KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Grasland
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel

Bestemmingsplan Omgeving Aldfeartsdyk 13 te Goënga

Bestemmingsplan - gemeente Súdwest-Fryslân

Vastgesteld op 05-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1. plan:

het Bestemmingsplan Omgeving Aldfeartsdyk 13 te Goënga met identificatienummer NL.IMRO.1900.2014oostBPaldfea13-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;

2. verbeelding:

de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

3. bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

4. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

5. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

6. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

7. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

8. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

9. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

10. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

11. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

12. kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, mits deze:

  • is voorzien van een as-/wielenstelsel en een dissel;

  • bestaat uit één geheel (dus geen gekoppelde caravans en geen aangebouwde uitbreidingen);

  • is voort te bewegen als aanhanger;

  • een maximale hoogte heeft van 3,5 m en een maximale oppervlakte heeft van 55 m²;

  1. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

13. peil:

de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer:

indien deze bovenzijde meer dan 60 cm boven het straatpeil ligt of komt te liggen, is 60 cm + het straatpeil het peil;

indien deze bovenzijde meer dan 20 m van de straat of weg ligt of komt te liggen én dan meer dan 10 cm boven het aansluitende terrein ligt of komt te liggen, is 10 cm + het aansluitende terrein het peil;

14. seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

15. straatpeil:

de hoogte van de straat of weg op de plaats waar de hoofdtoegang van een bouwwerk aan die straat of weg grenst;

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

b. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Grasland

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Grasland’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grasland,

met daaraan ondergeschikt:

  1. water en oeverstroken;

  2. paden;

  3. groenvoorzieningen ten behoeve van erfafscheidingen.

3.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat voor erfafscheidingen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats, oppervlakte en bouwhoogte van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het scheuren van grasland;

  2. het planten van bomen en andere hoogopgaande beplanting.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de inrichting als open weiland die met de bestemming wordt nagestreefd;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het realiseren en in stand houden van natuurwaarden, onder andere in de vorm van natte graslanden en waterpartijen, met een beheer gericht op de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden van de gronden als broed-, pleister en foerageergebied voor vogels;

  2. waterlopen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “water”, met dien verstande dat de gronden ter plaaste van de aanduiding “water” voor ten minste 70% met water dienen te worden ingericht;

  3. het in stand houden van de openheid ter plaatse van de aanduiding “openheid”, met dien verstande dat groenvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van stuikvormende wilgen zoals weergegeven op de bijlage 1 bij de regels ‘Inrichtingsschets’,

met daaraan ondergeschikt:

  1. paden.

Indien in de bestemming greppels, niet zijnde waterlopen als bedoeld in lid 4.1 onder b, worden gerealiseerd, dienen greppels in overeenstemming met de inrichtingsvoorwaarden van het ‘principe dwarsprofiel greppel A – A’ zoals weergegeven in bijlage 1 bij de regels ‘inrichtingsschets’ te worden uitgevoerd.

4.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat voor erfafscheidingen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,

nadere eisen stellen aan de plaats, oppervlakte en bouwhoogte van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval begrepen:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen;

  • het gebruik van gronden voor groenvoorzieningen anders dan aangegeven in lid 4.1 onder c.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het planten van bomen en andere hoogopgaande beplanting.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

  1. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de natuurwaarden die dit bestemmingsplan beoogt te beschermen;

  • de openheid die met de inrichting van de gronden wordt nagestreefd;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en oeverstroken;

  2. waterhuishouding en waterberging.

5.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,

nadere eisen stellen aan de plaats, oppervlakte en bouwhoogte van de bebouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het straat- en bebouwingsbeeld dan wel het landschappelijk beeld;

  • de sociale veiligheid;

  • de verkeersveiligheid;

  • de woonsituatie,

bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

Bij het stellen van een nadere eis als bedoeld in:

  • artikel 3, lid 3.3;

  • artikel 4, lid 4.3;

  • artikel 5, lid 5.3,

is de volgende procedure van toepassing:

  • Het ontwerpbesluit ligt met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 2 weken in het gemeentehuis ter inzage.

  • Burgemeester en Wethouders geven tevoren kennis van de nederlegging van het ontwerpbesluit in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de gebruikelijke wijze.

  • De kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om mondeling of schriftelijk zienswijzen tegen het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij Burgemeester en Wethouders, gedurende de sub 1 genoemde termijn.

  • Burgemeester en Wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het Bestemmingsplan Omgeving Aldfeartsdyk 13 te Goënga”.