Zelen 27 te Panningen
Bestemmingsplan - Gemeente Peel en Maas
Vastgesteld op 31-01-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Zelen 27 te Panningen' van de gemeente Peel en Maas.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NLVG.1894.BPL0282-ON01 met de bijbehorende regels en bijlage 1 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', bijlage 2 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis'.
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Zelen 27 te Panningen', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BPL0282-VG01.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.
1.9 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.
1.11 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.
1.12 agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.13 agrarisch hobbymatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.
1.14 agrarische waarden:
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie.
1.15 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.16 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.17 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.18 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.19 bebouwingslint:
een weg met aan weerszijden een op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' aangegeven zone waarbinnen ruimere mogelijkheden geboden worden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.
1.20 bebouwingsoppervlakte:
het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.
1.21 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.22 bed en breakfast:
het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.
1.23 bedrijf:
een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.
1.24 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis.
1.25 bedrijfsmatig:
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.26 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.27 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.28 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.29 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis.
1.30 bestaand:
situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.31 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.32 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.33 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.34 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.
1.35 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief.
1.36 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.37 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.38 bouwlaag:
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.
1.39 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.40 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.
1.41 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.42 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.43 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
1.44 dakhelling:
de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.
1.45 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.46 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.47 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.48 egaliseren:
het vlak of gelijk maken van de grond.
1.49 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.50 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.51 evenement:
elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
1.52 extensief agrarisch grondgebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
1.53 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.
1.54 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.55 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.56 hoofdverblijf:
het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.
1.57 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.58 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.59 internetverkoop:
verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.
1.60 inwoning:
het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.61 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.62 kelder:
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.
1.63 landschappelijke waarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.
1.64 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.
1.65 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.66 natuurwaarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.
1.67 nok:
horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.
1.68 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.69 ondergeschikt:
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
1.70 ondergronds bouwen:
bouwen onder peil.
1.71 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.
1.72 paardrijbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
1.73 peil:
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
d. voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
e. voor gebouwen die zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed': de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld verhoogd met 1 meter;
f. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
g. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.
1.74 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.
1.75 plat dak:
een dak zonder dakhelling.
1.76 recreatief medegebruik:
medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.77 schuilgelegenheid:
een open overkapping die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden en waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende het gehele jaar, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan.
1.78 verwevingsgebied:
een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.
1.79 voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.80 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.81 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.82 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.83 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.84 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.85 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
1.86 woningsplitsing:
het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.
1.87 zolder:
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
1.88 zwembad:
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens
tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:
tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
2.4 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 7.2.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:
buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
2.13 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
b. agrarisch hobbymatig gebruik;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Zelen ong.' de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 3 bij de regels;
met daaraan ondergeschikt:
d. extensief dagrecreatief medegebruik;
e. groenvoorzieningen incl. landschappelijke inpassing;
f. paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
g. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
a. bestaande paardrijbakken en daarbij behorende lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
b. erf- en terreinafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, mits:
a. per kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
d. 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
e. 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
f. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
g. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
h. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
i. de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd aansluitend aan het aangrenzende bouwvlak, dan wel zoveel mogelijk geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
j. opslag is niet toegestaan;
k. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een hoogzit
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van een hoogzit voor de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits:
a. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden.
3.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits:
a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt;
b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden.
3.3.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van:
a. tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
1. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding, 'bolle akkers', 'wro - zone - wijzigingsgebied 3 bd', 'wro - zone - wijzigingsgebied 5 gv' en 'wro - zone - wijzigingsgebied 6 bn';
2. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
3. de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 ha bedraagt inclusief de reeds aanwezige tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen in het bestemmingsvlak;
4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
5. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
6. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
b. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, mits:
1. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 6 bn';
2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
3. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
4. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. kamperen;
b. detailhandel;
c. paardenbakken, anders dan bedoeld in artikel 3.2.2;
d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
e. schuilgelegenheden;
f. containervelden;
g. mest/sleufsilo's;
h. parkeren, behoudens toegestaan krachtens artikel 3.1 onder e;
i. nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
j. evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 3.4.2;
k. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband en andere lawaaisporten;
l. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.
3.4.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'
Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:
a. evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw;
b. evenementen ten behoeve van de paardensport zijn onbeperkt toegestaan voor de duur van maximaal 10 aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek
3.4.3.1 Algemeen
Het is verboden op of in de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bodemonderzoek' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
b. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
c. het oprichten van bouwwerken, bijhorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.4.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 3.4.3.1 is niet van toepassing op:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
3.4.3.3 Toepassingscriteria
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.4.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. op basis van een erkend bodemonderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is en dit akkoord is bevonden door het bevoegd gezag;
b. het aanwezige geval van ernstige bodemverontreiniging is verwijderd/gesaneerd.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van evenementen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4 ten behoeve van het gebruik van gronden voor incidentele evenementen, mits:
a. het een tijdelijk of periodiek terugkerend tijdelijk evenement, per locatie maximaal drie keer per jaar voor een aaneengesloten periode van drie dagen, betreft, inclusief op- en afbouw;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
c. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
d. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
3.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van containervelden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het gebruik van de gronden voor containervelden, mits:
a. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bolle akkers' en 'wro - zone - wijzigingsgebied 6 bn';
b. voorzieningen worden getroffen voor de afvoer van hemelwater;
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
3.5.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een paardrijbak
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 ten behoeve van de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, mits:
a. de paardrijbak uitsluitend mag worden gebouwd direct aansluitend aan een agrarisch bouwvlak, dan wel aansluitend aan een bouwvlak van de bestemming 'Wonen';
b. aangetoond moet worden dat binnen het aangrenzende bouwvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak;
c. de oppervlakte maximaal 20 x 40 m bedraagt;
d. de paardrijbak mag worden omheind door een bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
e. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het woon- en leefklimaat;
2. de milieusituatie;
3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. er plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Zelen ong.' een landschappelijke inpassing, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 3 bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.4;
met daaraan ondergeschikt:
c. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
d. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.3;
e. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.2;
f. groenvoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen in de vorm van woningen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
a. de woning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2.3 en 4.2.4.
4.2.3 Woning en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. per bouwvlak is maximaal één hoofdgebouw in de vorm van een woning toegestaan;
b. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
c. de inhoud van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de inhoud zoals is aangegeven op de verbeelding met de bouwaanduiding 'maximum volume';
d. de goot- en bouwhoogte van woningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter;
e. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
f. de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
g. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 meter en 6 meter;
h. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke ten behoeve van de woning, mits:
1. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
2. de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
4. de afstand tot de bestemmingen 'Verkeer' minimaal 3,5 meter bedraagt;
i. Nieuw te bouwen woningen moeten levensloopbestendig worden uitgevoerd dan wel technisch worden voorbereid hierop.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
b. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
c. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
d. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
e. per woning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met dien verstande dat:
1. de afstand van de woning tot het zwembad maximaal 15 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 30 m² bedraagt;
3. het bouwen van één overkapping aan de achter- of zijgevel bij de woning is toegestaan, mits de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder c ten behoeve van het verkleinen van de bestaande afstand tot de bestemming 'Verkeer', met dien verstande dat:
a. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5 meter bedraagt;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
c. de verkeersveiligheid;
d. het woon- en leefklimaat;
e. de milieusituatie;
f. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
b. kamerverhuur;
c. kampeer;
d. woningsplitsing;
e. detailhandel;
f. evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.5.2;
g. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gebouwen, geen woning zijnde;
h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
i. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
4.5.2 Evenementen
Evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
4.5.3 Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis bij de woning, als opgenomen in het 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis' (bijlage 2 bij deze regels) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonbestemming en is toegestaan, mits:
a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
b. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent;
c. maximaal 50 m² van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis;
d. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
e. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
f. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
g. internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden. Opslag ten behoeve van internetverkoop is mogelijk binnen de bestaande bebouwing tot maximaal 50 m² waarbij ter plaatse opslag en verzending plaatsvindt. Internetverkoop waarbij ter plaatse alleen de elektronische transactie plaatsvindt en geen opslag en verzending plaatsvindt is zonder meer toegestaan;
h. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep/bedrijf;
i. er geen buitenopslag plaatsvindt;
j. reclame-uitingen ten dienste van het beroep of bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
4.5.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woning conform de bestemming 'Wonen' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 4.1 conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels, is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden.
