Bestemmingsplan Buren 20, 22, 24 en Wonneburen in Ferwoude en Súd 154 in Workum
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest-Fryslân
Vastgesteld op 19-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
| plan: |
het Bestemmingsplan Buren 20, 22 en 24a en Wonneburen in Ferwoude en Súd 154 in Workum met identificatienummer NL.IMRO.1900.2014westBPBrnSud-vastvan de gemeente Súdwest-Fryslân; | |
| bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen; | |
| aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; | |
| aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; | |
| aan-huis-verbonden beroep: |
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; | |
| aan- of uitbouw: |
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm; | |
| aanleggen: |
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig; | |
| aantal dieren: |
| |
| afgeknotte schildkap: |
een schilddak met deels een platte afdekking, zoals bijgaand is afgebeeld; | |
| archeologische waarden: |
waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis, van algemeen belang zijn; | |
| agrarisch bedrijf: |
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; | |
| bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; | |
| bedrijfswoning: |
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is; | |
| bestaand: |
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010); | |
| bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak; | |
| bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; | |
| bijgebouw: |
een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw; | |
| bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; | |
| bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak; | |
| bouwlaag: |
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping; | |
| bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; | |
| bouwperceelgrens: |
een grens van een bouwperceel; | |
| bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; | |
| bouwwerk: |
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden; | |
| cultuurhistorische waarden: |
gronden of bouwwerken met een toegekende waarden ontstaan door het gebruik in de loop van de geschiedenis door de mens; | |
| denkbeeldig bouwvlak: |
een denkbeeldig vlak dat niet geometrisch is bepaald, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten, met dien verstande dat de afstand van de denkbeeldige bouwgrens tot woningen niet minder mag bedragen dan:
dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt; | |
| denkbeeldige bouwgrens: |
de grens van een denkbeeldig bouwvlak; | |
| dwarskap: |
een kap, waarvan de nokrichting overwegend haaks staat op de lengte-as van de weg dan wel, bij het ontbreken daarvan, de waterloop waaraan wordt gebouwd; | |
| gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; | |
| gebruiksgerichte paardenhouderij: |
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden; | |
| geluidzoneringsplichtige inrichting: |
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld; | |
| goede landschappelijke inpassing: |
van een goede landschappelijke inpassing is sprake als:
| |
| grondgebonden agrarisch bedrijf: |
een agrarische bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het agrarisch bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven; | |
| halsgevel: |
bijzondere buitenmuur van een gebouw, speciaal die aan de voorkant, zoals opgenomen in bijlage 1; | |
| hoofdgebouw: |
een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is; | |
| kampeermiddel: |
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; | |
| kap: |
een dak met een zekere helling; | |
| klokgevel: |
bijzondere buitenmuur van een gebouw, speciaal die aan de voorkant, zoals opgenomen in bijlage 1; | |
| kwetsbaar object: |
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen; | |
| ligplaats innemen: |
het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen; | |
| maatschappelijke voorzieningen: |
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen; | |
| mansarde kap: |
een kap, zoals bijgaand is afgebeeld, waarbij het dakvlak bestaat uit twee vlakken die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten; | |
| mobiel- en/of demontabel kampeermiddel: |
| |
| Natuurtoets: |
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en / of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend; | |
| negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie: |
een, in vergelijking met de stikstofdepositie op de referentiedatum voor het betreffende Natura 2000-gebied, zoals genoemd in de toelichting, toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied; | |
| niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: |
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel; | |
| niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit: |
een agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf die voornamelijk in gebouwen plaatsvindt; | |
| overkapping: |
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten; | |
| peil: |
de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer: | |
| |
| |
| procesmodel Nije Pleats: |
een integrale methode met deskundigen op het gebied van welstand, milieu, planologie en landschap, waarbij een nieuwe ontwikkeling op een zorgvuldige manier, ruimtelijk en landschappelijk wordt ingepast in samenspraak met de initiatiefnemer; | |
| risicovolle inrichting: |
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; | |
| schildkap: |
een kap, zoals bijgaand is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit vier vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten; | |
| seksinrichting: |
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; | |
| silo: |
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf; | |
| Staat van bedrijven: |
Staat van bedrijven zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels; | |
| straatpeil: |
de hoogte van de straat of weg op de plaats waar de hoofdtoegang van een bouwwerk aan die straat of weg grenst; | |
| trapgevel: |
bijzondere buitenmuur van een gebouw, speciaal die aan de voorkant, zoals opgenomen i n bijlage 1; | |
| tuitgevel: |
bijzondere buitenmuur van een gebouw, speciaal die aan de voorkant, zoals opgenomen i n bijlage 1; | |
| vaartuig: |
naast het begrip vaartuig in gebruikelijke zin van het woord, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel overblijfselen daarvan; | |
| Visie Ruimtelijke Kwaliteit: |
Visie Ruimtelijke Kwaliteit zoals opgenomen als separate bijlage bij deze regels; | |
| vast kampeermiddel: |
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken; | |
| voorkeursgrenswaarde: |
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder; | |
| watersituatie: |
de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied; | |
| woning: |
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. | |
| zadelkap: |
een kap, zoals bijgaand is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten. |
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
| de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; | |
| de bebouwde oppervlakte: |
van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld; | |
| de breedte van een gebouw: |
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels; | |
| de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; | |
| de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; | |
| de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; | |
| de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgronden;
-
grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteiten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt, uitsluitend ter plaatse van de gronden op en rondom de aanduiding "agrarisch bedrijf";
-
landbouwontsluitingswegen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een ontsluitingsweg van ten hoogste 4 m breed,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
water;
-
dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
In de bestemming zijn tevens de volgende nevenactiviteiten begrepen:
-
gebruiksgerichte paardenhouderij (paardenpension, geen manegebedrijfsactiviteiten);
-
aan-huis-verbonden beroepen;
-
bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 4 slaapplaatsen;
-
stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;
-
boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van voornamelijk productiegebonden streekproducten met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
-
theeschenkerij,
met dien verstande dat:
-
voornoemde activiteiten uitsluitend zijn toegestaan als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
-
de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen;
-
ten hoogste 1/3 deel van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 400 m² voor de voornoemde nevenactiviteiten mogen worden gebruikt.
3.2 Bouwregels
-
Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een denkbeeldig bouwvlak van maximaal 1,7 hectare dat gelegen is op en rondom de gronden ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf", met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen ten behoeve van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
per denkbeeldig bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan respectievelijk 5 m en 14 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m²;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen;
-
de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 4 m en 10 m bedragen;
-
de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen dienen op ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten beh
-
de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor agrarische bedrijven en de in lid 3.1 genoemde nevenactiviteiten, mag niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat van deze bouwhoogte mag worden afgeweken ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het verkeer.
-
Voor het bouwen van bouwwerken binnen het denkbeeldig bouwvlak geldt de volgende regel:
-
bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd als de vereffening voor de toename van het verhard oppervlak is uitgevoerd, zoals deze is opgenomen in het wateradvies die is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de watersituatie;
-
de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
-
het landschappelijk beeld, zoals beschreven in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
de plaats van de in lid 3.2, sub d, onder 4 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 5 m bedraagt;
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg minder bedraagt dan de in artikel 17, sub d bedoelde afstanden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van gronden voor voer- en mestopslag buiten een denkbeeldig bouwvlak;
-
het gebruik van de gronden ten behoeve van houtproductie, boomgaarden en boomkwekerijen;
-
het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten anders dan de in lid 3.1 aangegeven nevenactiviteiten met de bijbehorende voorwaarden;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin;
-
het gebruik van gronden voor beplantingsstroken, met uitzondering van bestaande beplantingsstroken en beplantingsstroken welke op grond van dit plan dienen te worden gerealiseerd ten behoeve van afscherming;
-
het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van meer dieren dan de in artikel 1 lid 8 genoemde aantallen per diersoort;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel het gebruik waarvan van het bevoegd gezag een verklaring is ontvangen dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 niet nodig is;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het in artikel 3.1 omschreven gebruik zonder dat binnen de termijn van 1 jaar na het gereed zijn van de bouwwerkzaamheden krachtens een omgevingsvergunning de inrichtingsschets en het landschappelijke inpassingsplan uit het advies van de Nije Pleats en het inrichtings- en landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in respectievelijk bijlage 1 en 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan, zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
groenvoorzieningen
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water.
4.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de watersituatie;
-
de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
-
het landschappelijk beeld, zoals beschreven in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg minder bedraagt dan de in artikel 17, sub d bedoelde afstanden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oeverstroken, met een functie voor de natuur en de waterhuishouding;
-
dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
agrarisch medegebruik van kaden en oeverstroken.
5.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen.
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de watersituatie;
-
de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
-
het landschappelijk beeld, zoals beschreven in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen;
-
de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen;
-
de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt;
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg minder bedraagt dan de in artikel 17, sub d bedoelde afstanden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het innemen van een ligplaats.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen;
-
bêd & brochje, uitsluitend in combinatie met wonen, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per woning, met een maximum van 4 slaapplaatsen,
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder in ieder geval een ontsluitingsweg voor de naastgelegen woningen valt;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel niet meer dan het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
-
de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen;
-
de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van delen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelsgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per woning niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
-
niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b per woning ten minste 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de watersituatie;
-
de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
-
het landschappelijk beeld, zoals beschreven in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg minder bedraagt dan de in artikel 17, sub d bedoelde afstanden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
Artikel 7 Wonen - Woonboerderij
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Woonboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen
-
educatieve doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - educatie”;
-
recreatieappartementen en een bijbehorende slecht weer voorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - appartementen”;
-
opslag van agrarische producten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "opslag",
met daaraan ondergeschikt:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water.
In de bestemming zijn tevens de volgende nevenactiviteiten begrepen:
-
gebruiksgerichte paardenhouderij (paardenpension, geen manegebedrijfactiviteiten);
-
aan-huis-verbonden beroepen;
-
bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 4 slaapplaatsen;
-
stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;
-
boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van voornamelijk productiegebonden streekproducten met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
-
theeschenkerij,
met dien verstande dat:
-
voornoemde nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan als nevenactiviteit bij de woonfunctie;
-
de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen;
-
ten hoogste 1/3 deel van de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen, tot ten hoogste een oppervlakte 400 m² voor de voornoemde nevenactiviteiten mogen worden gebruikt.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedragen;
-
de oppervlakte per woning mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
-
de goothoogte van voormalige niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van voormalige niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 9 m bedragen;
-
de dakhelling van voormalige niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen;
-
de goothoogte van voormalige bedrijfsgebouwen (inclusief inpandige bedrijfswoningen) mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van voormalige bedrijfsgebouwen (inclusief inpandige bedrijfswoningen) mag niet meer dan 14 m bedragen;
-
de dakhelling van voormalige ingebouwde bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van delen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelsgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per woning niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
-
niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b per woning ten minste 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de watersituatie;
-
de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
-
het landschappelijk beeld, zoals beschreven in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg minder bedraagt dan de in artikel 17, sub d bedoelde afstanden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - appartementen”, in welk geval ten hoogste 8 recreatieappartementen zijn toegestaan;
-
het gebruik van gronden en bebouwing voor nevenactiviteiten anders dan de in lid 7.1 aangegeven nevenactiviteiten met de bijbehorende voorwaarden.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
-
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm beneden maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het in lid 2. onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde;
-
het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil;
-
het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;
-
het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
-
Een vergunning als bedoeld in sublid a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sublid a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
te maken hebben met de aanleg van systematische drainage, mits sleufloos uitgevoerd.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ‘Waarde - Archeologie 1’ te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ‘Waarde - Archeologie 1’ toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
-
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke Famke wordt aangegeven en dieper dan 40 cm beneden maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het in lid 2. onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgende werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangewezen en dieper gaan dan 40 cm, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde;
-
het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage (met uitzondering van drainage van agrarische percelen) en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil;
-
het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;
-
het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
-
Een vergunning als bedoeld in sublid a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sublid a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
te maken hebben met de aanleg van systematische drainage in percelen waar een cultuurlandschappelijk lijnelement doorheen loopt;
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
-
te maken hebben met de aanleg van systematische drainage, mits sleufloos uitgevoerd.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ‘Waarde - Archeologie 2’ te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ‘Waarde - Archeologie 2’ toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 10 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Beschermd stadsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud, herstel en de uitbouw van de in hoofdstuk 5.2 van bijlage 3 (Beschermd stadsgezicht) en bijlage 4 (Beschermd stadsgezicht - besluit) van de toelichting aangegeven cultuurhistorische, ruimtelijke en archeologische waarden van het gebied en zijn bebouwing.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de in hoofdstuk 5.2 van bijlage 3 (Beschermd stadsgezicht) en bijlage 4 (Beschermd stadsgezicht - besluit) van de toelichting weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
| een grotere goothoogte; |
| een grotere bouwhoogte; |
| een grotere oppervlakte; |
| een grotere dakhelling; |
| een kleinere dakhelling, |
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
| de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen; |
| de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen. |
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
| het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen; |
| het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen; |
| het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen; |
| het gebruik van gronden ten behoeve van standplaatsen voor kampeermiddelen. |
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 vrijwaringszone - water
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
| Het bevoegd gezag kan, mits geen een onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
| |
| |
| |
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: | |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
met dien verstande dat er geen windturbines mogen worden gebouwd. | |
| De in sub a bedoelde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing waarbij de landschappelijke kenmerken zoals die zijn verwoord in de Visie Ruimtelijke Kwaliteit in acht worden genomen. |
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
| