KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Juridische Planvorming
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader Rijk, Provincie En Regio
2.1 Planologische Kaders
2.2 Rijksbeleid
2.3 Beleid Provincie Limburg
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Structuurvisie Buitengebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gebiedsbeschrijving
3.2 Planvoornemen
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Geluidhinder
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Geurhinder
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Archeologie
4.10 Cultuurhistorie
4.11 Flora En Fauna
4.12 Vormvrije M.e.r-beoordeling
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Watertoets
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
5.5 Riolering
5.6 Overleg Waterschap En Gemeente
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Wettelijk Kader
6.2 Planonderdelen
6.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Haalbaarheid
7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Het Vooroverleg
8.3 Vaststelling
Bijlage 1 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis

Keup 13 te Egchel

Bestemmingsplan - gemeente Peel en Maas

Vastgesteld op 28-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Keup 13 te Egchel' met identificatienummer NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01 van de gemeente Peel en Maas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Keup 13 te Egchel', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch:

het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.

1.10 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.

1.11 agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.12 agrarisch hobbymatig gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.14 bebouwingsoppervlakte:

het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.

1.15 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 bed en breakfast:

het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.

1.18 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in Bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aanhuis

1.19 bedrijfsmatig:

deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.21 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.22 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.23 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen Bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aan huis

1.24 bestaand:

situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.28 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag:

een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 caravanstalling:

een stallingsruimte voor caravans, campers en vouwwagens.

1.37 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.

1.38 dakhelling:

de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.

1.39 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.40 extensief agrarisch grondgebruik:

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gestapelde woning:

een woning in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat waarbij per woning een zelfstandige toegang, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, is gewaarborgd.

1.43 geurgevoelige functie

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geurgevoelig object wordt aangemerkt;

1.44 geurgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geurgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij;

1.45 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 hoofdverblijf:

het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.

1.47 huishouden:

een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.48 inrichting:

een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht".

1.49 inwoning:

het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.

1.50 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.51 kelder:

een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.

1.52 logies:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.

1.53 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.54 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.

1.55 nutsvoorziening:

een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc.

1.56 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.57 ondergeschikt:

een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.

1.58 ondergronds bouwen:

bouwen onder peil.

1.59 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.

1.60 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
  4. d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.

1.61 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.

1.62 plat dak:

een dak zonder dakhelling.

1.63 verblijfsruimte:

verblijfsruimte als bedoeld in het Bouwbesluit 2012.

1.64 verwevingsgebied:

een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.

1.65 voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.66 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.67 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.68 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.

1.69 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.70 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.71 woningsplitsing:

het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.

1.72 zolder:

ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens

tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:

tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

2.4 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:

buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.

2.13 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  3. c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.3;
  4. d. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.2;
  5. e. bestaande mantelzorgvoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. tuinen, erven en terreinen;
  8. h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  9. i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergronds bouwen

5.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.

5.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

6.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie;
  4. d. mantelzorg en inwoning;
  5. e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
  6. f. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
  7. g. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd/ geurgevoelige functies worden uitgeoefend.

7.2 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd als verwevingsgebied.

7.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 go

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 go' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
  3. c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
  4. d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
    2. 2. geen aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de milieusituatie;
      • de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
      • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

8.2 Afwijken ten behoeve van de sloop-bonus regeling

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.3 ten behoeve van het toestaan van nieuwe bebouwing krachtens de bestemming 'Wonen', mits het overschot aan bestaande bebouwing wordt gesloopt, waarbij maximaal 2/3e van de te slopen bebouwing mag worden teruggebracht tot een maximale inhoud van 1.500 m³, met dien verstande dat:

  1. a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  2. b. wordt voldaan aan het bepaalde in respectievelijk artikel 3, met dien verstande dat de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken maximaal de bestaande afstand dient te bedragen.

8.3 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:

  1. a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  2. b. geen aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. 5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

8.4 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:

  1. a. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
  2. b. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
  3. c. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
  4. d. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
  5. e. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
  6. f. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
  7. g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  8. h. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
  9. i. overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
  10. j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  11. k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
  12. l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid;
    2. 2. het woon- en leefklimaat;
    3. 3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Wetten/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Keup 13 te Egchel'.


Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van


.............................


De voorzitter, De griffier,


.......... ..........

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0001.png"

Vooraanzicht plangebied

Aan de Keup 13 te Egchel in de gemeente Peel en Maas is een voormalige bedrijfswoning gelegen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is bewoning door derden mogelijk, maar slechts op basis van een zogenoemde uitsterfconstructie. Het doel is om hier permanent een reguliere (burger)woning van te maken. De woning valt binnen de 1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas onder de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden'. De gemeente wil middels een nieuw bestemmingsplan de bestemming wijzigen in 'Wonen'.

In een eerder stadium heeft de gemeente met het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" reeds getracht de planologische status van veel woningen in het buitengebied om te zetten naar een zogenoemde plattelandswoning door daaraan de bestemming 'Wonen – Plattelandswoning' toe te kennen, maar deze regeling is in de beroepsfase echter vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder andere vanwege het feit dat bij de vaststelling van het plan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en de belangen van omliggende agrarische bedrijven onvoldoende in de belangafweging zijn betrokken.

In haar uitspraak heeft de Raad van State de gemeente de opdracht gegeven om het bestemmingsplan voor 23 december 2015 te repareren voor die onderdelen die zijn vernietigd. Op 15 december 2015 is deze 1e reparatieherziening vastgesteld. In die herziening heeft het perceel Keup 13 te Egchel de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' gekregen. Aanleiding daarvoor was het feit dat de afstand van de woning tot de naastgelegen intensieve veehouderij minder dan 50 meter bedraagt en er geen goed woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd. Wel is voorzien in een uitsterfconstructie die het gebruik van die woning door derden mogelijk maakt, tot het moment waarop dat gebruik gedurende minimaal een jaar is onderbroken.

Het planvoornemen om het perceel te voorzien van de bestemming 'Wonen' past niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' en de Uitsterfconstructie wonen Keup 13 en om die reden is het noodzakelijk het bestemmingsplan ter plaatse te herzien. Dit bestemmingsplan vormt de verantwoording van het planvoornemen en legt de gewenste situatie planologisch en juridisch vast.

1.2 Ligging Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0002.png"

Luchtfoto plangebied

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Keup 13 in het landelijk gebied nabij het buurtschap Keup. Dit buurtschap maakt deel uit van de gemeente Peel en Maas en is gelegen ten oosten van de kern Egchel en ten zuiden van de kern Helden in de zuidrand van de gemeente.

Het plangebied wordt in het oosten begrensd door de straat die tevens Keup heet, een varkenshouderij aan de Keup 11 in het noorden en agrarisch gebied ten westen en zuiden van het gebied. Zie tevens het vooraanzicht van het gebied op de vorige pagina.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0003.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan: 'Buitengebied Peel en Maas'

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vigerend. Daarin was opgenomen de bestemming 'Wonen - Plattelandswoning', echter is dit besluit vernietigd door de Raad van State. Vervolgens is op 15 december 2015 het 1e reparatieherziening vastgesteld waarbinnen een uitsterfconstructie is opgenomen om wonen in o.a. de betreffende woning aan de Keup 13 toch mogelijk te maken.

Op het perceel Keup 13 zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing:

  • enkelbestemming 'Agrarisch – Grondgebonden';
  • 'specifieke vorm van agrarisch – uitsterfconstructie wonen Keup 13';
  • 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – rundveehouderij';
  • 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 4 go';
  • 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.

Het planvoornemen om het perceel te voorzien van de bestemming 'Wonen' past niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' en de mogelijkheden die de opgenomen uitsterfconstructie biedt.

1.4 Juridische Planvorming

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Dit specifieke plan heeft als doel om de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Met het oog op deze bestemmingswijziging veranderen tevens de regels welke het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden. Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk worden de planologische beleidskaders van rijk, provincie en regio uiteen gezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan beschreven doormiddel van een gebiedsomschrijving en uitleg inzage het planvoornemen. In hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst op milieuaspecten en actuele waarden en in hoofdstuk 5 aan het aspect water. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat dieper in op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, waarbij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden getoetst. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader Rijk, Provincie En Regio

2.1 Planologische Kaders

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ("decentraal, tenzij").

Algemene doelstellingen en nationale belangen

In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot

2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.

De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.

Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang. Daarnaast zal ook ruimte geboden moeten worden voor militaire activiteiten en een efficiënt gebruik van de ondergrond.

Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang. Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden.

Een goed vestigingsklimaat kan bereikt worden door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven. In Parkstad Limburg speelt voornamelijk het aanpakken van de krimpopgave een belangrijke rol.

Ten slotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk(380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft op nationaal niveau een kleinschalige ontwikkeling. Het voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Er verandert niets aan het huidige feitelijke gebruik en de fysieke uitstraling van de betreffende woning. Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met deze toelichting invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

Ladder van duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een nadere invulling van het vereiste om door middel van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming tot ruimtelijke plannen te komen. Indien sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling' dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de drie treden van de ladder. De ladder voor duurzame verstedelijking, die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:

  1. 1. nagaan of de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. zo ja, nagaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, beschrijven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Betekenis voor het plangebied

Binnen dit planvoornemen is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als zodanig in bovenstaande alinea's omschreven. Het wijzigen van het gebruik van een woning van bedrijfswoning naar burgerwoning is geen stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Die belangen uit de SVIR die concreet geformuleerde beperkingen inhouden en vragen om doorwerking in de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau zijn vertaald naar concrete algemene regels in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) en voor zover nodig verder uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen raakt geen nationale belangen waarvoor in het Barro concrete regels zijn geformuleerd.

2.3 Beleid Provincie Limburg

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten (zie navolgende tabel). Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0004.png"

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarin de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te zijn en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0005.png"

Uitsnede kaart 'Zonering Limburg' POL2014

Volgens de kaart 'Zonering Limburg' ligt het plangebied in de zone 'buitengebied', als onderdeel van de hoofdcategorie 'landelijk gebied'. Het 'landelijk gebied' kenmerkt zich door een overwegend agrarisch karakter waarbinnen ruimte is voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:

  1. 1. Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw
  2. 2. Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  3. 3. Kwaliteit en functioneren ondergrond

Goud- en bronsgroene zones

Op ongeveer 150 meter van het plangebied bevinden zich verschillende Goudgroene natuurzones en bronsgroene landschapszones. De Goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de Goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

De Bronsgroene landschapszone, omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. Het beleid binnen de Bronsgroene landschapszone is er op gericht om de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Deze zone bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden. Binnen deze zone komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor zoals infrastructuur, woningen en toeristische voorzieningen e.d.


Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen' binnen de zone 'Buitengebied'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten uit het POL 2014.

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' (Hierna POL2014) vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is niet gelegen in een van de kwetsbare gebieden die middels de omgevingsverordening worden beschermd. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door regelgeving zoals vastgelegd in Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.4 Regionaal Beleid

Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg

In juni 2015 hebben de Noord-Limburgse gemeenten afspraken gemaakt aan welke thema's, naast het wonen, ze verder regionaal uitwerking willen geven (als uitwerking van het POL) . Het gaat om thema's als energie, landelijk gebied, vrijetijdseconomie, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel. Voor alle thema's is een gemeente aangewezen die als trekker optreedt. Vanzelfsprekend beïnvloeden de thema's elkaar over en weer. Tegelijkertijd zijn lang niet alle thema's al even ver uitgewerkt.

In de Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg geven de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing aan de regionale woningmarkt. Deze visie creëert de goede randvoorwaarden en een vruchtbare bodem om als regio op het gebied van wonen meer kracht te maken en lokaal tot besluiten en actie te komen. Het motto binnen deze visie is: eigenaarschap creëren en allianties smeden. De volgende vijf inhoudelijk pijlers vormen de kern van deze visie:

1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor huisvesting van arbeidsmigranten, midstay en studenten

4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg krijgt de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

Het actieprogramma stelt onder andere dat:

  • De regionale plancapaciteit in 2030 niet meer mag zijn dan de regionale huishoudensgroei;
  • Nieuwe initiatieven/plannen van meer dan tien woningen regionaal afgestemd moeten worden.

Met betrekking tot woningbouw zijn als beleidsuitgangspunten geformuleerd dat de woningbouw primair plaatsvindt in de kernen. Elke kern mag minimaal bouwen voor de eigen behoefte. Daarnaast is er ruimte voor maatwerk, zeker bij initiatieven uit de kernen zelf. In leef- en centrumdorpen is (beperkte) extra groei mogelijk.

Betekenis voor het plangebied

Zoals reeds eerder vermeld voorziet onderhavig planvoornemen in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten binnen de Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Toekomst in beeld: Perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is de gezamenlijke perspectievennota: 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas' opgesteld. In deze nota profileert de gemeente Peel en Maas zich als een bepalende economische speler is die profiteert van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van de gemeente Peel en Maas en tevens de strategische kaders (zie tabel) voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven de gemeente Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:

  • een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
  • een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
  • een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
  • een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers, verenigingen en bedrijven stimuleert;
  • een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0006.png"

De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het herindelingsontwerp en het plan van aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:

  • combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van 'Cradle to Cradle' voor een hoogwaardige ontwikkeling;
  • ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zo veel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.

Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0007.png"

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen past binnen de visie op wonen binnen de perspectievennota.

2.6 Structuurvisie Buitengebied

In december 2011 is de structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, kwaliteitskader, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied. Het beleid uit het structuurplan bood namelijk niet altijd een gepast op dynamische ontwikkelingen. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's herzien, zoals bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing(Hierna VAB) en huisvesting van buitenlandse werknemers.

De structuurvisie buitengebied heeft twee doelstellingen te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het bestemmingsplan Buitengebied en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • algemene beleidsuitgangspunten voor het buitengebied met betrekking tot landschap en functies
  • beleidsuitgangspunten voor intensieve veehouderij en glastuinbouw (afkomstig uit de thematische structuurvisie Intensieve Veehouderij en Glastuinbouw, waarvoor ook een Milieueffectenrapport (MER)en een zienswijzennota zijn opgesteld)streefkwaliteiten voor geur, die de balans tussen de ontwikkeling van intensieve veehouderij en een goed woon- en leefklimaat moeten bewaken (hoofdstuk 5, paragraaf over geurhinder) het kwaliteitskader voor het buitengebied, dat een instrumentarium bevat om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering, uitgangspunten voor archeologiebeleid en een uitvoeringsparagraaf, die in aansluiting op het kwaliteitskader de grondslag vormt voor bedragen die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas

Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de structuurvisie. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd. in de vorm van landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit: sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of uit extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren. Daarbij wordt de zogenaamde 'drietrapsraket' gehanteerd. Pas als feitelijke compensatie niet mogelijk is op de locatie van de aanvrager (1), dan wel op een alternatieve locatie (2) kan een bijdrage gestort worden in het 'Kwaliteitsfonds ruimtelijke ontwikkeling'. Dit fonds geeft de gemeente de mogelijkheid om zelf compenserende maatregelen uit te voeren in bepaalde projecten welke in de Structuurvisie genoemd zijn. De uitvoeringsparagraaf in de Structuurvisie Buitengebied biedt de mogelijkheid om de bijdrage in het fonds te kunnen vragen.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Een compensatie is daarom niet aan de orde.

Beleid voor Intensieve veehouderij en glastuinbouw

De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en biedt het beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van bestemmingsplannen.

De intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn voor de gemeente Peel en Maas belangrijke economische functies en van essentieel belang voor ontwikkeling en behoud van werkgelegenheid. Behoefteramingen geven aan dat er een (structurele) behoefte is en blijft aan locaties waar er voor ondernemers ruimte is om te groeien, ondanks de huidige economische crisis, die de behoefte mogelijk wat zal vertragen. Tegelijkertijd zijn er bedrijven gevestigd op locaties waar vanwege andere belangen of waarden weinig mogelijkheden zijn voor (door)ontwikkeling. Belangrijke vraag voor de gemeente is of en zo ja waar groei, schaalvergroting en verdere intensivering nog mogelijk zijn. Het rijks- en provinciaal beleid biedt de gemeente ruimte eigen keuzes ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven vast te leggen. Dit betreft onder andere een nadere begrenzing van de (zoekgebieden) landbouwontwikkelingsgebieden en concentratiegebieden glastuinbouw en het opstellen van uitgangspunten voor tot de omvang, milieubelasting en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.

Betekenis voor het plangebied

Direct naast het plangebied is een intensieve veehouderij gelegen. (Keup 11). Beide percelen zijn gelegen in een verwevingsgebied. De intensieve veehouderij is van invloed op de onwikkelingmogelijkheden van het perceel Keup 13 - en ook onderhavig planvoornemen - en anderzijds kan het toekennen van een woonbestemming aan de woning Keup 13 van invloed zijn op de bedrijfsvoering van de intensieve veehouderij. In hoofdstuk 4 zal daar nog nader op worden ingegaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gebiedsbeschrijving

De locatie Keup 13 te Egchel ligt aan de zuidrand van het Buurtschap Keup dat ten oosten ligt van de dorpskern Egchel (800 meter) en ten zuiden van de dorpskern Helden (700 meter). Ruimtelijk en functioneel gezien behoort het plangebied tot het Buurtschap Keup. Dit buurtschap heeft als belangrijkste kenmerk een lichte verdichting van de bebouwing te midden van agrarisch gebied rondom het gehele buurtschap en de nabijheid van de Heldense bossen in het oosten (300 meter). De bebouwing bestaat dan ook voornamelijk uit van oorsprong agrarische bedrijven en bedrijfsgebonden woningen. In de directe omgeving van het plangebied Keup 13 is in het noorden een varkenshouderij gevestigd, in het oosten, zuiden en westen wordt de begrenzing gevormd door agrarische gronden. Iets verder naar het zuiden bevindt zich een hoogspanningsstation. De provinciale weg N562 van Koningslust naar Roggel ligt op ongeveer 400 meter ten westen van het plangebied en is de belangrijkste verkeersader in de directe omgeving.

3.2 Planvoornemen

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd om de bestemming die geld voor het plangebied Keup 13 om te zetten van 'Agrarisch – Grondgebonden' naar 'Wonen'. In feite betreft het hier enkel een administratieve correctie daar de betreffende (voormalige) bedrijfswoning reeds wordt bewoond en ook mag worden bewoond door derden op grond van een uitsterfconstructie. Het voormalige bedrijfsgebouw achter de woning blijft daarbij behouden.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Voor dit planvoornemen zijn geen aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Het belangrijkste aspect binnen dit hoofdstuk betreft de aanwezigheid van de naastgelegen varkenshouderij aan Keup 11. Gelijktijdig met deze bestemmingsplanprocedure loopt een omgevingsvergunningprocedure voor de veehouderij. In dit hoofdstuk wordt geanticipeerd op de betreffende aanvraag omgevingsvergunning, waaruit blijkt dat er ondanks de naast gelegen varkenshouderij toch sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Keup 13.

4.2 Bodemkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt is voor de beoogde planologische regeling en het daarin toegestane gebruik. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor grotendeels elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, beoordeeld moet worden.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet al in een gevoelige functie (woonfunctie), waarbij het gebruik feitelijk niet verandert, slechts de planologische status van de woning. Er hoeft daarom geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden in het kader van dit planvoornemen.

4.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart, op basis van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd. Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, dan kan een hogere waarde aangevraagd worden, mits de relevante maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.

Verkeerslawaai

Verkeerswegen hebben geluidszones. Volgens de Wgh betreft het wegen waar de maximumsnelheid hoger is dan 30 km/uur. De planlocatie ligt weliswaar binnen de zone van wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt die hoger is dan 30 km/uur, maar er wordt geen nieuwe woning (geluidgevoelig object) mogelijk gemaakt. Om die reden is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied ligt overigens ook niet binnen de zone van een spoorweg.

Industrielawaai

In de nabijheid van het projectgebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.

Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande vormt het aspect geluid als gereguleerd in de Wet geluidhinder geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Betekenis voor het plangebied

Door middel van onderhavig plan wordt de bestemming 'Wonen' toegekend aan een woning die voorheen in gebruik was als bedrijfswoning. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling. In dit geval is er geen sprake van een nieuwbouwwoning, maar het wijzigen van de planologische status van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning. Dit betekent dat op basis van het besluit luchtkwaliteit het planvoornemen niet bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit. Het is dan ook niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Het aspect fijnstof is beoordeeld als onderdeel van de MER/structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw. Met name pluimveebedrijven bleken van invloed op de luchtkwaliteit in het buitengebied. Op basis van de MER is geconcludeerd dat met de nieuwe ontwikkelingen uit het bestemmingsplan de normen voor de jaargemiddelde concentratie in gemeente Peel en Maas niet overschreden gaan worden. Dat neemt niet weg dat er vanwege lokale bronnen sprake kan zijn van hogere concentraties en een groter aantal overschrijdingsdagen. Zo zijn er bij de landelijke inzoomactie fijn stof en veehouderij in Peel en Maas een aantal mogelijke knelpunten gesignaleerd. Het betreft bestaande situaties, waar de gemeente en de veehouders werken aan oplossingen. Het aspect stikstofoxide is ook beoordeeld als onderdeel van de MER. Daaruit bleek dat de grenswaarde niet werd bereikt en de betreffende grenswaarde naar verwachting ook in de toekomst niet zal bereikt worden.

Uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de locatie Keup 11 kan worden geconcludeerd dat als gevolg van het toepassen van luchtwassystemen op de stallen de emissie van fijn stof afneemt ten opzichte van de vergunde situatie. Voor fijn stof (PM2,5) geldt vanaf 1 januari 2015 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Deze bedraagt 25 µg/m3. Hieraan wordt voldaan.

4.5 Geurhinder

Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Daarnaast kan geurhinder leiden tot psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.

Het algemene stankbeleid staat beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in het Nationaal Milieubeleidsplan. Als algemene doelstelling voor geurhinder is gesteld dat er in 2000 nog maximaal 750.000 woningen geurhinder mochten ondervinden van stank. In 2010 mogen er geen ernstig gehinderden meer zijn.

Vergunningplichtige veehouderijen moeten per 1 januari 2007 voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Afhankelijk van het soort te houden dieren geldt een maximale geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten uitgedrukt in odour-units, welke belasting kan worden berekend aan de hand van de voor de betreffende diersoort vastgestelde geuremissiefactor, dan wel een aan te houden minimale afstand tot omliggende geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Een vergelijkbare systematiek is neergelegd in het Activiteitenbesluit voor bedrijven die niet verguningplichtig zijn maar dienen te voldoen aan de algemene regels in dat besluit. Per 1 januari 2013 vallen ook mestbassins onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen komt aan voornoemd wettelijk kader een zogenoemde 'omgekeerde werking' toe. Bij de beoordeling of nieuwe geurgevoelige, zoals in dit geval woningen, mogelijk zijn in de nabijheid van agrarische bedrijven waar dieren worden gehouden zijn twee vragen van belang:

  • kan ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, en;
  • worden er geen bedrijven belemmerd in de voortzetting van hun bestaande bedrijfsvoering en kunnen concrete (vergunde/bestemde) uitbreidingsplannen nog worden gerealiseerd?

De Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit kennen verschillende normen voor concentratiegebieden en niet concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit kennen ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder. Tot slot is van belang dat de Wet geurhinder en veehouderij (en daarmee ook het Activiteitenbesluit) ruimte biedt voor lokaal maatwerk door binnen een vastgestelde bandbreedte afwijkende geurnormen en afstanden te hanteren.

Voorgrond- en achtergrondbelasting

Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Keup 13 zijn twee criteria van belang, te weten de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting kan per veehouderij worden berekend met toepassing van het verspreidingsmodel (V-Stacks) hetgeen vervolgens kan worden gevisualiseerd in een geurcontour.

Ten aanzien van de voorgrondbelasting geldt dat dit slechts de belasting per veehouderij laat zien op bijvoorbeeld een woning, niet de cumulatieve belasting van alle veehouderijen samen. Bij ruimtelijke plannen moet worden gemotiveerd dat er ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen wordt ook gekeken naar de cumulatieve geurbelasting, oftewel de achtergrondbelasting. Deze kan ook worden berekend met een verspreidingsmodel (V-stacks gebied). De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden gevisualiseerd in een geurcontour. Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van paragraaf 3.4 van de Handreiking Wet geurhinder een veehouderij van de VNG.

Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking is er door de overheid een tabel opgesteld, welke hierna wordt weergegeven en welke gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de bepaalde achtergrondbelasting worden bezien welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het plangebied, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat op die locatie is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0008.png"

Betekenis voor het plangebied

Peel en Maas is gelegen in een concentratiegebied en het perceel Keup 13 is gelegen buiten de bebouwde kom. Dat houdt in dat ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij c.q. het Activiteitenbesluit dat de geurbelasting van Keup 11 op de woning Keup 13 niet meer mag bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht (voorgrondbelasting). In de ontwerp-omgevingsvergunning voor Keup 11 is de belasting berekend op 13,3 odour units per kubieke meter lucht. Uit deze ontwerp-omgevingsvergunning die gelijktijdig met dit ontwerp-bestemmingsplan ter inzage ligt blijkt dat aan de norm van 14 odour wordt voldaan.

Achtergrondbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur behalve de voorgrondbelasting ook de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht.

Als we de wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20 – 28,3 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Externe Veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0009.png"

Uitsnede Risicokaart IPO

Risicovolle bedrijvigheid rond het plangebied

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting die onder het BEVI valt.

Risicovol transport over de weg of het water

Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van de provinciale weg N562, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt volgens de Risicokaart van het IPO. Het plangebied ligt ruim buiten de PR 10-6 risicocontour (0 meter) en de afstand bedraagt meer dan 200 meter, waardoor geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Blijkens gegevens van de Risicokaart van het IPO bedraagt het groepsrisico voorts minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Bovendien vindt geen wijziging van het groepsrisico plaats, aangezien enkel sprake is van een wijziging van de planologische status van een bestaande woning van bedrijfswoning naar burgerwoning.

Risicovol transport per (buis)leiding

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een transportroute van gevaarlijke stoffen door buisleidingen die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) vallen.

Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Een algemeen geaccepteerde uitgave om te kunnen beoordelen of een bepaalde functie inpasbaar is op de beoogde locatie is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009).

Betekenis voor het plangebied

Keup 11

Direct ten noorden van het plangebied ligt een intensieve veehouderij op het adres Keup 11 (varkenshouderij). Daarvoor geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 200 meter voor geur, 50 meter voor geluid en 30 meter voor stof. De bepalende afstand is dus geur. De brochure geeft indicatieve afstanden, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Aangezien niet wordt voldaan aan de richtafstand, dient onderhavige situatie nader te worden onderzocht. Op het aspect geur is hiervoor reeds ingegaan in paragraaf 4.5. Daaruit volgt dat het aspect geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

Het bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de locatie Keup 11 gevoegde akoestisch onderzoek vormt geen aanleiding te veronderstellen dat het aspect geluid een belemmering vormt om de gewenste gebruikswijziging door te voeren. De aspecten gevaar- en lichthinder vormen evenmin een belemmering.

Hoogspanningsstation Helden

Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsstation dat is voorzien van condensatorbanken voor de beheersing van de spanning tijdens situaties met hoge belasting. De capaciteit van dit station bedraagt volgens informatie van Tennet 33 MVA. Voor dergelijke stations geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor er op dit punt geen belemmering bestaat voor onderhavig planvoornemen.

Overige bedrijven

Op grotere afstand van het plangebied liggen nog enkele grondgebonden agrarische bedrijven en een glastuinbouwbedrijf, waarvoor afstanden van respectievelijk 50 en 30 meter gelden. aan al deze afstanden wordt voldaan, waardoor er ook op die punten geen belemmeringen bestaan voor onderhavig planvoornemen.

4.8 Kabels En Leidingen

Ten zuiden c.q. zuidoosten van het plangebied lopen een tweetal bovengrondse 150 kV-hoogspanningsleidingen. Volgens de Netkaart van het RIVM kennen beide leidingen een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden van de leiding. Op basis van een aanbeveling van de Europese Commissie is na overleg tussen het toenmalige ministerie van VROM, de VNG, het IPO, het RIVM, de Gezondheidsraad en de brancheorganisatie voor energiebedrijven door de Rijksoverheid in 2005 een beleidsadvies gezonden aan gemeenten, dat nader in verduidelijkt in 2008. Kortgezegd volgt daaruit dat zoveel als redelijkerwijs moet worden voorkomen dat o.a. nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de zogenoemde specifieke magneetzone die wordt begrensd door het jaargemiddelde magneetveld van 0,4 microtesla. Hoewel dat niet onomstotelijk wetenschappelijk is aangetoond lijkt er wel een statistisch significante associatie te zijn tussen het optreden van leukemie bij kinderen en magneetvelden rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden buiten de indicatieve zone als aangegeven op de Netkaart van het RIVM is geen nader onderzoek noodzakelijk. Wanneer een ontwikkeling is gesitueerd binnen die zone en de ontwikkeling betrekking heeft op langdurige aanwezigheid van kinderen op die locatie, is nader onderzoek vereist naar de omvang van de specifieke magneetzone.

Betekenis voor het plangebied

In feite wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt, maar middels het opnemen van een 'permanente' woonbestemming worden de mogelijkheden om kinderen hier langdurig te laten verblijven wel voortgezet, hetgeen aanleiding geeft om te bezien of het planvoornemen op dit punt voorziet in goede ruimtelijke ordening. Zoals hiervoor aangegeven kennen de nabij het plangebied gelegen hoogspanningsverbindingen (Boekend-Helden en Maasbracht-Helden) allebei een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. De afstand van het hart van de beide leidingen tot het plangebied bedraagt minimaal 80 meter, waardoor er op dit punt geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

4.9 Archeologie

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Peel en Maas heeft daaraan invulling gegeven door het opstellen van een eigen archeologiebeleid.

Betekenis voor het plangebied

Aangezien er met het planvoornemen geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd waarvoor bodemingrepen noodzakelijk zijn, hoeft geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bovendien heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit bestemmingsplan hoeft daarom ook niet te worden voorzien in een dubbelbestemming ter bescherming van eventuele archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0010.png"

4.10 Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg kan worden geconcludeerd dat in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn waarop onderhavig planvoornemen van invloed is. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadgezicht en er zijn geen monumenten aanwezig. Wel is te zien dat de weg Keup, waaraan het plangebied ligt al dateert van voor 1806. Het planvoornemen heeft daarop echter geen invloed, aangezien geen ingrepen aan de betreffende weg plaatsvinden.

Betekenis voor het plangebied

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Flora En Fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft enkel een wijziging van het planologisch toegelaten gebruik van bestaande bebouwing van bedrijfswoning naar burgerwoning. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht en het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve invloed op Natura 2000-gebieden, beschermde flora en fauna en eventueel beschermde bos- en natuurgebieden in bronsgroene en goudgroene zones.

4.12 Vormvrije M.e.r-beoordeling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw) dammen. Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van het planologisch toegestane gebruik van een bestaande woning. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een administratieve gebruikswijziging. Feitelijk blijft sprake van één woning en zelfs wanneer zou worden uitgegaan van het toevoegen van één woning blijft de ontwikkeling ver beneden de genoemde drempelwaarde. Ook gezien de in dit hoofdstuk van de toelichting beschreven aspecten wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van effecten, die een m.e.r.-(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

5.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

5.3 Waterhuishoudkundige Situatie

Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. De legger van het Waterschap laat zien dat het dichtstbijzijnde oppervlaktewater zich bevind op 120 meter afstand van het plangebied (Hoekspeel). De waterschapsverordening is op dit water volledig van toepassing. Daarnaast bevindt zich grenzend aan de voortuin van de woning een afwateringssloot welke tevens doorloopt langs de omliggende weilanden. Hier staat echter alleen water in ten tijde van regenval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-VG01_0011.png"

Uitsnede legger Waterschap Peel en Maasvallei

5.4 Invloed Van Het Planvoornemen

De bestemmingswijziging binnen dit planvoornemen gaat uit van de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Daarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de voormalige bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. De waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied zal niet veranderen en er zijn dan ook geen aanvullende maatregelen nodig.

5.5 Riolering

De bestaande woning aan de Keup 13 is reeds aangesloten op het aanwezige gemengde rioolstelsel. Hierin is geen wijziging voorzien.

5.6 Overleg Waterschap En Gemeente

Aangezien geen verhard c.q. bebouwd oppervlak wordt toegevoegd is overleg met het waterschap niet vereist.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Wettelijk Kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.2.1 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.2.2 Regels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.3 Artikelsgewijze Toelichting Bestemmingen

Wonen

De binnen het plangebied aanwezige woning Keup 13 is voorzien van de bestemming Wonen. De daaraan verbonden regels (bouw en gebruiksregels) zijn nagenoeg geheel overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. Gezien de relatief korte afstand tot de naastgelegen veehouderij Keup 11 is maatwerk geboden, hetgeen onder andere inhoudt dat binnen de 'milieuzone - geurzone' geen geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd en geen geurgevoelige functies mogen worden uitgeoefend.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden getoetst. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Haalbaarheid

De gemeente is verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Bro aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

De bestemmingswijziging binnen dit planvoornemen gaat uit van de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Daarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de voormalige bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Er is dus geen sprake van een bouwplan, dan wel fysieke ingreep, en derhalve dus geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Daarnaast zijn er voor de gemeente Peel en Maas aan het planvoornemen dan ook geen kosten verbonden anders dan de kosten van de planprocedure, welke kosten volledig worden gedekt door de daarvoor te heffen leges. De economische uitvoerbaarheid is hiermee niet in het geding.

7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid

Binnen het planvoornemen vinden geen fysieke ruimtelijke ingrepen plaats. Ook het gebruik van de betreffende woning veranderd niet gezien het feit deze reeds bewoond wordt. Daarnaast wordt er middels dit planvoornemen getracht de bestemming te wijzigen zodat de woning in de toekomst ook geschikt blijft voor bewoning. Aangenomen mag worden dat tegen dit planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan.

Onderhavig bestemmingsplan wordt, conform de gebruikelijke procedure, gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

Ontwerp:

  • Publicatie en 1e terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig

afdeling 3.4 Awb en de Wro;

  • Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de

gemeenteraad;

Vaststelling:

  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte

waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);

  • Publicatie en 2de terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde

bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;

Beroep (indien aan de orde):

  • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

Inwerkingtreding:

  • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Het Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen en hetgeen hiervoor is beschreven in hoofdstuk 2 en 5, is geen vooroverleg aan de orde.

8.3 Vaststelling

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van <PM> gedurende 6 weken ter

inzage gelegen.

Bijlage 1 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis

Bijlage 1 Overzicht beroep of bedrijf aan huis