4.5.5 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek
4.5.5.1 Algemeen
Het is verboden op of in de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bodemonderzoek' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
b. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
c. het oprichten van bouwwerken, bijhorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.5.5.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 4.5.5.1 is niet van toepassing op:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
4.5.5.3 Toepassingscriteria
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. op basis van een erkend bodemonderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is en dit akkoord is bevonden door het bevoegd gezag;
b. het aanwezige geval van ernstige bodemverontreiniging is verwijderd/gesaneerd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde waar een diepere grondbewerking heeft plaatsgevonden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwverbod
Op of in de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 60 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
b. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
d. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 5.2.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
a. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 60 40 centimeter onder maaiveld.
5.3.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
c. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.3.3 Voorschriften te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.2 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
5.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. maximaal 40 centimeter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in artikel 5.4.1 h, l, en m;
1. een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m²;
2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
4. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 60 40 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
5. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
b. Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1 is ook niet van toepassing indien:
1. naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat de grond reeds verstoord is;
2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 5.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
3. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 42.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
5.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.4.4 Onderzoeksplicht
a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel;
3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
b. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.4.5 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
c. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.4.6 Voorschriften te verbinden aan omgevingsvergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 5.4.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een dor het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
7.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
7.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk;
b. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
d. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen.
7.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.2 onder c. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
7.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
7.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. Indien de inhoud of oppervlakte van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedraagt dan de maximale toegestane inhoud, is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan.
7.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.3.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 7.3.1 en 7.3.2 uitsluitend van toepassing indien dit geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
8.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
c. straatprostitutie;
d. mantelzorg en inwoning;
e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
f. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
g. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 ontwikkelingszone bebouwingslinten
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' zijn de gronden tevens bestemd als ontwikkelingszone voor bebouwingslinten.
9.2 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
9.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd als verwevingsgebied.
9.3 wro - zone - wijzigingsgebied 1 ob
9.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 1 ob' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van oude verdichte/besloten bouwlanden.
Artikel 10 Algemen Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:
a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer', 'Water', 'Water - Rivier' of 'Natuur' minimaal 3 meter bedraagt;
2. geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
10.2 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:
a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
b. geen aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
10.3 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:
a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' of 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
b. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
c. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
d. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
e. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
f. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
g. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
i. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
j. overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
k. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
l. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
4. de milieusituatie;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
b. er geen tweede woning ontstaat;
c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
f. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
g. geen aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
h. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
10.5 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 en 4.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden in het bouw-/bestemmingsvlak ten behoeve van een aangrenzend agrarisch perceel, mits:
a. per aangrenzend kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
1. 25 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
2. 40 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
g. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b. het wijzigen van de in bijlage 1 opgenomen lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
11.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6', ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding wordt verwijderd, indien:
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Wetten/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zelen 27 te Panningen'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 31 januari 2023
De voorzitter, De griffier,
.......... ..........
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Initiatiefnemer exploiteert een intensieve veehouderij in de vorm van een pluimveebedrijf (kalkoenen). Vanwege meerdere redenen heeft initiatiefnemer in overleg met de gemeente Peel en Maas besloten om de intensieve veehouderij te saneren en in ruil hiervoor een nieuwe bouwkavel op korte afstand te realiseren op Zelen ong. te Panningen naast de omvorming van de bestaande bijdrijfswoning met bijgebouwen tot een burgerwoning
Voor dit planvoornemen dient de bestemming te worden gewijzigd om het planvoornemen in de toekomstige situatie mogelijk te maken.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft meerdere kadastrale percelen aan de Zelen 27 en Zelen ong.. Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg Zelen wat een oude weg in het buitengebied betreft ten zuidwesten van de kern Panningen. Het plangebied is gelegen in het buitengebied en kenmerkt zich door de ligging in de (lint)bebouwing van de weg en buurtschap Zelen. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2 ha.
1.3 Doel
Het planvoornemen is om op deze locatie de aanwezige intensieve veehouderij te saneren en in de plaats hiervna op basis van de win-win regeling van de gemeente een nieuwe bouwkavel op Zelen ong. te realiseren naast het omvormen van de bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen tot een burgerwoning. Ter plekke van het plangebied vigeren momenteel twee bestemmingen te weten de bestemming Agrarisch en Agrarisch - Intensieve veehouderij die beide niet passend zijn voor het planvoornemen. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt het planvoornemen planologisch mogelijk gemaakt door de bestemmingen te wijzigen.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
Het onderhavige project/plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Peel en Maas’, dat op 5 november 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De bestemmingen van het plangebied in dit vigerende bestemmingsplan betreffen: 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' en ‘Agrarisch’.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied Zelen 27 te Panningen kenmerkt zich in de bestaande situatie door de aanwezigheid van een bedrijfswoning met bijgebouwen, tuin en erf en een ruime tuin. Daarnaast zijn er een vijftal bedrijfsgebouwen (4 stallen) aanwezig op de bedrijfslocatie met bijbehorende voorzieningen. Deze bedrijfsbebouwing ten behoeve van het kalkoenenbedrijf is vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw gebouwd en verder uitgebreid in zuidelijke richting tot de huidige omvang van ca. 17.640 kalkoenen.
De locatie Zelen ong. is altijd als landbouwgrond in gebruik geweest.
2.2 Bestaande Situatie
Zoals hieronder op de luchtfoto is waar te nemen, is de locatie gelegen in het buitengebied van Panningen in de gemeente Peel en Maas. Op enige afstand aan de noordwestzijde van het plangebied is de kern van Beringe aanwezig.
Luchtfoto bestaande situatie
Aan de norodzijde van de locatie is de doorgaande weg Zelen aanwezig. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies (voornamelijk agrarische bedrijven en burgerwoningen). Aan de oostzijde van de locatie bevindt zich een agrarische bedrijfslocatie, aan de westzijde een burgerwoning en aan de noordzijde een burgerwoning. Ook op grotere afstand van de locatie bevinden zich ook enkele burgerwoningen en (agrarische) bedrijven (op enige afstand).
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (Nobi). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan en vigerende en van toepassing zijnde beleidsvisieis.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke
leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in
plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. Er wordt geen gebruik gemaakt van een (landelijke) opkoopregeling. Aanwezige rechten worden verhandeld. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de Novi en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.
De locatie aan de Zelen 27 en Zelen ong. te Panningen wordt deels aangeduid als ‘Buitengebied’.
Uitsnede zoneringenkaart POVI
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Met inachtneming van de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebleken dat onderhavig plangebied niet is gelegen in een provinciaal beschermingsgebied.
Doorkijk Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening zal pas met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Bovenstaande beschreven aspecten blijven ook in de nieuwe verordening van toepassing waarbinnen het planvoornemen passend is.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1.
3.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
De gemeente Peel en Maas heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.4.1
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
3.2.5 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmering vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met eventuele andere beschermingsgebieden. Ook voldoet onderhavige planontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Peel en Maas deze vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 3.4.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg 2020-2024
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, is op 22 september 2020 vastgesteld door de gemeente Peel en Maas en is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter. Het opheffen van de kwalitatieve mismatch tussen de (toekomstige) woningbehoefte en de bestaande woningvoorraad is één van de centrale opgaven uit de visie. Bij nieuwbouw dient bij voorkeur ingezet te worden op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten.
In de regio zijn uitgangspunten geformuleerd, waaraan alle bouwplannen moeten voldoen die binnen de kwalitatieve richtlijn vallen. Deze regionale uitgangspunten omvatten de navolgende punten:
• Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
• Gekeken dient te worden naar koppelkansen;
• Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
• Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
• De regio streeft sociale en duurzame woonconcepten na;
• Er wordt gezocht naar aansluiting op de landelijke, regionale en lokale duurzaamheidsdoelen.
Aanvullend wordt tevens het volgende benoemd:
• Naast nieuwbouw dient er ook gekeken te worden naar de potentie van de bestaande voorraad en hoe deze zich verhoudt tot de veranderende (kwalitatieve) behoefte.
• Ook dient er aandacht te zijn voor de huisvesting van specifieke doelgroepen, zoals starters en ouderen. Ten aanzien van deze doelgroepen wordt vooral ingezet op het realiseren van geschikte woningen voor ouderen, daar op deze manier de doorstroming wordt bevorderd. Zo ontstaat er tevens ruimte voor de starter op de woningmarkt.
• Vraag en aanbod dienen in de regio beter met elkaar in evenwicht te zijn. De oplossing hiervoor ligt grotendeels binnen de bestaande woningvoorraad.
• Leefbaarheid in kleine kernen staat onder druk. Toevoegen van woningen (in kleine mate) kan helpen om de leefbaarheid te verbeteren, maar vooral om de doorstroming te bevorderen
De voorgenomen ontwikkeling betreft enerzijds het omzetten van de agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning en de realisatie van een woning middels de win-win regeling (toetsing zie paragraaf 3.4). Volgens de Regionale Structuurvisie Wonen NoordLimburg moet het de plannen om nieuwbouw toe te voegen in verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Er worden enkel plannen toegevoegd die kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeente in de regio. De realisatie van de win-win woning is een op zichzelf staande opgave. Deze woningen mogen additioneel op de taakstelling in de regionale structuurvisies Wonen van Noorden Midden Limburg gerealiseerd worden. Het initiatief is daarom niet in strijd met de Regionale structuurvisie. Voor de woning Zelen 27 geldt tot slot dat geen sprake is van een toevoeging van een woning aangezien een reeds bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar reguliere burgerwoning.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie(s)
Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas
In december 2015 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Het betreft voor een groot deel bestaand beleid dat deels is aangevuld en deels nader is uitgewerkt. De structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanolgie ‘Ontwikkelingsplanologie’. De hoofdgedachte van de ontwikkelingsplanologie is dat niet de regels maar de doelen centraal staan.
‘Ruimte voor ontwikkeling, met oog voor kwaliteit’
Ontwikkelingen in het buitengebied gaan gepaard met kwaliteitsverbetering voor de omgeving. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. Daarbij wordt uitgegaan van een ruime benadering van ruimtelijke kwaliteit, namelijk gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van een gebied. De tegenprestatie is ook van belang in verband met de gedragenheid van de omgeving voor de ontwikkeling.
Toetsing
Wanneer deze beleidsuitgangspunten worden toegepast op onderhavig planvoornemen kan worden gesteld dat het planvoornemen passend is binnen deze algemene beleidsdoelstellingen. Het planvoornemen levert een bijdrage aan de sociaal-maatschappelijke ruimtelijke structuur van Peel en Maas.
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van één win-win woning en het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar woonperceel. Voor burgerwoningen in het buitengebied die mogelijk worden gemaakt door middel van de win-win regeling, is in het structuurplan een uitzondering gemaakt op de regel dat het oprichten van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet is toegestaan. De nieuwe woning past hiermee binnen de beleidsmatige uitgangspunten voor woningbouw volgens het structuurplan. Voor de omzetting van het agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie geldt dat dit geheel in lijn is met de trend van reductie van het aantal agrarisch bedrijven en de in de directe omgeving gerealiseerde en nog te realiseren burgerwoningen. De voorliggende win-win woning en de omzetting van het perceel Zelen 27 zijn hiermee passend binnen het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas.
3.4.2 Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas
De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen bevoegdheid voor de uitvoering van dit Kwaliteitsmenu. Onderhavig planvoornemen is gelegen buiten de 'rode contour' en derhalve is het LKM voor onderhavig planvoornemen van toepassing. De gemeente Peel en Maas de gemeentelijke structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Deze structuurvisie is op 20 december 2011 vastgesteld en daarna een aantal malen gewijzigd, voor de laatste keer bij besluit van 15 december 2015.
Op basis van het Kwaliteitskader Buitengebied geldt voor nieuwe woningen in het buitengebied een bijdrage van € 25,- per m2. Te slopen bebouwing mag ingezet worden ten behoeve van de saldering. Tevens dient op basis van de basiskwaliteit dat de locaties op een adequate wijze landschappelijk ingepast moeten worden.
Te slopen bebouwing:
- 1. Stal 1: 81,5x10,85= 884m2 (hoekje schuur blijft staan: 3x10=30m2): totaal: 854m2
- 2. Stal 2: 72,4x12,8= 926,7m2
- 3. Stal 3: 14,00x 68,90= 964,6m2
- 4. Stal 4: 21,64x84,50= 1.829m2 + 3x6=18 + 3x6=18: totaal: 1.865m2
- 5. Loods: 27,46x20,55= 564,30m2
Totaal te slopen oppervlak bebouwing: ca. 5.174,6m2
Daarnaast wordt er natuurlijk ook meerdere duizenden vierkante meters erfverharding verwijderd en worden overige voorzieningen gesloopt.
Kortom, met een sloopbijdrage van € 25,- per m2 wordt ruimschoots voldaan aan de eis om minimaal 4.000m2 aan bebouwing te slopen voor één nieuwe bouwkavel. De oppervlakte van de nieuwe bouwkavel is afgestemd op de te slopen vierkante meters bebouwing zoals hierboven weergegeven.
3.4.3 Beleidsregel Woningbouwverzoeken Peel en Maas 2018 en beleidsregel win-win
Op basis van de beleidsregel woningbouwverzoeken geldt in principe dat alle nieuwe woningbouwverzoeken worden afgewezen met uitzondering van een aantal benoemde categorieën. Daaronder valt onder andere een beperkt aantal woningbouwverzoeken waarbij een win-win situatie kan worden gecreëerd door het oplossen van een planologisch en milieutechnisch knelpunt. Om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheid dient voldaan te worden aan de voorwaarden van deze beleidsregel.
Het planvoornemen is getoetst aan deze beleidsregel. Er is sprake van een 'win-win' situatie wanneer het de sanering betreft van een intensieve veehouderij, waarbij sprake is van:
- Een maatschappelijk belang, dat verder gaat dan het economisch belang van de aanvrager.
In dit geval wordt met de sanering van de intensieve veehouderij een kwaliteitsverbetering in de omgeving gerealiseerd, hetgeen een maatschappelijk belang is.
- Ligging in of nabij de kenrandzone, waarbij in dat laatste geval sprake is van een vergelijkbare situatie als ware de locatie gelegen binnen de kernrandzone.
Onderhavige locatie is niet gelegen binnen de kernrandzone. Er is echter wel sprake van een bebouwingslint met diverse burgerwoningen. Daarnaast is de locatie gelegen net buiten de kernrandzone op een afstand van slechts 450 van de kern van Panningen.
- Het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer met een geldende omgevingsvergunning milieu die wordt ingetrokken.
Het huidige pluimveebedrijf is in inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en de geldende vergunning kan worden ingetrokken bij de sanering van het bedrijf in ruil voor de beoogde woonfuncties.
Ten aanzien van de uitwerking van het plan wordt voor de voorwaarden verder verwezen naar artikel 5 en 8 van deze beleidsregel. Er dient daarbij voldaan te worden aan de bepalingen met betrekking tot de sloop van de huidige bedrijfsbebouwing en de termijnen ten aanzien van de realisering van de win-win woning.
De verdere uitwerking van de win-win regeling is nog vormgegeven in de beleidsregel woningbouwverzoeken 'win-win' situaties. De extra voorwaarden die in dit beleid zijn opgenomen zijn de volgende:
- Er moet worden gewaarborgd dat de bedrijfsbebouwing binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan / omgevingsvergunning wordt gesloopt en de omgevingsvergunning milieu wordt ingetrokken.
Aan deze voorwaarde zal worden voldaan.
- De bestemming van de bestaande bedrijfswoning en de daarbij behorende huiskavel moet worden omgezet in de bestemming Wonen’.
Met onderhavig bestemmngsplan wordt aan deze voorwaarde voldaan.
- Er geldt een maximum van in totaal 10 te bouwen woningen met een maximum van 1 woning per win win-locatie. Voorwaarde is tevens dat toepassing dient te worden gegeven aan het gemeentelijk kwaliteitskader.
Overige voorwaarden beleidsregel:
Artikel 3 Uitzonderingen
In de volgende gevallen kan mits sprake is van een goede ruimtelijke ordening een uitzonderingworden gemaakt op het bepaalde in artikel 2:
a) verzoeken die passen binnen de Ruimte-voor-Ruimte-regeling en die deel uitmaken van de taakstelling Ruimte voor Ruimte, zoals overeengekomen met de provincie en Ruimte voor Ruimte Beheer B.V., zolang als de gemeente hieraan bestuursrechtelijk en privaatrechtelijk is gebonden; hiertoe behoren ook de bouwkavels die van Ruimte voor Ruimte Beheer BV zijn overgenomen en die in eigen beheer door de gemeente Peel en Maas worden ontwikkeld, mits voldaan wordt aan artikel 4 en 8;
b) een beperkt aantal woningbouwverzoeken waarbij een win-win situatie kan worden gecreëerd door het oplossen van een planologisch en milieutechnisch knelpunt, mits voldaan wordt aan artikel 5 en 8;
c) verzoeken die een maatschappelijke meerwaarde hebben doordat ze een bijdrage leveren aan het behoud/versterken van vitale gemeenschappen, mits voldaan wordt aan artikel 6 en 8;
d) verzoeken die betrekking hebben op de tijdelijk huisvesting (max. 10 jaar) van woonurgente groepen in tijdelijke woonconcepten;
e) woningsplitsing binnen het bestemmingsplan buitengebied met als doel behoud en versterking van cultuurhistorische waarden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden als gesteld in het gemeentelijk beleid;
f) verzoeken waarop een positief (principe)besluit is genomen, dan wel waarover een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten voorafgaand aan de in werking treding van deze beleidsregel; deze worden nog afgehandeld zoals daarbij is overeengekomen, waarbij het afhandelen van het positieve principebesluit waarin geen termijn is genoemd moet voldoen aan artikel 8, lid c.
