Bedrijventerreinen
Bestemmingsplan - Gemeente Oldambt
Vastgesteld op 26-06-2013 - deels onherroepelijk in werking
Bestanden
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan
het bestemmingsplan “BEDRIJVENTERREINEN, WINSCHOTEN” van de gemeente Oldambt;
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0052.02BP7001-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanduiding
een op de kaart aangegeven of een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regeling regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aan huis verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede het beroep van schoonheidsspecialist en pedicure, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
6. aan huisverbonden bedrijf
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
7. achtererf
gedeelte van het perceel c.q. erf dat achter de achtergevel van het gebouw en/of het verlengde daarvan is gelegen;
8. achterperceelsgrens
de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het achtererf;
9. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10. bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
11. bedrijfsboot
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep;
12. bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
13. bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
14. (beperkt) kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge relevante wetgeving met betrekking tot externe veiligheid een richtwaarde voor het risico c.q een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
15. bestaand
het gebruik dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, tenzij er sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de beheersverordening of ontheffing als bedoeld was in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
16. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
17. bestemmingsvlak
een op de verbeelding aangegeven of een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
19. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
20. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
21. bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel;
22. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
23. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
24. cultuurgrond
grasland, akkerbouw of tuinbouwgronden;
25. dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
26. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
27. dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
28. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
29. gebruiksoppervlakte
gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
30. geluidsbelasting vanwege wegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau Lden in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
31. geluidsbelasting vanwege industrielawaai
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke geluidsemissie van bedrijven op een aangewezen industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
32. geluidsgevoelige functies
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
33. gevellijn
een langs de naar de weg gekeerde gevel als zodanig aangeduide lijn;
34. geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder;
35. horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
36. horeca, categorie 1
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaakt wordt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en ‘s avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms, snackbars, cafetaria’s en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
37. horeca, categorie 2
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés en bars;
38. horeca, categorie 3
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;
39. hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;
40. indelingslijn
een als zodanig aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
41. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
de in de bijlage 1 (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure “Bedrijven en milieuzonering” VNG) onder categorie 1 en 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
42. kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een in acht te nemen risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald,waaronder:
- woningen, met uitzondering van bedrijfswoningen;
- ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- onderwijsinstellingen en dagopvang voor minderjarigen;
- kantoorgebouwen en hotels met eenbruto vloeroppervlak (bvo) groter dan 1500 m2;
- andere gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn.
43. ligplaats
De ruimte welke door een woonboot, bedrijfsboot, passagiersboot, plezierboot en/of stationerend vaartuig, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, kan worden ingenomen;
44. maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
45. peil
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang,
en voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
46. perifere detailhandel
detailhandel in producten die qua aard of omvang van het aangeboden product niet passend wordt geacht binnen het reguliere winkelgebied, zoals een tuincentrum, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting, waaronder meubels;
47. verbeelding
de digitale, dan wel analoge, verbeelding van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
48. risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
49. seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
50. standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:
- een vaste plaats op een jaarmarkt of markt;
- een vaste plaats op een evenement;
51. tuincentrum
een bedrijf dat is gericht op het kweken, het verkopen en het leveren van gewassen en andere goederen op tuin-, sfeer-, en interieurgebied (zoals genoemd in de A-, B-, C-lijst, welke als bijlage 2 in bij de regels is opgenomen) met bijbehorende dienstverlening en ondergeschikte horeca;
52. volumineuze detailhandel
detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, zonwering, tenten, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, meubels, woninginrichting; 53. voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
54. voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder;
55. de wet
de Wet ruimtelijke ordening;
56. woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
57. woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
58. zijdelingse perceelsgrens
de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
59. zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
4. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
5. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- gebouwen ten behoeve van een bedrijfswoning;
- tuinen, erven en terreinen;
- paden;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen niet begrepen.
