De Horsten
Bestemmingsplan - Gemeente Peel en Maas
Ontwerp op 18-07-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Horsten met identificatienummer NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01 van de gemeente Peel en Maas.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'De Horsten', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BPL0287-ON01.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.7 afdekfolie:
voorziening direct op de grond welke dient ter bescherming van de vollegrondsteelt tegen weersinvloeden.
1.8 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.
1.10 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.
1.11 agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.12 agrarisch hobbymatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.
1.13 agrarische waarden:
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.15 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bedrijf:
een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.
1.17 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in Bijlage 2 Overzichtberoep of bedrijf aan huis
1.18 bedrijfsmatig:
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.20 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één bedrijf.
1.21 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
1.22 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.23 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen Bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis
1.24 bestaand:
situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.25 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.28 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.31 bouwlaag:
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.
1.32 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak.
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 buitenopslag:
het opslaan van goederen anders dan in gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.36 caravanstalling:
een stallingsruimte voor caravans, campers en vouwwagens.
1.37 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.38 containerveld:
grond welke is afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.39 cultuurhistorische waarde:
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.
1.40 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.41 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten.
1.43 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.44 dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
1.45 egaliseren:
het vlak of gelijk maken van de grond.
1.46 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.47 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.48 evenement:
elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
1.49 extensief agrarisch grondgebruik:
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
1.50 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.
1.51 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.52 hartlijn:
het midden van een leiding.
1.53 hemelwaterbassin:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van de retentie van regenwater.
1.54 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.55 hoofdverblijf:
het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.
1.56 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.57 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.58 inrichting:
een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht"
1.59 intensieve veehouderij:
een niet grondgebonden agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, waaronder een rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.
1.60 internetverkoop:
verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.
1.61 inwoning:
het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.62 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.63 kampeermiddel:
een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder een stacaravan/chalet, camper, kampeerauto, stacaravan inclusief voortent, tent met bijzettent, tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.64 kampeerplaats:
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.65 kampeerterrein:
terrein met daarbij behorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.66 kelder:
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.
1.67 landschappelijke waarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.
1.68 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
1.69 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.
1.70 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.71 mestbassin:
reservoir bestemd voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.
1.72 natuurwaarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.
1.73 nederlandse grootte eenheden (nge's):
een economische maatstaf waarin de omvang van een agrarisch bedrijf en de afzonderlijke productierichtingen binnen een bedrijf worden uitgedrukt. Een nge is gebaseerd op de saldi per dier of per hectare gewas.
1.74 nok:
horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.
1.75 nutsvoorziening:
een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc.
1.76 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.77 ondergeschikt:
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
1.78 ondergronds bouwen:
bouwen onder peil.
1.79 ondersteunend glas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden voornamelijk bestaan uit glas of een ander vergelijkbaar materiaal dienend tot het (op)kweken, vermeerderen of overwinteren van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen. Hoge teeltondersteunende voorzieningen, zoals (boog)kassen en daarmee visueel vergelijkbare voorzieningen welke langer dan 6 maanden aanwezig zijn worden tevens beschouwd als ondersteunend glas. Indien de oppervlakte van deze bedrijfsgebouwen inclusief hoge teeltondersteunende voorzieningen, zoals boogkassen en daarmee visueel vergelijkbare voorzieningen meer bedraagt dan 1/3e van het totale bestemmingsvlak en/of aan de bedrijfskavel aansluitende bouwland, met een maximum van 3 hectare, dan wordt ondersteunend glas beleidsmatig niet meer beschouwd als 'ondersteunend glas’ maar als glastuinbouw.
1.80 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.
1.81 omschakeling:
de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere volwaardige agrarische bedrijfsvorm.
1.82 paardrijbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
1.83 peil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
- d. voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
- e. voor gebouwen die zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed': de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld verhoogd met 1 meter;
- f. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
- g. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.
1.84 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.
1.85 permanente teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die permanent, dat wil zeggen gedurende een periode van meer dan zes maanden per jaar aanwezig is, waaronder:
- a. kassen in de vorm van ondersteunend glas bij een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. containervelden.
1.86 plat dak:
een dak zonder dakhelling.
1.87 plattelandswoning:
een voormalige bedrijfswoning waarvan het voorheen bijbehorende bedrijf de bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt.
1.88 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.89 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.90 recreatief medegebruik:
medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.91 recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.92 recreatiewoning:
woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf.
1.93 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.94 schuilgelegenheid:
een open overkapping die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden en waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende het gehele jaar, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan.
1.95 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder:
- a. bordeel;
- b. erotische-massagesalon;
- c. parenclub;
- d. prostitutiebedrijf;
- e. seksautomatenhal;
- f. seksbioscoop;
- g. sekssauna;
- h. sekstheater.
1.96 stacaravan/chalet:
een kampeermiddel onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. L vormige en dubbele kampeermiddelen zijn ook toegestaan met dien verstande dat de verschillende onderdelen van het kampeermiddel afzonderlijk, dan wel in zijn geheel verrijdbaar is.
1.97 teeltondersteunende voorziening:
voorziening of constructie welke dient ter ondersteuning van de teelt van een agrarisch bedrijf met als doel het gewas te forceren tot meer groei, de oogst te spreiden en meer opbrengsten te genereren, met uitzondering van afdekfolie. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen om een kwalitatief beter product te verkrijgen. Deze constructies of voorzieningen kunnen zowel hoog als laag zijn, met dien verstande dat:
- a. een lage lage teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van maximaal 1,50 m;
- b. een hoge teeltondersteunende voorziening een hoogte heeft van minimaal 1,50 m of hoger.
1.98 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:
een teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 al dan niet aaneengesloten maanden per jaar aanwezig is, waaronder:
- a. acryldoek;
- b. hagelnetten;
- c. insectengaas;
- d. plastic tunnels;
- e. regenkappen;
- f. schaduwhallen.
1.99 toename van stikstofemissie
- a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie door het gebruik van gronden en bouwwerken wanneer de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) meer bedraagt dan de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) afkomstig van het feitelijk bestaande, planologisch legale gebruik van gronden en bouwwerken, voorafgaand aan de vaststelling van het plan.
- b. Indien een gelijkblijvende of een afname van de stikstofemissie (N/kg/jaar*) afkomstig van het feitelijk bestaande, planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken voorafgaand aan de vaststelling van het plan, een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
- c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:- 1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie( N/kg/jaar*) afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 of met toepassing van de overeenkomstige regeling uit de Wet natuurbescherming dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.
De bedoelde vergunning is als zodanig opgenomen in Bijlage 1 - 2. de toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied ten gevolge van een toename van stikstofemissie zoals bedoeld in lid a en lid b van deze bepaling, kleiner is dan 0,005 mol/ha/jaar.
- 1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie( N/kg/jaar*) afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 of met toepassing van de overeenkomstige regeling uit de Wet natuurbescherming dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.
* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.
1.100 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat.
1.101 verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van het gedeelte van de bedrijfsvloeropppervlakte waarin de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank zich bevinden.
1.102 verwevingsgebied:
een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.
1.103 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud en het voortbestaan ook op lange termijn in voldoende mate is verzekerd. Daaronder wordt verstaan een bedrijfseconomische en milieuhygiënische en -technische verantwoorde bedrijfsvoering. Een agrarisch bedrijf is volwaardig als het samenstel van de economische waarde van de agrarische productie tenminste 70 NGE betreft.
1.104 voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.105 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.106 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.107 waterbassin:
een voorziening bij een (agrarisch) bedrijf, geen bouwwerk zijnde, bedoeld voor het opvangen van regenwater.
1.108 waterberging:
gebieden die integraal deel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.
1.109 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.110 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.111 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.112 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
1.113 zelfvoortgebrachte en streekeigen producten:
producten die zijn geproduceerd op een functionerend agrarisch bedrijf en zowel qua grondstoffen als qua productieproces afkomstig zijn uit noord- of midden limburg of zuidoost noord-brabant, met uitzondering van mest.
1.114 zolder:
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
1.115 zwembad:
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens
tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:
tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
2.4 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 52.2.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:
buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
2.13 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
- b. agrarisch hobbymatig gebruik;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing: 'De Horsten' ' de landschappelijke inpassing van de intensieve veehouderij in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient plaats te vinden.
met daaraan ondergeschikt:
- d. extensief dagrecreatief medegebruik;
- e. paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
- f. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.2 teneinde een landschappelijke inpassing anders dan opgenomen in het inrichtingsplan zoals weergegeven in Bijlage 3 toe staan, indien en voorzover wordt aangetoond dat het afwijken van het inrichtingsplan leidt tot een kwaliteitsverbetering van de landschappelijke inpassing met behoud van de visuele afscherming.
Artikel 4 Agrarisch- Intensieve Veehouderij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch- intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak;
met daaraan ondergeschikt:
- b. mestbe- en verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf, zoals bedoeld in 4.4.5;
- c. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten, overeenkomstig het bepaalde in 4.4.4;
- d. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- h. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
- i. teeltondersteunende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. kunstwerken;
- f. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in lid 5.3.2
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's;
- i. speelvoorzieningen en -toestellen;
- j. straatmeubilair;
- k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding en ecologische en natuurwaarden;
- c. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
- d. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
- e. beheer- en onderhoudsstroken;
- f. kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Leiding – Hoogspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding – Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor: de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150-kV / 380-kV hoogspanningsverbinding, met dien verstande dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning 1 ' de hartlijn van de 150-kV hoogspanningsleiding is gelegen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning 2' de hartlijn van de 380-kV hoogspanningsleiding is gelegen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 7.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in artikel 47.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, mits:
- a. de veiligheid en het functioneren van de watergang niet wordt geschaad;
- b. voldaan wordt aan regels behorende bij de ter plaatse geldende andere bestemming(en);
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Algemeen Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
9.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
Artikel 11 Strijdig Gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. mantelzorg en inwoning;
- e. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
- c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
- d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer', 'Water', 'Water - Rivier' of 'Natuur' minimaal 3 meter bedraagt;
- 2. geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
12.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
- a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
- b. er geen tweede woning ontstaat;
- c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
- d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
- e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
- f. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- g. geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- h. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
12.3 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor het bouwen van schuilgelegenheden in het bouw-/bestemmingsvlak ten behoeve van een aangrenzend agrarisch perceel, mits:
- a. per aangrenzend kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
- b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
- 1. 25 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
- 2. 40 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
- d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
- e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
- f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
- g. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
- h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de verkeersveiligheid;
- 2. het woon- en leefklimaat;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. het wijzigen van de in bijlage 1 opgenomen lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
13.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vergroten/verkleinen dubbelbestemming Leiding
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning', te vergroten of verkleinen, mits:
- a. de noodzaak van de aanleg/verplaatsing van leidingen is aangetoond;
- b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelen van de betreffende bestemming;
- c. bij de keuze van een traject rekening wordt gehouden met de (externe) veiligheid van andere nabijgelegen bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Horsten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De voormalige gemeente Helden heeft in 2008 in het gebied Egchelse Heide ruim 22 ha grond gekocht voor de ontwikkeling van een Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Egchelse Heide. De doelstelling van het LOG was aanvankelijk om te voorzien in de mogelijkheid van nieuwvestiging van intensieve veehouderijen die elders binnen de gemeente een knelpunt vormden. De gemeente heeft destijds alle gronden opgekocht om maximale sturing te houden op milieuaspecten, met name geur, vanwege afspraken die zijn gemaakt met de inwoners van Egchel.
Voor het hele LOG is 2013 een bestemmingsplan vastgesteld, waarna de Raad van State dit plan in 2015 heeft vernietigd. Het vernietigde bestemmingsplan voor het LOG voorzag in de directe vestiging van twee intensieve veehouderijbedrijven en de nieuwvestiging van maximaal nog vier intensieve veehouderijen was mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. Van beide rechtstreeks bestemde bedrijven heeft één bedrijf te kennen gegeven geen gebruik meer te willen maken van de aankoop van de kavel. Het andere bedrijf heeft de kavel wel gekocht en met deze ondernemer is een overeenkomst gesloten op basis waarvan de gemeente onder andere de verplichting heeft de realisatie van de intensieve veehouderij planologisch mogelijk te maken. Met dit (ontwerp)bestemmingsplan De Horsten wordt invulling gegeven aan deze verplichting.
Mede door veranderende omstandigheden in de agrarische sector, veel agrarische bedrijven gaan stoppen of zijn al gestopt, heeft de grondverkoop in het gebied lang stil gelegen. Er waren geen intensieve veehouderijen meer die een knelpunt vormden en die hierdoor dringend op zoek waren naar een locatie om een nieuw bedrijf te kunnen starten. Eén van de twee bedrijven die rechtstreeks werden toegestaan in het LOG (in het vernietigde bestemmingsplan van 2013) heeft afgezien van de nieuwvestiging in het LOG. De beoogde centrale mestverwerker is ook niet doorgegaan. En er lagen contractuele verplichtingen met de andere ondernemer die wel een kavel aan De Horsten had aangekocht.
De Raad heeft daarom op 29 september 2015 besloten de begrenzing van het LOG te handhaven en de invulling en kaders te verbreden, en ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het LOG met verbrede kaders. Dit zonder de gemaakte afspraken met de inwoners van Egchel te kort te doen. Het oplossen van een knelpunt is als voorwaarde voor nieuwvestiging in het LOG losgelaten. Het was van belang dat de kavels verkocht konden worden door de gemeente en er was wel belangstelling bij ondernemers uit de omgeving. De verbrede kaders boden de mogelijkheid tot nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen uit de gemeente Peel en Maas. Met het bouwvlak per kavel werd aangesloten bij bestemmingsplan Buitengebied: (2,5 ha) tot maximaal 4 ha. Verder werd een alternatieve invulling van het LOG mogelijk gemaakt (alternatief voor o.a. de centrale mestverwerking).
In 2017 heeft de laatste grondtransactie plaatsgevonden en zijn er twee intensieve veehouderijen gevestigd, in plaats van de aanvankelijk beoogde zes bedrijven. Het oppervlakte van het totale LOG kwam hiermee uit op ongeveer 20 ha. Bij de verkoop van de gronden aan De Horsten aan de betreffende ondernemer zijn door de gemeente afspraken gemaakt over de ontwikkelmogelijkheden op de aangekochte gronden in het LOG. Aanvankelijk voor de twee kavels aan De Horsten 20 en De Horsten 17 en later kwam de kavel aan de Melkweg hier nog bij (voorheen Melkweg 22; dit was de kavel voor de aanvankelijke beoogde centrale mestverwerking).
In januari 2017 en februari 2018 is de gemeenteraad bijgepraat over de op stapel zijnde ontwikkeling van de twee ondernemers die het LOG willen invullen. Aanvankelijk was de kavel aan de Melkweg bedoeld voor nog een derde ondernemer, maar deze kavel is verdeeld tussen de twee ondernemers die daadwerkelijk in het LOG zijn gevestigd: De Horsten 17-20 en Rongvenweg 14. Destijds is aangegeven dat het in procedure brengen van het nieuwe bestemmingsplan mede afhankelijk is van de verkoop en invullingswijze door deze bedrijven. De gewijzigde inzichten met betrekking tot de geuremissie van gecombineerde luchtwassers (minder effectief) en de ontwikkelingen op het gebied van gezondheidseffecten voor de omgeving (onder andere fijnstof) zijn mede aanleiding geweest om de mogelijkheden en wijze met betrekking tot de beoogde invulling van het LOG nog eens kritisch te bekijken. Om de ontwikkelingen in het gebied toch mogelijk te maken is in de tussentijd gewerkt met omgevingsvergunningen, waardoor twee partijen zich inmiddels in het gebied hebben kunnen vestigen/uitbreiden.
De eigenaar van De Horsten 17 en De Horsten 20 was in 2012 het bedrijf dat de eerste kavel (nu De Horsten 20) heeft gekocht. Aanvankelijk was uitbreiding van de varkenshouderij op de Jacobusstraat 42 beoogd. Deze varkenshouderij ligt bij de woonkern Egchel, waardoor bekeken is of dit bedrijf op grotere afstand van de woonkern in het LOG kon ontwikkelen. In 2012 is op deze 'thuislocatie' de laatste nieuwe stal gebouwd. Deze ondernemer heeft uiteindelijk drie kavels aangekocht, waarvan De Horsten 20, De Horsten 17 en de kavel aan de Melkweg (voor mestopslag en mestverwerking). Door de vernietiging van het bestemmingsplan voor het LOG Egchelse Heide kon de gemeente haar verplichting ten aanzien van maken van een bestemmingsplan voor het te vestigen bedrijf niet nakomen. Om toch voor een deel hieraan te kunnen voldoen, is ervoor gekozen om via een omgevingsvergunning (voor onder andere het afwijken van het bestemmingsplan) de oprichting van nieuwe stallen met bijbehorende voorzieningen planologisch mogelijk te maken.
Deze ondernemer heeft het toekomstplan voor het totale beoogde bedrijf globaal uitgewerkt en wil deze bedrijfsopzet gefaseerd gaan realiseren in de komende jaren. Daarvoor zijn alle benodigde gronden aangekocht (in totaal ongeveer 12 ha) en is een overeenkomst gesloten tussen de ondernemer en de gemeente. In de geactualiseerde overeenkomst van 20 mei 2021 staat een inspanningsverplichting voor de gemeente om de beoogde bedrijfsopzet qua bestemming en vergunningen mogelijk te maken. Het bedrijfsontwikkelingsplan is nog niet geconcretiseerd door de ondernemer. Er zijn dan ook nog geen vergunningaanvragen, specifieke onderzoeken of onderbouwingen opgesteld of ingediend.
Om als gemeente toch te voldoen aan de inspanningsverplichting die is aangegaan wordt nu een kaderstellend bestemmingsplan opgesteld voor het globale bedrijfsontwikkelingsplan. Medewerking is mogelijk op basis van een partiële bestemmingsplanherziening als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In dit bestemmingsplan zal in de regels voor een aantal aspecten een normering, plafond of voorwaardelijke verplichting opgenomen worden, die dan verder uitgewerkt en onderbouwd moeten worden in een latere aanvraag voor een omgevingsvergunning. De vergunde stallen, mestopslagen en mestscheiding (bestaande situatie) worden ook planologisch verankerd in het bestemmingsplan.
Figuur 1. Ligging van het LOG Egchelse Heide (rood omlijnd gebied)
Ontwikkeling van varkenshouderij op De Horsten 20 en De Horsten 17
Op 21 september 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor de varkenshouderij aan De Horsten 20 en de oprichting van de eerste biggenstal voor 6.250 gespeende biggen. Op 18 mei 2020 is vervolgens voor deze varkenshouderij een omgevingsvergunning fase 1 verleend voor het uitbreiden van de varkenshouderij aan De Horsten 20 (biggen) en De Horsten 17 (zeugen). Deze omgevingsvergunning is verleend voor planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo) en het oprichten/veranderen/in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo). Deze onherroepelijke omgevingsvergunning ziet toe op de nieuwbouw van een biggenstal en een zeugenstal, als uitbreiding op de reeds aanwezige biggenstal en twee mestsilo's ten behoeve van mestscheiding. Inmiddels is deze uitbreiding ook feitelijk gerealiseerd.
De ondernemer heeft een totaal bedrijfsontwikkelingsplan voor nog 3 nieuwe biggenstallen en 3 nieuwe zeugenstallen. Vanwege de uitbreiding in dieren moet ook de mestopslag- en mestverwerkingscapaciteit uitgebreid worden. Voor het totale ontwikkelingsplan aan De Horsten is een rechtsgeldige, onherroepelijke vergunning art. 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming aanwezig (Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 augustus 2020, zaaknummer 2018-206531). Deze vergunning is verleend op basis van de onderliggende op 1 oktober 2015 verleende en onherroepelijke Nbwet-vergunning voor De Horsten 20 (zaaknummer 2014-0012 met kenmerk 2015/71566). Hiervoor zijn ammoniakrechten van een stoppende veehouderijen in de regio aangekocht voor externe saldering, onder andere van een veehouderij aan de Roggelseweg.
1.2 Kaderstellend Bestemmingsplan
Dit betreft een kaderstellend bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de planologische kaders gesteld waarbinnen de latere gefaseerde aanvragen om een omgevingsvergunning ingepast moeten worden. Het totale bedrijfsontwikkelingsplan ligt er op hoofdlijnen als een soort van schetsplan, maar moet voor de noodzakelijke vergunningaanvraag binnen deze kaders verder uitgewerkt, ontworpen en onderbouwd worden. De bestaande situatie wordt ook planologisch verankerd in dit bestemmingsplan.
Het beoogde plangebied is ongeveer 12 ha groot, met 3 bouwvlakken van in totaal 8,66 ha:
- 1. Bouwvlak voor intensieve veehouderij op kavel De Horsten 20: 28.093 m2 (2,8 ha)
- 2. Bouwvlak voor intensieve veehouderij op kavel De Horsten 17: 30.548 m2 (3,1 ha)
- 3. Bouwvlak voor mestverwerking, loods, bedrijfswoning e.v. op kavel Melkweg: 27.965 m2 (2,8 ha). Binnen dit bouwvlak worden geen dierenverblijven toegestaan.
Het bouwvlak per kavel voor intensieve veehouderij mag volgens het Raadsbesluit van 29 september 2015 maximaal 4 ha bedragen. De twee kavels voor de varkenshouderij zijn samen met de kavel voor de mestverwerking, bedrijfswoning e.v. eigendom van dezelfde varkenshouderij; en tevens eigenaar van de varkenshouderij op Jacobusstraat 42. Voornoemde bouwvlakken per kavel (bij de opsommingstekens) hebben een relatie met elkaar en betreffende dezelfde intensieve veehouderij. Nu zich twee bedrijven in plaats van zes bedrijven de gronden in het LOG hebben aangekocht en de begrenzing van het LOG door de Raad in 2015 niet is gewijzigd, is het een logisch gevolg dat de twee veehouderijbedrijven in dit gebied ontwikkelen (in totaal) meer dan 4 ha bouwvlak voor intensieve veehouderij krijgen. Binnen plangebied De Horsten zijn dit twee bouwvlakken met een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 6 ha.
De afspraken met de inwoners van Egchel over geur zijn hierdoor niet in het geding. Doordat de drie bouwblokken binnen plangebied De Horsten een relatie met elkaar hebben wordt de geuremissie uit alle beoogde bouwblokken (uit alle stallen opgeteld) betrokken in één berekening van de voorgrondbelasting geur en vervolgens getoetst aan de geurnormen (voorgrond). Als dit drie afzonderlijke intensieve veehouderijen (met ieder een bouwblok tot maximaal 4 ha) zouden zijn geweest, zoals aanvankelijk beoogd voor het LOG, dan zou de voorgrondbelasting berekend worden op basis van de geuremissie per afzonderlijk veehouderijbedrijf en afzonderlijk getoetst worden aan de voorgrondnormen en in dat geval is per bedrijf een hogere geuremissie mogelijk dan in het geval het één veehouderijbedrijf betreft. Dit voordeel van het voorgenomen plan is vooral relevant voor de woningen in de directe omgeving (in het buitengebied), aangezien alleen voor de kern Egchel en de bufferzone is bepaald dat het leefklimaat t.a.v. geur niet mag verslechteren ten gevolge van ontwikkelingen in het LOG. Doordat het nu één intensieve veehouderij betreft met twee bouwvlakken voor stallen en één bouwvlak voor mestverwerking, is de voorgrond geurbelasting op de Karissendijk 10 de beperkende factor voor de vergunbare geuremissie en diervbezetting, en is een lagere totale geuremissie vergunbaar dan als het drie afzonderlijke bedrijven zouden zijn geweest. (Het aspect geur wordt verder toegelicht in paragraaf 5.2.6).
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan De Horsten in Egchel. De locatie ligt in het agrarisch ontwikkelgebied tussen Egchel en het afwateringskanaal. De kern Egchel ligt op een afstand van ongeveer 1,5 km van het plangebied. De omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit agrarische gronden, intensieve veehouderijen en een enkele burgerwoning. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Melkweg. De Horsten loopt door het midden van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere grote intensieve veehouderijen aanwezig. Verder wordt het plangebied omringd door onbebouwde landbouwgronden en doorkruist door een 380kV hoogspanningsleiding met daaronder een onbebouwd perceel met een waterbergingsvoorziening.
Figuur 2. Globale ligging plangebied
Het plangebied is ongeveer 12 ha groot. Binnen het plangebied liggen de locatieadressen De Horsten 20 en 18 (biggenlocatie; in dit bestemmingsplan noemen we dit De Horsten 20) en De Horsten 17 (zeugenlocatie). Vanwege I&R-regelgeving hebben de stallen meerdere locatieadressen. Aan het perceel met de mestopslag en mestverwerking is geen adres toegekend.
Figuur 3. Plangebied, rood omkaderd
De begrenzing van het plangebied wordt aan de zuidzijde gevormd door de Melkweg. De straat De Horsten doorkruist het plangebied. Aan de oostzijde ligt de varkenshouderij Rongvenweg 14. Dit is het tweede bedrijf dat zich in het (voormalige) LOG heeft gevestigd. Dit varkensbedrijf is ook nog in ontwikkeling. Verder wordt het plangebied omringd door onbebouwde landbouwgrond.
1.4 Geldend Planologisch Regime
Bestemmingsplannen
Voor het gehele plangebied is het bestemmingsplan “Buitengebied Helden” van toepassing zoals vastgesteld op 16 september 1991. De gronden hebben de bestemming ‘agrarische doeleinden gebied met landschappelijke openheid’.
Aanvullend is, op 9 januari 2006, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Helden het bestemmingsplan „Voorschriften herziening Ariba, gemeente Helden" vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat op 18 april 2006 is goedgekeurd door GS van Limburg, voorziet in het vastleggen van de provinciale POL-uitwerking BOM+ en het vastleggen van de zonering voor de intensieve veehouderij, zoals deze in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg is vastgesteld.
Omgevingsvergunningen
Op de agrarische bedrijfslocatie is sinds 2012 een varkenshouderij gevestigd. Het agrarische bedrijf heeft zich hier gevestigd op basis van de opgestelde gebiedsvisie op het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Voor de bouw van de aanwezige biggenstal is op 21 september 2012 een omgevingsvergunning verleend met afwijking van het bestemmingsplan. Deze vergunning maakte het mogelijk om de vergunde stal in strijd met het vigerende bestemmingsplan te realiseren. Ook voor de mestsilo’s en bijbehorende voorzieningen is een omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan.
Voor het bedrijf is op 14 mei 2020 een eerste fase omgevingsvergunning verleend voor planologisch strijdig gebruik en oprichten/veranderen/in werking hebben van een inrichting. De tweede fase omgevingsvergunning is op 22 oktober 2020 verleend voor bouwen. De omgevingsvergunning uit 2020 maakt het mogelijk om de locatie voor periodieke, mobiele mestverwerking om te zetten naar een permanente, inpandige mestverwerkingsinstallatie. Hier mag alleen (eigen) drijfmest van De Horsten 17 en 20 en Jacobusstraat 42 verwerkt worden. Binnen deze locaties wordt in totaal ca. 15.078 m³ mest geproduceerd. Bij de verlening van de omgevingsvergunning is rekening gehouden met een voorgenomen uitbreiding op termijn op De Horsten. De omgevingsvergunning voorziet om die reden in een verwerkingscapaciteit van 20.000 m³ drijfmest.
Figuur 4. Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl, omgevingsvergunning 2020
In onderstaande afbeelding staat de situatieschets van de vergunde situatie. De vergunde situatie komt overeen met de bestaande, feitelijke situatie. De bestaande bouwvlakken zijn samen 26.500 m2 groot (2,65 ha).
Figuur 5. Vergunde situatie
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
- in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- in hoofdstuk 4 wordt het voorgenomen plan beschreven;
- in hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
- in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
- in hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- in hoofdstuk 8 worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Voor 1800 lag het plangebied in een landschap dat bestond uit heide met vennen en moerassen.
Gaandeweg de negentiende eeuw is het plangebied ontgonnen en in gebruik genomen als weiland en
bos. In deze periode is ook een aantal wegen langs het plangebied ontstaan, die het gebied toegankelijk maakten voor de bewoners van Egchel.
In het verleden maakte het projectgebied en omgeving onderdeel uit van een grootschalig heidegebied (woeste gronden), doorsneden door paden en karresporen, maar vrij van bebouwing. Halverwege de 19e eeuw werden grote delen van deze woeste gronden bebost ten behoeve van de mijnbouw in Zuid-Limburg, waar een grote behoefte bestond aan hout om de mijnen te stutten. Het bos is geleidelijk aan in de 20e eeuw verdwenen en de gronden zijn ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zijn er in de omgeving een aantal varkenshouderijen opgericht. Deze hebben zich in de loop der jaren doorontwikkeld tot de huidige omvang.
Situatie 1925, locatie was nog bos
Situatie 1980, locatie is inmiddels landbouwgrond
Figuur 6. Historische situatie
Het landschap heeft zich door de jaren heen ontwikkeld tot een grootschalig en open landschap, te typeren als een jonge heideontginning.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het dorp Egchel ligt in een heideontginningslandschap op een overgang van meer droge naar natte
gronden. De geschiedenis van het landschap is tegenwoordig nog steeds te herkennen. Naar het
zuiden toe vormen historische wegen tussen Egchel en het landschap een duidelijk herkenbaar
patroon. Veel groenelementen in het plangebied lopen langs de historische wegen. Hiernaast liggen
hier en daar groenelementen haaks op de wegen. Dit zijn veelal bomenrijen. Tussen de akkers liggen enkele watergangen met braamstruweel.
De meer open agrarische gronden beschikken over lange vergezichten in de richting van de
historische wegen. Ten zuiden van het plangebied ligt het Afwateringskanaal en de Kanaaldijk,
geflankeerd met bomenrijen. Het afwateringskanaal vormt een fraaie scheidslijn in het landschap. Direct ten zuiden van het afwateringskanaal ligt het windmolenpark Egchelse heide.
2.3 Functionele Structuur
Omgeving
Het plangebied maakt onderdeel uit van het (voormalige) landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide (LOG Egchelse Heide). De begrenzing van het LOG is vastgelegd in de structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw (IV en glas), als onderdeel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas. Het LOG Egchelse Heide is een gebied van ruim 20 ha gelegen tussen de Karissendijk, Melkweg en Rongvenweg ten zuidwesten van het dorp Egchel. Het is een gebied met een sterk agrarisch karakter, zonder belemmerende factoren die een duurzame ontwikkeling van veehouderijen in de weg staan.
De primaire functie van het plangebied is een agrarische bedrijfslocatie met bijbehorende gebouwen en voorzieningen. De weg De Horsten doorkruist het plangebied. De agrarische bedrijfslocatie wordt omringd door weiland en akkerland. In de omgeving komen verschillende functies voor, maar het grootste aandeel wordt gevormd door de functie (intensieve) veehouderij. Ten noorden van De Horsten 17 is nog een beëindigde nertsenhouderijlocatie aanwezig. De toekomstige functie van deze locatie is nog niet bekend. Verder zijn er veel grote, toekomstgerichte varkenshouderijen aanwezig. Buiten het (voormalige) LOG Egchelse Heide is in het buitengebied sprake van menging tussen agrarische en niet-agrarisische bedrijvigheid en wonen.
Plangebied
Het plangebied ligt aan De Horsten in Egchel en ligt in het agrarisch ontwikkelgebied tussen de woonkern Egchel en het afwateringskanaal. Binnen het plangebied is sinds 2012 een varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf heeft zich hier gevestigd op basis van de gebiedsvisie voor het landbouwontwikkelingsgebied. In paragraaf 1.3 is de vergunde, bestaande situatie toegelicht.
Het bestaande bouwvlak is 2,65 ha groot. Tussen de bouwvlakken loopt een 380 kV hoogspanningslijn. Buiten de bouwvlakken is een deel van de gronden in het plangebied ingericht als waterberging en bestemd voor landschappelijke inpassing. Overige grond is in agrarisch gebruik.
Figuur 7. Globale begrenzing van het plangebied (rood omlijnd)
2.3.1 Bebouwing en overige voorzieningen
De bebouwing en voorzieningen, zoals mogelijk gemaakt met omgevingsvergunningen, is onder te verdelen in drie deelgebieden (zie onderstaande figuur).
Figuur 8. Bestaande situatie - 3 deelgebieden
Deelgebied 1:
Op deze locatie is de vergunde biggenstal aanwezig. Met deze nieuwbouw stal heeft het bedrijf zich in 2012 op deze locatie gevestigd. In deze stal worden 6.240 gespeende biggen gehouden. In 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor een tweede biggenstal binnen deelgebied 1. De omliggende landbouwgronden worden gebruikt voor het telen van akkerbouwgewassen.
Figuur 9. Luchtfoto biggenstallen op De Horsten 20 in deelgebied 1 (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)
Deelgebied 2:
Aan de overzijde van de bestaande biggenstal zijn twee mestsilo’s en verharding aanwezig. Deze zijn vergund in 2012. Deze verharding wordt gebruikt voor het bereiken van de silo’s en de plaatsing van de gehuurde mestscheider. Voor deze locatie is een omgevingsvergunning verleend om ter plaatste maximaal 12x per jaar 'eigen' mest van De Horsten en Jacobusstraat 42 te scheiden in een dunne en dikke fractie. Er wordt geen mest van derden verwerkt op deze locatie. De dunne fractie wordt verpompt naar de mestsilo en de dikke fractie wordt tijdelijk opgeslagen in de opslagvoorziening. De opslagcapaciteit van de vergunde, bestaande mestopslagvoorzieningen betreft:
- drijfmest: mestsilo maximaal 1.092 m3
- dunne fractie: mestsilo maximaal 535 m3
- dikke fractie: opslagvoorziening stapelbare mest 250 m3
Figuur 10. Luchtfoto mestsilo's met drijvende afdekking in deelgebied 2 (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)
Deelgebied 3:
Even verderop in de straat De Horsten is een landbouwperceel aanwezig waar met verlenen van de omgevingsvergunning in 2020 een zeugenstal is toegestaan. Deze stal is recent gebouwd.
Figuur 11. Luchtfoto zeugenstal op De Horsten 17 in deelgebied 3. Ten zuiden van de stal het stuk perceel onder de hoogspanningslijn dat is gericht als waterbergingsvoorziening (Bron: App Slagboom en Peeters, obliekviewer, 18 april 2022)
2.3.2 Dieraantallen
In de omgevingsvergunning uit 2020 zijn onderstaande dierenaantallen vergund. Navolgende figuur bevat tevens een overzicht van bijbehorende ammoniak-, geur- en fijnstofemissies.
Tabel 1: Dierbezetting en stalemissies in de bestaande situatie conform de omgevingsvergunning van 2020
2.3.3 Groen
Ten behoeve van de omgevingsvergunning van 22 oktober 2020 (voor de bestaande situatie) is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan, projectnummer 16420-BA010/18307-AA005, laatst gewijzigd 17 december 2019, ingediend 20 december 2019, en het Onderhoudsplan landschappelijke inpassing, kenmerk FA/16420.BA010/418502, laatst gewijzigd 15 januari 2020, ingediend 30 januari 2020). Deze is opgenomen in de omgevingsvergunning van 2020 met hierin een verplichting voor de ondernemer om de landschappelijke inpassing te realiseren en te onderhouden. De inpassing moet volgens de voorschriften uiterlijk gerealiseerd zijn in de eerstvolgende plantperiode (1 november t/m 1 maart) nadat het 'bouwwerk' is opgeleverd. In 2022 zijn de vergunde nieuwe stallen opgeleverd. Na realisatie is de ondernemer verplicht de landschappelijke inpassing te beheren en in stand te houden conform het onderhoudsplan.
Voor het totale ontwikkelingsplan is een nieuw landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan in het kader van inpassing en integratie van locatie bedrijf De Horsten Egchel, Ron Janssen, 2023). Deze maakt onderdeel uit van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het onderhavige bestemmingsplan en voorziet in de inpassing van het hele toekomstige bedrijf, rekening houdend met een gefaseerde realisatie. In paragraaf 3.2 wordt de landschappelijke inpassing van het bedrijf verder toegelicht.
Binnen het plangebied heeft de gemeente landschappelijke elementen gerealiseerd conform het landschapsplan voor het LOG. Aan de oostzijde van De Horsten is vanaf de kruising met de Melkweg een boomsingel aangeplant. Op de noordelijke perceelsgrens van de kavel De Horsten 17 is een groenstructuur aangeplant. Verder is er in het midden van het plangebied een groenstructuur met waterbergingsvoorziening gerealiseerd.
2.3.4 Vergunning Wet natuurbescherming
Voor het totale ontwikkelplan is een rechtsgeldige, onherroepelijke vergunning art. 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming voor Natura2000-gebieden aanwezig (Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 augustus 2020, zaaknummer 2018-206531). Deze vergunning ziet toe op stalemissies en bij het bedrijf horende vervoersbewegingen. Hiervan is een gedeelte nog niet gerealiseerd en wordt slechts een gedeelte van de vergunde stikstofemissies (NH3 en NOx) uitgestoten. De ammoniakemissie die vergund is voor de bestaande stallen 1, 2 en 5 staat opgenomen in voorgaande tabel 1.
De natuurvergunning is een toestemming om de vergunde activiteiten uit te mogen voeren en wordt één op één ingepast in het bestemmingsplan in combinatie met een planregel op basis waarvan een toename in stikstofemissie en -depositie ten opzichte van deze natuurvergunning niet wordt toegestaan.
De natuurvergunning heeft betrekking op een emissie van 7.077,58.kg NH3/jaar uit stallen en 13,58 kg NOx/jaar door verkeer. Deze emissies zijn gebaseerd op de in 2020 geldende emissiefactoren. De natuurvergunning heeft betrekking op de vergunde dieraantallen met stalsystemen en niet op de stikstofemissies en -deposities. De gehanteerde emissiefactoren voor ammoniak zijn nog steeds actueel. De emissiefactoren voor voertuigen zijn licht gedaald.
De depositieberekeningen die ten grondslag liggen aan deze natuurvergunning en de hiervoor uitgevoerde passende beoordeling zijn uitgevoerd met Aerius Calculator V2019. De vergunde stikstofdepositie op Natura2000-gebieden is op basis van de vergunde activiteiten herberekend met de meest actuele emissiefactoren en laatste versie van Aerius Calculator V2022. Hierin zijn ook de Duitse Natura2000-gebieden betrokken.
In paragraaf 5.2.10.2 wordt het stikstofaspect in relatie tot de Wet natuurbescherming verder uitgewerkt.
2.3.5 Verkeer
De beoogde ontwikkeling vindt plaats aan De Horsten. Deze weg is een verharde weg tot aan de inrit van zeugenlocatie en wordt ontsloten aan de Melkweg aan de zuidzijde. Deze weg wordt niet door doorgaand verkeer gebruikt. Via de Melkweg zijn de provinciale wegen N562 en N275 goed bereikbaar. Het aan- en afrijdend verkeer bestaat hoofdzakelijk uit vrachtwagens voor transport van voer, varkens en mest. Naast aan- en afvoer van producten en goederen vinden er ook tussen de varkenshouderijlocaties transportbewegingen plaats. De biggen die worden geboren in de zeugenstal worden bijvoorbeeld naar de biggenstallen getransporteerd. Het aantal vervoersbewegingen in de bestaande situatie bedraagt maximaal:
- 30 vrachtwagens per week (360 zware voertuigen per jaar);
- 25 personenauto's per week (300 lichte voertuigen per jaar).
Figuur 12. Wegenstructuur in en rondom het plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planvoornemen
De ondernemer heeft zich in 2012 gevestigd op De Horsten met een biggenstal en twee mestsilo's zoals te zien op de oude luchtfoto's in figuur 2. Deze nieuwvestiging heeft plaatsgevonden op basis van de gebiedsvisie voor het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide (LOG Egchelse Heide).
In 2012 en 2020 is een omgevingsvergunning verleend voor twee biggenstallen op De Horsten 20 en een nieuwe zeugenstal op De Horsten 17. Deze uitbreidingen zijn feitelijk gerealiseerd. De ondernemer heeft een totaal bedrijfsontwikkelingsplan dat gefaseerd gerealiseerd zal worden. De huidige planologische kaders en regelingen bevatten geen rechtstreekse mogelijkheden voor de gefaseerde uitbreidingen. Het kaderstellende bestemmingsplan voorziet wel in het planologische kader voor het totale bedrijfsontwikkelingsplan. Voor het totale plan is door de provincie Limburg al een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming verleend. Deze natuurvergunning is inmiddels ook onherroepelijk.
Het bedrijfsontwikkelingsplan bestaat uit:
- Drie nieuwe biggenstallen op De Horsten 20-18 en drie nieuwe zeugenstallen op De Horsten 17.
- Uitbreiding van de opslagcapaciteit van de mestsilo's en een nieuw mestbassin. Dit ten behoeve van de bewerking van de mest die binnen het plangebied wordt geproduceerd en 'eigen' mest die op de locatie aan de Jacobusstraat 42 wordt geproduceerd (scheiden van de dunne en dikke fractie, verwerkingscapaciteit maximaal 35.000 m3 per jaar). De mest zal worden bewerkt in een nieuw te bouwen mestverwerkingsloods.
- Een voerloods voor het mengen van enkelvoudige grondstoffen en premixen tot varkensvoer (droogvoer) en enkele nieuwe sleufsilo's;
- Een nieuwe bedrijfswoning gericht op de Melkweg.
Figuur 13. Situatieschets van het toekomstplan (globale situering)
Beoogde huisvesting voor arbeidsmigranten wordt niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan
De ondernemer wil graag maximaal 8 arbeidsmigranten tijdelijke huisvesting kunnen bieden binnen het plangebied. Deze werknemers moeten uitsluitend werkzaam zijn op dit varkensbedrijf en mogen maximaal 18 maanden hier wonen (short stay huisvesting). In de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor dit bestemmingsplan is de gewenste huisvesting voor arbeidsmigranten, gesitueerd nabij de voerloods achter de nieuwe bedrijfswoning, betrokken. Besloten is om op een later moment nog eens kritisch te onderzoeken waar de short stay huisvesting voor arbeidsmigranten het beste een plek kan krijgen binnen het plangebied. Dit betekent dat de huisvesting van arbeidsmigranten geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor dient op een later moment een afzonderlijke, buitenplanse planologische procedure gevolgd te worden.
De beoogde situering van de bedrijfsbebouwing, stallen, mestverwerking, opslagloods en nieuwe bedrijfswoning wordt ook voor een groot deel bepaald door de hoogspanningsleiding die door het plangebied loopt, vanwege de geldende beperkingen in de bouwregels voor gebouwen en bouwwerken en de magneetvelden. In voorgaande situatieschets is hiermee rekening gehouden. De voorgenomen opzet is de meest realistische invulling van de totale varkenshouderij met bijbehorende gewenste bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De voorgenomen bedrijfsactiviteiten worden navolgend toegelicht:
- Uitbreiding varkensstallen
Naast de gerealiseerde, vergunde stallen maakt het bestemmingsplan nog drie nieuwe biggenstallen en drie nieuwe zeugenstallen planologisch mogelijk. Het totaal aantal varkens bedraagt na volledige realisatie: 33.120 gespeende biggen, 5.000 (op)fokzeugen en 16 dekberen. In de volgende tabel is de dierbezetting van het totale bedrijfsontwikkelingsplan opgenomen.
Locatie | Rav-code | Diersoort | Dieraantal |
De Horsten 20 | D1.1.15.4 | Gespeende biggen | 33.120 |
De Horsten 17 | D1.3.12.4 | Guste en dragende zeugen | 3.340 |
D1.2.17.4 | Kraamzeugen | 1.060 | |
D3.2.15.4 | Opfokzeugen | 600 | |
D2.4.4 | Dekberen | 16 |
Tabel 3. Diersoort en dieraantallen totale bedrijfsontwikkelingsplan De Horsten 20 en 17 Egchel
Alle stallen zijn / worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem met watergordijn en biologische wasser met een emissiereductie van 85% ammoniak, 45% geur en 80% fijnstof (BWL 2010.02.V7).
Stof | Emissie | |
Ammoniak | 7.077,48 kg / jaar | |
Geur | 200.821 Ou / s | |
Fijnstof (PM10) | 666,8 kg / jaar |
Tabel 4. Stalemissies totale bedrijfsontwikkelingsplan De Horsten 20 en 17 Egchel
- Bewerking van mest
Op de locatie vindt mestbewerking plaats van uitsluitend de ter plaatse geproduceerde drijfmest (mestscheiding in een dunne en dikke fractie), met een uitzondering voor de drijfmest afkomstig van Jacobusstraat 42 in Egchel, een andere locatie van de ondernemer. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat mestverwerking op De Horsten vanwege de grotere afstand tot Egchel het woon- en leefklimaat ten goede komt. In de omgevingsvergunning van 2020 staat opgenomen dat alleen eigen mest verwerkt mag worden, zijnde De Horsten 20 en 17 én Jacobusstraat 42. Alleen mestscheiding is toegestaan.
Als uitgebreid wordt in dierplaatsen zal de mestproductie toenemen en de mestbewerkings- en opslagcapaciteit moeten worden uitgebreid. De totale mestbewerkingscapaciteit is voorzien op maximaal 35.000 m3 per jaar. De extra mestopslagcapaciteit wordt gerealiseerd met een nieuw mestbassin en enkele nieuwe mestsilo's. Omdat de mestbewerkingscapaciteit toeneemt zal de mestbewerking inpandig gaan plaatsvinden in een nieuwe loods. Alle voorzieningen voor mestbewerking worden gerealiseerd aan de zijde van de aanwezige mestsilo's.
- Voerloods, sleufsilo's en loods
Vanwege de bedrijfsomvang loont het om ter plaatse zelf voer te mengen. Hiervoor is men voornemens om een voerloods en enkele sleufsilo's te realiseren waar de enkelvoudige grondstoffen en premixen worden opgeslagen. In de loods worden deze producten gemengd, waarna het (droog)voer naar de stallen wordt getransporteerd. Er worden geen bijproducten (afvalstoffen) opgeslagen en verwerkt tot brijvoer. Er is hierdoor geen risico op geurhinder vanuit de voerloods en voeropslagen. Deze loods wordt nabij de bestaande mestsilo's gerealiseerd.
- Bedrijfswoning
Bij de voormalige veehouderij op het adres Melkweg 22 was een bedrijfswoning aanwezig. Deze bedrijfswoning was gesitueerd binnen het plangebied, tegenover de eerste biggenstal waarvoor in 2012 vergunning is verleend. Deze veehouderijlocatie is gesaneerd en de bedrijfswoning is in 2014 gesloopt (bron: topotijdreis.nl). Tot op heden is er nog geen nieuwe bedrijfswoning gebouwd of een vergunning voor aangevraagd. Door de gemeente is de realisatie van één nieuwe bedrijfswoning toegezegd. De bedrijfswoning met bijgebouw is beoogd aan de zuidzijde van het plangebied, ten oosten van De Horsten en met de voorzijde gericht op de Melkweg. In dit bestemmingsplan is de exacte plaats van het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' bepaald, rekening houden met wegverkeerslawaai en met magneetveldzones van de hoogspanningsleiding.
- Erfverharding
In verband met de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding over het perceel is het niet mogelijk om gebouwen op te richten onder deze hoogspanningslijn en gelden beperkingen in bouwhoogte in verschillende zones vanaf beide zijden van de hoogspannningslijn. Onder de hoogspanningslijn kan wel erfverharding worden aangelegd om beide loodsen te kunnen bereiken.
- Maatvoeringen
Het beoogde plangebied omvat ongeveer 12 ha en bevat 3 bouwvlakken van in totaal 8,66 ha:
- Bouwvlak kavel De Horsten 20-18: 28.093 m2
- Bouwvlak kavel De Horsten 17: 30.548 m2
- Bouwvlak kavel mestverwerking, bedrijfswoning e.v.: 27.965 m2 (geen stallen toegestaan)
De rest van het plangebied, buiten de bouwvlakken, heeft de functies landschappelijke inpassing en waterberging.
De bestaande bouwvlakken zijn o.b.v. de verleende omgevingsvergunningen samen ongeveer 2,65 ha groot, waarmee de totale uitbreiding van de bouwvlakken ten opzichte van de bestaande situatie (afgerond) 6 ha omvat.
Het bouwvlak per kavel voor intensieve veehouderij mag volgens het Raadsbesluit van 29 september 2015 maximaal 4 ha bedragen. Er zit een relatie tussen de bouwvlakken. De twee kavels voor de varkenshouderij zijn samen met de kavel voor de mestverwerking, bedrijfswoning e.v., eigendom van dezelfde varkenshouderij (tevens eigenaar van de varkenshouderij op Jacobusstraat 42). De bestaande 'bouwvlakken' zijn op basis van de verleende omgevingsvergunningen samen ongeveer 2,65 ha groot, waarmee de uitbreiding van bouwvlakken ten opzichte van bestaand / vergund afgerond 6 ha omvat.
Nu slechts twee bedrijven in plaats van zes bedrijven de gronden in het LOG hebben aangekocht en de begrenzing van het LOG door de Raad in 2015 niet is gewijzigd, is het een logisch gevolg dat dit veehouderijbedrijf op De Horsten drie bouwvlakken kleiner dan 4 ha krijgt, waarvan slechts twee bouwvlakken bestemd zijn voor intensieve veehouderij (= stallen toegestaan) met een gezamenlijk oppervlakte van ongeveer 6 ha.
De afspraken met de inwoners van Egchel over (met name geur) zijn hierdoor niet in het geding. Doordat de drie bouwblokken een relatie met elkaar hebben wordt de geuremissie uit alle beoogde bouwblokken (stallen) betrokken in de berekening van voorgrondbelasting en getoetst aan de geurnormen (voorgrond). Als dit drie afzonderlijke intensieve veehouderijen zouden zijn geweest (zoals aanvankelijk beoogd voor het LOG) dan zou de voorgrondbelasting berekend worden op basis van de geuremissie per afzonderlijk veehouderijbedrijf en afzonderlijk getoetst worden aan de voorgrondnormen en is per bedrijf een hogere geuremissie mogelijk. Dit is vooral relevant voor de woningen in de directe omgeving (in het buitengebied), aangezien alleen voor de kern Egchel en de bufferzone is bepaald dat het leefklimaat t.a.v. geur niet mag verslechteren. Doordat het nu één intensieve veehouderij betreft met twee bouwvlakken voor stallen, is de voorgrond geurbelasting op de Karissendijk 10 de beperkende factor voor de ontwikkelingsmogelijkheden en is een lagere totale geuremissie vergunbaar dan als het drie afzonderlijke bedrijven zouden zijn geweest.
3.2 Landschappelijke Inpassing
Voor het totale ontwikkelingsplan is een nieuw landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Landschapsplan in het kader van inpassing en integratie van locatie bedrijf De Horsten Egchel, Ron Janssen, 26 juni 2023). Deze is bijgevoegd als Bijlage 3 bij de regels. De gefaseerde realisatie is geborgd in de regels door middel van een voorwaardelijke verplichting.
De landschappelijke inpassing die de ondernemer moet realiseren op eigen grond heeft in het bestemmingsplan de specifieke aanduiding 'landschappelijke inpassing' gekregen. Het realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing is geborgd in de planregels, met een mogelijkheid tot afwijken middels een omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de kwaliteit verbetert en de visuele afscherming behouden blijft. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 3 bij de regels.
Figuur 14. Landschapsplan 26 juni 2023 totaal bedrijfsontwikkelingsplan (Bijlage 3)
Het biedt onvoldoende waarborgen om bij dit kaderstellend bestemmingsplan voor een gefaseerde uitbreiding, waarvan niet duidelijk is wanneer gebouwd wordt en of alle beoogde stallen gebouwd worden, te verplichten om pas na de gereedkoming van het totale planvoornemen de landschappelijke inpassing te realiseren. Praktisch gezien moet er ook tijdens iedere bouwfase voldoende vrije manoeuvreerruimte zijn voor mobiele werktuigen en de tijdelijke opslag van bouwmaterialen. Het is daarom ook niet wenselijk om na de realisatie van de eerste uitbreiding te verplichten de totale landschappelijke inpassing in één keer te realiseren. Daarom is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarbij rekening wordt gehouden met een gefaseerde realisatie overeenkomstig de fasering die genoemd is in het landschappelijk inpassingsplan. Fase 1 betreft de inpassing van de bestaande stallen en het zuidoostelijk perceel van de kavel grenzend aan de Melkweg. Deze fase kan meteen in het eerstvolgende plantseizoen na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan al worden gerealiseerd. Fase 2, 3 en 4 kunnen na gereedkoming van het laatste bedrijfsgebouw worden aangeplant. Het volstaat om hiervoor een periode van maximaal 16 maanden op te nemen.
3.3 Verkeer & Parkeren
De gemeente Peel en Maas kent een fijnmazig wegennet. De hoofdontsluiting van de gemeente verloopt via de rijkswegen A67, A73 en A2. De gemeente sluit via de provinciale wegen N275, N279, N265, N277 en N562 aan op het rijkswegennet. De Roggelseweg (N562) ten oosten van het plangebied kent een snelheidsregime van 80 km/uur. De wegen in de omgeving van het plangebied maken deel uit van een verblijfsgebied. Binnen de bebouwde kom betreft het wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en daarbuiten van 60 km/uur.
Het plangebied ligt aan weerszijden van De Horsten. Deze weg is niet bedoeld voor doorgaand verkeer (geen ontsluiting op een weg van hogere orde of verbinding tussen woonkernen). Via de Melkweg zijn de provinciale wegen N562 en N275 goed bereikbaar.
De Horsten ligt tussen de Melkweg en de kern Egchel. Vanaf de splitsing met de Melkweg is De Horsten geasfalteerd tot net voorbij de zeugenstal op De Horsten 17. Hierdoor wordt De Horsten vooral gebruikt door bestemmingsverkeer voor het varkensbedrijf en landbouwverkeer naar de aangrenzende landbouwgronden. Ondanks dat de weg voor een groot deel niet verhard is, rijdt er waarschijnlijk wel sluipverkeer richting de kern Egchel. De Rongvenweg ligt echter op een steenworp afstand en is wel volledig geasfalteerd tot aan Egchel en daardoor een meer voor de hand liggende keuze voor de bestuurders die de korte route naar de kern Egchel willen nemen. Voor vrachtverkeer is er een goede ontsluitingsroute, waardoor er geen aanleiding is om de onverharde weg De Horsten richting Egchel te kiezen.
De beoogde ontwikkeling zal leiden tot een toename van het aantal vervoersbewegingen van met name vrachtwagens. Naast aan- en afvoer van met name dieren, mest en voer vinden er ook tussen de locaties interne vervoersbewegingen plaats. De biggen die worden geboren in de zeugenstallen worden na spenen naar de biggenstallen verplaatst en worden hier grootgebracht tot circa 25 kg. Biggen die ingezet worden voor de vervanging van de eigen zeugenstapel gaan als opfokzeugen vanuit de biggenstallen terug naar de (opfok)zeugenstallen. De overige biggen worden op circa 25 kg van het bedrijf afgevoerd om op een ander bedrijf afgemest te worden als vleesvarken. De hoeveelheid mesttransporten worden beperkt door het toepassen van mestscheiding en aanvoer van de mest vanuit de stallen via pijpleidingen (behoudens de drijfmest afkomstig van de locatie aan de Jacobusstraat 42). Het geschatte maximale aantal vervoersbewegingen over deze weg (gebaseerd op kengetallen en praktijkcijfers) is weergegeven in de volgende tabel.
Bezoekers en personeel | Mest (-stoffen) | Voer | Dieren | Totaal per jaar | Gemiddeld per week | |
Licht (personenauto's en bestelbussen) | 4.200 | 4.200 | 81 | |||
Zwaar (vrachtwagens en tractoren) | 1.900 | 760 | 1.740 | 4.712 | 91 |
Tabel 5: Geschatte maximale verkeersbewegingen (aantal voertuigen x 2) in het planvoornemen
De verschillende activiteiten en bijbehorende transporten verdelen zich over de verschillende dagen van de week. Gedurende een reguliere weekdag zijn de vervoersbewegingen beperkt. De Melkweg is geschikt om deze beperkte toename van vervoersbewegingen af te kunnen wikkelen. De algemene verkeersveiligheid zal niet in het gedrang komen door de beoogde bedrijfsontwikkeling. De voertuigen kunnen het bedrijf bereiken door de aanwezige inritten te gebruiken. Op de locaties is voldoende ruimte en erfverharding aanwezig, zodat vrachtwagens op eigen terrein kunnen manoeuvreren en parkeren en personeel, dienstverleners en bezoekers ook op eigen terrein hun voertuig kunnen parkeren. De wegbreedte en weginrichting van De Horsten, Melkweg en de Roggelsweg (N662) zijn in afstemming met het gebruik.
Hoofdstuk 4 Beleid & Regelgeving
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht (horizon 2050).
Op 21 nationale belangen wil het Rijk richting geven. De nationale belangen in het NOVI die relevant zijn voor de beoogde uitbreiding van een intensieve veehouderijbedrijf zijn:
- 4. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 5. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 6. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- 7. Beperken van klimaatverandering.
- 8. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
- 9. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid.
- 10. Waarborgen van een goede waterkwaliteit.
- 11. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
- 12. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
- 13. Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
De volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:
- Ruimte voor klimaatadaptatie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- Afwentelen wordt voorkomen.
De inspanningen om de kwaliteit van water, bodem en lucht te verbeteren moeten in 2050 resultaat hebben gehad met als doel gezondheidsbescherming. Dit geldt ook rondom intensieve veehouderijen. Bij nieuwe bouw- en ontwikkelopgaven is natuurinclusieve ontwikkeling de norm, ook in landelijk gebied. Kringlopen van (voedings)stoffen, water en energie zijn in stand gehouden of hersteld en verontreinigingen worden zo veel mogelijk voorkomen.
De Nederlandse landbouwsector behoudt volgens het NOVI zijn positie als koploper, maar dan met duurzame kringlooplandbouw. In de nabijheid van kwetsbare natuur, maar ook elders, is natuurinclusieve kringlooplandbouw de praktijk. Landbouw, landschap en biodiversiteit versterken elkaar. In de niet-grondgebonden veehouderij zijn integrale duurzame stallen de standaard: stallen die gezond zijn voor de dieren en voor de leefomgeving, waar zuinig en efficiënt wordt omgegaan met grondstoffen en nutriënten en een hoog niveau van dierenwelzijn is bereikt. Dergelijke intensieve landbouw is gelokaliseerd op goed aangesloten locaties, waar reststromen van de ene sector gebruikt worden als grondstof voor de andere (meststoffen) en ketenbedrijven bij elkaar geplaatst zijn om onnodige transportbewegingen te voorkomen.
Op goed geschikte gronden van het land is de productiefunctie van de kringlooplandbouw uitgangspunt. Daaraan wordt ruimte gegeven, waardoor er met weinig milieubelasting voedsel kan worden geproduceerd en er (veelal gecombineerd met voedselproductie) ruimte is voor natuur, wonen, landschap, bereikbaarheid en duurzame energie.
Betekenis voor het plan
Dit bestemmingsplan voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling van veehouderij op een hiervoor geschikte plek in het landelijk gebied. In dit voormalige LOG kan met weinig milieubelasting varkensvlees geproduceerd worden. De landschappelijke inpassing voorziet in een verbetering van de natuur- en ecologische waarde in het gebied. Gevolgen en effecten op de kwaliteit van bodem, water, lucht en externe veiligheid zijn afgewogen in het licht van de ontwikkeling (zie hoofdstuk 5). Uit deze beoordeling blijkt dat onderhavig planvoornemen geen nadelige effecten heeft op of ondervindt van bodem, water, lucht of externe veiligheid.
De stallen worden nieuw gebouwd met toepassing van de best beschikbare technieken en aandacht voor dierwelzijn en diergezondheid. Het totale ontwikkelingsplan bevat geen verdergaande maatregelen voor het verbeteren van dierenwelzijn of toepassen van kringlooplandbouw dan dat wettelijk voorgeschreven is en is in dit opzicht gangbaar te noemen. Het bestemmingsplan biedt wel de planologische mogelijkheden tot nemen van maatregelen voor verbeterd dierenwelzijn en kringlooplandbouw, maar bevat geen sturende verplichtingen. Dit is een ondernemerskeuze.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.
Betekenis voor het plan
In de directe omgeving van de projectlocatie is een hoogspanningslijn aanwezig. Deze is opgenomen in het Barro, zie onderstaande afbeelding. Andere aanduidingen zijn niet opgenomen in het Barro.
Figuur 15. Ligging hoogspanningslijn
In de regels van het Barro is opgenomen dat deze hoogspanningsverbinding dient te worden opgenomen in een vast te stellen bestemmingsplan zodat deze verbinding planologisch is verankerd. Andere voorwaarden zijn er voor deze hoogsspanningsverbinding niet opgenomen in het Barro. Verdere regels binnen de Barro zijn niet van toepassing voor deze ontwikkeling.
4.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:
- 1. Er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
- 2. Er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
- 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.
De ladder van duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Betekenis voor het plan
In de voorliggende situatie is sprake van een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf op een locatie die is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Deze ontwikkeling geldt niet als ‘stedelijke ontwikkeling’. Derhalve hoeft onderhavige ontwikkeling niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 POL 2014 (Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014)
Het POL 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld In het POL staat de ambitie voor de provincie Limburg weergeven voor wat betreft de (fysieke) kwaliteit van het leef- en vestigingsklimaat en hoe deze behouden en versterkt kan worden. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Het POL 2014 is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. De belangrijkste hoofdstukken waar de beoogde ontwikkeling mee te maken heeft zijn hoofdstuk 2 (Ruimte) en hoofdstuk 3 (Natuur). In hoofdstuk 2 zijn regels opgenomen voor ruimtelijke ontwikkelingen die worden verankerd in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning. Er zijn regels opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, ontwikkelingen nabij natuurgebieden en ontwikkelingen voor de intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven.
In paragraaf 3.1 zijn de provinciale regels voor bescherming van de Natura 2000-gebieden opgenomen. In deze paragraaf zijn met name verplichtingen gesteld voor stalsystemen bij nieuwe stallen. Door te verplichten dat nieuwe stallen worden voorzien van emissiearme systemen die verdergaan dan de nationale regels wordt de stikstofdepositie binnen de Natura 2000-gebieden beperkt, wat een positief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van habitats binnen de gebieden. Voor varkenshouderijen is opgenomen dat nieuwe stallen een minimale ammoniakreductie moeten bewerkstelligen van 85%. De overige paragrafen in hoofdstuk 3 zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkelingen en worden om deze reden niet nader toegelicht.
Beleid voor de land- en tuinbouw
In het POL krijgt de aanpak 'schone stallen' in het POL de nodige aandacht. De Verordening veehouderijen en Natura2000 is opgenomen in het POL2014. De opgaven voor de Limburgse land- en tuinbouw zijn als volgt:
- Als onderdeel van duurzame productie worden de emissies naar lucht, water en bodem, in het bijzonder ammoniak, geur, fijn stof, nitraat en gewasbeschermingsmiddelen, teruggedrongen.
- Ruimte bieden aan doorgroei van bestaande land- en tuinbouwbedrijven, in een goede balans met omgevingswaarden.
- Ruimte bieden voor de vestiging van nieuwe bedrijven; bij intensieve veehouderij- en glastuinbouwbedrijven wordt gefocust op (een beperkt aantal) daarvoor geschikte locaties in het landelijk gebied.
- Een perspectief bieden voor de ontwikkeling van agglomeratielandbouw op daarvoor geschikte locaties. Met agglomeratielandbouw wordt bedoeld: intensieve productie van vlees, eieren en kasgroenten, dáár waar de productieomstandigheden optimaal zijn. Dicht bij de afzetmarkt en dichtbij logistieke en multimodale knooppunten waar de grondstoffen en producten efficiënt kunnen worden vervoerd. Maar ook grootschalig, zodat industriële mestverwerking en efficiënte luchtreinigingstechnieken economisch haalbaar zijn.
- Kwaliteitsslag in het landelijk gebied voor verduurzaming van bestaande agrarische bedrijven, hergebruik van leegkomende (beeldbepalende) gebouwen en sloop van leegkomende bebouwing waar geen passend alternatief voor aanwezig is.
Het is van groot belang dat de agrarische sector en overheden samen werken aan het vergroten van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in de land- en tuinbouwsector. Dat moet tot uiting komen in bedrijfsvoeringsconcepten waarin ondernemers extra maatregelen nemen om de effecten op de omgeving te reduceren: minder hinder, minder bodem- en (grond)waterbelasting, minder water- en energieverbruik, gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing. De algemene stelregel is dat ontwikkelruimte geboden wordt op basis van een integrale kwaliteitsverbetering van de omgeving. Een ondernemer die duurzaam onderneemt, beperkt zich niet enkel tot milieu- en ruimtelijke componenten in zijn bedrijfsvoering, maar heeft nadrukkelijk aandacht voor duurzaam ondernemerschap en duurzame bedrijfsvoering. Nadrukkelijk geeft de provincie aandacht aan de voorlopers in de agrarische sector.
De ontwikkeling in de veehouderij manifesteert zich voor het overgrote deel in de vorm van doorgroei van bestaande bedrijven. De doorgaande schaalvergroting, de milieueisen, de combinaties met energieopwekking of mestverwerking maken dat er bij veel bedrijven een behoefte bestaat om uit te breiden. Regelgeving voor ammoniak, fijn stof en geur zijn in hoge mate bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij, evenals de maatschappelijke inbedding van de veehouderij in zijn omgeving. Er wordt ontwikkelruimte geboden op basis van een integrale kwaliteitsverbetering in de omgeving. Er wordt daarmee niet gestuurd op dieraantallen. Integrale kwaliteit is de maatstaf, maar dan wel kwaliteit ruim boven de wettelijke basis. De rode draad is dat innovaties worden gestimuleerd, hetgeen voortschrijdend tot verbeterde emissiereducties zal leiden. Het stimuleren van koplopers neemt daarbij een belangrijke rol in.
Zonering
Binnen Limburg maakt de provincie allereerst onderscheid tussen bebouwd gebied en landelijk gebied. Dit onderscheid hangt samen met de ambities gericht op enerzijds vitale en sterke steden, leefbaarheid van kernen en bereikbaarheid van voorzieningen in zijn algemeenheid, en anderzijds het behoud van een goede landbouwstructuur, veerkrachtige watersystemen en robuuste natuurnetwerken. Het buitengebied is in het POL2014 verdeeld in 4 type zones 'goudgroene natuurzone', 'zilvergroene natuurzone', 'bronsgroene landschapszone' en 'buitengebied'.
Afhankelijk van de bestemmingen en aanduidingen op de kaarten van het POL, kan een bepaalde locatie zich ontwikkelen. De volgende thematische kaarten zijn opgenomen in het POL: Zonering Limburg, Limburg Regionaal, Economie, Infrastructuur en bereikbaarheid, Energie, Wonen en leefbaarheid, Natuur, Maasvallei, Regionaal water, Landschap en cultuurhistorie, Landbouw en Ondergrond.
Betekenis voor het plan
Op de kaart met thema 'Landbouw, veehouderij' ligt het plangebied binnen de aanduiding ‘Ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij’. Dit is een indicatieve begrenzing van het gebied waarbinnen nieuwvestiging en uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan.
Figuur 16: Kaart thema 'landbouw, intensieve veehouderij', POL 2014
Binnen het 'Landelijk gebied' in de zone 'Buitengebied' wordt ruimte geboden aan de doorontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven, mits deze buiten extensiveringsgebieden zijn gelegen, dit zorgvuldig gebeurt en hierbij wordt voldaan aan de overige wet- en regelgeving. Binnen het 'Ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij' staat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij voorop. In deze zone is nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen mogelijk. Regels omtrent ontwikkeling van veehouderijen zijn opgenomen in de omgevingsverordening Limburg 2014.
Uitbreiding van het bedrijf past in de beleidsdoelstelling van de provincie om een duurzame ontwikkeling van de Limburgse land- en tuinbouw na te streven. De provincie biedt ruimte aan doorgroei voor bestaande bedrijven, mits dit in goede balans is met de omgevingswaarden. In het POL2014 is geen maatvoering opgenomen voor de maximale omvang van agrarische bedrijven.
Uitbreiding van de varkenshouderij op de beoogde locaties aan De Horsten past binnen de uitgangspunten van het POL2014. In het landelijk gebied van Limburg zijn verschillende functies vaak nabij elkaar gelegen. Dit kan leiden tot aantasting van leefbaarheid in dorpen en aantasting van natuur en landschap, maar ook veehouderijen die niet kunnen uitbreiden. Het streven is om de intensieve veehouderijen rondom dorpen en natuurgebieden op termijn af te bouwen.
Daarnaast moeten intensieve veehouderijen worden geconcentreerd op duurzame locaties zodat bedrijven op deze plek ontwikkelingsruimte krijgen. Op deze manier ontstaat een afwaartse beweging: intensieve veehouderijen komen verder van kwetsbare gebieden te liggen en daardoor vermindert de negatieve invloed van de veehouderijen op de omgeving. Door clustering van nieuwe met bestaande bebouwing in het landbouwconcentratiegebied worden andere, minder geschikte gebieden gevrijwaard. In het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij zijn geen te beschermen omgevingskwaliteiten aanwezig. Bij inpassing van het bedrijf in het ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij is aandacht voor landschappelijke inpassing en de waterhuishouding en vindt de uitbreiding in goede balans met de omgeving plaats.
Mestverwerking
In het POL 2014 is in het hoofdstuk land- en tuinbouw onder de paragraaf bevorderen innovaties ook een gedeelte gewijd aan de mestverwerking. Daarin wordt aangegeven dat uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven met een mestbewerkingsinstallatie of een biomassa-installatie (in samenwerkingsverband met andere agrarische bedrijven) op bedrijfsniveau onder voorwaarden mogelijk is. In alle gevallen dient er aandacht te zijn voor:
- de schaal en locaties van de ontwikkeling dienen te passen bij gebiedskwaliteiten;
- bijdrage aan verbetering leefomgeving (emissies, transport, ruimtelijke kwaliteit);
- indien samenwerkingsverband /meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode;
- dialoog met belanghebbenden.
Ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij en grootschalige clusters land- en tuinbouwbedrijven lenen zich voor regionale mestverwerking. De koppeling tussen mestverwerking en energievragers biedt kansen en speelt mee bij de locatiekeuze. In de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, 20 december 2016' is aanvullend beleid opgenomen voor mestverwerking (aanvullend op de POL 2014).
De regio Noord-Limburg (waar de gemeente Peel en Maas ook onder valt) heeft in overleg met de provincie verschillende land- en tuinbouwonderwerpen regionaal uitgewerkt. Beleidsuitgangspunten voor mestverwerking in de Regionale visie Land- en Tuinbouw Noord-Limburg van april 2019 zijn:
- Uitgangspunt is dat in de regio niet meer ruimte voor mestverwerking wordt geboden dan nodig is om de hoeveelheid mest die in de regio wordt geproduceerd te verwerken.
- Mestverwerking is een vorm van agglomeratielandbouw. De beleidsuitgangspunten van agglomeratielandbouw zijn ook van toepassing op mestverwerking: in het buitengebied alleen acceptabel in gebieden waar de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is en er sprake is van een toekomstbestendige locatie.
- Bij nieuwe grootschalige initiatieven wordt in eerste instantie ingezet op vestiging op bedrijventerreinen. Indien dit niet haalbaar is, wordt gezocht naar bestaande toekomstbestendige locaties in het landelijk gebied.
Betekenis voor het plan
Het plan voldoet ten aanzien van de mestverwerking aan de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg en de Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg. Het plangebied ligt in het (voormalige) LOG Egchelse Heide en is een toekomstbestendige locatie.
Alleen de drijfmest van eigen bedrijven wordt verwerkt. Het verwerken van mest van derden wordt niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan. Maximaal mag er 35.000 m3 mest per jaar worden verwerkt. Dit zijn het bedrijf aan De Horsten, maar ook de thuislocatie Jacobusstraat 42. Het van de Jacobusstraat afvoeren van mest en verwerken op De Horsten heeft een positief effect op de woonkern Egchel.
De mest wordt op De Horsten via pijpleidingen vanuit de stallen afgevoerd naar de mestsilo's, waardoor er minder transportbewegingen plaatsvinden. Alleen de mest van de Jacobusstraat 42 wordt met een vrachtwagen aangevoerd.
4.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Limburg (2021)
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsvisie en omgevingsverordening nodig passend binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Provinciale Staten hebben op 21 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg en op 17 december 2021 de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld.
De Omgevingsvisie Limburg is op 25 oktober 2021 in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en langetermijnvisie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Omdat de Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Het Rijk heeft de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 januari 2024. Daarmee wordt automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijven de regels uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, naijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Gedeputeerde Staten hebben op 19 juli 2022 een ontwerp-wijzigingsverordening vastgesteld, waarmee zowel de Omgevingsverordening Limburg 2014 als de Omgevingsverordening Limburg (2021) gewijzigd en aangevuld worden. De regels die worden toegevoegd aan de Omgevingsverordening Limburg 2014 kunnen direct na vaststelling en publicatie in werking treden.
Relevant voor het bestemmingsplan De Horsten is de nieuwe instructieregel die gemeenten verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met het veranderende klimaat.
Volgens de Omgevingsverordening 2021 ligt het gebied niet in een extensiveringsgebied intensieve veehouderij. De artikelen 10.1, 10.2 en 10.3 bieden een grondslag voor de uitbreiding. Uit deze artikelen volgt ook dat de ontwikkeling per saldo geen negatieve invloed kan hebben op de aspecten die bij een integrale afweging moeten worden betrokken, in het bijzonder landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, woon-, werk- en leefklimaat en economische structuur.
Het oorspronkelijke idee van verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven naar de ontwikkelingsgebieden IV heeft in sommige gevallen effect gehad, maar is in algemene zin (financieel) niet haalbaar gebleken. Bovendien blijkt dat ondernemers eerder kiezen voor meerdere locaties, wat de noodzaak voor bedrijfsverplaatsingen minder noodzakelijk maakt. Om meer sturing te hebben op hervestiging van IV-bedrijven op toekomstbestendige locaties, schrapt de provincie de ontwikkelingsgebieden IV uit het provinciale beleid. In de Omgevingsverordening behoudt de provincie de mogelijkheid voor kwalitatieve incidentele nieuwvestiging voor IV-bedrijven op een toekomstbestendige locatie. Kwaliteitswinst zoals sloop, het wegbestemmen van latente ruimte en de afname van emissiekwetsbare gebieden wordt hierbij als randvoorwaarde gesteld. Daarbij biedt de provincie de mogelijkheid voor gefaseerde afbouw op de niet-toekomstbestendige locaties. Dit biedt een alternatief voor het schrappen van de ontwikkelingsgebieden IV. In sommige situaties kan geuroverlast een aandachtspunt vormen. De aandacht is daarnaast gericht op mogelijke risico's die de land- en tuinbouw op de gezondheid van bewoners heeft. De provincie beziet vanuit de bestaande locaties hoe de omgevingskwaliteit verbeterd kan worden, onder andere via sturing met een integrale gebiedsaanpak op de kwaliteitsverbetering van bestaande knelsituaties.
Conform afspraak in het beleidskader 'Koers naar de toekomst, provinciaal beleidskader voor de Limburgse landbouw en agrifoodsector 2020-2023' handhaaft de Provincie het beleid van het uitvoeringsprogramma vitale veehouderij (2018). De aanpak beschrijft hoe de veehouderij - met aandacht voor omgevingsvraagstukken - ook in de toekomst een belangrijke rol kan blijven spelen in de Limburgse economie. Met de gemeenten is een traject in gang gezet om te komen tot duidelijkere afspraken over de inzet van provinciaal en gemeentelijk instrumentarium om de gestelde beleidsdoelen te realiseren en te komen tot vermindering van de ammoniakemissie, het aantal mensen dat geuroverlast ondervindt en het aantal knelpunten fijnstof.
Betekenis voor het plan
Omdat de beoogde ontwikkeling betrekking heeft op uitbreiding van een varkenshouderij wordt getoetst aan de voorwaarden en is de kaart met thema 'Landbouw, veehouderij' van toepassing. Op deze kaart ligt het plangebied binnen de aanduiding 'ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij'. Binnen deze aanduiding is uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan.
De beoogde uitbreiding is een vervolgstap op een reeds in 2012 ingezet traject en met de ondernemer gemaakte afspraken om verslechtering in Egchel te voorkomen, waarbij geen sprake van een contractuele verplichting is voor het afbouwen van de locatie Jacobusstraat 42.
Doordat bestaande en nieuwe stallen zijn/worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem met 85% ammoniakreductie wordt op stalniveau aan de provinciale ammoniakreductieverplichting voldaan.
4.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu
De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) uit 2010 regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen mogelijk zijn. Het LKM geeft aan hoe een type ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt duidelijk verschil gemaakt tussen gebiedseigen en niet gebiedseigen ontwikkelingen. Waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. Ook de niet-gebiedseigen ontwikkelingen dienen goed ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast, maar voor deze ontwikkelingen geldt daarnaast een kwaliteitsbijdrage die in het LKM als richtlijn of als drempelwaarde is aangegeven. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit het particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.
Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het omgevingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of extra investering in architectonische kwaliteit zijn.
Betekenis voor het plan
De provincie vraagt de gemeenten om het beleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) over te nemen en uit te werken zodat een gemeentelijk kwaliteitsmenu ontstaat. Het LKM heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas'. Dit kwaliteitskader is beschreven in paragraaf 4.4.5.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 POL-uitwerking Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg (2019)
In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) heeft de provincie de ambitie vastgelegd om in Limburg een leef- en vestigingsklimaat van voortreffelijke kwaliteit te realiseren. Het creëren van een nog aantrekkelijker landelijk gebied is van belang voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de hele provincie. Bewust van de regionale verschillen in Limburg heeft de provincie de gemeenten uitgedaagd om op regionaal niveau bepaalde POL-thema's verder uit te werken.
In de regionale visie Land- en Tuinbouw is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting voor de land- en tuinbouw in de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg vastgelegd. De visie heeft betrekking op de afstemming van de beleidsprincipes, van de werkwijze ingeval van nieuwe initiatieven, van initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect en over een uitvoeringsprogramma met lokale en regionale acties.
Het doel is dat de land- en tuinbouw in de regio Noord-Limburg een sterke economische sector is en kan blijven. Dit is alleen mogelijk indien de ontwikkeling van agrarische bedrijven blijft bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijk gebied. De regio Noord-Limburg zet namelijk ook in op het behouden en versterken van een aantrekkelijk landelijk gebied. Kwaliteit staat in alle opzichten voorop. Het gaat hierbij om kwaliteit van wonen, werken én recreëren. Alle aanwezige of toe te voegen functies moeten in balans met elkaar kunnen functioneren, zodat er ook voor de toekomst ontwikkelingsruimte voor de land- en tuinbouw in Noord-Limburg blijft. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de regio.
- Land- en tuinbouw krijgt de ruimte, maar kent ook zijn grenzen
Door de regionale en lokale verschillen én de dynamiek van een breed pallet aan ontwikkelingen zijn de effecten van agrarische ontwikkelingen op gebieds- en locatieniveau minder goed te voorspellen. Om die reden wordt naast de algemene kaders ook sterk ingezet op het sturen op gebiedskwaliteit als leidend principe. Maatwerkoplossingen komen hier uit voort. Dit vraagt een grotere interactie tussen ondernemer, omgeving en overheid. Voor agrarische bedrijven betekent dit dat ze omgevingsbewust moeten acteren.
- Andere manier van werken gevraagd
Een omgevingsbewuste land- en tuinbouwsector vraagt om een andere manier van werken. Niet alleen door de agrarisch ondernemers, maar zeker ook door omwonenden, belangenorganisaties én overheid. Het gaat om een integrale procesaanpak om te komen tot maatwerkoplossingen. Dit vraagt om een omgevingsdialoog en om een kwalitatief beoordelingskader als hulpmiddel voor het aangaan van deze dialoog.
- Toekomstbestendigheid kan per locatie verschillen
Niet elke bedrijfslocatie heeft dezelfde ontwikkelingsruimte voor de verschillende agrarische bedrijfsactiviteiten, op de korte dan wel lange termijn. Het toekomstperspectief voor een agrariër wordt dan ook voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit van de locatie. Idealiter liggen alle agrarische bedrijven op 'toekomstbestendige locaties'. Dit zijn locaties waar ondernemers voor de langere termijn hun agrarisch bedrijf passend bij de omgeving kunnen door ontwikkelen. In een dialoog met de ondernemer wordt de toekomstbestendigheid van een locatie belicht vanuit een drietal invalshoeken: 1) beleid, 2) gebied, waarbij het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader als hulpmiddel en inspiratiebron wordt gebruikt en 3) locatie, waarbij aan de hand van aspecten als landschap, infrastructuur, woon- en klimaat enz. de effecten van het initiatief worden beschreven.
Betekenis voor het plan
Het plangebied is gelegen in een gebied dat specifiek is aangewezen al gebied waarin de intensieve veehouderij uitbreidingsmogelijkheden heeft. Het betreft een gebied met een goed toekomstperspectief voor veehouderijen. Agrarische bedrijven zijn passend bij de omgeving en kunnen doorontwikkelen. Gezien het type gebied en type bedrijf past het initiatief binnen de POL-uitwerking Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg (2019).
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Perspectievennota Toekomst in beeld; perspectieven voor Peel en Maas
In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is op 17 september 2008 de gezamenlijke perspectievennota ‘Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas’ vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven dat Peel en Maas een bepalende economische speler is, profiterend van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.
In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. Peel en Maas laat zich kenschetsen als een plattelandsgemeente. De agrarische sector is prominent aanwezig. Met de verplaatsing van productiecapaciteit komt het accent ook hier meer en meer te liggen op de kennisintensieve werkgelegenheid, de “green life sciences”.
Door in te zetten op variatie van economische dragers versterkt Peel en Maas de robuustheid van de economische structuur. Peel en Maas zet in op de doorontwikkeling van de aanwezige sectoren met bijzondere aandacht voor de agrarische sector, MKB, recreatie en toerisme en dienstverlening, door middel van een afgestemd arbeidsmarkt, productiemilieu- en structuurbeleid. De agrarische sector - inclusief transport en logistiek - blijft een onmisbaar onderdeel van de economische structuur van Peel en Maas. De primaire sector heeft goede perspectieven en is druk doende de langetermijnontwikkeling van schaalvergroting, innovatie en verbreding vorm te geven.
Betekenis voor het plan
Het plangebied is gelegen in een gebied dat specifiek is aangewezen al gebied waarin de intensieve veehouderij passend is. Doorontwikkeling van het bedrijf op deze locatie sluit aan bij het doel de economische structuur in het gebied te versterken. Gezien het type gebied en type bedrijf past het initiatief binnen de beleidsdoelstellingen.
4.4.2 Structuurvisie Buitengebied
Op 20 december 2011 is door de gemeenteraad van Peel en Maas de structuurvisie ‘Buitengebied Peel en Maas’. Deze structuurvisie is een overkoepelend document bestaande uit verschillende deelaspecten. In het structuurplan is de locatie gelegen in grootschalig open ontginningslandschap.
De motivering wordt gevonden in het feit dat deze activiteiten op geen andere locatie mogelijkheden hebben dan in het buitengebied. Voor alle vormen zal bij uitbreidingen of vestigingen (bijvoorbeeld bij vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing) een tegenprestatie geleverd moeten worden.
In dit gebied is voor wat betreft toekomstige ontwikkelingen sprake van versterking van verschillende grondgebonden agrarische functies en verbrede landbouw op bestaande locaties, versterking van de intensieve veehouderij en glastuinbouw in daarvoor aangeduide gebieden, versterking van (kleinschalige) bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, binnen de landbouw een ruime toelating van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen, welke goed mogelijk zijn als de openheid maar zoveel mogelijk behouden blijft. Bepaalde ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt aan de hand van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn niet of onder strengere voorwaarden toegestaan in deze gebiedstypologie. Dit is verankerd in de bestemmingsplanregels.
Binnen dit landschap kan een intensieve veehouderij doorgroeien tot een oppervlakte van maximaal 2,5 ha. Binnen het landbouwontwikkelingsgebied, waarbinnen de locatie ook is gelegen, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden primair gericht op agrarische bedrijvigheid. In de Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’ is het beleid voor intensieve veehouderijen uit de 'Structuurvisie Buitengebied' nader uitgewerkt. een afwijkende maatvoering opgenomen voor het landbouwontwikkelingsgebied.
Betekenis voor het plan
Het betreft hier een veehouderij die geen andere locatiemogelijkheden heeft dan in het buitengebied. Het landschap is door haar grootschaligheid geschikt voor het versterken van de agrarisch sector en het mogelijk maken van veehouderijen met een grote omvang.
In paragraaf 4.4.3 is nader ingegaan op de nadere uitwerking van de Structuurvisie Buitengebied zoals verwoord in de Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’.
Het archeologiebeleid is ook opgenomen binnen de structuurvisie. De projectlocatie is in dit beleid opgenomen binnen een gebied met lage archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is voor de beoogde ontwikkeling niet nodig.
4.4.3 Omgevingsvisie Peel en Maas
Op 5 juli 2022 is de Omgevingsvisie Peel en Maas vastgesteld. Dit is een instrument in het kader van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De omgevingsvisie is een dynamisch document. Op dit moment is een eerste versie van de omgevingsvisie vastgesteld, met het bestaande beleid als uitgangspunt. Bestaande structuurvisies waaronder die voor het buitengebied blijven dan ook als onderliggend (buitenwettelijk) beleid gehandhaafd. De omgevingsvisie is een visie over de fysieke leefomgeving op hoofdlijnen voor de hele gemeente.
De land- en tuinbouw in Peel en Maas blijft een belangrijke economische drager van het buitengebied. Dit is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat ontwikkeling van agrarische bedrijven blijft bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijk gebied en gepaard gaat met een verdere verduurzaming van de landbouw. Uitbreiding is mogelijk op toekomstbestendige locaties. Dit zijn locaties waar ondernemers voor de langere termijn hun agrarisch bedrijf passend bij de omgeving kunnen ontwikkelen. Ontwikkeling van grootschalige agrarische bedrijvigheid wordt alleen toegestaan in gebieden waar het passend is op basis van de gebiedsgerichte aanpak en op toekomstbestendige locaties. In het kader van behoud en versterking van het woon- en leefklimaat van de kernen wordt de afwaartse beweging van intensieve veehouderij van de kernen gestimuleerd. Voor de uitbreiding van agrarische bedrijven wordt een tegenprestatie gevraagd bestaande uit een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en vooral het inzetten op sloop van niet-toekomstbestendige locaties.
Betekenis voor het plan
Het plan betreft de (door)ontwikkeling van een grootschalig agrarisch bedrijf in een gebied waar het passend is op basis van de gebiedsgerichte aanpak en toekomstbestendige locaties. Het plan sluit aan bij de hoofdlijnen van deze visie. Zie verder de toelichting bij de structuurvisie Buitengebied in paragraaf 4.4.2. Bij de landschappelijke inpassing ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt aansluiting gezocht bij het kwaliteitskader buitengebied, zie toelichting bij paragraaf 4.4.5.
4.4.4 Beleidsdocumenten Landbouwontwikkelingsgebied
Het plangebied is gelegen in het (voormalige) landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Aanleiding voor het aanwijzen van het gebied ten zuiden van de kern Echel als landbouwontwikkelingsgebied was het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg dat haar basis vindt in de Reconstructiewet. Het Reconstructieplan was onderdeel van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en had als doel om conflicterende belangen, zoals de leefbaarheid van de dorpen versus milieueffecten als gevolg van intensieve veehouderijen, ruimtelijk te scheiden. Dat betekent dat de intensieve veehouderij in kwetsbare gebieden (rond dorpen en natuurgebieden) op termijn wordt afgebouwd. Door de jaren heen zijn diverse beleidsdocumenten opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied.
LOG Egchelse Heide is een gebied van ruim 20 hectare gelegen tussen Karissendijk/De Horsten, Melkweg en Rongvenweg. Het is een gebied met nu al een sterk agrarisch karakter en geen belemmerende factoren in de directe omgeving. De begrenzing van het LOG is vastgelegd in de structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw (IV en glas), als onderdeel van de structuurvisie buitengebied Peel en Maas.
Doel van de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide is om intensieve veehouderijen binnen de gemeente Peel en Maas meer ontwikkelruimte te geven, door intensieve veehouderijen die op de huidige locatie een knelpunt vormen te verplaatsen naar het LOG.
Op 1 juli 2014 is de Reconstructiewet concentratiegebieden komen te vervallen. Tevens is het bestemmingsplan dat is opgesteld ten behoeve van het LOG gestrand bij de Raad van State in 2015. Echter de doelstelling van de provincie Limburg en gemeente Horst aan de Maas om in het landbouwontwikkelingsgebied intensieve veehouderij te concentreren en meer ontwikkelingsruimte te geven dan in de overige gebieden in de gemeente blijft bestaan. Daarom is hieronder nader ingegaan op de beleidskeuzes die in de loop der jaren zijn gemaakt in de diverse beleidsdocumenten ten behoeve van het landbouwontwikkelingsgebied.
Raadsbesluit 22 december 2008
In de raadsvergadering van 22 december 2008 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Helden de beleidskaders vastgesteld voor de gebiedsontwikkeling in Egchel. Middels het raasbesluit is onder meer geregeld dat de gronden in het LOG werden verworven om meer sturing te hebben op de vestiging van IV-bedrijven in het LOG Egchelse Heide. Hiermee kon het LOG concreet begrensd worden. Voor de vestiging en ontwikkeling van IV bedrijven is bepaald dat het woon- en leefklimaat er in Egchel er niet op achteruit mag gaan.
Structuurvisie ‘Intensieve veehouderij en Glastuinbouw buitengebied’
De Structuurvisie IV en Glastuinbouw bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijke beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en dient als beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouw. De insteek van het IV en Glastuinbouwbeleid is om ontwikkelingsruimte te geven aan bestaande bedrijven op duurzame locaties op afstand van de kernen. Draagvlak in de samenleving is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt enkel toegestaan in een LOG als er een knelpunt wordt opgelost op een ongewenste locatie. Specifiek voor de intensieve veehouderij wordt de meeste ruimte voor intensivering en schaalvergroting geboden in de LOG’s. Vanuit het provinciaal beleid, het reconstructieplan, zijn de zoekgebieden voor de landbouw ontwikkeling aangeduid. De gemeente Peel en Maas heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebied Egchelse Heide nader te begrenzen en als extra sturingsinstrument gronden aangekocht.
Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel
Op 7 februari 2012 is de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Egchel door de gemeenteraad vastgesteld. Deze komt voort uit de wens om in de directe omgeving va het dorp Egchel zowel een LOG te ontwikkelen als een woongebied. In de structuurvisie is wat betreft de ontwikkeling van het LOG bepaald dat een aantal van de eerdere beleidskeuzes opnieuw worden vastgesteld, aangevuld met enkele nieuwe inzichten. De volgende uitgangspunten worden genoemd:
- Bij het verplaatsen van bedrijven naar het Landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide dient de milieugebruiksruimte voor de nieuw te vestigen bedrijven op een zodanige wijze te worden vastgesteld dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk blijft;
- De leefbaarheid in het dorp Egchel staat voorop; het woon- en leefklimaat moet minimaal gelijk blijven (uitgaande van de milieuvergunningen met peildatum 22 december 2008);
- De milieugebruiksruimte geeft de informatie weer over de deelaspecten geur, ammoniak, fijnstof, geluid en licht;
- Bedrijven die zich in het LOG vestigen moeten op een andere locatie een knelpunt oplossen in de gemeente Peel en Maas en dienen op de huidige locatie geen of onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden te hebben. Er is ruimte voor maximaal zes nieuw te vestigen intensieve veehouderijen. Nieuwvestiging van een pelsdierenhouderij in dit LOG is uitgesloten;
- Ontwikkelmogelijkheden bieden aan ondernemers met een IV bedrijf met een innovatieve ontwikkelwens;
- Ondersteuning voor behoud en toekomst van de leefbaarheid van het dorp Egchel door woningbouw;
- Realisering van een duurzame woonwijk (Giel Peetershof) waarin (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) uitgangspunt is;
- Het dorp Egchel is actief betrokken bij de gebiedsontwikkeling Egchel;
- Ontwikkelingen in het overige gebied mogen de uitvoering van Giel Peetershof en LOG Egchelse Heide niet in gevaar brengen.
Betekenis voor het plan
Het onderhavige bedrijf heeft zich in 2012 op basis van de beleidskeuzes zoals verwoord in de diverse beleidsdocumenten gevestigd binnen het landbouwontwikkelingsgebied.
Met deze ontwikkeling wordt een bestaande varkenshouderij uitgebreid met extra stallen en het uitbreiding van mestbewerking. Binnen het LOG wordt volgens de diverse beleidsdocumenten volop ruimte gegeven aan de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, mits het woon- en leefklimaat in de kern van Egchel aanvaardbaar blijft. Uit de diverse berekeningen omtrent geur, fijnstof en gezondheid, die onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan, blijkt dat het leefklimaat in de kern van Egchel aanvaardbaar blijft.
4.4.5 Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas
Binnen de gemeente Peel en Maas dienen ruimtelijke ontwikkelingen ook bij te dragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Om hiervoor handvatten te geven is het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Bij iedere ontwikkeling dient ook een bijdrage te worden geleverd aan het omliggende landschap en milieu. Het kwaliteitskader bevat geen nieuw beleid. Het is een uitwerking van vaststaand beleid uit het structuurplan buitengebied Peel en Maas. Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in 3 soorten kwaliteitsverbeteringen:
- 1. Basiskwaliteit (B): B is van toepassing bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak en bij uitbreiding daarvan tot de referentiemaat in een agrarisch gebied. B wil zeggen dat nieuwe bebouwing en verharding goed ingepast moet worden. Als basis voor de omvang geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte landschappelijke inpassing dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak waar de nieuwe bebouwing en het erf komt.
- 2. Basiskwaliteit Plus (B+): B+ is van toepassing bij ontwikkelingen waar sprake is van een uitbreiding boven de referentiemaat. Als basis voor de omvang van de landschappelijke inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte landschappelijke inpassing dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het gehele bouwvlak.
- 3. Aanvullende Kwaliteitsverbetering (AK): AK dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van de kwaliteit van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Per gebiedstype zijn er andere landschapskwaliteiten typerend en van belang.
Betekenis voor het plan
De projectlocatie is gelegen in grootschalig open ontginningslandschap. De inrichting bestaat uit rationele landschapsstructuren met grotendeels parallelle wegen. Met name ter plaatse van de Egchelse Heide (waar de projectlocatie is gelegen) is er sprake van een open landschap.
Het plangebied ligt in een gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied niet geldt, formeel
gezien is daarmee het gemeentelijk Kwaliteitskader uit de Structuurvisie niet aan de orde. Voor het LOG is namelijk een apart landschapsplan opgesteld. Bedrijven in dit LOG dienen nog hun eigen locatie
landschappelijk in te passen. Bij de landschappelijke inpassing wordt aansluiting gezocht bij het kwaliteitskader buitengebied. Dat wil zeggen dat een oppervlak van 10% van het bouwvlak landschappelijk ingepast dient te worden. Binnen het aanwezige landschapstype dient de openheid zo veel mogelijk behouden te blijven. Door concentratie van de bebouwing is de versnippering beperkt.
Om invulling aan het kwaliteitskader te geven is voor het hele plangebied een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en als Bijlage 3 bij de regels gevoegd. In paragraaf 3.2 wordt een nadere toelichting gegeven op de landschappelijke inpassing van het plangebied.
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.1.1 Aanleiding opstellen MER
Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. In de Wet milieubeheer is opgenomen in welke gevallen het maken van een MER verplicht is.
Het opstellen van een milieueffectrapport (MER) is verplicht wanneer een bestemmingsplan ruimte biedt voor activiteiten die zijn genoemd in het Besluit m.e.r. en/of wanneer een Passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Het planMER is bijgevoegd als Bijlage 1 (rapport) en Bijlage 2 (bijlagen) bij de toelichting.
Veehouderij
Het voorgenomen planologisch beleid in het bestemmingsplan maakt oprichting, uitbreiding en wijzigingen van een veehouderij mogelijk en is kaderstellend voor latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten voor veehouderijen met een omvang boven de m.e.r.-beoordelingsdrempel, zie navolgend tekstkader.
M.e.r.-plichtig bestemmingsplan Op grond van de Bijlage van het Besluit m.e.r., categorie C14, is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig als sprake is van een kaderstellend bestemmingsplan dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens mogelijk maakt voor meer dierplaatsen dan: - 85.000 stuks mesthoenders (Rav1 cat. E 3 t/m 5), - 60.000 stuks hennen (Rav cat. E 1 en E2), - 3.000 stuks mestvarkens (Rav cat. D3) of - 900 stuks zeugen (Rav cat. D 1.2, D 1.3 en D 3 voor zover het opfokzeugen betreft). M.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten Op grond van de Bijlage van het Besluit m.e.r., categorie D14, zijn besluiten voor een omgevingsvergunning voor veehouderijbedrijven m.e.r.-(beoordelings)plichtig in gevallen met meer dierplaatsen dan: - 40.000 stuks pluimvee; - 2.000 stuks mestvarkens; - 750 stuks zeugen; - 3.750 stuks gespeende biggen; - 5.000 stuks pelsdieren; - stuks voedsters of 6.000 vlees- en opfokkonijnen; - 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar; - 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar; - 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar; - 1.200 stuks vleesrunderen; - 2.000 stuks schapen of geiten; - 100 stuks paarden of pony's; - 1.000 stuks struisvogels. |
Het bestemmingsplan omvat het totale bedrijfsontwikkelingsplan van de gevestigde varkenshouderij (in hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving van het planvoornemen) en maakt een uitbreiding met drie nieuwe biggenstallen (3 x 6.720 gespeende biggen) en drie nieuwe zeugenstallen (3x 1.250 (op)fokzeugen) mogelijk en is vanwege de kaderstelling plan-m.e.r.plichtig.
Mestbe- en verwerking
Mestbe- en verwerkingsinstallaties kunnen m.e.r.-plichtig zijn op basis van categorie C18.4 in de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage en kunnen m.e.r.(beoordelings-)plichtig zijn op basis van categorie D18.1 en D18.7:
- C18.4: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 100 ton per dag of meer (= ca. 36.000 ton per jaar).
- D 18.1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer (= ca. 18.000 ton per jaar).
- D18.7: De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer (= ca. 18.000 ton per jaar).
Uitgaande van jurisprudentie (o.a. de MACE-uitspraak ABRvS 201508301/2/A1, ECLI:NL:RVS:2016:3057, 16 november 2016) geldt voor het be- en verwerken van uitsluitend 'eigen' mest geen m.e.r.-(beoordelings)plicht, omdat de mest na verwerking toegepast wordt als meststof en bijproduct (uitrijden op eigen landbouwgronden en/of onder economisch gunstige omstandigheden aan anderen leveren) en niet als afvalstof (bij verwerking van mest van derden is sprake van 'een last waarvan veehouders zich moeten ontdoen' en wordt de mest beschouwd als afvalstof).
Passende beoordeling Wet natuurbescherming
Ook het uitvoeren van een Passende beoordeling kan een aanleiding vormen voor de verplichting om een MER op te stellen. De Wet natuurbescherming en de m.e.r.-plicht zijn namelijk aan elkaar gekoppeld. Wanneer een plan wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht is (zoals een bestemmingsplan) én hiervoor een Passende beoordeling moet worden gemaakt, dan geldt rechtstreeks een m.e.r.-plicht.
Het kaderstellende bestemmingsplan kan mogelijk significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. Omdat voor het planvoornemen een rechtsgeldige, onherroepelijke natuurvergunning aanwezig is kan deze natuurvergunning zogenaamd één op één ingepast worden in het bestemmingsplan, onder de voorwaarden dat geen nieuwe passende beoordeling meer nodig is. In dat geval is geen sprake van een rechtstreekse m.e.r.-plicht. Voor vergunningverlening heeft een passende beoordeling plaatsgevonden op basis van beleidskaders, kennis en inzichten van dat moment en een nieuwe passende beoordeling zou op dit moment geen nieuwe inzichten opleveren. Het kan echter niet uitgesloten worden dat ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan geen nieuwe inzichten zijn vanwege van wijzigingen in stikstofbeleid en/of emissiefactoren voor onder andere luchtwassers.
5.1.2 M.e.r. procedure
De gemeente is verantwoordelijk voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure inclusief het opstellen van een MER t.b.v.het bestemmingsplan. De veehouders zijn verantwoordelijk voor de vergunningaanvraag inclusief het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling, gekoppeld aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het startdocument van de m.e.r.-procedure is de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Het eindproduct van de procedure is het voorliggende milieueffectrapport (MER).
De m.e.r.-procedure bestaat uit de volgende stappen:
- Openbare kennisgeving van het voornemen;
- Raadpleging van de betrokken bestuurlijke organen en adviseurs over de reikwijdte en het detailniveau van de m.e.r.;
- Bieden van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen;
- Opstellen milieueffectrapport (MER);
- Openbaar maken MER en opsturen aan wettelijke adviseurs & Commissie m.e.r;
- Bieden van de mogelijkheid om zienswijzen op het MER in te dienen;
- Toetsingsadvies Commissie m.e.r;
- Besluit nemen inclusief motivatie hoe de m.e.r. in de planvorming is betrokken en bekendmaking besluit;
- Evaluatie van effecten tijdens en na realisatie.
De gemeente publiceert dit MER samen met het ontwerp van het bestemmingsplan en legt beiden ter inzage. Iedereen kan in deze periode een reactie geven op het planMER en het ontwerp-bestemmingsplan. De Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: Commissie m.e.r.) is een onafhankelijk instantie die het MER op volledigheid en juistheid toets en een toetsingsadvies uitbrengt. De gemeente geeft in het bestemmingsplan aan hoe omgegaan wordt met de inspraakreacties op het planMER en het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. Voor het bestemmingsplan is de uitgebreide m.e.r.-procedure verplicht, zie hiervoor navolgend schema.
Notitie reikwijdte en detailniveau
Voor het bestemmingsplan is een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) opgesteld. Deze notitie beschrijft de opzet en inhoud van het op te stellen MER. Bij het bepalen van de reikwijdte en detailniveau van dit MER raadpleegt het bevoegd gezag minstens de wettelijk voorgeschreven bestuursorganen (artikel 7.11b Wet milieubeheer). Burgemeester & wethouders van de gemeente Peel en Maas hebben op 22 augustus 2022 ingestemd met de ter inzage legging van de NRD. De NRD heeft vervolgens ter inzage gelegen van 14 september 2022 tot en met 25 oktober 2022. Iedereen kon een zienswijze geven op de inhoud van de NRD en aangeven wat in het milieueffectrapport moet worden onderzocht. De wettelijke adviseurs en betrokken overheids- en maatschappelijke organisaties (onder andere provincie, waterschap, buurgemeenten en de GGD) zijn apart geraadpleegd. In het MER is als bijlage een reactienota bijgevoegd waarin de binnengekomen reacties en adviezen zijn samengevat en waarbij wordt aangegeven of en hoe de reacties over de reikwijdte en het detailniveau van het MER zijn verwerkt in het milieuonderzoek.
Het MER en het bestemmingsplan
De gemeente legt het ontwerp bestemmingsplan samen met het MER ter inzage. Iedereen wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken een zienswijze naar voren te brengen. De gemeente vraagt weer de wettelijke adviseurs en enkele betrokken overheids- en maatschappelijke organisaties om een advies uit te brengen. De Commissie m.e.r. wordt gevraagd het MER te toetsen. De Commissie m.e.r. toetst de kwaliteit en juistheid van het MER en beoordeelt of alle essentiële informatie aanwezig is om het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan te kunnen nemen. Op basis van de zienswijzen en ontvangen adviezen stelt de gemeente een zienswijzennota op, waarin wordt beschreven hoe de inspraak en adviezen worden meegenomen in het definitief vast te stellen bestemmingsplan en mogelijk een aanvulling op het MER. Ook wordt beschreven op welke wijze de milieugevolgen worden geëvalueerd. In het MER wordt hiertoe een evaluatieprogramma opgenomen.
5.1.3 Kaderstellend bestemmingsplan
Om de realisatie van het totale bedrijfsontwikkelingsplan in fasen te faciliteren wordt voor het totale plan een kaderstellend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal in de regels voor een aantal aspecten een normering, plafond of voorwaardelijke verplichting opgenomen worden die dan verder uitgewerkt moeten worden in de (latere) aanvraag om een omgevingsvergunning.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
5.2.2 Milieuzonering
5.2.3 Geluid
5.2.4 IPPC
5.2.5 Ammoniak
5.2.6 Geur
5.2.7 Lucht
5.2.8 Endotoxinen
5.2.9 Externe veiligheid
5.2.10 Stikstof en natuur
5.2.11 Gezondheid
Gezondheid kan floreren in een omgeving die dit mogelijk maakt. In een gezonde leefomgeving:
- Wordt de druk op gezondheid beperkt: Dit is de benadering vanuit de huidige milieuwetgeving. Activiteiten kunnen allerlei onbedoelde neveneffecten hebben waartegen gezondheid beschermd moet worden. Er worden grenzen gesteld aan de maximale belasting op het gebied van o.a. luchtverontreiniging, geluid, geur, bodemverontreiniging, externe veiligheid. Ook beneden de wettelijke grenzen kunnen gezondheidsklachten veroorzaakt worden.
- Voelen mensen zich prettig: Niet alleen de afwezigheid van belastende factoren maakt een omgeving gezond. Aspecten zoals welbevinden, hinder en sociale veiligheid spelen een grote rol in de bescherming én bevordering van gezondheid.
- Wordt gezond leven gemakkelijk gemaakt voor iedereen: De omgeving moet uitnodigen tot gezond gedrag zoals bewegen, ontmoeten, gezonde voeding, en moet toegang bieden tot voorzieningen. Dit bevordert de gezondheid. Daarbij moet de omgeving aansluiten bij de vermogens van de bewoners, ook voor gevoelige groepen (equity-principe).
Het produceren van goederen, producten en diensten kan onbedoelde nadelige consequenties hebben voor gezondheid. Door grenzen te stellen aan de maximale belasting op het gebied van luchtverontreiniging, geluid, geur, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverontreiniging, waterverontreiniging, externe veiligheid e.d. worden deze onbedoelde consequenties beperkt.
Om een inschatting te maken van gezondheidsrisico's wordt binnen de medische milieukunde gebruik gemaakt van de keten van oorzaak en effecten doorlopen. Consumenten hebben behoefte aan melk, vlees, eieren, plantaardige producten. Daarvoor houden ondernemers dieren en worden gewassen geteeld om deze producten te kunnen leveren (activiteiten). Het houden van dieren gaat gepaard met de uitstoot van stoffen in de omgeving (milieudruk). Boomteelt en vaste plantenteelt op open grond gaat gepaard met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die tijdens het spuiten kunnen verwaaien (drift). De uitstoot van stoffen verspreidt zich vervolgens in de leefomgeving (milieukwaliteit). Mensen worden onder andere blootgesteld aan stoffen door deze via de lucht in te ademen. Dit inademen van stoffen kan leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Dat is afhankelijk van om welke stoffen het gaat; de hoeveelheden die mensen binnenkrijgen; hoe vaak dat het geval is; en óók de aanleg/gevoeligheid van de persoon die de stoffen binnenkrijgt. De risicobeleving kan sterk verschillen van persoon tot persoon. In het algemeen geldt dat hierop allerlei factoren meespelen, bijvoorbeeld van welke bronnen de verontreiniging afkomt, wat de binding is met de bron en lokale omgeving, of er opbrengsten tegenover staan en wat de lokale omstandigheden zijn.
Onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO)
Hoewel er al het nodige onderzoek is uitgevoerd, bestaan er ook nog veel vragen over de relatie tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. In de afgelopen jaren is er in Nederland groot onderzoek uitgevoerd onder de naam Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO). Onderzocht is of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Hieruit komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren.
Bron: RIVM
Uit alle VGO 'Livestock farming and the health of local residents' onderzoeken komen de volgende resultaten:
- Het wonen in de buurt van een concentratie van veehouderijen heeft een nadelig effect op de longfunctie (vooral bij een cluster van 15 of meer bedrijven binnen 1 kilometer afstand). Dit verband hangt niet duidelijk samen met specifieke veehouderijtypen, maar waarschijnlijk wel met de blootstelling aan stof en micro-organismen (endotoxine) en een verhoogde concentratie ammoniak (zogenaamd secundair fijnstof) in de lucht in de omgeving van de veehouderijen. De gevonden verlagingen in longfunctie hebben klinisch gezien weinig betekenis, wat wil zeggen dat het niet tot gediagnosticeerde klachten leidt. Het soort effecten is vergelijkbaar met de schadelijke gezondheidseffecten van verkeer in een stad.
- Meer longontstekingen rond geitenhouderijen en in mindere mate ook rond pluimveehouderijen.
- Vaker complicaties bij mensen met COPD. Dichtbij veehouderijen wonen minder mensen met COPD, een chronische ziekte aan de longen. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben.
- Minder astma en allergie bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen.
- Een aantal ziekteverwekkers komen niet vaker voor bij mensen die dichtbij veehouderijen wonen in vergelijking met de algemene bevolking. Het gaat om hepatitis E-virus infecties, de resistente ESBL (Extended spectrum beta-lactamases)-bacteriën en Clostridium difficile. Resistente bacteriën zijn ongevoelig voor een aantal antibiotica en daarom moeilijker te behandelen.
Het VGO-III onderzoeksprogramma wordt naar verwachting eind 2024 afgerond. De VGO-onderzoeken I, II en III hebben invloed op het beleid voor veehouderijen. Het Kabinet zet onder andere in op een maatschappelijk innovatieprogramma voor duurzame veehouderij en wordt gestreefd om nieuwe fijnstofbeperkende maatregelen versneld te erkennen. Om de ammoniakemissie uit stallen terug te dringen wordt aanscherping van de reductie-eisen voorgesteld. Gemeenten hebben ondersteuning in de belangenafweging gekregen in de vorm van de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid'.
Om de gezondheidsrisico's van veehouderijen te beperken, heeft de GGD een aantal adviezen uitgebracht. Het gaat onder meer om het instellen van een minimumafstand van 250 meter tussen veehouderijen en woningen en het verplichten van bedrijven om hun geur en fijnstofuitstoot te beperken. De GGD-adviezen kunnen als handvatten dienen bij de besluitvorming door het bevoegd gezag. Het kabinet ondersteunt deze adviezen en roept de bevoegde gezagen op om deze handvatten toe te passen in hun besluitvorming. De Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden; hierin zijn de genoemde adviezen over afstandsnormen opgenomen. In het NPLG zijn fijnstof, geur, volksgezondheid en dierziekten en zoönosen opgenomen als meekoppelende structurerende keuzes. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden zijn adviezen over afstanden tussen veehouderijen en woonkernen opgenomen. Deze sluiten ook aan bij de GGD-adviezen in de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.
Er ligt slechts één burgerwoning binnen een afstand van 250 meter (Karissendijk 10 op 220 meter). Kern Egchel ligt op 1,1 km afstand. De grote afstand tot woningen en woonkernen is ook de reden dat dit gebied als IV-ontwikkelingsgebied is aangewezen. Dit is in lijn met de GGD-adviezen.
Kanker
Op dit moment is in de wetenschappelijke literatuur geen directe relatie beschreven tussen kanker en veehouderij. GGD Bureau GMV vindt in een verkennend onderzoek geen aanwijzingen voor meer longkanker in gebieden met veel veehouderij. Een rapport van het RIVM (Janssen et al., 2016 zie p.48) laat zien dat de longkankersterfte in het oosten van Brabant juist lager is dan in het westen van Brabant, terwijl juist in het oosten van Brabant veel veehouderijen zijn. Op basis hiervan lijkt een relatie met de veehouderij minder logisch. Om hier gefundeerde uitspraken over te doen is een gedegen onderzoeksopzet nodig, inclusief informatie over rookgedrag. Momenteel loopt hiernaar geen (vervolg)onderzoek.
In het VGO-onderzoek (IJzermans, 2018) is gekeken naar het voorkomen van longkanker in de huisartspraktijk. Er werd geen significante associatie gevonden. Een directe relatie tussen het voorkomen van longkanker en intensieve veehouderij is niet aangetoond, maar de relatie fijnstof (algemeen) en longkanker is veelvuldig in de wetenschappelijke literatuur beschreven (Raashou-Nielsen et al., 2013). Uitgebreide beschouwing van beschikbare literatuur heeft aangetoond dat luchtverontreiniging kankerverwekkend is (IARC, 2015). Het zorgt voor beschadigingen op DNA-niveau die aanleiding kunnen geven tot het ontwikkelen van kanker. De ontwikkeling van kanker kan daarnaast gestimuleerd worden door oxidatieve stress en chronische ontsteking. Dit gaat echter over het effect van de totale hoeveelheid luchtverontreiniging, zonder dat de relatieve bijdrage van de veehouderij daarin gekwantificeerd is en zonder specifiek te kijken naar het effect bij omwonenden van veehouderijen.
Er zijn geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op kanker voor specifiek veehouders en hun medewerkers. In eerder onderzoek is juist een beschermend effect voor (long)kanker aangetoond door een hogere blootstelling aan endotoxinen (Astrakianakis et al., 2007; Checkoway et al., 2011; Lundin and Checkoway, 2010; McElvenny et al., 2011). Het onderliggende mechanisme voor dit beschermende effect is nog onduidelijk.
Om conclusies te kunnen trekken over nitraatinname via drinkwater en het ontstaan van darmkanker is ook meer onderzoek nodig. Voor mensen en dieren zijn voedsel en drinkwater de belangrijkste bronnen van nitraatinname. Nitraat en nitriet in voedsel en drinkwater kunnen in het maagdarmkanaal omgezet worden in nitrosamines, waarvan een aantal kankerverwekkende eigenschappen hebben. Voor de aanwezigheid van nitraat in drinkwater geldt een gezondheidskundige norm van 50 mg/l. Het Nederlandse drinkwater voldoet hier ruimschoots aan.
De European Food Safety Authority (EFSA) is een agentschap van de Europese Unie die onafhankelijke wetenschappelijke adviezen geeft over voedselveiligheid en heeft een opinie uitgebracht waarin werd ingegaan op de relatie tussen nitraatinname en het ontstaan van kanker bij de mens. EFSA concludeerde dat er voor diverse typen kanker geen verband is tussen nitraatinname en het ontstaan van kanker of dat er onvoldoende bewijs was vanwege een beperkt aantal studies en/of tegenstrijdige resultaten.
Q-koorts
Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii en is een zoönose. Dit betekent dat de bacterie van dier op mens wordt overgedragen. In Nederland zijn geiten en schapen de belangrijkste besmettingsbron. Ook andere dieren kunnen voor besmetting zorgen, met name dieren met smalle hoeven. De bacterie verspreidt zich voornamelijk via de lucht. Mensen raken besmet door het inademen van de bacterie. Sinds Q-koorts uitbraak in de periode 2007-2010 moeten geiten- en schapenhouderijen met meer dan 50 dieren of met dieren die in aanraking komen met publiek (bijvoorbeeld een kinderboerderij, zorgboerderij of agrarische kinderopvang) een aantal verplichte maatregelen treffen, met name de dieren jaarlijks vaccineren.
COVID-19 (Coronavirus)
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat landbouwhuisdieren een rol spelen in de verspreiding van COVID-19. Wel is gebleken dat nertsen besmet kunnen raken door mensen. Of besmetting andersom ook kan plaatsvinden is niet bekend. Er is geen reden om aan te nemen dat het virus zich bij dieren op andere wijze verspreidt dan het tussen mensen doet, namelijk via druppels in de lucht. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat het virus zich over grotere afstanden zal verspreiden. In luchtmonsters die zijn genomen buiten de stal werd geen virus aangetoond, ook niet bij besmette nertsenbedrijven. Besmetting van mens op mens is nog steeds de belangrijkste overdrachtsroute in de huidige coronapandemie. Het is niet bekend of mensen die dichtbij veehouderijen wonen extra vatbaar zijn voor het coronavirus. Het is ook niet bekend of in gebieden met veel luchtverontreiniging (ongeacht de bron) het risico op besmetting groter is of dat patiënten een ernstiger ziektebeeld hebben. In het algemeen is er wel een relatie tussen slechtere luchtkwaliteit en het vaker voorkomen van luchtweginfecties. Luchtverontreiniging kan tevens naast longziekten leiden tot het ontstaan van hart- en vaatziekten. Mensen met longziekten en hart- en vaatziekten behoren tot de risicogroepen. Luchtverontreiniging is dus wel een plausibele risicofactor, maar er kunnen ook andere risicofactoren een rol spelen (mens-mens contact en leeftijd).
Het is belangrijk rekening te houden met het onderscheid tussen een effect op het aantal besmettingen en een effect op de ernst en het verloop van de klachten. De hypothese waar nader onderzoek naar nodig is, is dat luchtkwaliteit (bijvoorbeeld concentratie fijnstof, ammoniak, of NO2) mogelijk een rol speelt bij de verspreiding van het virus, de vatbaarheid voor het virus, verergering van klachten en het verloop van de ziekte. Het RIVM onderzoekt of een slechte luchtkwaliteit zorgt voor meer coronabesmettingen en of de ziekte COVID-19 daardoor ernstiger verloopt. In dit onderzoek wordt gekeken naar onder andere de kwaliteit van de lucht in relatie tot de hoeveelheid en oorzaken van de besmettingen met het coronavirus. Het RIVM doet dit onderzoek samen met Universiteit Utrecht, Wageningen University & Research en GGD-GHOR Nederland. De resultaten worden naar verwachting in 2023 gepubliceerd.
Fijnstof
Het gezondheidsadvies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor fijnstof bestaat uit een maximum jaargemiddelde concentratie van 15 ug/m3. Het WHO advies stelt de gezondheid van de mens centraal en is een heel stuk scherper dan die van de EU. Uit paragraaf 5.2.7.2 volgt dat de gezondheidskundige advieswaarde rondom het plangebied benaderd wordt.
Endotoxinen
De advieswaarde van de Gezondheidsraad bedraagt 30 EU/m3 voor endotoxinen. Uit paragraaf 5.2.8.2 volgt dat er voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied geen verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen uit stallen zijn. Er is ten gevolge van het planvoornemen ook geen toename van het aantal blootgestelden buiten het plangebied. De nieuwe bedrijfswoning kan buiten de indicatieve endotoxine risicocontouren van andere veehouderijen gesitueerd worden.
Geur
De normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de relatie tussen de berekende geurbelasting en de te verwachten hinder aan de hand van de toelichting en handreiking Wgv komen niet zonder meer overeen met de strengere gezondheidskundige advieswaarden van GGD GHOR Nederland of de verwachte mate van geurhinder op basis van GGD-IRAS onderzoek. GGD-Nederland heeft in het kader van het uitgevoerd onderzoek uit 2014 (GGD en IRAS) en de landelijke evaluatie van de geurregelgeving een advies gegeven m.b.t. de maximale hoogte t.a.v. de achtergrond-belasting van geur. Bij woonfuncties vindt de GGD meer dan 12% geurhinder onacceptabel: dit komt overeen met een voorgrondbelasting van maximaal 2 Ou en een achtergrondbelasting van maximaal 5 Ou. In het buitengebied vindt de GGD meer dan 20% geurhinder: dit komt overeen met een voorgrondbelasting van maximaal 5 Ou en achtergrondbelasting van maximaal 10 Ou in het buitengebied.
Uit paragraaf 5.2.6.2 blijkt dat in de bestaande situatie de voorgrondbelasting overal voldoet aan de gezondheidskundige advieswaarden (Karissendijk 10 uitgezonderd), maar dat de achtergrondbelasting de gezondheidskundige advieswaarden in de bestaande situatie al overschrijdt. Het planvoornemen leidt niet niet tot een verslechtering van het leefklimaat in de woonkern van Egchel en in de bufferzone.
Ter plaatse van de woning Karissendijk 10 is in de bestaande situatie al sprake van overschrijding van de gezondheidskundige advieswaarden en met het planvoornemen (en ook het uitvoerbare alternatief waarbij voldaan wordt aan de geurnormen voor de voorgrondbelasting) is sprake van een verdere verslechtering van het leefklimaat van deze woning.
Dierziekten en zoönosen
Het belang van gezonde dieren en voorkomen van risico's voor de gezondheid van mensen in en om veehouderijen wordt onderkend. Er is de afgelopen decennia dan ook fors geïnvesteerd in preventie en monitoring van dierziekten en zoönosen. Zoönosen zijn infectieziekten veroorzaakt door micro-organismen die kunnen overgaan van dieren naar mensen. Zo zijn in Nederland de basismonitoring diergezondheid én de gezamenlijke zoönosenstructuur actief. De zoönosenstructuur is ingericht om signalen van (mogelijke) zoönosen op te vangen, te beoordelen en op te volgen waar nodig. Met het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid wordt nog sterker ingezet op detectie, preventie en respons. Binnen een varkensbedrijf worden standaard maatregelen getroffen om de insleep en verspreiding van ziektekiemen te voorkomen en de uitstoot van stoffen te reduceren. Een goed ontwerp van de stal en goede bedrijfsvoering zijn hierbij erg belangrijk. Daarnaast minimaliseert een gezond dierbestand de kans op problemen met volksgezondheid. Het houden van varkens vereist de nodige hygiëne-maatregelen om insleep en eventuele verspreiding van besmettelijke dierziekten zo veel mogelijk te voorkomen. Het planvoornemen maakt nieuwbouw mogelijk en dat betekent dat een optimale bedrijfsopzet mogelijk is. De belangrijkste dierziekten en zoönosen die voorkomen in de varkenssector worden hier kort toegelicht.
- Varkensinfluenza
Mensen kunnen door direct contact met varkens besmet raken met varkensinfluenzavirussen. Dit komt in Nederland zelden voor. Mensen die geïnfecteerd raken met een varkensinfluenzavirus hebben dezelfde klachten als na infectie met een humaan influenzavirus. Omdat bij varkens dezelfde subtypen voorkomen als bij mensen bestaat er een bepaalde mate van immuniteit waardoor infectie minder ernstige gevolgen heeft. Bij mensen die beroepsmatig in contact komen met varkens worden in het bloed vaker antistoffen gevonden tegen varkensinfluenzavirussen dan bij mensen die dit contact niet hebben. Het varken staat in de wetenschappelijke literatuur bekend als een potentieel 'mengvat' van infuenzavirussen van verschillende diersoorten. Het is van belang om meer zicht te krijgen op welke infuenzastammen rondgaan in de Nederlandse varkenshouderij om zo de risico's te kunnen beoordelen. Het is niet bekend of en hoe vaak varkens worden besmet met bijvoorbeeld infuenzavirussen van mensen of vogels en of dit vaker voorkomt op bepaalde varkensbedrijven. Het RIVM is met veterinaire partijen een pilot gestart die kijkt naar influenza bij varkens op varkenshouderijen ('pilot surveillance infuenzavirussen onder gehouden varkens').
- MRSA
MRSA is een bacterie die voorkomt bij gezonde mensen, zonder dat zij daar last van hebben. MRSA is resistent voor behandeling met de meeste antibiotica. Personen die nauw contact hebben met varkens, hebben een verhoogd risico op een besmetting met de veehouderij-gerelateerde MRSA. Transmissie van MRSA op veehouderijbedrijven van dier naar mens vindt plaats door contact met dieren, mest of stof of inhalatie van stallucht. Het MRSA-dragerschap is voor de meeste mensen geen grote bedreiging voor de gezondheid. In hoeverre de uitstoot van stallucht kan leiden tot MRSA-besmetting van omwonenden is nog onduidelijk. In de buitenlucht vindt een sterke verdunning plaats, waardoor de kans op contact met MRSA snel afneemt met toenemende afstand van de stal. Toepassing van luchtwassers heeft waarschijnlijk ook een beperkend effect op de aanwezigheid van MRSA, maar dit is niet of onvoldoende wetenschappelijk onderzocht.
- Varkenspest
Varkenspest is een virusziekte bij varkens, maar is ongevaarlijk voor mensen. De NVWA bestrijdt uitbraken door maatregelen te nemen bij een verdenking of een besmetting. Varkens raken geïnfecteerd door direct contact met besmette varkens en wilde zwijnen. Ook kunnen varkens het virus oplopen door besmette etenswaren en contact met materialen die contact hebben gehad met besmette varkens, zoals veewagens en kleding. Om dit te voorkomen hebben varkenshouderijen strenge hygiëneprotocollen. Als een bedrijf besmet is worden alle varkens geruimd. Na de ruiming moeten de stallen meerdere reinigings- en ontsmettingsrondes ondergaan, voordat het bedrijf wordt vrijgegeven. De minister stelt een beperkingszone in rondom het besmette bedrijf. Alle varkensbedrijven binnen 3 kilometer van dit bedrijf worden dan gescreend door bloedmonsters te nemen. Binnen 10 kilometer rond het besmette bedrijf geldt een vervoersverbod voor levende dieren, veterinaire producten, diervoeders en mest. De minister kan ook landelijke maatregelen opleggen om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Die maatregelen gaan samen met een aantal hygiëneprotocollen. Voor varkenspest is landelijk een extra bewakingsprogramma opgezet. Hierbij moeten alle varkensbedrijven op gezette tijden verplicht bloedmonsters insturen naar de Gezondheidsdienst voor Dieren.
Antibiotica-resistentie
Mensen kunnen antibioticaresistente bacteriën overnemen van dieren, via voedsel of contact met dieren. Bacteriën kunnen resistentie ontwikkelen als neveneffect van het gebruik van antibiotica om dierziekten te bestrijden. Het risico voor de volksgezondheid is dat resistente bacteriën kunnen veranderen in meer virulente of aan de mens aangepaste varianten of hun resistentie overdragen aan andere bacteriën. Omdat voor dieren grotendeels dezelfde antibiotica worden gebruikt als voor mensen vormt resistentie een risico voor de volksgezondheid. In de hele veehouderijsector is aandacht voor beperking van het antibioticaverbruik. Het is sinds 2006 al verboden om antimicrobiële voerbespaarders toe te passen in mengvoer. Het landelijk beleid is al jarenlang gericht op een forse reductie van het antibioticagebruik in de veehouderij en een zorgvuldig gebruik. Antibiotica mag alleen voorgeschreven worden door een dierenarts na inspectie. Het gebruik moet geregistreerd worden op het varkensbedrijf. De dierenarts en varkenshouder moeten samen een bedrijfsgezondheidsplan maken. Deze maatregelen zijn in 2018 ook opgenomen in de Europese verordening diergeneesmiddelen.
Mestverwerking
In het de bestaande situatie wordt de mest gescheiden in een dunne en dikke fractie. Met het bestemmingsplan wordt de mestscheidingscapaciteit vergroot tot maximaal 35.000 m3 voor de verwerking van uitsluitend de op De Horsten 20 en 17 geproduceerde drijfmest, met een tijdelijke uitzondering voor de aanvoer en verwerking van de drijfmest afkomstig van de Jacobusstraat 42, vanwege de relatie tussen deze bedrijven die beiden in eigendom zijn van dezelfde ondernemer en het verwerken van de mest op grotere afstand van de woonkern Egchel, omdat dit een positief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de woonkern Egchel. In het planvoornemen wordt uitgegaan van mestscheiding, maar in het bestemmingsplan worden alle vormen van mestbe- en verwerking toegestaan aangezien dit passend is bij een duurzame toekomstbestendige locatie in een ontwikkelingsgebied voor intensieve veehouderij. In de emissies van mestbewerkingsinstallaties kunnen dezelfde contaminanten worden verwacht als in stalemissies. Onderzoeken hebben tot op heden niet geleid tot het vaststellen van direct aanwezige risico's voor de gezondheid door mestbe- en verwerking. Mogelijke maatregelen om negatieve gezondheidseffecten te voorkomen zijn:
- Verplicht mest hygiëniseren door deze te verhitten tot minimaal 70 graden.
- De uitstoot van stof naar de buitenlucht aantoonbaar minimaliseren, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is.
- Op- en overslag van mest alleen inpandig, bij voorkeur in een luchtdicht systeem of een luchtdicht afgesloten ruimte.
- Toepassen van de best beschikbare technieken om emissies te minimaliseren.
Spuitzones
Het bestemmingsplan voorziet niet in boomgaarden, boomteelt en vaste plantenteelt. In het planvoornemen is er geen sprake van risico's voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor bebouwing aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken.
Binnen een afstand van 50 meter rondom het plangebied zijn geen boomgaarden, boomteelt of vaste plantenteelt aanwezig, dus op dit punt zijn er geen beperkingen voor de nieuwe bedrijfswoning.
Hoogspanningsleiding
De indicatieve magneetveldzone van deze hoogspanningslijn is 105 meter aan weerszijde van de lijn (bron: Atlas Leefomgeving). Zie de toelichting in paragraaf 5.2.9.2. Deze zone overlapt een groot deel van het plangebied.
De gewenste huisvesting van arbeidsmigranten was in de globale bedrijfsopzet van de ondernemer binnen de magneetveldzone gesitueerd. Ook al wonen hier uitsluitend volwassen en betreft het short stay huisvesting, het aantal blootgestelden neemt hierdoor wel toe. Besloten is om uit voorzorg deze huisvesting niet binnen de magneetveldzone te situeren en niet op te nemen in dit bestemmingsplan. In een afzonderlijke ruimtelijke procedure dient op een later moment nader bekekeken te worden of binnen het plangebied en buiten de magneetveldzone een geschikte locatie voor deze huisvesting te vinden is, waar sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.
Er is ten aanzien van gezondheidsaspecten ruimte binnen het plangebied aanwezig om de nieuwe bedrijfswoning te realiseren op een plek waar het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is; hierbij wel rekening houdend met het feit dat deze bedrijfswoning niet beschermd hoeft te worden tegen emissies afkomstig van activiteiten van het eigen bedrijf. De specifieke aanduiding voor de nieuwe bedrijfswoning is buiten de magneetveldzone gesitueerd en daarmee is er geen toename van het aantal blootgestelden.
5.3 Flora & Fauna
5.3.1 Wettelijk kader
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
- 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
- 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
- 3. Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren. In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen. Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren.
5.3.2 Betekenis voor het plan
In zijn algemeenheid is bij ruimtelijke ingrepen sprake van directe, indirecte, tijdelijke en permanente effecten. Onder directe effecten worden effecten verstaan waarmee planten en dieren rechtstreeks te maken krijgen. Verlies van habitat en kwaliteit zijn directe effecten en bovendien permanent. Indirecte effecten betreffen onder andere verstoring, waarbij de aanwezigheid van mensen, licht en geluid een rol speelt. Verstoring tijdens bouwwerkzaamheden zijn tijdelijk, maar verstoringen kunnen ook een permanent karakter hebben.
Gelet op de aard van het initiatief op projectlocatie, dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de nieuw te realiseren bebouwing en erfverharding beschermde natuurwaarden voorkomen die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan.
Om te onderzoeken of er op de projectlocatie(s) beschermde flora en fauna aanwezig is of kan zijn is in 2019 en in 2023 het lokale IVN (afdeling Helden) gevraagd om een quickscan met veldonderzoek uit te voeren. De briefverslagen zijn bijgevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting. Leden van het IVN hebben in 2019 (week 41) en 2023 (week 5) de locatie bezocht en onderzocht op bijzonderheden ter bescherming van de flora en fauna. In 2019 zijn de percelen onderzocht waarvoor een vergunning is verleend in 2020. Dit zijn de percelen met de bestaande stallen. Van dit veldbezoek is een briefverslag gemaakt. In 2023 zijn de nog onbebouwd percelen binnen het plangebied onderzocht en ook hiervan is een briefverslag gemaakt van het veldbezoek. Beide verslagen zijn als bijlage bij het MER gevoegd. Door het IVN is aangegeven dat er geen bijzonderheden aanwezig zijn op de projectlocatie. De percelen waren in 2019 in gebruik als landbouwgrond (destijds maisland). De zeugenlocatie grenst aan een klein natuurontwikkelingsgebied, maar is hiervan gescheiden door een diepe sloot (en openbare weg).
De situatie waarvoor de flora en fauna quickscan is gedaan in 2019 is vergelijkbaar met 2023. Delen van het plangebied waar gebouwen toegestaan worden zijn als agrarische landbouwgrond in gebruik, waaronder in 2023 een braakliggend akkerland met maïsteeltresten. Naast de recent gebouwde zeugenstal op De Horsten 17 ligt nog zand en gebroken puin opgeslagen. Het voorkomen van overige (FF2) en streng beschermde soorten (FF3) is op deze percelen niet waarschijnlijk.
Voor het planvoornemen hoeven geen gebouwen gesloopt te worden, geen struiken of bomen verwijderd te worden en geen sloten gedempt te worden. Het landschappelijke inpassingsplan is al gerealiseerd, jonge aanplant van groenstructuren rondom de percelen. Hierdoor kan de nog jonge beplanting tot ontwikkeling komen, voordat de gefaseerde uitbreidingen worden gerealiseerd. Het deel met het ven en omliggende groen heeft een waterbergingsfunctie en heeft verhoogde ecologische waarde. Hier vinden geen wijzigingen in plaats. Gezien het bestaande gebruik van de percelen, de vegetaties rondom het plangebied en op basis van de beschikbare natuurgegevens is het aannemelijk dat eventueel aanwezige (beschermde) broedvogel- of diersoorten zullen zich zullen bevinden in de vegetaties rondom de percelen, het ven, en de holle weg-vegetaties aan De Horsten en het kleine natuurontwikkelingsgebied tegenover de zeugenlocatie.
Planten en vegetatie
Geregistreerde waarnemingen zijn van 1983, 1998 en 2006 en betreffen de randen van het plangebied en de volgende soorten: Schermhavikskruid, Moerasrolklaver en Biezenknoppen. Dit zijn alle drie schaarse soorten. Er zijn geen recente waarnemingen van soorten van de Rode Lijst of de Limburgse Lijst (NML). In 1998 zijn aan de rand van de zeugenlocatie waarnemingen gedaan van een echte Koekoeksbloem en gevleugeld hertshooi. Dit zijn soorten van de Limburgse Lijst (NML).
Langs de waterlopen aan de randen van de percelen in het plangebied is oever- en watervegetatie aanwezig. Achter de biggenlocatie (westkant) is dit soortenarme vegetatie zonder aandachtssoorten. Tussen de zeugenlocatie en het natuurperceel met de waterberging Langs De Horsten is dit soortenarme vegetatie met enkele aandachtssoorten of gedomineerd door riet, zonder waterplanten of alleen kroossoorten. Langs de weg De Horsten is bermvegetatie aanwezig. Dit is een wegberm met greppel met vegetatie die voor meer dan 75% uit lage-kwaliteit-indicerende soorten bestaat met enkele aandachtssoorten.
Broedvogels
De broedvogels zitten met name in de groenstructuren aan de randen van de percelen en niet op de landbouwgrond die bebouwd zal worden. Tegenover de zeugenlocatie is buiten het plangebied in het stuk perceel met bomen en struweel in 2012 een Spotvogel waargenomen, dit is een rode lijst soort. Verder zijn aan de randen van het plangebied waarnemingen van Scholekster en Grasmus, dit zijn schaarse soorten. Ten oosten van de huidige mestsilo's is een waarneming gedaan van een roodborsttapuit, een aandachtssoort, aan de rand van het stuk perceel dat nu is ingericht als waterberging (ven) met ecologische- en natuurwaarden. Dit perceel wordt niet gewijzigd, maar juist planologisch gewaarborgd in het bestemmingsplan.
Dassen
De Das komt met name ten zuiden en ten zuidwesten van de Heldense bossen voor. Kleinschalig landschap bestaande uit houtwallen, akkers en weilanden is een ideaal leefgebied voor de Das. Onderstaande overzichtskaart is opgebouwd op basis van een interpretatie van het Stimuleringsplan Noord- en Midden Limburg. De gebieden betreffen in de meeste gevallen meer kleinschalige agrarische gebieden, waar volgens het Stimuleringsplan dassen voorkomen. Het plangebied is geen geschikt leefgebied voor de Das en hier zijn in eerdere veldonderzoeken geen dassenburchten of dassenwissels aangetroffen. Het planvoornemen heeft gezien de afstand en gebiedstypering geen nadelige invloed op de dassengebieden ten zuiden en oosten van het plangebied.
Kwetsbare soorten, struweelvogels en weidevogels
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen leefgebieden van kwetsbare soorten, struweelvogels en weidevogels aanwezig. Kwetsbare soorten komen voor in gebieden met gradiëntsituaties. Dit zijn vooral gebieden met kleine landschapselementen als bosjes en houtwallen.
Weidevogels komen in het plangebied met name voor in open agrarische gebieden ten oosten van Helden-Panningen, ten westen van Meijel en ten noorden van Beringe. De struweelvogels komen met name voor rondom Koningslust en ten noorden en zuiden van de Heldense bossen. Van nature zijn struweelvogels gebonden aan de overgang tussen open gebied en opgaande begroeiing. In de ecologie wordt onder struweel bomen en struiken verstaan van 1 tot 5 meter hoogte, waarbij het struweel ook een tijdelijk stadium kan zijn van jonge, nog onvolgroeide bomen. Het plangebied wordt door de landschappelijke inpassing en de nieuwe groenstructuren rondom en tussen de percelen geschikter als leefgebied voor struweelvogels.
Nesten van uilen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in het plangebied niet te verwachten gezien de bestaande inrichting van het plangebied (weinig volwassen opgaand groen en bomen en de weinige bebouwing is recente nieuwbouw). Mogelijk wordt het plangebied als foerageergebied gebruikt, maar hier zal het planvoornemen geen nadelig effect op hebben. In de omgeving zijn volop open percelen landbouwgrond aanwezig. Wellicht dat de landschappelijk inpassing het gebied juist geschikter maakt voor deze soorten.
Geconcludeerd kan worden dat beschermde vegetaties, broedvogels, dassen en andere beschermde dier- en plantensoorten niet zullen worden aangetast door de realisatie van het totale planvoornemen, maar dat het planvoornemen juist binnen en rondom het plangebied zorgt voor een kwaliteitsverbetering vanwege de nieuwe groenstructuren en landschappelijke inpassing. In het planvoornemen blijft de aanwezige vegetatie langs met name de percelen en oeverranden behouden en worden groenstructuren uitgebreid en versterkt door de landschappelijke inpassing, met name langs de perceelranden. Dit heeft een positief effect op de ecologische waarde en de biodiversiteit binnen het plangebied. Aanvullend ecologisch (veld)onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
5.4 Waterhuishouding
5.4.1 Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Door middel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:
- Beschrijving waterrelevant beleid;
- Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
- Beoogde waterhuishoudkundige situatie.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, we moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte. Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Waterwet
De Waterwet regelt de leggerplicht voor alle waterstaatswerken. Om goed te functioneren moeten waterstaatswerken voldoen aan de norm uit de legger. De eerste Legger rijkswaterstaatswerken is vastgesteld in 2012. In oktober 2014 is de Legger geactualiseerd. De Legger bestaat uit een formeel besluit en digitale geografische datasystemen. Beheerders, vergunningverleners en toezichthouders zijn de vaste gebruikers van deze Legger, maar de Legger is voor iedereen toegankelijk.
Het beleid van de provincie Limburg is opgenomen in het POL 2014. Hierbij richt men zich vooral om te komen tot een robuuste en natuurlijk functionerende, veerkrachtig watersysteem. Hierdoor worden de risico's op enerzijds verdroging en anderzijds op overstromingen in de hand gehouden. Ook de kwaliteit van de bestaande watergangen en de natte natuur rond deze watergangen dient behouden en waar nodig verbetert te worden.
Binnen de themakaart ‘normering regionale wateroverlast’ zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 is de aanduiding ‘normering 1:25’ opgenomen. Deze aanduiding geeft aan wat de norm is van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.
Figuur 27 Normering regionale wateroverlast Omgevingsverordening Limburg 2014
Omdat er op de projectlocatie geen regionale wateren aanwezig zijn, is bovenstaande aanduiding niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Waterschap Limburg is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Door het waterschap is een waterbeheerplan vastgesteld waarin wordt beschreven hoe het watersysteem op orde wordt gebracht en welke maatregelen er worden uitgevoerd om het water op een deugdelijke manier te beheren.
5.4.2 Beschermingsgebieden
Het plangebied ligt niet in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrijezone.
Figuur 28: Beschermingsgebieden
5.4.3 Bestaande waterhuishoudkundige situatie
In en nabij het plangebied liggen enkele waterlopen, te weten de Egchelhoekerbeek en de Egchelbeek. Deze waterlopen zijn op de legger aangeduid als ‘primair water’. Dit betekent dat bij aanpassingen aan de waterloop een vergunning of ontheffing in het kader van de keur aan de orde is. De waterlopen in het plangebied stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden.
Het freatisch grondwater in het plangebied stroomt in zuidwestelijke richting, richting de Maas. Plaatselijk kan het grondwater iets meer richting de beken in het plangebied gericht zijn die vermoedelijk een drainerende werking hebben. Het grondwater bevindt zich op 1,5 m beneden maaiveld (29,5 m +NAP).
Centrale waterberging LOG (n.a.v. waterparagraaf 2009)
In opdracht van de gemeente Peel en Maas heeft Grontmij Nederland B.V. in 2009 een waterparagraaf opgesteld ter voorbereiding op het bestemmingsplan en de MER voor het LOG Egchelse Heide.
Uit de inventarisatie in het kader van de inrichting van het LOG is gebleken dat:
- de bodem is opgebouwd uit een deklaag van circa 3,5 m-mv matig fijn zand welke een totale dikte heeft van 10 meter. Lokaal kan een leemlaag of lemig zand in de bovenste 2 meter voorkomen;
- het freatisch grondwater bevindt zich gemiddeld tussen de 1,2 tot 1,6 m-mv, de GLG tussen 1,6 en 2,2 m-mv en de GHG tussen de 0,7 en 1,0 m-mv;
- er geen schijngrondwaterstanden zijn aangetroffen;
- de doorlatendheid van de bodem circa 0,45 m/d bedraagt (worst-case), waarbij wordt opgemerkt dat geen infiltratieproeven zijn verricht;
- het maaiveld ter plaatse van het plangebied globaal rond de 29,7-30,3 m+NAP.
- het plangebied wordt doorkruist door de Egchelhoekerbeek en Egchelbeek. De waterlopen stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden. De beide waterlopen in het plangebied zijn niet gestuwd. Beide zijn primaire watergangen, hetgeen betekent dat tot 5 meter uit de insteek onze Keur van toepassing is (www.wpm.nl > Vergunningen > Keur, Waterwetgeving en leges); bij aanpassingen aan de waterloop geldt dat een vergunning of ontheffing in het kader van de KEUR dient te worden aangevraagd;
- in het noordwesten van het plangebied ligt een hydrologisch gebied dat als ‘niet gevoelig maar aan grondwater gebonden’ is aangeduid. Het gebied is verder niet beschreven in de ecohydrologische atlas van Limburg;
- er geen grondwateronttrekkingen in de directe omgeving (1 kilometer) zijn gelegen en het plangebied niet in of in de directe nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied is gelegen.
In het kader van de inrichting van het LOG is reeds een waterretentievoorziening aangelegd waarop het niet-verontreinigd hemelwater naar kan worden afgevoerd. Deze retentievoorziening is gelegen ten zuiden van De Horsten (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 29: Ligging retentievoorziening t.o.v. bestaande bebouwing
Figuur 30: Legger (bron: Atlas Limburg)
5.4.4 Beoogde waterhuishoudkundige situatie
Waterberging
Het hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt afgevoerd op de retentievoorziening, die is aangelegd in het kader van de inrichting van het LOG, waardoor het hemelwater zo veel mogelijk kan infiltreren in de directe omgeving. Als gevolg hiervan wordt wateroverlast benedenstrooms van de aanwezige sloten en watergangen voorkomen. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de doelen van het waterschap om wateroverlast zo veel mogelijk te voorkomen. In opdracht van de gemeente Peel en Maas heeft Grontmij Nederland B.V. in 2009 een waterparagraaf opgesteld ter voorbereiding op het bestemmingsplan en de MER voor het LOG Egchelse Heide.
Uit de inventarisatie in het kader van de inrichting van het LOG is gebleken dat:
- de bodem is opgebouwd uit een deklaag van circa 3,5 m-mv matig fijn zand welke een totale dikte heeft van 10 meter. Lokaal kan een leemlaag of lemig zand in de bovenste 2 meter voorkomen;
- het freatisch grondwater bevindt zich gemiddeld tussen de 1,2 tot 1,6 m-mv, de GLG tussen 1,6 en 2,2 m-mv en de GHG tussen de 0,7 en 1,0 m-mv;
- er geen schijngrondwaterstanden zijn aangetroffen;
- de doorlatendheid van de bodem circa 0,45 m/d bedraagt (worst-case), waarbij wordt opgemerkt dat geen infiltratieproeven zijn verricht;
- het maaiveld ter plaatse van het plangebied globaal rond de 29,7-30,3 m +NAP.
- het plangebied wordt doorkruist door de Egchelhoekerbeek en Egchelbeek. De waterlopen stromen af richting de waterloop langs de Roggelseweg, die weer afwatert richting het afwateringskanaal tussen Neer en Helden. De beide waterlopen in het plangebied zijn niet gestuwd. Beide zijn primaire watergangen, hetgeen betekent dat tot 5 meter uit de insteek de Keur van toepassing is (www.wpm.nl > Vergunningen > Keur, Waterwetgeving en leges); bij aanpassingen aan de waterloop geldt dat een vergunning of ontheffing in het kader van de KEUR dient te worden aangevraagd;
- in het noordwesten van het plangebied ligt een hydrologisch gebied dat als 'niet gevoelig maar aan grondwater gebonden' is aangeduid. Het gebied is verder niet beschreven in de ecohydrologische atlas van Limburg;
- er geen grondwateronttrekkingen in de directe omgeving (1 kilometer) zijn gelegen en het plangebied niet in of in de directe nabijheid van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied is gelegen.
In het kader van de inrichting van het LOG is een centrale waterbergingsvoorziening aangelegd waarop het niet-verontreinigd hemelwater naar kan worden afgevoerd. Deze voorziening ligt in het midden van het plangebied. Zoals hierboven beschreven is de bestaande retentievoorziening van voldoende omvang om in deze berging te voorzien. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de regels van het waterschap Limburg.
Riolering
Het bedrijfsafvalwater en het spuiwater van de luchtwassers wordt in de bestaande situatie conform de omgevingsvergunning geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Door de bouw van de extra stallen vindt er extra lozing van bedrijfsafvalwater plaats. Ook ontstaat er extra spuiwater. Het is nog niet bekend hoe in de toekomstige situatie omgegaan zal worden met het spuiwater. Het spuiwater van de luchtwassers kan uitgereden worden als meststof op omliggende landbouwgronden, of van het bedrijf afgevoerd worden door een erkende intermediair, of worden geloosd op het vuilwaterriool. Voor een toename van te lozen spuiwater ten opzichte van de vergunde situatie is opnieuw toestemming nodig van de rioolbeheerder.
Grondwateroverlast
Zoals aangegeven bevindt het grondwater zich op een diepte tussen de 0,7 m-mv (GHG) en 2,2 m-mv (GLG). Aan de gewenste ontwateringseisen (minimaal 0,5 meter ten opzichte van bouwpeil en 0,7 meter ten opzichte van het wegpeil) wordt daarmee minimaal voldaan. Bij de aanleg van eventuele kelders geldt dat deze waterdicht dienen te worden aangelegd omdat deze in het grondwater komen. Ook dient rekening te worden gehouden met diepe kruipruimten. Omdat het maaiveld binnen het plangebied varieert dienen de bouwpeilen te worden afgestemd op de grondwaterstand en GHG.
5.5 Cultureel Erfgoed
5.5.1 Cultuurhistorie
De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd binnen het landbouwontwikkelingsgebied. Dit gebied betreft een jong ontginningslandschap waar geen cultuurhistorische vlakelementen aanwezig zijn. In en nabij het plangebied zijn cultuurhistorische waardevolle wegenpatronen aanwezig (lijnelementen). Door het plangebied loopt De Horsten, waarvan een deel op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is aangegeven als 'weg uit de periode 1806 - 1890'. Ook de Melkweg en de Rongvenweg, die langs het plangebied lopen, staan aangegeven als 'weg uit de periode 1806 - 1890'. De Karissendijk ten westen van het plangebied staat naast 'weg uit de periode 1806 - 1890' ook aangegeven als 'weg ouder of gelijk met middeleeuwse verkaveling'. De gronden in het plangebied staan op de cultuurhistorische waardenkaart als 'nieuw cultuurland 1890-1990'. Tussen de Karissendijk en De Horsten is een weg/veldkruis aanwezig, maar verder zijn in of nabij het plangebied geen monumenten of cultuurhistorische objecten aanwezig. Verdere toetsing is niet noodzakelijk.
5.5.2 Archeologie
Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen. Vooruitlopend op opname in bestemmingsplannen is door de gemeente Peel en Maas een beleidsplan archeologie vastgesteld. In dit beleidsplan is onderzocht waar archeologische waarden te verwachten zijn op basis van historisch onderzoek en bekende archeologische vindplaatsen. Dit samen is vertaald naar een archeologische beleidskaart. Onderstaand is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart voor de projectlocatie en directe omgeving.
Figuur 31 Uitsnede archeologische beleidskaart
De gronden ter plaatse van het bedrijf hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn die beschermd moeten worden. Een nader onderzoek wordt om deze reden niet noodzakelijk geacht.
5.6 Leidingen
In het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen. Wel ligt er over de locatie een 380 kV-hoogspanningsleiding (verbinding Maasbracht-Boxmeer). Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 5.2.9.2.
Hoofdstuk 6 Juridisch Plan
6.1 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven.
6.2 Toelichting Op Regels
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening.
Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het handboek van de gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
6.3 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
Binnen onderhavig bestemmingsplan zijn twee agrarische bestemmingen opgenomen: Agrarisch en Agrarisch - intensieve veehouderij. De bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij (stallen) is uitsluitend toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak zoals bepaald in artikel de bestemming Agrarisch - intensieve veehouderij.
Belangrijk onderdeel van de regels is de regeling voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Op de verbeelding is - binnen de bestemming Agrrarisch - de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' opgenomen. De aanleg van de landschappelijke inpassing heeft als doel 'de landschappelijke inpassing van de intensieve veehouderij in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen' te waarborgen. Daaroe is een landschapsplan opgesteld en als bijlage bij de regels gevoegd (zie Bijlage 3). In het landschapsplan is een fasering opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Doel van de fasering is om daar waar gebouwd wordt, de inpassing binnen een bepaalde termijn te kunnen waarborgen. De fasering krijgt rechtskracht door de gebruiksregels in artikel 3.3.2.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een realisatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de realisatieovereenkomst.
In de realisatieovereenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt.
Hoofdstuk 8 Overleg & Inspraak
8.1 Overleg
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Dit bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg door de provincie Limburg beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. Deze beoordeling geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Aangezien het beoordeelde bestemmingsplan is voortgezet in het ontwerp bestemmingsplan, zal er voor de provincie geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het bestemmingsplan een zienswijze in te dienen.
8.2 Omgevingsdialoog
In kader van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (ten behoeve van de milieueffectrapportage) is met het dorpsoverleg en Egchelnaren gesproken over het planvoornemen. Tijdens het dorpsoverleg van 28 september 2022 zijn inwoners van het dorp Egchel geïnformeerd. Bij dit dorpsoverleg waren ongeveer 40 mensen aanwezig. Verder is door de ondernemer met directe omwonenden gesproken over het planvoornemen. Door de gemeente is ook nog gesproken met een directe omwonende. Voor het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan wordt het dorpsoverleg wederom geïnformeerd door de gemeente.
8.3 Inspraak
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen bij de besluitvorming worden betrokken.
Bijlage 1 Natuurvergunning
Bijlage 2 Overzicht Beroep Of Bedrijf Aan Huis
Bijlage 2 Overzicht beroep of bedrijf aan huis
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Planmer
Bijlage 2 Planmer Bijlagen
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Stikstofberekeningen
Bijlage 5 Stikstofberekeningen