Artikel 5 Voorwaarden verzoeken win-win situatie
Indien sprake is van een woningbouwverzoek met een win-win situatie moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening en nog worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) Er is sprake van een win-win situatie wanneer het sanering betreft van een intensieve veehouderij, waarbij sprake is van:
- een maatschappelijk belang, dat verder gaat dan het economisch belang van de aanvrager én;
- ligging in of nabij de kernrandzone, waarbij in het laatste geval sprake is van een vergelijkbare situatie als ware de locatie gelegen binnen de kernrandzone, zulks ter beoordeling van ons college, én;
- het een inrichting betreft in de zin van de Wet milieubeheer met een geldende omgevingsvergunning milieu die wordt ingetrokken met als gevolg dat het woon- en leefklimaat van de woonomgeving en/of de kernen verbetert;
b) Er moet worden gewaarborgd dat de bedrijfsbebouwing binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan / omgevingsvergunning wordt gesloopt en de omgevingsvergunning milieu wordt ingetrokken;
c) De bestemming van de bestaande bedrijfswoning en de daarbij behorende huiskavel moet worden omgezet in de bestemming Wonen';
d) Er geldt een maximum van in totaal 10 te bouwen woningen met een maximum van 1 woning per win win-locatie. Voorwaarde is tevens dat toepassing dient te worden gegeven aan het gemeentelijk kwaliteitskader;
Aan deze voorwaarden voldoet initiatiefnemer volledig met het planvoornemen.
De gemeente hanteert met haar kwaliteitskader een sloopbijdrage van € 25,- per m2. Dit betekent dat er voor een bouwkavel van 1.000m2 à € 100,- = € 100.000,- aan kwaliteitsbijdrage geleverd dient te worden. Dit staat gelijk aan 4.000m2 te slopen bebouwing. Met ruim 5.000m2 te slopen bebouwing/verharding gaat initiatiefnemer hier ruim overheen.
Aan een tweede bouwkavel toekennen wenst de gemeente Peel en Maas niet mee te werken. Derhalve is de oppervlakte van de bouwkavel vergroot en is de bebouwingsregeling verruimd.
De nieuwe woningbouwlocatie kan initiatiefnemer op eigen grond realiseren. In deze zone aan de weg Zelen kan een mooie ruime/grote vrijstaande woning worden gebouwd. Hiervoor wordt ook verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan. Ruimtelijk/planologisch is deze locatie geschikt. Mede omdat de nieuwbouwlocatie is gelegen in een bebouwingslint. Hiermee is sprake van een stedenbouwkundig lint in het buitengebied waardoor de nieuwe woning planologisch/ruimtelijk passend is op de voorziene locatie.
Door de sanering van de intensieve pluimveehouderij ontstaat er in geur- en stofopzicht een fors betere situatie. Het woon- en leefklimaat van zowel de omgeving Zelen als de gehele kern van Panningen (in grote delen van Panningen is op sommige dagen in het jaar bij een bepaalde wind sprake van geuroverlast) zal door onderhavig planvoornemen verbeteren.
Verder dient de bestaande bedrijfswoning Zelen 27 met haar bijgebouwen omgevormd te worden naar een woonbestemming. Hiervoor zijn geen directe belemmeringen aanwezig in de omgeving.
Conclusie
Kortom, wanneer deze beleidsregel wordt toegepast kan worden gesteld dat volledig aan de voorwaarden wordt voldaan. Het planvoornemen zorgt voor een meerwaarde voor de (lokale) maatschappij door het IV-bedrijf gelegen nabij de kern te saneren. Tevens wordt aan de overige voorwaarden voldaan (zo blijkt uit onderhavige toelichting).
3.4.4 Kaderstelling Ruimte en Economie
In het beleid 'kaderstelling Ruimte en economie' heeft de gemeente opgenomen dat het plan een bijdrage moet leveren aan de beweging dat bedrijvigheid in balans is met de omgeving. Daarbij moet er oog zijn voor de transitie in het landelijk gebied. Onderdeel van deze transitie zijn ook stoppende ondernemers die op zoek zijn naar een mogelijkheid om het bedrijf te beëindigen. De sanering van een intensieve veehouderij middels de realisering van een extra woning past binnen deze doelstelling.
3.4.5 Lokale woonvisie
In de lokale woonvisie worden vier thema’s voor wonen verder uitgewerkt, te weten:
1. Wonen duurzaam in balans;
2. Zorgen voor elkaar;
3. Wonen op de juiste plek;
4. Klimaatadaptief en energieneutraal wonen;
In het uitvoeringsplan wonen dat de gemeente heeft opgesteld worden de acties die bij deze thema’s horen verder geconcretiseerd zodat ze ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
Bij het thema 1, Wonen duurzaam in balans is onder andere het volgende opgenomen:
'1.2 Nieuw te bouwen woningen moeten geschikt zijn voor de behoefte van morgen: woningen voor ouderen en voor kleine huishoudens.
- Iedere nieuw te bouwen woning is geschikt voor ouderen, dan wel technisch voorbereid op geschiktheid (levensloopbestendig). Dit verankeren we in onze regels (o.a. bestemmingsplannen, voorzienbaarheid). Bij bestaande, nog niet gerealiseerde plannen, gaan wij in overleg met ontwikkelende partijen om de plannen alsnog levensloopbestendig te maken.'
In onderhavig plan is dit vertaald in de bouwregels voor de nieuw te bouwen woning.
Een doelstelling ten aanzien van duurzaamheid betreft:
'4.2 We werken aan de energietransitie in de bestaande woningvoorraad en geven bij nieuwbouw het goede voorbeeld.'
De nieuwe woning zal gasloos worden gebouwd. Hiermee wordt aan deze doelstelling tegemoet gekomen. Tevens wordt het hemelwater ter plaatse afgekoppeld en geïnfiltreerd. De initiatiefnemer die de woning zal bouwen wordt gestimuleerd hergebruikte materialen daar waar mogelijk te gebruiken. Hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van duurzaam bouwen.
3.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Bestaande Situatie
Initiatiefnemer exploiteert op dit moment een IV-bedrijf (pluimveehouderij in de vorm van kalkoenen) op de agrarische bedrijfslocatie Zelen 27 te Panningen.
Hier heeft initiatiefnemer reeds vele decennia zijn agrarisch bedrijf geëxploiteerd en ontwikkeld tot het bedrijf zoals het heden ten dagen aanwezig is.
Het bedrijf heeft op dit moment een omvang (vergunde situatie milieuvergunning) van 17.640 kalkoenen. Hierbij behoort een stikstof/ammoniak hoeveelheid van 0,68x17.640 = 11.995,2 kg NH3. Hierbij behoort een geur-emissie 27.342 odour-eenheden.
Deze zijn verdeeld over een viertal stallen en overige bebouwing met een oppervlakte van:
Te slopen bebouwing:
Stal 1: 81,5x10,85= 884m2 (hoekje schuur blijft staan: 3x10=30m2): totaal: 854m2
Stal 2: 72,4x12,8= 926,7m2
Stal 3: 14,00x 68,90= 964,6m2
Stal 4: 21,64x84,50= 1.829m2 + 3x6=18 + 3x6=18: totaal: 1.865m2
Loods: 27,46x20,55= 564,30m2
Totaal te slopen oppervlak bebouwing: ca. 5.174,6m2
Oppervlakte erfverharding: ca. 2.000m2.
4.2 Planvoornemen
Hieronder zal het planvoornemen van initiatiefnemer uitvoerig uiteen worden gezet. Initiatiefnemer is begin zestig en is zich aan het oriënteren op de toekomst, zowel privé als bedrijfsmatig. Hierbij is naar voren gekomen dat er geen sprake is van bedrijfsopvolgers binnen het gezin. Omdat er vanuit de gemeente Peel en Maas beleid is ontwikkeld dat sanering van de bebouwing mogelijk is vanuit de beleidsregels woningbouwverzoeken, heeft initiatiefnemer deze optie onderzocht.
Hieruit is naar voren gekomen dat de locatie gezien de ligging nabij de kern/kernrandzone in aanmerking komt voor deze terugbouwregeling zoals opgenomen in de beleidsregel voor woningbouwverzoeken 2018 van de gemeente Peel en Maas, derhalve heeft initiatiefnemer de voorkeur voor deze optie in de toekomst. De regeling en de toepassing hiervan zijn reeds in paragraaf 3.4.3 beschreven.