3.2. Bouwregels
3.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht;
- indien een bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel aanwezig is, dienen de bedrijfsgebouwen achter de betreffende bedrijfswoning te worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding.
3.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- overkappingen mogen worden opgericht tot een maximum oppervlakte van 30 m² en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter bij platte afdekking, dan wel 6 meter bij afdekking met een kap waarbij de maximale goothoogte 3 meter bedraagt, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens van de niet aangebouwde zijde en op de achterperceelsgrens ten hoogste 3 meter mag bedragen, en;
- de bouwhoogte vanaf deze zijdelingse- en achterperceelsgrens mag toenemen onder een hoek van maximaal 45° tot een maximale bouwhoogte van 6 meter op een afstand van 3 meter uit deze zijdelingse- en achterperceelsgrens;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
3.3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
- het gebruik van de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van bedrijfsgebouwen als opslagterrein;
3.4. Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 3.3. onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en geen risicovolle inrichtingen betreft.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf – nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
4.2. Bouwregels
4.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de bouwhoogte van gebouwen bij een platte afdekking bedraagt niet meer dan 4 meter en bij een afdekking met een kap niet meer dan 6 meter, waarbij de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen.
4.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- In afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' een antennemast worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 30 meter.
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
5.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen al dan niet met inbegrip van de verkoop van LPG;
- erven en terreinen;
- paden;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder niet begrepen.
5.2. Bouwregels
5.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 4 meter.
5.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
- overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 7 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 3 meter met uitzondering van reclamemasten, welke tot maximaal 6 meter hoogte mogen worden opgericht.
5.3. Specifieke gebruiksregels
Het is het is uitsluitend toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken:
- ten behoeve van de opslag en/of verkoop van LPG indien de bijbehorende risicocontour PR-10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen de op de verbeelding weergegeven gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ is gelegen.
Artikel 6 Bedrijventerrein - 2
6.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijventerrein - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke aanduiding van bedrijf – timmerfabriek’ tevens gebouwen ten behoeve van een timmerfabriek (categorie 4.1) zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’: tevens gebouwen ten behoeve van zelfstandige kantoorfuncties;
- ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’: tevens gebouwen ten behoeve van de dienstverlening;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: bedrijfswoningen.
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
- tuinen, erven en terreinen;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen niet begrepen.
6.2. Bouwregels
6.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht;
- indien op een bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dienen de overige bedrijfsgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
6.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
6.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvegunning afwijken van het bepaalde in:lid 6.2.1 onder i en toestaan:
- dat tot maximaal 1 meter uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
- lid 6.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter;
6.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - timmerfabriek”, in welk geval een timmerfabriek is toegestaan;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandige kantoorfuncties voor zover de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “kantoor”;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van dienstverlening voor zover de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “dienstverlening”;
- het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
- het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.
6.6. Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 6.5. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 6.5. onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en geen risicovolle inrichtingen betreft;
- het bepaalde in lid 6.5. onder b en d en toestaan dat gebouwen ten behoeve van kantoorfuncties en/of dienstverlening worden opgericht;
6.7. Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
- de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – timmerfabriek” wordt verwijderd;
- de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd;
- de aanduiding “dienstverlening” wordt verwijderd.
6.7.2. De onder 6.7.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast indien de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 7 Bedrijventerrein - 3.1
7.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijventerrein – 3.1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 3.1 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – verffabriek’ tevens gebouwen ten behoeve van een verffabriek (categorie 4.2);
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - glasfabriek’ tevens gebouwen ten behoeve van een glasfabriek (categorie 4.2);
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, bedrijfswoningen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ tevens een antennemast ten behoeve van de telecommunicatie;
- ter plaatse van de aanduiding 'brug' een voetgangersbrug met ruimte voor nutsleidingen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - activiteitencentrum' een maatschappelijk activiteitencentrum ten behoeve van onder andere dagbesteding en arbeidsrehabilitatie;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - fietswinkel' een bedrijf ten behoeve van de verkoop en reparatie van fietsen;
- ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' een praktijkruimte voor een maatschappelijke functie;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - schoonheidsspecialist' een praktijkruimte voor een schoonheidsspecialist;
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
- wegen en paden;
- tuinen, erven en terreinen;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen niet begrepen.
7.2. Bouwregels
7.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht;
- indien op een bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dienen de overige bedrijfsgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
7.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter, tenzij de gronden zijn aangeduid met “zend-/ontvangstinstallatie”.
- In afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangsinstallatie' een antennemast worden opgericht tot een maximale hoogte van 60 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
7.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 7.2.1 onder g en toestaan dat ter plaatse van de "wro-zone - ontheffingsgebied" een bouwhoogte van 18 meter is toegestaan, met dien verstande dat dit voor maximaal 10% van het bebouwd oppervlak is toegestaan;
- lid 7.2.1 onder i en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
- lid 7.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter.
7.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - verffabriek” dan wel “specifieke vorm van bedrijf - glasfabriek”, in welk geval een verffabriek respectievelijk een glasfabriek is toegestaan;
- het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
- het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.
7.6. Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevinsgvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 7.5 onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 7.5 onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en geen risicovolle inrichtingen betreft;
7.7. Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat:
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone’ de bestemming mag worden gewijzigd door middel van het toekennen van een bouwvlak;
- de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – verffabriek” wordt verwijderd;
- de aanduiding “Specifieke vorm van bedrijf - glasfabriek” wordt verwijderd;
- de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd.
7.7.2. Een wijziging als bedoeld in artikel 7.7.1, onder a mag enkel worden toegepast nadat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van:
- archeologie;
- ecologie;
- bodemkwaliteit.
7.7.3. Een wijziging als bedoeld in artikel 7.7.1 onder b, c, d en/of e kan alleen worden toegepast indien de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 8 Bedrijventerrein - 3.2
8.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijventerrein – 3.2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedrijfswoningen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’ tevens gebouwen ten behoeve van een bedrijf tot en met categorie 4.1 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel' tevens gebouwen ten behoeve van een dierenasiel;
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
- wegen en paden;
- tuinen, erven en terreinen;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen niet begrepen.
8.2. Bouwregels
8.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht.
- indien op een bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dienen de overige bedrijfsgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
8.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
8.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 8.2.1 onder i en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
- lid 8.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter;
8.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.;
- het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandige detailhandel;
- het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.
8.6. Afwijking van de gebruiksregels
8.6.1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.5 onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 8.5 onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en geen risicovolle inrichtingen betreft.
8.6.2. Bij een afwijking, als bedoeld in lid 8.6.1 dient in ieder geval aangetoond te worden dat de geluidsproductie van de toegestane hogere bedrijfsactiviteit niet groter is dan voor een categorie 3.2 inrichting mag worden verwacht en past binnen de door de gemeenteraad van Winschoten vastgestelde geluidszone industrielawaai.
8.7. Wijzigingsbevoegdheid
8.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
- de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
- de wijziging betrekking heeft op het alsnog toestaan van risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
- wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI);
- de risicocontour PR 10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen een op de verbeelding weergegeven ‘veiligheidszone’ met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Bedrijventerrein - 4.1
9.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “bedrijventerrein – 4.1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot 2 tot en met categorie 4.1 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedrijfswoningen.
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
- wegen en paden;
- tuinen, erven en terreinen;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen.
9.2. Bouwregels
9.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' enkel bijgebouwen zijn toegestaan;
- bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht;
- indien op een bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dienen de overige bedrijfsgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
- de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen, dan wel ten hoogste het op de verbeelding aangegeven percentage;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
9.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
9.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 9.2.1 onder i en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
- lid 9.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter.
9.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 2, 3.1, 3.2 en 4.1;
- het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
- het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.
9.6. Afwijking van de gebruiksregels
9.6.1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 9.5. onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen risicovolle inrichtingen betreft.
9.6.2. Bij een afwijking, als bedoeld in lid 9.6.1. dient in ieder geval aangetoond te worden dat de geluidsproductie van de toegestane hogere bedrijfsactiviteit niet groter is dan voor een categorie 4.1 inrichting mag worden verwacht en past binnen de door de gemeenteraad van Winschoten vastgestelde geluidszone industrielawaai.
9.7. Wijzigingsbevoegdheid
9.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
- de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
- de wijziging betrekking heeft op het alsnog toestaan van risicovolle inrichtingen, dan wel uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
- wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI);
- de risicocontour PR 10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen een op de verbeelding aan te brengen ‘veiligheidszone’ met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Bedrijventerrein - 4.2
10.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijventerrein – 4.2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 4.2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat bedrijven behorende tot categorieën 1 en 2 niet zijn toegestaan.
- ter plaatse van de aanduiding ‘Laad- en losplaats’ een gemeentelijke laad- en loskade;
- ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsroute;
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
- wegen en paden;
- tuinen, erven en terreinen;
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen.
10.2. Bouwregels
10.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
10.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
10.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1 onder c en toestaan dat ter plaatse van de "wro-zone - ontheffingsgebied" een bouwhoogte van 18 meter is toegestaan, met dien verstande dat dit voor maximaal 10% van het bebouwd oppervlak is toegestaan;
- lid 10.2.1 onder e en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
- lid 10.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter;
10.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2;
- het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandige detailhandel.
10.6. Afwijking van de gebruiksregels
10.6.1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevinsgvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.5 onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 10.5 onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen risicovolle inrichtingen betreft.
10.6.2. Bij een afwijking, als bedoeld in lid 10.6.1. dient in ieder geval aangetoond te worden dat de geluidsproductie van de toegestane hogere bedrijfsactiviteit niet groter is dan voor een categorie 4.2 inrichting mag worden verwacht en past binnen de door de gemeenteraad van Winschoten vastgestelde geluidszone industrielawaai.
10.7. Wijzigingsbevoegdheid
10.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone’ de bestemming mag worden gewijzigd door middel van het toekennen van een bouwvlak;
- de wijziging betrekking heeft op het alsnog toestaan van risicovolle inrichtingen, dan wel uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
- wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI);
- de risicocontour PR 10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen een op de verbeelding aan te brengen ‘veiligheidszone’ met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.7.2. Een wijziging als bedoeld in artikel 10.7.1, onder a mag enkel worden toegepast nadat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van:
- archeologie;
- ecologie;
- bodemkwaliteit.
10.7.3. Alvorens het bestemmingsplan te wijzigen als bedoeld onder in 10.7.1, onder a wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap inzake omtrent de vraag of voldoende wordt rekening gehouden met het waterbelang ter plaatse (watertoets).
Artikel 11 Detailhandel - Detailhandel Volumineus
11.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel – Detailhandel Volumineus’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van volumineuze detailhandel, met een maxumum winkelvloeroppervlakte van 2.500 m2 per vestiging;
- ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ detailhandel in de vorm van een supermarkt;
met daaraan ondergeschikt:
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- wegen en paden;
- groenvoorzieningen;
- water, waterlopen en watergangen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - vuurwerk' is onder de bedrijfsactiviteiten het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
11.2. Bouwregels
11.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding;
- de gebouwen dienen plat te worden afgedekt.
11.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter.
11.3. Specifieke gebruiksregels
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - vuurwerk' is detailhandel in vuurwerk toegestaan.
- Detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans en landbouwwerktuigen is niet toegestaan.
- Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting.
11.4. Wijzigingsbevoegdheid
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - vuurwerk' te verwijderen, indien het gebruik door bedrijfsbeëindiging of verhuizing is beëindigd.
Artikel 12 Detailhandel - Tuincentrum
12.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘detailhandel – tuincentrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een tuincentrum;
- ondergeschikte horeca als bedoeld in onderdeel 22 van de A-lijst, welke als onderdeel van bijlage 2 bij de regels is opgenomen, met dien verstande dat de maximum oppervlakte hiervoor niet meer dan 500 m2 mag bedragen.
met daaraan ondergeschikt:
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- wegen en paden;
- groenvoorzieningen;
- water, waterlopen en watergangen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2. Bouwregels
12.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding.
12.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter.
12.3. Specifieke gebruiksregels
- Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting.
12.4. Wijzigingsbevoegdheid
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming BT-4.1.
- Na wijziging zijn de regels overeenkomstig artikel 9 van toepassing.
Artikel 13 Groen
13.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- ter plaatse van de aanduiding 'brug' een voetgangersbrug met ruimte voor nutsleidingen;
- speelvoorzieningen;
- paden;
- voet- en fietspad;
- waterlopen, waterpartijen en waterberging;
- verhardingen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2. Bouwregels
13.2.1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'brug' een voetgangers- /nutsleidingenbrug mag worden opgericht tot een maximale hoogte van 8 meter.
Artikel 14 Horeca
14.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van horeca, categorie 1;
- bedrijfswoningen;
- tuinen, erven en terreinen;
- wegen en paden;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2. Bouwregels
14.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de hoogtes genoemd op de verbeelding.
14.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
- terrasschermen mogen worden opgericht tot een maximale hoogte van 1,5 meter.
14.3. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting.
Artikel 15 Recreatie
15.1. Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van (water)recreatie;
- ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', een horecagelegenheid in de categorie 1;
- ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’ een jachthaven;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - standplaats' een standplaats;
met daarbij behorende
- waterlopen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- waterkeringen;
- speelvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
15.2. Bouwregels
15.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
15.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’ mogen steigers en aanlegvoorzieningen worden opgericht tot een maximale hoogte van 2 meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
15.3. Afwijking van de bouwregels
15.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 15.2.1 onder a en toestaan dat maximaal 2 gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.
Artikel 16 Verkeer
16.1. Bestemmingomschrijving
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- tuinen, erven en terreinen;
- waterlopen;
- nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2. Bouwregels
16.2.1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
16.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Artikel 17 Verkeer - Railverkeer
17.1. Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor “Verkeer - railverkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- spoorwegvoorzieningen;
- wegen en paden;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'brug' een voetgangersbrug met ruimte voor nutsleidingen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2. Bouwregels
17.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en ten behoeve van de spoorwegvoorzieningen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de inhoud niet meer dan 50 m³ per gebouw bedraagt.
17.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer, niet meer dan 6 meter mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'brug' een voetgangers- /nutsleidingenbrug mag worden opgericht tot een maximale hoogte van 8 meter.
17.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 18 Water
18.1. Bestemmingsomschrijving
De voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een waterloop met een functie ten behoeve van waterberging en waterhuishouding;
- ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’ een steiger;
- ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ een fietsbrug;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ een ligplaats voor een bedrijfsboot ten dienste van onderhoud van boten;
- ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis' een botenhuis ten behoeve van de reparatie van boten;
- oevers met groenvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2. Bouwregels
18.2.1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
18.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
- de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding ‘brug’ een fietsbrug worden opgericht tot een maximale hoogte van 6 meter.
18.3. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten aanzien van het bouwen van steigers, mits overleg is gevoerd met de provincie en het waterschap.
18.4. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van vaste ligplaatsen voor (woon)boten.
Artikel 19 Woongebied
19.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “woongebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- gebouwen ten behoeve van woningen al dan niet in combinatie met:
- ruimte voor een aan huis verbonden beroep tot ten hoogste 30% van de gebruiksoppervlakte en een maximum van 50 m2;
- ruimte voor een bedrijf aan huis tot ten hoogste 40% van de gebruiksoppervlakte met een maximum van 50 m2, uitsluitend voor zover het de uitoefening betreft van een bedrijf voorkomend op de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen lijst van bestaande bedrijven aan huis;
- ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: garageboxen;
- gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- tuinen, erven en terreinen;
- woonstraten en paden;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden, behoudens verbetering met het oog op een betere verkeersdoorstroming, de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, blijft gehandhaafd met uitzondering van de toepassing van eventuele wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheden.
19.2. Bouwregels
19.2.1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
- het realiseren van nieuw te bouwen woningen is niet toegestaan, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen, mits het aantal woningen niet toeneemt per bouwvlak;
- de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- met uitzondering van de onder d genoemde gebieden bedragen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding genoemde hoogten, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- in het gebied gelegen op minder dan 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens van de niet aangebouwde zijde en het gebied gelegen op minder dan 8 meter uit de achterperceelsgrens bedragen de goot- en bouwhoogte ten hoogste 3 respectievelijk 6 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens van de niet aangebouwde zijde en op de achterperceelsgrens ten hoogste 3 meter mag bedragen en dat de bouwhoogte vanaf deze zijdelingse- en achterperceelsgrens onder een hoek van maximaal 45° mag toenemen tot een maximale bouwhoogte van 6 meter op een afstand van 3 meter uit deze zijdelingse- en achterperceelsgrens;
- in afwijking van het bepaalde onder d en e geldt dat bestaande goot- en bouwhoogten mogen blijven bestaan indien deze hoger zijn dan de onder d en e genoemde maten;
- binnen een afstand van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens van de niet aangebouwde zijde wordt minimaal 3 meter achter de gevellijn gebouwd;
- minimaal 50% van de voorgevel van een woning of woongebouw wordt in of ten hoogste 2 meter achter de gevellijn gebouwd, waarbij bestaande afwijkingen (ook bij herbouw) mogen blijven bestaan;
- de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel bedraagt ten hoogste 200 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
- het bebouwingspercentage op percelen kleiner dan 250 m2 niet meer mag bedragen dan 50%;
- het bebouwingspercentage op percelen groter dan 250 m2 niet meer mag bedragen dan 40%;
- woningen dienen vrijstaan te worden opgericht, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' maximaal twee woningen aaneen mogen worden gebouwd.
19.2.2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 meter.
19.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
- overkappingen mogen worden opgericht tot een maximum oppervlakte van 30 m2 en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter bij platte afdekking, dan wel 6 meter bij afdekking met een kap waarbij de maximale goothoogte 3 meter bedraagt, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens van de niet aangebouwde zijde en op de achterperceelsgrens ten hoogste 3 meter mag bedragen en;
- de bouwhoogte vanaf deze zijdelingse- en achterperceelsgrens mag toenemen onder een hoek van maximaal 45° tot een maximale bouwhoogte van 6 meter op een afstand van 3 meter uit deze zijdelingse- en achterperceelsgrens;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer bedraagt dan zes meter;
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.
19.3. Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en/of de verkeersveiligheid, nadere regels stellen aan:
- de plaats van gebouwen of delen van gebouwen hoger dan 3 meter binnen een gebied bedoeld in lid 20.2.1 onder d;
- de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 meter.
19.4. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken:
- voor een seksinrichting;
- als zelfstandige woning, voor wat betreft van de bestaande woning vrij staande gebouwen.
19.5. Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 20.1 onder a ten behoeve van het gebruik voor nieuwe kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van de gebruiksoppervlakte van de gerealiseerde gebouwen op het bijbehorende bouwperceel, mits:
- het bedrijvigheid betreft die valt onder categorieën 1 of 2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
- er geen zodanig verkeersaantrekkende werking plaatsvindt dat extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn en er, uitzonderingen in de beroepsuitoefening daargelaten, geparkeerd kan worden op eigen erf;
- er geen vergunningsplichtige activiteiten op grond van de Wet milieubeheer plaatsvinden;
- de bedrijfsuitoefening of activiteiten ten behoeve daarvan (aan- en toelevering) geen zodanige (geluid)hinder voor de woonomgeving opleveren dat het woongenot op naburige erven met een zekere regelmaat in belangrijke mate wordt verstoord;
- geen detailhandel plaatsvindt;
- het karakter van de woonomgeving behouden blijft, in die zin dat reclame-uitingen beperkt blijven tot aan de gevel gemonteerde naamborden met een oppervlakte van ten hoogste 0,5 m2 en gevelveranderingen ten behoeve van bedrijfsuitoefening niet plaatsvinden.
Artikel 20 Bedrijventerrein - Uit Te Werken
20.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Uit te werken bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot en met categorie 3.2 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
en daarbij behorende:
- niet zelfstandige kantoorfuncties;
- detailhandel, voor zover deze onderdeel uitmaakt –maar geen hoofdbestanddeel is– van de bedrijfsvoering, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- wegen en paden;
- tuinen, erven en terreinen;
- (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen en waterlopen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen niet begrepen.
Burgemeester en wethouders werken de bestemming overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening uit.
20.2. Bouwregels
Op de gronden binnen deze bestemming mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan.
20.3. Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
- de bouwhoogte voor gebouwen bedraagt maximaal 10 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
- de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
- de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 16 meter;
- Binnen een strook van 16 meter uit de oostelijke bestemmingsgrens dient een groene afscheiding te worden gerealiseerd in de vorm van een “stadsmuur”.
20.4 Adviesprocedure
Alvorens het bestemmingsplan uit te werken als bedoeld onder in lid 3 wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap inzake omtrent de vraag of voldoende wordt rekening gehouden met het waterbelang ter plaatse (watertoets).
Artikel 21 Leiding - Gas
21.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor
- een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 48 inch en een druk van tenhoogste 80 bar;
met de daarbij behorende:
- belemmeringenstrook;
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
21.2. Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op of in deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouwregels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3. Afwijking van de bouwregels
21.3.1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
21.3.2. Een afwijking kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
21.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamhedenvan burgemeester en wethouders, het onderstaande uit te voeren:
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of padenen het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het permanent opslaan van goederen.
21.4.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- die reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
- die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
21.4.3. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken enof werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
21.5 Adviesprocedure
Alvorens af te wijken als bedoeld in lid 3 of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 4 wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 22 Leiding - Hoogspanning
22.1. Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor ‘Leiding-Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:
- bovengrondse hoogspanningsverbindingen;
met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.2. Bouwregels
22.2.1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
22.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte ten hoogste 50 meter zal bedragen.
22.3. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2.1 en 22.2.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
22.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de als hoogspanningsleiding bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamhedenvan burgemeester en wethouders, het onderstaande uit te voeren:
- het aanbrengen van hooggroeiende beplanting.
- Het in 22.4 onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 1
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
23.2 bouwregels
23.2.1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2, moet alvorens een omgevingsgunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
23.2.2. Indien uit het in 23.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.2.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 23.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
23.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
23.3.2 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in 23.3.1 wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
- één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
23.3.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
23.3.4. Het verbod als bedoeld in 23.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een aanlegvergunning welke is verleend vóór 01-10-2010.
23.4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1 (WR-a 1)) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 2
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
24.2 bouwregels
24.2.1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, moet alvorens een omgevingsgunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
24.2.2. Indien uit het in 24.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.2.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 24.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
24.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m²;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
24.3.2 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in 24.3.1 wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
- één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
24.3.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
24.3.4. Het verbod als bedoeld in 24.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een aanlegvergunning welke is verleend vóór 01-10-2010.
24.4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1 (WR-a 2)) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 25 Waarde - Archeologie 3
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
25.2 bouwregels
25.2.1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2, moet alvorens een omgevingsgunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
25.2.2. Indien uit het in 25.2.1. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
25.2.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 25.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
25.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 45 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
25.3.2 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in 25.3.1 wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
- één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
25.3.3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
25.3.4. Het verbod als bedoeld in 25.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een aanlegvergunning welke is verleend vóór 01-10-2010.
25.4. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1 (WR-a 3)) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
26.1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat – Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het waterbeheer en de waterkering.
26.2. Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- bouwwerken ten behoeve van het waterbeheer en de waterkering;
- steigers, ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’;
- bouwwerken die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
26.3. Afwijking van de bouwregels
26.3.1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 voor de bouw van bouwwerken die niet ten dienste staan van het waterbeheer en de waterkering.
26.3.2. Alvorens af te wijken als bedoeld onder in 26.3.1 wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap inzake omtrent de vraag of voldoende wordt rekening gehouden met het waterbelang ter plaatse (watertoets).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
28.1. Geluidszone - industrie
- De ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Geluidszone – industrie” aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
- Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
- Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
28.2. Geluidzone - weg
- De ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Geluidszone – weg” aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege weglawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
- Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
- Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
28.3. Veiligheidszone - bevi
- Ter plaatse van de aanduiding “Veiligheidszone – bevi” op de verbeelding zijn geen kwetsbare objecten toegestaan vanwege een veiligheidsrisico.
- Het is verboden om gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van kwetsbare functies.
- Het is verboden niet-zelfredzame groepen langdurig te laten verblijven.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – bevi” wordt verwijderd, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel er geen sprake meer is van een veiligheidsrisico.
28.4. Veiligheidszone – lpg
- Ter plaatse van de aanduiding “Veiligheidszone – lpg” op de verbeelding zijn geen kwetsbare objecten toegestaan vanwege een veiligheidsrisico.
- Het is verboden om gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van kwetsbare functies.
- Het is verboden niet-zelfredzame groepen langdurig te laten verblijven.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “Veiligheidszone – lpg” wordt verwijderd, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel er geen sprake meer is van een veiligheidsrisico.
28.5. Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen
- Ter plaatse van de aanduiding “Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen” op de verbeelding zijn geen kwetsbare objecten toegestaan vanwege een veiligheidsrisico.
- Het is verboden om gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van kwetsbare functies.
- Het is verboden niet-zelfredzame groepen langdurig te laten verblijven.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen” wordt verwijderd, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel er geen sprake meer is van een veiligheidsrisico.
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
29.1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 meter mag bedragen, mits:
- de noodzaak wordt aangetoond;
- plaatsing op een bestaande mast of op een bestaand bouwwerk niet mogelijk is;
- de plaatsing aansluit bij bestaande verticale elementen en;
- de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m3 bedraagt;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 16 meter bedraagt, met dien verstande dat voor reclamemasten geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen.
29.2. De onder lid 29.1. bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid.
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
30.1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat de gebiedsaanduidingen “Veiligheidszone – bevi” en/of ‘Veiligheidszone – lpg’ en/of 'Veiligheidszone - transport gevaarlijke stoffen' op de verbeelding wordt aangebracht.
30.2. Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder 30.1. kan alleen gebruik worden gemaakt indien:
- zich binnen de aan te brengen gebiedsaanduiding ‘Veiligheidszone – bevi’ en/of ‘Veiligheidszone – lpg’ en/of 'Veiligheidszone - transport gevaarlijke stoffen' geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten bevinden.
- vooraf een positief advies is afgegeven door de regionale brandweer Groningen inzake de voorgenomen wijziging.
30.3. Na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder 30.1. is lid 3 respectievelijk lid 4 en/of lid 5 van artikel 28 overeenkomstig van toepassing.
b. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1 (WR-a 1)) waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1. Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
31.1.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
31.1.2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%
31.1.3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2. Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
31.2.1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
31.2.2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
31.2.3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te doen hervatten.
31.2.4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan BEDRIJVENTERREINEN, WINSCHOTEN”.