Bestemmingsplan Van Giffenstraat Sneek
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 18-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Sneek - Van Giffenstraat met identificatienummer NL.IMRO.1900.2014oostBPvangiffs-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.23 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals e.d.;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.27 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.28 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.29 maatschappelijk:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.30 overig bouwwerk:
een bouwkundig constructie van enige omvang, geen pand of bijbehorend bouwwerk zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.31 ligplaats:
een gedeelte van het openbare water, bestemd of geschikt om door een woonschip met toegestane voorzieningen te worden ingenomen;
1.32 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.33 peil:
-
indien op het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het maaiveld;
-
indien in, op of over het water wordt gebouwd:
-
het Normaal Amsterdams Peil;
1.34 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de (productiegebonden) detailhandel;
1.37 voorbouwgrens:
de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
1.38 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.39 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.40 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.41 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
-
de uitoefening van bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 t/m 3.1 en genoemd in de als bijlage bij de regels gevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
-
bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ (bw) op de verbeelding
met daaraan ondergeschikt:
-
wegen, straten en paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water;
met de daarbij behorende:
-
erven en terreinen.
3.2 bouwregels
3.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een goede woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid;en
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het
bepaalde in lid 1 sub a voor:
-
De vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ en die volgens de VNG brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ onder een hogere milieucategorie vallen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie.
-
Een onder a. genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de sociale veiligheid;
-
de externe veiligheid.
3.5 specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
-
transportbedrijven;
-
bedrijven zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
detailhandel, anders dan in de vorm van productiegebonden detailhandel;
-
Inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
-
vuurwerkbedrijven.
Artikel 4 Groen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
bermen en beplanting;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
het recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
verhardingen.
4.2 bouwregels
4.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke doeleinden in de vorm van onderwijs en openbare dienstverlening,
met de daarbij behorende:
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen en water;
-
bouwwerken, andere werken en bijbehorende voorzieningen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'toren' een droog en oefentoren ten behoeve van een brandweerkazerne.
5.2 bouwregels
5.3 nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een goede woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 6 Sport
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportvoorzieningen in de vorm van een sporthal en een roeivereniging;
met de daarbij behorende:
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen en water;
-
bouwwerken, andere werken en bijbehorende voorzieningen.
6.2 bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 7 Verkeer
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen;
-
fiets- en voetpaden;
met daaraan ondergeschikt:
-
parkeervoorzieningen;
-
kunstwerken;
-
nutsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 bouwregels
7.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Water
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
-
kaden en oeverstroken;
-
aanleggelegenheid;
met daaraan ondergeschikt:
-
recreatief medegebruik;
-
groenvoorzieningen;
-
wegen, straten en paden;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen.
8.2 bouwregels
8.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeersveiligheid.
8.4 specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden als ligplaats voor een woonschip;
-
het gebruik van gronden als (permanente) liggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen, met uitzondering van gebruik als ligplaats overeenkomstig de ligplaatsenverordening Súdwest-Fryslân, zoals deze geldt ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
-
het gebruik van vaartuigen voor permanente bewoning.
Artikel 9 Wonen
9.1 bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
-
bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken
alsmede voor de daarbij behorende:
-
erven
-
paden;
9.2 bouwregels
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
-
Met betrekking tot hoofdgebouwen geldt dat:
-
als hoofdgebouw uitsluitend woningen mogen worden gebouwd;
-
het aantal woningen ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen;
-
een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
-
ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bestaande hoofdvorm (bouwhoogte, goothoogte en dakhelling) van de woning gehandhaafd dient te blijven
-
Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen geldt dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100 m2 mag bedragen met dien verstande dat niet meer dan 50 % van het bouwperceel buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer is;
-
de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3m en de bouwhoogte ten hoogste 5,50 m mag bedragen;
-
de goothoogte van aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
-
de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk ten minste 1 m lager dient te zijn dan de bestaande hoogte van het hoofdgebouw.
-
bijbehorende bouwwerken op tenminste 3 meter van de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrenzen moeten worden geplaatst.