Verder dient de bestaande bedrijfswoning Zelen 27 met haar bijgebouwen omgevormd te worden naar een woonbestemming. Hiervoor zijn geen directe belemmeringen aanwezig in de omgeving.
Situatie/projectlocatie
De locaties Zelen 27 te Panningen zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van de gemeente Peel en Maas, overeenkomstig het huidige gebruik, bestemd als 'Agrarisch – Intensieve veehouderij' en 'bouwvlak'.
De voorziene woningbouwlocatie is in hetzelfde bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' met de nadere gebiedsaanduiding 'ontwikkelingszone – bebouwingslinten'.
De projectlocaties liggen op circa 350m van het bedrijventerrein Kennedylaan af en ca. 600m van de kern van Panningen. Verder kenmerkt de omgeving van het plangebied zich door de ligging in het buurtschap Zelen waar sprake is van een menging aan agrarische bedrijven en burgerwoningen.
De projectlocaties zijn kadastraal bekend als:
Zelen 27 : kadastrale gemeente Helden, sectie H, nummer 765 (gedeeltelijk).
Zelen ong. : kadastrale gemeente Helden, sectie H, nummer 763 (gedeeltelijk).
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bij onderhavig planvoornemen (woningbouwontwikkeling) kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de sanering van een IV-locatie en het realiseren van één bouwkavel naast de omvorming van de een bedrijfswoning tot burgerwoning. Het planvoornemen wordt, gelet op het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing, en de aard en omvang van het plan, niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Er hoeft daarom formeel gezien geen vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Volledigheidshalve is wel een informele m.e.r.-beoordeling gedaan. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.
Bij elk (nieuwbouw)plan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
a. de kenmerken van de projecten;
b. de plaats van de projecten;
c. de kenmerken van de potentiële effecten.
Ad. a. de kenmerken van het project
- De omvang van het project:
Onderhavige percelen zijn bestemd tot 'Wonen' en 'Agrarisch'. De totale omvang van het plangebied bedraagt ca. 2 ha (waarvan het meeste onbebouwde grond is).
- De cumulatie met andere projecten:
In en om het plangebied vinden geen relevante activiteiten plaats of zijn projecten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.
- Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen:
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van het planvoornemen. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
- De productie van afvalstoffen:
Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen, anders dan regulier bouw- en huishoudelijk afval. Bij de sloop van de IV-gebouwen zal voornamelijk puin vrijkomen. Dit zal worden hergebruikt.
- Verontreiniging en hinder:
Tijdens de gebruiksfase is er geen hinder in de vorm van geluid, stof of geur te verwachten.
- Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën
Zorgverblijven zijn geen risicobron. In paragraaf 5.6 (Externe veiligheid) hieronder is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Ad. b. de plaats van het project
- Het bestaand grondgebruik:
Onderhavig perceel is momenteel in gebruik als agrarisch pluimveebedrijf en landbouwgrond naast de bedrijfswoning. Het plangebied wordt omgeven door agrarische gronden, agrarische bedrijven en woningen.
- Natuurlijke hulpbronnen:
Ter plaatse van het plangebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.
- Opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu:
Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.
Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten
Beoogd wordt met het planvoornemen een IV-bedrijf te saneren en een nieuwe bouwkavel te realiseren. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de kenmerken van het planvoornemen, de locatie van het plan en de kenmerken van de effecten van het plan, moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure.
5.2 Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.
Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.
De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.
De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Peel en Maas is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen.
De bodemfunctieklasse Overig (kwaliteit grond moet voldoen aan de Achtergrondwaarde) is in bestemmingsplannen te vergelijken met functies als:
- Natuurgebied;
- Landbouw.
De bodemfunctieklasse Industrie is in bestemmingsplannen te vergelijken met functies als:
- Spoorlijnen en grote wegen;
- Geluidswal (langs Rijksweg of spoorlijn);
- Bedrijfsterreinen.
De huidige (Wro) bestemming van het perceel is deels ‘ Wonen'en deels 'Agrarisch’. De nieuwe bestemming is op deze locatie te vervatten onder de bodemfunctieklasse agrarisch (deel dat gesaneerd wordt) en Wonen (bestaande en nieuwe woning) en sluit daarmee deels aan op de bestaande bodemfunctieklasse.
Om deze reden is ter plaatse van de Zelen ong. te Panningen nader bodemonderzoek noodzakelijk in de vorm van historisch bodemonderzoek, zie bijlage 1. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'In het kader van de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woonhuis, gelegen aan het adres Zelen ong. te Panningen (gemeente Peel en Maas), is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN-5725) uitgevoerd. Op basis van het verrichte onderzoek, kan het volgende worden gesteld.
Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen realisatie wordt beoogd, is momenteel in gebruik als akkerland t.b.v. de teelt van asperges.
Uit de voorhanden zijnde historische informatie, zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten.
De aangetroffen verontreinigingen in de directe omgeving zijn gezien de afstand tot de huidige onderzoekslocatie niet van invloed. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.
Omdat verder geen aanleidingen bestaan voor het aantreffen van bodemverontreinigingen wordt de hypothese "onverdacht" voor de gehele onderzoekslocatie aangehouden.'
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Geluid
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Het planvoornemen voorziet in de oprichting van een nieuwe woning op de weg Zelen. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Derhalve is met betrekking tot onderhavige planontwikkeling een akoestisch onderzoek verricht. De rapportage hiervan is bijgevoegd als bijlage 2. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Namens opdrachtgever is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de toekomstige situatie aan de Zelen ong. te Panningen (nabij Zelen 29). Op deze locatie wenst opdrachtgever een woning te realiseren.
5.1 Wet geluidhinder
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
(Spoor)weg | Voorkeurs- grenswaarde | Maximale onthefftings- waarde | Overschrijding voorkeurs- grenswaarde | Dove gevel | Hogere waarde |
Zelen | 48 dB | 53 dB | - | - | n.v.t. |
Emmestraat | 48 dB | 53 dB | - | - | n.v.t. |
Tabel 9. Conclusies Wet geluidhinder
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Zelen en Eemsestraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. Derhalve is hogere waarde conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder niet aan de orde.
5.2 Cumulatie
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige is dit niet aan de orde.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door Zelen, bedraagt 52 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3 Karakteristieke geluidwering van de gevel
Grootheid | Hoogste waarde |
hoogste gecumuleerde geluidbelasting | 52 dB |
vereist binnenniveau | 33 dB |
Maximaal benodigde karakteristieke geluidwering (GA;k) | 20 dB |
Tabel 10. Conclusies karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.'
Voor de woning Zelen 27 geldt dat dit reeds in het kader van wegverkeerslawaai een geluidsgevoelig object betreft en deze situatie niet wijzigt als gevolg van het feit dat de agrarische bedrijfswoning een burgerwoning wordt.
Spoorweglawaai
Er zijn geen spoorwegen in de nabijheid van het plangebied gelegen en derhalve is spoorweglawaai niet van toepassing.
Industrielawaai
Ten aangezien van industrielawaai dient te worden onderzocht of er in de omgeving van het plangebied sprake is van bedrijvigheid met een geluidscontour die is gelegen over het plangebied.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen gelegen. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.4 Milieuzonering
5.4.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:
1. de richtafstandenlijst;
2. twee omgevingstypen;
3. een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.
Richtafstandenlijsten
De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) of een gemengd gebied. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevantie milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbare omgevingstype.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ander functies voor. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Naar aanleiding van bovenstaand is Zelen 27 te typeren met het omgevingstype gemend gebied.
De richtafstanden uit bijlage 1 kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemend gebied, zie onderstaande tabel:
Richtafstanden en omgevingstypen.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 1500 | 1000 |
5.4.2 Zelen 27
Agrarische grondgebonden bedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich de volgende agrarische bedrijven:
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Zelen 32.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Zelen 23.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Eemsestraat 2.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf, rundvee uitgesloten, op Zelen 17.
Een grondgebonden agrarisch bedrijf heeft betrekking op een akkerbouwbedrijf, melkveehouderij (m.u.v. nr. 17) of een paardenhouderij. Voor een akkerbouwbedrijf (akkerbouw en fruitteelt) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
- geur: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- - stof: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- - geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- - gevaar: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter.
Voor een melkveehouderij (fokken en houden van rundvee) moeten de volgende richtafstanden worden aangehouden:
- geur: 100 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 50 meter;
- stof: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 0 m.
Wet geurhinder en veehouderij
Conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor het aspect geur buiten de bebouwde kom een vaste afstand van tenminste 50 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en een gevoelig object (woning) als in het dierenverblijf dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Hieronder valt melkrundvee, jongvee, maar ook paarden. De afstand tussen gevel dierenverblijf en gevel gevoelig object bedraagt minimaal 25 meter.
Voor een paardenhouderij (Paardenfokkerijen) moeten de volgende richtafstanden worden aangehouden:
- geur: 50 m (conform Wgv);
- stof: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 0 m.
De grootste richtafstand bedraagt 50 meter. De afstand van Zelen 27 tot Zelen 23 en Zelen 32 is kleiner dan 50 meter. Echter, de mogelijkheden voor Zelen 23 wordt al beperkt door de woning Zelen 28 en voor Zelen 32 worden de mogelijkheden al beperkt door de woning Zelen 29. Het omzetten van Zelen 27 naar de bestemming 'Wonen' geef tot nu toe geen belemmering voor de gebruiks- en ontwikkelings-mogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
Intensieve veehouderijen
In de directe omgeving bevinden zich de volgende intensieve veehouderijen:
- IV bedrijf op Zelen 16-18.
Voor intensieve veehouderijen geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
- geur: 200 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 100 meter;
- stof: 50 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 30 meter;
- geluid: 50 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 30 meter;
- gevaar: 0 m
De afstand van de grens van het plangebied tot aan het bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de Zelen 18 bedraagt ca. 150 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand voor geur bij omgevingstype gemengd gebied. Ook aan de richtafstand voor stof, geluid en gevaar wordt voldaan.
Wet geurhinder en veehouderij
Rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wvg). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij (verder: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.
De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.
De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Hieronder wordt tevens begrepen een logiesfunctie.
Het aspect geur valt uiteen in twee onderdelen: de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. Hiervoor kunnen met behulp van V-stacks vergunning en V-stacks gebied berekeningen worden gemaakt.
Uitgaande van gegevens uit de omgeving en een indicatieve worst-case berekening V-stacks vergunning, kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Zelen 27 naar verwachting uitkomt op “redelijk goed tot goed”. In het buitengebied wordt op basis van het landelijke toetsingskader een geurbelasting tot “tamelijk slecht” acceptabel geacht. Aangezien er ter plaatse naar verwachting sprake zal zijn van een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling.
Conclusie is dat het onderdeel geur geen beperkend factor vormt voor het omzetten naar de bestemming 'Wonen'.
Daarbij geldt tevens dat de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor Zelen 16-18 al worden beperkt door de meer nabij gelegen woonbestemmingen Zelen 15, Zelen 28 en Hoofveldstraat 2. Tevens is een geurberekening gemaakt om het achtergrondniveau te bepalen, zie bijlage 3. De waarden die berekend zijn bedragen 8,1 OU (Zelen ong.) en 7,3 OU voor Zelen 27. Dit betreft aldus een goed en redelijk goed woon- en leefklimaat.
Glastuinbouwbedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich de volgende glastuinbouwbedrijven:
- Glastuinbouwbedrijf aan de Linderweg 8.
- Glastuinbouwbedrijf aan de Eemsestraat 8.
Voor een glastuinbouwbedrijf moeten de volgende richtafstanden worden aangehouden:
- geur: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- stof: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter.
De grootste richtafstand bedraagt 10 meter. De afstand van Zelen 27 tot omliggende
glastuinbouwbedrijven bedraagt minimaal ca. 160 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Bedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich geen niet-agrarische bedrijven (locatie Zelen 34 is omgezet naar de bestemming 'Wonen').
Bedrijventerrein Kennedylaan
Op het bedrijventerrein aan de Kennedylaan zijn aan de zuidzijde bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3. Voor dit type bedrijven geldt een maximale richtafstand van 100 meter (gemegnd gebied 50 meter). De afstand tussen Zelen 27 en de rand van het bedrijventerrein bedraagt ca. 315 meter. Aan de richtafstand wordt dus ruim voldaan.
Adres | Bestemming | Richtafstand in meters (op basis van gemengd gebied) | afstand in meters bestemmingsvlak Zelen 27 - bestemmingsvlak adres |
Zelen 32 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 11 |
Zelen 23 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 43 |
Zelen 17 | Agrarisch grondgebonden, rundvee uitgesloten | 30 | 190 |
Eemsestraat 2 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 105 |
Zelen 16-18 | Agrarisch IV | 100 | 150 |
Linderweg 8 | Agrarisch glastuinbouw | 10 | 160 |
Eemsestraat 8 | Agrarisch glastuinbouw | 10 | 160 |
Zelen 34 | Wonen | 0 | |
Bedrijventerrein Kennedylaan | Bedrijventerrein | 50 | 315 |
Er wordt op alle locaties aan de richtafstand voldaan behalve Zelen 32 en Zelen 23. Hierboven is reeds ingegaan op de locaties Zelen 32 en Zelen 23.
Conclusie:
Milieuzonering en geur vormen geen belemmering voor het omzetten van Zelen 27 naar 'Wonen'.
5.4.3 Zelen ong.
Agrarische grondgebonden bedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich de volgende agrarische bedrijven:
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Zelen 32.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Zelen 23.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Eemsestraat 2.
- Grondgebonden agrarisch bedrijf, rundvee uitgesloten, op Zelen 17.
Een grondgebonden agrarisch bedrijf heeft betrekking op een akkerbouwbedrijf, melkveehouderij (m.u.v. nr. 17) of een paardenhouderij. Voor een akkerbouwbedrijf (akkerbouw en fruitteelt) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
- geur: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- stof: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter.
Voor een melkveehouderij (fokken en houden van rundvee) moeten de volgende richtafstanden worden
aangehouden:
- geur: 100 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 50 meter;
- stof: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 0 m.
Wet geurhinder en veehouderij
Conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor het aspect geur buiten de bebouwde kom een vaste afstand van tenminste 50 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en een gevoelig object (woning) als in het dierenverblijf dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Hieronder valt melkrundvee, jongvee, maar ook paarden. De afstand tussen gevel dierenverblijf en gevel gevoelig object bedraagt minimaal 25 meter.
Voor een paardenhouderij (Paardenfokkerijen) moeten de volgende richtafstanden worden aangehouden:
- geur: 50 m (conform Wgv);
- stof: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 0 m.
De grootste richtafstand bedraagt 50 meter. het plangebied Zelen ong. waar de woning gerealiseerd kan worden vormt t.o.v. Eemsestraat 2 geen probleem. T.o.v. Zelen 32 zou de woning ver het perceel in geprojecteerd moeten worden. Echter, de mogelijkheden voor Zelen 32 worden al beperkt door de woning Zelen 29. De op te richten woning Zelen ong. kan derhalve op gepaste afstand van de weg Zelen en naast Zelen 29 gesitueerd worden zoals op de verbeelding is weergegeven.
Intensieve veehouderijen
In de directe omgeving bevinden zich de volgende intensieve veehouderijen:
- IV bedrijf op Zelen 16-18.
Voor intensieve veehouderijen geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
- geur: 200 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 100 meter;
- stof: 50 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 30 meter;
- geluid: 50 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 30 meter;
- gevaar: 0 m
De afstand van de grens van het plangebied tot aan het bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de Zelen 18 bedraagt ruim 250 meter. Er wordt al voldaan aan de richtafstand voor geur bij omgevingstype rustige woonwijk. Ook aan de richtafstand voor stof, geluid en gevaar wordt voldaan.
Rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wvg). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij (verder: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.
De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.
De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Hieronder wordt tevens begrepen een logiesfunctie.
Tevens is een geurberekening gemaakt om het achtergrondniveau te bepalen, zie bijlage 3. De waarden die berekend zijn bedragen 8,1 OU (Zelen ong.) en 7,3 OU voor Zelen 27. Dit betreft aldus een goed en redelijk goed woon- en leefklimaat.
Glastuinbouwbedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich de volgende glastuinbouwbedrijven:
- Glastuinbouwbedrijf aan de Linderweg 8.
- Glastuinbouwbedrijf aan de Eemsestraat 8.
Voor een glastuinbouwbedrijf moeten de volgende richtafstanden worden aangehouden:
- geur: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- stof: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
- geluid: 30 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 10 meter;
- gevaar: 10 m. I.v.m. omgevingstype gemengd gebied mag dit verlaagd worden naar 0 meter;
De grootste richtafstand bedraagt 10 meter. De afstand van het plangebied tot omliggende glastuinbouwbedrijven bedraagt minimaal ca. 100 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Bedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich geen niet-agrarische bedrijven (locatie Zelen 34 is omgezet naar de bestemming 'Wonen').
Bedrijventerrein Kennedylaan
Op het bedrijventerrein aan de Kennedylaan zijn aan de zuidzijde bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3. Voor dit type bedrijven geldt een maximale richtafstand van 100 meter. De afstand tussen het plangebied voor de woning en de rand van het bedrijventerrein bedraagt ca. 370 meter. Aan de richtafstand wordt dus ruim voldaan.
Overzicht
Adres | Bestemming | Richtafstand in meters (op basis van gemengd gebied) | afstand in meters bestemmingsvlak Zelen ong. - bestemmingsvlak adres |
Zelen 32 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 20 |
Zelen 23 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 140 |
Zelen 17 | Agrarisch grondgebonden, rundvee uitgesloten | 30 | 300 |
Eemsestraat 2 | Agrarisch grondgebonden | 50 | 60 |
Zelen 16-18 | Agrarisch IV | 100 | 250 |
Linderweg 8 | Agrarisch glastuinbouw | 10 | 185 |
Eemsestraat 8 | Agrarisch glastuinbouw | 10 | 75 |
Zelen 34 | Wonen | 0 | 25 |
Bedrijventerrein Kennedylaan | Bedrijventerrein | 50 | 370 |
Er wordt op alle locaties aan de richtafstand voldaan behalve Zelen 32 . Hierboven is reeds ingegaan op de locaties Zelen 32.
Conclusie:
Milieuzonering en geur vormen geen belemmering op het planvoornemen.
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
Rondom het plangebied bevinden zich diverse wegen als emissiebronnen van luchtverontreinigende stoffen (uitlaatgassen van verkeer). Deze bronnen zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties, zoals die door het RIVM jaarlijks in kaart worden gebracht. Normaal gesproken zijn er in het oosten en zuiden van Nederland geen knelpunten op het gebied van de luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof en stikstofdioxide te verwachten. De grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN) geeft per km-vak de huidige achtergrondconcentraties weer. Volgens de kaarten van het RIVM bedraagt momenteel de concentratie fijn stof (PM2,5) ter plaatse van het plangebied 11,53 µg/m³, de concentratie fijn stof (PM10) 19.62 µg/m³ en de concentratie stikstofdioxide (NO2) 13.21 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ voor PM 2,5 terwijl de jaargemiddelde grenswaarde 40 µg/m³ bedraagt voor PM10. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³.
Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.5.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Initiatiefnemer is voornemens om zijn bedrijfslocatie te saneren en hiervoor een bouwkavel terug te realiseren. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.504 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
5.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing.
5.5.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.6 Externe Veiligheid
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
5.6.1 Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
5.6.2 Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
5.6.3 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
Risicovolle bronnen
Ter plaatse van de locatie Zelen 27 en Zelen ong. te Panningen zijn binnen een straal van 500m geen BEVI-inrichtingen gelegen. Gezien de grote afstand tot de dichtstbij gelegen inrichting vormt het plaatsgebonden risico derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Gezien de grote afstand behoeft ook ten aanzien van het groepsrisico geen nadere afweging te worden gemaakt. Tevens is er slechts sprake van het toevoegen van één woning waardoor het aantal personen slechts beperkt toeneemt in het buitengebied van Panningen. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
5.6.4 Transportassen
Transport over waterwegen
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
Uit het Basisnet water blijkt dat voor de gehele Maascorridor een PR10-6 risicocontour geldt van 0 meter. De PR10-6 risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. De Maascorridor ligt op meer dan 7km van het plangebied. Het maximale invloedsgebied ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen bedraagt 1.070 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied van deze waterweg niet tot de planlocatie.
Transport over spoor
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
Binnen een afstand van 9 kilometer zijn geen spoorwegen gelegen. Gezien deze grote afstand hoeft met spoorwegen en gevaarlijke stoffen geen rekening te worden gehouden bij onderhavig planvoornemen.
Transport over wegen
Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, paragraaf 5.2.3 hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Op 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet in werking getreden. Hierdoor vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Stcrt. 2004, 147, laatst gewijzigd Stcrt. 2012, 14687). Desalniettemin kan worden gesteld dat gezien de afstand van het plangebied tot de ten westen gelegen N275 (ca. 2 kilometer) deze transportroute geen belemmering vormt.
Daarnaast is de locatie goed bereikbaar voor hulpdiensten en goed ontsloten op de openbare weg. Kortom, de N275 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
5.6.5 Transport-/buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten:
- wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een woning/kwetsbaar object niet toegestaan;
- wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).
Situatie plangebied inzake transportleidingen
In de omgeving van de te realiseren woning bevinden zich binnen 1 kilometer afstand geen buisleidingen. Derhalve is een nadere afweging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor onderhavig planvoornemen niet ana de orde.
5.6.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden
Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart, maar nog lang niet alle gemeenten zijn zover dat zij ook daadwerkelijk beschikken over een dergelijke kaart. De gemeente Peel en Maas beschikt over een 'Gemeentelijke beleidskaart'.
Op grond van deze kaart heeft het plangebied Zelen 27 en Zelen ong. te Panningen beide een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde (WRA-4). Zie uitsnede hieronder.
Ter plaatse van Zelen 27 zijn geen nieuwe bodemverstoringen voorzien die de vrijstellingsgrens die bij deze verwachtingswaarde hoort (te weten een verstoring van meer dan 250m2 en dieper dan 40 centimeter) overschrijdt.
Ter plaatse van de nieuwe bouwkavel Zelen ong. komt een nieuwe woning met bijbehorende elementen (bijv. de nieuwe poel). Hier is voorzien in een bodemverstoring. Of deze de grens van 250m2 en dieper dan 40cm overschrijdt is niet met zekerheid te bepalen. Echter, dit plangebied is gelegen ter plaatse van een perceel wat op dit moment in gebruik is voor aspergesteelt. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het gehele perceel tot ca. 1m diepte volledig is verstoord. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er geen behoudenswaardige archeologische resten meer aanwezig zullen zijn. Gezien deze feitelijke omstandigheden is het derhalve niet noodzakelijk om nader archeologisch onderzoek uit te voeren.
Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Peel en Maas.
6.2 Kabels En Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Verkeersstructuur
De verkeersstructuur zal als gevolg van onderhavig planvoornemen niet wijzigen. Het planvoornemen leidt bij de locatie Zelen 27 tot een afname van bedrijfsmatig verkeer. Het privé-verkeer blijft aanwezig en hier treden geen wijzigingen op.
Voor de locatie Zelen ong. leidt het planvoornemen tot een zeer beperkte toename van verkeer aangezien initiatiefnemer één nieuwe bouwkavel realiseert in de nieuwe planologische situatie. Gezien het aantal te verwachten extra personen en de capaciteit van de weg Zelen, behoeft de weg Zelen derhalve niet gewijzigd te worden. Ter plaatse van het plangebied zal een nieuwe inrit aangelegd worden, deze zal aan de Eemsestraat worden gerealiseerd zover mogelijk van het kruispunt met Zelen vandaan. Dit zal geen probleem vormen.
6.3.2 Parkeren
Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er beperkte extra verkeersaantrekkende werking ontstaan ten opzichte van de bestaande planologische situatie voor de locatie Zelen ong. Gezien het aantal te verwachten extra personen dient voor een bouwkavel (vrijstaande woning) minimaal sprake te zijn van twee beschikbare parkeerplaatsen op eigen terrein. Gezien de oppervlakte van de bouwkavel (meer dan 1.000 m2) is er voldoende ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein op basis van de parkeernota van de gemeente Peel en Maas zoals opgenomen in het Parapluplan Parkeernota Peel en Maas. Hierdoor behoeft er geen parkeeroverlast te worden verwacht op de openbare weg. Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.
Slooplocatie Zelen 27
Ten aanzien van de slooplocatie Zelen 27 (bedrijfsgebouwen) kan worden gesteld dat alle bedrijfsbebouwing gesaneerd zal worden. Er zal daarmee sprake zijn van een afname van bebouwing en daarmee van afvalwater en hemelwater. Het bouwvlak wordt weggebestemd en de bestemming is gewijzigd. Hierdoor is er geen toename van vrijkomend hemelwater op de locatie Zelen 27. Nadere motivering of onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Nieuwe bouwkavel Zelen ong.
Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg. Op de kaarten van de gemeente Peel en Maas van het Waterschap Peel en Maasvallei blijkt dat het plangebied (bouwlocatie) niet is gelegen binnen een aandachtsgebied. Bij Waterschap Limburg is de ondergrens voor het uitvoeren van een watertoets 2.000 m2. Bij onderhavig plangebied is er sprake van een nieuwe verharding van ca. 350m2 bebouwing en erfverharding.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet in de watertoets.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Peel en Maas. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Er zal bij de bouw van de nieuwe woning met de gemeente Peel en Maas afstemming gezocht worden voor de aansluiting van de nieuwe woning op het gemeentelijk riool. In de directe omgeving van het plangebied is gemeentelijk riool aanwezig.
Hemelwater dakverhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe dakverharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd naar de nieuw aan te leggen infiltratievoorziening (zie inpassingsplan met daarop aangegeven de wadi).
Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=100.
Het hemelwater dat valt op de nieuwe verharding dient te worden geïnfiltreerd in de infiltratievoorziening.
Het Waterschap Limburg, waar de gemeente Peel en Maas onder valt, stelt dat de infiltratievoorziening gedimensioneerd dient te worden op T=100, met het aanbrengen van een noodoverlaat. De gevolgen van T=100 moeten in beeld worden gebracht en bij risico dienen er maatregelen te worden getroffen.
Bij een bui van één keer per 100 jaar (T=100, oftewel een neerslaghoeveelheid van 100 mm water) is een capaciteit van afgerond (350 x 100) 35 m3 benodigd.
De infiltratievoorziening ('wadi') zal in de nieuwe situatie een bergingscapaciteit krijgen van minimaal 35m3. Deze capaciteit is voldoende om een bui van T=100 te kunnen bufferen en te kunnen infiltreren.
In de eerste 1.5 meter beneden maaiveld is geen grondwater aanwezig. Gezien de diepte van de infiltratievoorziening (ca. 1 meter diep op diepste punt) valt het niet te verwachten dat de GHG minder dan 1,5 m-mv zich zal bevinden. Tevens is bij initiatiefnemer als grondeigenaar navraag gedaan naar de grondwaterstand. Op basis hiervan is bekend dat (decennia lang actief/woonachtig in dit gebied van Panningen) dat de grondwaterstand zich altijd minimaal 1,5m beneden maaiveld bevindt.
Ook een T=100 bui kan geïnfiltreerd worden. Als gevolg daarvan behoeft er geen noodoverloopvoorziening gerealiseerd te worden. Daarnaast behoeft er niet gevreesd te worden voor wateroverlast op percelen van derden vanwege de omvang van de voorziening. De infiltratievoorziening zal aan de achterzijde van het perceel worden gerealiseerd en de voorziening wordt 1m-maaiveld gehouden.
Ten aanzien van de bodemdoorlatendheid kan worden gesteld dat deze voldoende is op basis van de bodemdoorlatendheidskaart van het Waterschap Limburg (k-waarde 0,45 tot 0,75m per dag). Dit correspondeert met de ervaringen van het perceel. Er is sprake van een perceel waar altijd sprake is geweest van een goede doorlatendheid en geen specifieke drainage noodzakelijk is geweest.
Vanwege bovenstaande behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd, ter meer omdat de bouwkavel niet grenst aan woonerven van derden.
Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
6.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuur En Landschap
Gelet op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan van de provincie Limburg blijkt onderhavig plangebied
niet te zijn gelegen in één van de door de provincie te beschermen bestaande natuurwaarden.
Uitsnede ambitiekaart Natuurbeheerplan Limburg
Zoals op de afbeelding te zien is, is het plangebied niet aangeduid als een gebied waar sprake is van
bestaande natuur of waar natuur ontwikkeld dient te worden. Ten aanzien van landschap kan worden gesteld dat in het inpassingsplan een aantal bestaande aanwezige groenelementen is opgenomen. Hierdoor ontstaat er zekerheid over de groene uitstraling van het plangebied,zie bijlage 4.
Gesteld kan worden dat het aspect natuur en landschap geen belemmeringen oplevert voor onderhavige
planontwikkeling.
6.6 Ecologie
6.6.1 Algemeen
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.
Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Het planvoornemen voorziet in de sanering van de intensieve veehouderij (sloop alle bedrijfsgebouwen met omliggend erf en overige voorzieningen). Verder voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling van een nieuwe bouwkavel ter plaatse van agrarische grond (aspergeveld op dit moment). Ook ziet het planvoornemen in inpassingsmaatregelen.
Ten aanzien van flora en fauna kan worden gesteld dat het IVN voor het planvoornemen een quick-scan heeft uitgevoerd. Verder voorziet het planvoornemen in een versterking van de natuurwaarden door de inpassingsmaatregelen en de groene inrichting van het plangebied.
6.6.2 Verricht onderzoek
Gelet op de beschikbare gegevens is een quickscan flora en fauna verricht door IVN Helden (door de gemeente Peel en Maas beschouwd als een deskundige en onafhankelijke instantie), zie bijlage 5. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Floristisch gezien troffen wij op de percelen geen bijzonderheden aan. Rondom de te slopen stallen is een grindverharding en een kort gemaaid grasveld. De te kappen houtwal bestaat voornamelijk uit zomereiken. Ons advies is deze bomen niet te kappen in het vogelbroedseizoen (15 maart - 15 juli). Of na een zg. schouw van de bomen op aanwezigheid van nesten.
Faunistisch troffen wij eveneens geen bijzonderheden aan. We troffen geen activiteit van vleermuizen aan. We adviseren echter wel de hokken te slopen cq. vleermuisonvriendelijk te maken buiten het winterslaapseizoen (15 november-15 maart) en in de kraamperiode (mei-augustus).'
6.6.3 Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming kan worden gesteld dat er sprake is van een verbetering. De aanwezige stikstof/ammoniak zal ter plaatse komen te vervallen (Nb-wet vergunning zal door het saneren van de stallen worden ingetrokken ter plaatse van het plangebied en extern worden gesaldeerd). Hierdoor is er sprake van een forse afname van stikstof. Kortom, er zal sprake zijn van een positief effect in het kader van gebiedsbescherming ter plaatse van de dichtbij gelegen Natura-2000 gebieden (o.a. De Groote Peel en Deurnsche en Mariapeel die zijn gelegen op ca. 6km afstand).
De om te vormen bedrijfswoning tot burgerwoning zal geen effect hebben aangezien de uitstoot van stikstof hiervoor niet wijzigt. Ten aanzien van de nieuwe burgerwoning geldt dat hiervoor enkele kilo's stikstof behouden blijven indien de verkeersbewegingen (enige uitstoot bij een nieuwe bouwkavel aangezien de bouwfase niet meegerekend hoeft te worden bij de bouw van 1 woning) zorgen voor een significant effect. Gezien de groter afstand tot Natura-2000 gebieden is dit niet te verwachten.
Tevens is een stikstofberekening bijgevoegd, zie bijlage 6..
Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het aspect gebiedsbescherming geen belemmering voor onderhavig planvoornemen oplevert.
6.6.4 Conclusie ecologie
Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, een schadelijk effect hebben daarop. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in de wet. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
6.7 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang . Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning/bouwvergunning.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten
Het bestemmingsplan 'Zelen 27 te Panningen’ van de gemeente Peel en Maas bestaat uit voorliggende toelichting, de regels en een verbeelding schaal 1 : 2.000.
7.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket ‘RO Standaarden 2012’ ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende ‘Regeling standaarden ruimtelijke ordening’.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte ‘analoge verbeelding’ voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte ‘digitale verbeelding’ voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
7.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingsplan visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
7.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
7.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
o Begrippen
o Wijze van meten
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwerkelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
7.2.3 Verbeelding
Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoering aanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:2.000.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
8.1 Grondexploitatie
8.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel ‘Grondexploitatie’. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
8.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden (die ook van toepassing zijn in het geval de gemeenteraad besluit om middels een projectbesluit af te wijken van het bestemmingsplan):
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen
uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen
bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of
branches in de detailhandel.
De voorliggende procedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.
Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën. Deze kosten zijn anderszins verzekerd, namelijk door het heffen van leges op basis van de gemeentelijke legesverordening.
8.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling (afwijken van het bestemmingsplan middels een projectbesluit).
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Peel en Maas is een planschadeovereenkomst afgesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer zullen komen.
Hoofdstuk 9 Overleg En Inspraak
9.1 Uitkomsten Overleg
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties. Hier zijn geen bijzonderheden uit naar voren gekomen.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Peel en Maas heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplan -procedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen maar direct overgaan tot het ter visie leggen van het ontwerpplan.
9.4 Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft met de buurtbewoners overleg gevoerd en het planvoornemen voorgelegd medio december 2021. De situatietekening is gepresenteerd en zijn door de omliggende buren (8 eigenaren) ondertekend zonder verdere opmerkingen. Kortom, voor onderhavig planvoornemen is draagvlak in de omgeving van het plangebied.
9.5 Formele Procedure
9.5.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.5.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 15 september 2022 voor zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Beroepen Aan Huis
Bijlage 2 Lijst van beroepen aan huis
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek