestaan. Ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2, dagrecreatie en ondergeschikte detailhandel in de vorm van een campingwinkel bij een kampeerterrein is rechtstreeks toegestaan.

Voor de recreatiewoningen die permanent worden omgezet naar een woonfunctie is de aanduiding 'wonen' opgenomen. De recreatiewoningen waarvoor een uitsterfconstructie geldt zijn aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - uitsterfconstructie wonen'. Indien gedurende een aaneengesloten periode van één jaar niet meer in deze woningen wordt gewoond, is uitoefening van deze functie niet meer toegestaan.

Bouwregels

Bij deze bestemming is het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak. De locatie waar bebouwing mag plaatsvinden wordt niet aangeduid op de verbeelding. Wel wordt de oppervlakte die maximaal toelaatbaar is aan bebouwing op de verbeelding aangegeven, met dien verstande dat daar waar deze aanduiding niet aanwezig is, het bouwvlak geheel mag worden bebouwd. Voor diverse verblijfrecreatieve voorzieningen zijn aparte regels opgenomen: onder andere voor een kleinschalig kampeerterrein, voor recreatiewoningen etc. De systematiek met betrekking tot het toegestane aantal bedrijfswoningen is gelijk aan die bij de bedrijfsbestemmingen.

6.5.4 Waarde - Archeologie 5

Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 opgenomen ten behoeve van de instandhouding daarvan. Dit volgt uit het gemeentelijk archeologiebeleid, als opgenomen in de Structuurvisie buitengebied. Voor gebieden aangewezen met deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 2500 m2 en minder diep reikt dan 40 cm, voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken waarvoor reeds een vergunning is verleend. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels. In het gebied is tevens een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor wat betreft het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

6.6 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel:

In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Artikel 7 Algemene bouwregels:

In de Algemene bouwregels is een bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels:

In de Algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels:

De Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

6.7 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht:

Hierin is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

De recreatiewoningen waarvoor een persoonsgebonden overgangsrecht geldt zijn in een tabel opgenomen en hebben de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht'. De betreffende recreatiewoningen mogen alleen worden bewoond door de natuurlijke personen die zijn genoemd in de tabel.

Artikel 14 Slotregel:

In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient vooroverleg plaats te vinden met de overheidsinstanties waarvan de belangen in het geding zijn bij een ontwikkeling.

7.2 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp:
    1. 1. publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
    2. 2. een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders.
  2. b. Vaststelling:
    1. 1. vaststelling door de raad
    2. 2. mogelijkheid reactieve aanwijzing
    3. 3. publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  3. c. Beroep:
    1. 1. beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
  4. d. Inwerkingtreding:
    1. 1. na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij het college van burgemeester en wethouders) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.3 Communicatie En Voorlichting

Een goede voorlichting aan en communicatie met alle betrokken partijen vormt een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle uitvoering van het uitvoeringsbeleid permanente bewoning op recreatieterreinen. Het schept heldere wederzijdse verwachtingen en gaat uit van een preventieve werking. Dit om de omvang van het probleem in de toekomst te verkleinen en beheersbaar te maken en houden. Communicatie versterkt ook de uitwerking van eventuele handhavingsacties. Als deze zichtbaar worden gemaakt, heeft een uitvoerende controle niet alleen een positieve invloed op het naleefgedrag van de betreffende persoon of organisatie, maar ook van degenen die (nog) niet zijn gecontroleerd. Voorlichting en communicatie zijn thema's die daarom voortdurende aandacht hebben en gedurende het hele proces actueel blijven.

Bij voorlichting en communicatie over het uitvoeringsbeleid en het bestemmingsplan is een aantal doelgroepen te onderscheiden. Per doelgroep wordt de voorlichting en communicatie zoveel mogelijk op maat gemaakt en wordt aangesloten bij logische mijlpalen in het proces:

  • Eigenaren en/of gebruikers van de recreatieobjecten en -terreinen
    Deze belanghebbenden vormen de belangrijkste doelgroep in het kader van het uitvoeringsbeleid. Binnen deze groep bestaat de meeste behoefte aan duidelijkheid. Een heldere communicatie en voorlichting naar deze doelgroep heeft dan ook prioriteit.
  • Belangenorganisaties, zoals de klankbordgroep Stille Wille en Recron
    Belangenorganisaties kunnen bij de voorlichting aan bewoners of eigenaren als aanspreekpunt of intermediair worden gebruikt. Zij zullen ook op de hoogte worden gebracht en gehouden over het beleid en de uitvoering hiervan.
  • Makelaars, notarissen, hypotheekverstrekkers, VVV, potentiële kopers etc.
    Goede voorlichting en communicatie kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van permanente bewoning. Vooral bij de aankoop van een recreatieobject is juiste voorlichting van belang. Daarom is het belangrijk om intermediairs zoals makelaars, notarissen en hypotheekverstrekkers in de regio te informeren over het uitvoeringsbeleid. Ook de VVV kan een rol spelen in verwijzing naar recreatiewoningen en –terreinen. Naast de wens dat intermediairs inhoudelijk van het beleid op de hoogte zijn, is het ook waardevol wanneer zij zich actief opstellen in de informatieverstrekking. Daarom is het van belang regelmatig aandacht te vragen voor voorlichting via deze kanalen.
  • Media
    De media wordt op logische momenten geïnformeerd over (de voortgang van) het uitvoeringsbeleid. Zij initiëren en genereren nieuws en beïnvloeden de publieke opinie. Dit kan een impact hebben op het uitvoeringsproces. De gemeente zorgt voor proactieve berichtgeving die bijdraagt aan uitleg en daarmee duidelijkheid over het onderwerp.
  • Gemeenteraad
    De gemeenteraad wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en voortgang van uitvoering van het beleid.

Er is een aantal communicatiemiddelen die zijn ingezet gedurende het proces:

  • Informatiepunt
    Bewoners van recreatiewoningen is de mogelijkheid geboden een afspraak te maken om hun specifieke locatie en situatie te bespreken en vragen te stellen. Hiervan is gebruik gemaakt door 20 bewoners.
  • Brief
    In april 2015 zijn alle eigenaren/bewoners van recreatiewoningen bij brief aangeschreven met een uitleg over hoe de gemeente om zal gaan met permanente bewoning van recreatiewoningen. Tevens is de vraag gesteld of zij eventueel kunnen aantonen dat ze tot één van de uitzonderingen horen waarvoor een regeling kan worden opgenomen in het bestemmingplan. Hiervoor is de mogelijkheid geboden om de benodigde bewijsdocumenten aan te leveren voor 15 juni 2015. Bij de brief was de hierna genoemde folder met nadere informatie gevoegd. In mei 2015 is een reminder gestuurd voor de mogelijkheid van het aanleveren van bewijsdocumenten.
  • Folder
    Om (potentiële) eigenaren/bewoners en andere belanghebbenden goed te informeren over het beleid van de gemeente en de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven, zijn twee informatiefolders ontwikkeld. Eén folder voor huidige bewoners en één folder voor potentiële kopers/huurders. Deze folders zijn via verschillende kanalen verspreid.
  • Informatiepakket nieuwe inschrijvers in BRP
    Er is informatie verstrekt aan diegene die zich op een recreatiewoning wil laten inschrijven in de BRP. Een begeleidende brief samen met de folder brengen de boodschap over dat het niet is toegestaan om een recreatiewoning als hoofdverblijf te gebruiken. Daarnaast wordt aangeven dat team VTH in kennis wordt gesteld van de inschrijving in het BRP.
  • Posters
    Er is een poster ontwikkeld waarop is aangegeven dat het niet is toegestaan om een recreatiewoning als hoofdverblijf te gebruiken. Op de poster is ook verwezen naar de gemeentelijke website voor meer informatie. Deze poster is in het gemeentehuis opgehangen, maar ook in het receptiegebouw van de recreatieterreinen.
  • Publicatie in huis-aan-huisbladen
    Er is waar nodig gepubliceerd over het bestemmingsplan en het uitvoeringsbeleid en de voortgang daarvan in de huis- aan huisbladen.
  • Website
    Via de gemeentelijke website is informatie te vinden over het beleid, de uitvoering daarvan en actuele ontwikkelingen.
  • Persberichten / -gesprek
    Op logische momenten is en wordt door middel van persberichten en/of persgesprekken het uitvoeringsbeleid en de voortgang daarvan toegelicht en nieuws gedeeld.
  • Wettelijke verplichte communicatie
    De wettelijk verplichte communicatie rondom het bestemmingsplan zal op de daarvoor voorgeschreven wijze plaatsvinden. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Dit wordt gepubliceerd in de huis-aan-huis bladen en in de Staatscourant. Het vastgesteld bestemmingsplan wordt ook voor zes weken ter inzage gelegd en ook gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen en in de Staatscourant (zie ook paragraaf 7.2).
  • Klankbordgroep
    Om de verschillende belangenorganisaties op de hoogte te houden en mee te laten denken over oplossingen voor de problematiek van permanente bewoning op recreatieterreinen hebben er in de periode van januari 2015 tot en met juni 2015 5 klankbordgroepbijeenkomsten plaatsgevonden. In deze klankbordgroep waren de verschillende belangenorganisaties, zoals de klankbordgroep Stille Wille en Recron, vertegenwoordigd.

7.4 Ontwerp Bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 16 juli 2015 tot en met 26 augustus 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 15 zienswijzen ingediend.

In 'Bijlage 1 Nota zienswijzen & ambtshalve wijzigingen' is een standpunt op de ingekomen zienswijzen opgenomen. Tevens is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleid tot wijziging van het bestemmingsplan.

7.5 Vastgesteld Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 15 december 2015 vastgesteld.

Bijlage 1 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis

Bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aan huis

Bijlage 1 Nota Zienswijzen & Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 1 Nota zienswijzen & ambtshalve wijzigingen