-
Met betrekking tot overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat,
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten hoogste 5,5 m mag bedragen;
-
de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 8 meter mag bedragen;
9.3 specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel en overige bedrijfsactiviteiten anders dan een beroep of bedrijf aan huis, al dan niet in combinatie met de daarvoor benodigde opslagruimte;
-
het gebruik van een woning ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in strijd met de volgende bepalingen:
-
de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep / bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning, inclusief aan-, en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 50 m2.
-
een aan huis verbonden beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan in het hoofdgebouw en in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
-
alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer is toegestaan;
-
de omvang van reclame-uitingen mag ten hoogste 0,5 m2 bedragen;
-
parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
-
er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeers- en/of
-
publieksaantrekkende werking;
-
detailhandel, anders dan die welke direct voortvloeit uit het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik; is niet toegestaan
-
er mag geen buitenopslag van goederen plaatsvinden;
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
een gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerzijden van de hartlijn van de leiding.
10.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
10.3 bouwregels
10.4 afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 9.3.1 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
-
geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
-
er geen kwetsbare objecten worden toegevoegd.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.6 wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
-
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bedrijfsvoering, bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is.
-
het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
-
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
-
erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
-
mits: de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
-
Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Sneek - Van Giffenstraat
van de gemeente Súdwest-Fryslân
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Súdwest-Fryslân is bezig met het actualiseren van de gemeentelijke bestemmingsplannen. In de stad Sneek zijn een aantal gebieden nog niet voorzien van een actuele regeling.
Het plangebied ligt aan de westkant van het centrum van Sneek. Het plangebied beslaat de percelen gelegen aan de zuidzijde van de Van Giffenstraat en een deel van de Malta. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Van Giffenstraat aan de noord en oostzijde, de Zuidwesthoekweg aan de westzijde en de Geeuw aan de zuidzijde.
Luchtfoto van het plangebied met in het rood de plangrens (bron: nedbrowser)
1.2 Doelstelling
Een actueel bestemmingsplan voor het plangebied vast te stellen.
1.3 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van de omgeving besproken. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Hierbij komen het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk Hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis
Het gebied bevindt zich langs de Geeuw. Dit is een van de belangrijkste vaarwegen in Sneek. Langs de Geeuw heeft zich van oudsher voornamelijk industriële bebouwing ontwikkeld. Zo was er aan het begin van de 19de eeuw al een zaagmolen aanwezig met binnenhaven. Tot na de Tweede Oorlog is alleen het gebied aan de Geeuw bebouwd geweest. Na 1955 begon het gebied zich ook te ontwikkelen in de voormalige polder door de bouw van onder ander de sporthal. Tegenwoordig kenmerkt het gebied zich door de aanwezige gemengde functies. In de volgende paragraaf wordt dit verder toegelicht.
2.2 Van Giffenstraat
Functionele inrichting
In het plangebied staan een aantal gebouwen met een maatschappelijke functie. Het gaat om een basisschool en een brandweerkazerne. In het plangebied staat ook de Sneker sporthal. Tussen deze gebouwen ligt het bedrijf van Houthandel Jongeneel Sneek. Een tweede bedrijf in het plangebied is een aannemersbedrijf op het perceel Geeuwkade 61. Aan de Malta, zijde Geeuw, staat het verenigingsgebouw van de Roei- en kanovereniging Sneek. Hier staat de recreatieve functie voorop.
Verkeer en parkeren
Door het plangebied loopt de Van Giffenstraat. Deze straat vormt een belangrijke verbinding tussen de Zuidwesthoekweg en het Veemarktterrein. Via de Van Giffenstraat worden ook de woningen aan de Malta ontsloten.
Groen en water
Langs de aanwezige school en de brandweerkazerne zijn twee groenstroken gelegen. Het terrein dat om het binnenhaventje ligt is ook als groenstrook ingericht. Het binnenhaventje dat ontsloten is op de Geeuw, vormt samen met de Geeuw het water in het plangebied. Het haventje is door een fietsbrug slechts toegankelijk voor kleine open boten.
2.3 Huidige Planologische Situatie
Met dit bestemmingsplan worden gedeelten van het volgende bestemmingsplan herzien:
-
bestemmingsplan Maltha (vastgesteld 15 maart 1977, goedgekeurd 24 oktober 1977);
In dit bestemmingsplan worden ook verschillende verleende ontheffingen opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.
De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.
Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
Sneek is gelegen in de regio Zuidwest-Fryslân, een gebied met meren, vaarten, historische kernen, open en vlakke weidegebieden en de IJsselmeerkust.
In het streekplan wordt gekozen voor zes stedelijke centra, waaronder Sneek, die samen het stedelijk netwerk Fryslân vormen. De stedelijke centra krijgen ontwikkelingsruimte om opgaven voor wonen, werken en voorzieningen te realiseren. Daarbij moet ongebreidelde groei zoveel mogelijk worden voorkomen. Het beleid is in eerste instantie echter gericht op de kwaliteiten en ruimtelijke mogelijkheden van het bestaande bebouwde gebied. Efficiënt ruimtegebruik staat hierbij centraal.
Aangezien met het bestemmingsplan de bestaande situatie wordt vastgelegd, geeft het provinciale beleid geen uitgangspunten voor het beleid.
Verordening Romte Fryslân
Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening zet het streekplan om in algemeen geldende regels.
Het belangrijkste uitgangspunt van de verordening is zorgvuldig ruimtegebruik. Aan een aantal ontwikkelingen, zoals woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen zijn voorwaarden gekoppeld.
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningbouwlocaties of bedrijventerreinen direct mogelijk gemaakt. Voor het overige geeft de verordening geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Erfgoedvisie en Erfgoednota
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
Ontwikkelvisie
In de ontwikkelvisie geeft de gemeente haar visie op de uitdagingen die worden voorzien en de kansen die de gemeente wil grijpen op sociaal, economisch en ruimtelijk gebied voor de komende 10 jaar. De ontwikkelvisie is daarbij leidraad. Het geeft de koers aan voor beleidsontwikkeling op vele terreinen en richting aan de samenwerking met maatschappelijke partners en overheden. De ontwikkelvisie maakt een verdeling in een vijftal landelijke clusters en het stedelijke cluster Sneek- Bolsward.
De gemeente wil dat het hoge bovenlokale en bovenregionale voorzieningenniveau in dit stedelijke cluster zowel kwantitatief als kwalitatief op een hoog peil blijft en wordt uitgebreid. De fysieke en digitale bereikbaarheid van de voorzieningen in deze stedelijke zone willen we verbeteren.
Omdat het stedelijke cluster qua inwonertal de komende decennia blijft groeien, moeten er aantrekkelijke nieuwe stedelijke woonmilieus worden gerealiseerd. Vanwege de afnemende groei gaan we wel kritisch kijken naar de geplande woningbouwprojecten. Omdat een groot deel van de woningvoorraad sterk verouderd is in dit gebied, moet de bestaande voorraad worden geherstructureerd, aansluitend op de vraag in de markt.
Dit bestemmingsplan voorziet in een aantal functies die passen in het stedelijke voorzieningenniveau.
Visie ruimtelijke kwaliteit
De gemeenteraad heeft deze visie in juni 2013 vastgesteld. De visie gaat vooral over de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Het landschap van de gemeente Súdwest-Fryslân is waardevol. Het grootste deel van onze gemeente maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Het landschap met zijn weidsheid is belangrijke ruimtelijke kwaliteit waar de gemeente zorgvuldig mee om moet gaan. Dat betekent niet dat er geen ruimte kan worden geboden aan nieuwe ontwikkelingen, maar dat we hier wel kritisch mee om moeten gaan.
Hoofduitgangspunt van de visie is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve gevolgen hebben voor het landschap van de gemeente.
Detailhandelsstructuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 16 mei 2013 de detailhandelsstructuurvisie vastgesteld waarin het beleid met betrekking tot detailhandel is vastgelegd. Het beleid luidt in het kort als volgt:
De gemeente streeft naar sterke kernwinkelgebieden met kwaliteit. Detailhandelsontwikkelingen elders mogen geen afbreuk doen aan dit streven. Onder afbreuk verstaan we in dit geval afkalving en leegstand van het winkelbestand in de binnensteden en dorpskernen. Er is in de detailhandelsstructuurvisie door de gemeenteraad een duidelijke ruimtelijke keuze gemaakt voor kernwinkelgebieden als dé plek als breed, recreatief winkelgebied.
Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit op de perifere locaties in Súdwest-Fryslân moet leegstand absoluut worden voorkomen. We gaan daarom ook hier voor gebundelde kwaliteit en voor het standpunt “kwaliteit voor uitbreiding”. Bedrijventerreinen moeten als voornaamste functie een productie en logistieke functie dienen te behouden waarbij producerende en logistieke bedrijven van elkaars nabijheid en de goede bereikbaarheid kunnen profiteren. Vanuit het oogpunt van efficiënt omgaan met bedrijventerreinen en de uitgifte van nieuwe terreinen willen we ook daarom terughoudend omgaan met andere functies, waaronder detailhandel. Detailhandel op bedrijventerreinen is alleen toekomstbestendig wanneer voldoende massa, aanbod, (ruimtelijke) kwaliteiten op (thematische) clustering van perifere detailhandel en sfeer kan worden geboden. Inzet op (ruimtelijke) kwaliteit is daarom het devies. Er wordt ingezet op de kwaliteit van bestaande sterke perifere detailhandelsclusters.
Verdere uitbreiding van solitaire detailhandelslocaties op bedrijventerreinen leidt tot versnippering en mogelijk leegstand op de bestaande locaties. De ruimtelijke kwaliteit en een doelmatig gebruik van bedrijventerreinen is niet gebaat bij verdere, versnipperde ontwikkeling van perifere detailhandel en deze wordt daarom tegengegaan. Nieuwe grootschalige, solitaire detailhandelsontwikkelingen op bedrijventerreinen worden in de looptijd van de detailhandelsstructuurvisie niet mogelijk gemaakt.
Visie als input bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan (en de daarbij aansluitende handhaving) is het meest krachtige instrument dat de gemeente heeft om het ruimtelijke beleid te kunnen uitvoeren. Hierin kan worden bepaald waar wel en waar geen detailhandel is toegestaan. Hiermee kan onder andere de concentratie van detailhandel en branchering van detailhandel worden geregeld. Veel van de bestemmingsplannen voorzien momenteel al in een regeling waarin geconcentreerde detailhandelsgebieden worden beoogd. Waar de bestemmingsplannen niet aansluiten bij de detailhandelsstructuurvisie zullen deze zodra dat aan de orde is (bij een geplande herziening) worden aangepast op de detailhandelsvisie.
Omdat het gebied Van Giffenstraat niet valt binnen het gebied waar (perifere) detailhandel op basis van de detailhandelsvisie is toegestaan, worden in het bestemmingsplan geen mogelijkheden opgenomen om detailhandel (al dan niet volumineus) toe te staan.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijfsmatige activiteiten heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” opgesteld (verder genoemd de VNG handreiking). Deze VNG handreiking is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven en voorzieningen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven en voorzieningen een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een “rustige woonwijk” of een “gemengd gebied”.
In het plangebied komen verschillende functies voor. Hierdoor is het gebied aan te merken als een gemengd gebied. De sporthal, de brandweerkazerne en het bedrijf van Houthandel Jongeneel vallen binnen categorie 3.1 functies. De basisschool, de roeivereniging en het aannemersbedrijf vallen binnen categorie 2 functies. Ten opzichte van gevoelige functies dient in een gemengd gebied met categorie 3.1 functies een afstand van 30 meter aangehouden te worden. Aan deze afstand wordt ten opzichte van woningen buiten het plangebied voldaan. Ten opzichte van de woning in het plangebied kan niet aan de richtlijn worden voldaan. Het betreft hier echter een bestaande situatie, waarbij de huidige milieusituatie wordt vastgelegd.
Het bestemmingsplan kan vanuit het oogpunt van het aspect milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.
4.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen/functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige gebouwen anderzijds. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplan-procedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
-
wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-
wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30km/uur.
Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de bestaande feitelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet voorzien. Een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder is om deze reden niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan kan vanuit het oogpunt van het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit aangepakt moeten worden. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de Minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Vg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling voor de huidige situatie. Er worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, die een significante invloed op de luchtkwaliteit mogelijk kunnen maken. Een wijziging van de luchtkwaliteit wordt daarom niet verwacht. Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit.
4.4 Externe Veiligheid
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
-
het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen)
-
het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen)
-
het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en de cRNVGS is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat bepaalde gevallen bij wijziging met betrekking tot planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hiertoe is door het Bureau Externe Veiligheid Fryslân een advies externe veiligheid opgesteld. Dit advies is opgenomen als bijlage bij de toelichting.
Conclusie
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.
Op grond van de rapportage over de verantwoordingsplicht voor het GR en het advies van Brandweer Fryslân over de bestrijdbaarheid van rampen, kan geconcludeerd worden dat voor dit conserverende bestemmingsplan het restrisico acceptabel is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
4.5 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening te worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.5.1 Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
In het plangebied zijn geen gebieden die behoren tot Natura 2000-gebied of de EHS. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het Sneekermeer en De Witte en Zwarte Brekken. Beide gebieden maken ook deel uit van de EHS. Deze liggen ten zuidoosten van de stad. Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Van invloed op de beschermde waarden van deze natuurgebieden is geen sprake.
4.5.2 Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit in strijd is met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van een ontheffing.
Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen kraamkolonies en verblijfplaatsen in het betreffende pand bevinden. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitat-richtlijn worden overtreden. Ook voor de gier- en huiszwaluwen geldt dat in geval van sloop de mogelijke aanwezigheid van deze vogels onderzocht dient te worden.
4.6 Cultuurhistorie Inclusief Archeologie
Archeologie en Cultuurhistorie
Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven staan.”
4.6.1 Archeologie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb). Volgens de FAMKE kent het gebied geen verwachting voor de steentijd-bronstijd. Eventuele archeologische waarden in het dekzand nl. liggen hier dermate diep dat aantasting bij de meeste ingrepen niet aan de orde is. Voor de periode ijzertijd-nieuwe tijd daarentegen is er sprake van verwachtingswaarden, waarbij geldt dat bij ingrepen vanaf 500 m2 onderzoek verricht dient te worden (zie afb. x). Inmiddels is in 2007 archeologisch onderzoek uitgevoerd (Lubbers 2007). Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat het oorspronkelijke bodemprofiel grotendeels is afgegraven/ verstoord tot in de natuurlijke sedimentatie. Er zijn geen aanwijzingen (meer) voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Op grond hiervan is het plangebied door het bevoegd gezag vrij gegeven.
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen
Literatuur: Lubber, N en Y. Boekema., 2007, Archeologisch onderzoek Stationsgebied Locatie C te Sneek IVO-B, Grontmij Archeologische rapporten 522, Assen.
4.6.2 Cultuurhistorie
In het plangebied bevindt zich een woonhuis (Van Giffenstraat 5/Geeuwkade 61) dat ook op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân opgenomen is in de inventarisatie “Jongere Bouwkunst”. Dit woonhuis is op de verbeelding als karakteristiek opgenomen. Tevens ligt een deel van de Geeuw in het plangebied. Deze is op de Cultuurhistorische Kaart onder de categorie “ Vaarwegen” opgenomen.
Op basis van het cultuurhistorisch onderzoek is het oorspronkelijke deel van de Sneker Sporthal op de verbeelding als “ karakteristiek” opgenomen. Ter hoogte van Malta 1A ligt een binnenhaven. Deze heeft aanduiding “cultuurhistorisch waardevol” op de verbeelding gekregen.
4.6.3 Conclusie
Het betreft hier een herziening van het bestaande bestemmingsplan. Aanwezige en
verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden beschermd door middel van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan mag vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar worden geacht.
4.7 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Voor het bestemmingsplan is door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Deze is in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Het Wetterskip gaat ten eerste in op compensatie van verharding. Dit is met dit bestemmingsplan niet aan de orde, aangezien de huidige situatie is vastgelegd. Ten tweede wordt ingegaan op de boezemkades en lokale keringen in het plangebied. De bescherming hiervan is geregeld in de keur, zodat er verder geen aanvullende planologische regeling voor nodig is. Wel zijn binnen een aantal bestemmingen waterkerende voorzieningen opgenomen, zodat deze niet onmogelijk gemaakt worden. Tot slot is ingegaan op de hoofdwatergangen in het plangebied. Deze zijn als 'Water' bestemd. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag niet worden gebouwd. Op de verbeelding wordt hiermee rekening gehouden door de bouwvlakken op tenminste vijf meter van de oever te situeren. Dit geldt niet voor een bestaande loods op het perceel van Houthandel Jongeneel.
Verder raakt het bestemmingsplan geen waterschapsbelangen, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het bebouwd en verhard oppervlak neemt daardoor niet toe ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Mochten er nieuwe bouwplannen zijn, dan wordt met de opmerkingen van het Wetterskip rekening gehouden.
4.8 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. In dat geval is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
4.9 Verkeer
De wegen binnen het plangebied zijn in het Gemeentelijk Verkeer- en VervoerPlan (vastgesteld door de raad op 16 mei 2013) aangewezen als erftoegangswegen. Bij erftoegangswegen binnen de bebouwde kom hoort een maximum snelheid van 30 km per uur. Bij nieuwbouw of herbouw van bestaande functies moet er voldaan worden aan de geldende CROW parkeerkencijfers.
4.10 Kabels En Leidingen
Door het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Omdat sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding is het Bevb van toepassing. De leiding heeft, volgens de gegevens van Gasunie en de professionele Risicokaart, de volgende kenmerken:
Hogedruk aardgastransportleiding |
Eigenaar | Leiding- naam | Diameter (mm) | Druk (bar) | 1% Letaliteitszone (invloedsgebied) in (m) | 100% Letaliteitszone in (m) |
Gasunie | N-501-32 | 168,3 | 40 | 70 | 50 |
Invloedsgebied
De 1% letaliteitzone (het invloedsgebied) van de transportleiding valt (deels) over het plangebied. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding valt bevinden zich (geprojecteerde) objecten waar mensen verblijven. Omdat met dit plan (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan dient een GR berekening te worden uitgevoerd. Deze is als bijlage bijgevoegd. In de paragraaf Externe veiligheid wordt verder op de berekening en de verantwoording ingegaan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare
BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel n het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
Wet algemene bepalingen en Besluit omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat nu geldt op grond van de Wro. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo.
In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.
In de omgevingsvergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatie gebonden activiteiten geïntegreerd, waarbij sprake is van een samenloop met andere locatie gebonden activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook de ontheffingen die in een bestemmingsplan zijn geregeld, zijn na 1 oktober 2010 vervangen door de omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor de aanlegvergunning. Het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 7.10 Wro is komen te vervallen en is vervangen door het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 2.1 Wabo. Voor een gebruik in strijd met een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist
5.2 Procedure
Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro (in huis- aan huisbladen en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan op te stellen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente.
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. Dat is met dit plan niet het geval. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in tenminste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd.
In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf is een toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Voor de diverse bestemmingen is aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Bovendien is aangegeven op welke gronden de onderscheiden bestemmingen van toepassing zijn. Overigens gelden naast de directe bestemmingen ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen. Naast de daadwerkelijke bestemming van de gronden maken deze aanduidingen ook ander toegestaan gebruik juridisch-planologisch mogelijk.
5.3.1 Bedrijf
De aanwezige bedrijven hebben de bestemming Bedrijf. Binnen de bestemming zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.1 toegestaan. Uitwisselbaarheid met andere (bedrijfs)functies is mogelijk. Ondergeschikte functies, die van belang zijn voor de hoofdfunctie zijn ook toegestaan. Daarbij gaat het om onder meer wegen en paden, groen- en parkeervoorzieningen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk. De in het plangebied aanwezige bedrijfwoning is door middel van een aanduiding op de verbeelding inbestemd.
De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bestaande situatie is met het bouwvlak vastgelegd. In de regels zijn de maximale te bebouwen oppervlakte en de maximum goot- en of bouwhoogte opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de huidige situatie.
5.3.2 Groen
Diverse groenstroken en andere (openbare) groenvoorzieningen hebben de bestemming Groen. De bestemming is toegepast op die openbare gebieden waar het groene karakter van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het gebied en waar niet gebouwd mag worden. Ook stroken die een bufferfunctie of afschermende functie vervullen, hebben deze bestemming. Hiermee is het structurele groen binnen het plangebied vastgelegd.
5.3.3 Maatschappelijk
De brandweerkazerne en de basisschool hebben de bestemming Maatschappelijk. Ondergeschikte functies, die van belang zijn voor de hoofdfunctie zijn ook toegestaan. Daarbij gaat het om onder meer wegen en paden, groen- en parkeervoorzieningen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.
De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bestaande situatie is met het bouwvlak vastgelegd. In de regels is de maximum goot- en of bouwhoogte opgenomen. Deze is gebaseerd op de huidige situatie. De bij de brandweerkazerne aanwezige droog- en oefentoren is met een specifieke bouwaanduiding nader aangeduid.
5.3.4 Sport
De Sneker sporthal en de roeivereniging zijn bestemd voor sport. Ondergeschikte functies, die van belang zijn voor de hoofdfunctie zijn ook toegestaan. Daarbij gaat het om onder meer wegen en paden, groen- en parkeervoorzieningen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk. Een deel van de sporthal is als karakteristiek aangeduid. Hier moet de bestaande hoofdvorm worden behouden. Voor het eventueel slopen van dit deel van het gebouw geldt een vergunningstelsel.
De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bestaande situatie is met het bouwvlak vastgelegd. In de regels is de maximum goot- en of bouwhoogte opgenomen. Deze is gebaseerd op de huidige situatie.
5.3.5 Verkeer
De in het plangebied aanwezige wegen hebben de bestemming Verkeer. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting vallen ook onder deze bestemming.
Voor de overige functies binnen deze bestemming (dus bijvoorbeeld parkeerplaatsen en bermen) geldt dat er wel enige flexibiliteit is.
Voor het plaatsen van verkeerslichten, verkeersborden en dergelijke is geen omgevingsvergunning nodig. Hiervoor is dus geen regeling opgenomen.
5.3.6 Water
De waterstructuren met een belangrijke waterkundige functie, hebben de bestemming Water. Dit zijn hoofdwatergangen met een belangrijke waterfunctie (bijvoorbeeld voor de afwatering). Er zijn geen flexibiliteitsbepalingen opgenomen om het water binnen de bestemming te dempen. Zodoende wordt de belangrijke waterstaatkundige functie van de als Water bestemde sloten en vaarten voldoende gewaarborgd.
5.3.7 Wonen
In het plangebied ligt één woning. In de regels is deze woning bestemd voor Wonen. De woning dient in het bebouwingsvlak te worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd. De woning is als karakteristiek aangeduid. De bestaande hoofdvorm van de woning dient te worden behouden. Voor het eventueel slopen van de woning geldt een vergunningstelsel.
5.3.8 Leiding - Gas
In en buiten het plangebied liggen gasleidingen, die middels de dubbelbesteming 'Leiding-Gas' worden beschermd. Binnen een zone van 4 meter van weerszijden van de aanwezige leiding is het slechts toegestaan andere bouwwerken ten dienste van de bestemming op te richten. Het is verboden zonder omgevingsvergunning overige bouwwerken, werken en werkzaamheden uit te voeren.
Flexibiliteitsbepalingen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Vooraf wordt advies ingewonnen van de netwerkbeheerder.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is daarom toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. De reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord. De Reactienota vooroverleg bestemmingsplan Sneek - Van Giffenstraat is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie Bijlagen bij de toelichting).
Binnengekomen reacties zijn verwerkt tijdens de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpplan wordt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gebracht zienswijzen in te dienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Deze zijn betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft hiervoor in de begroting van dit jaar een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten kunnen hieruit gedekt worden. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.3 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen, die worden aangemerkt als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Zodoende is de afdeling grondexploitatie uit de Wro van toepassing. Het vaststellen van een grondexploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde.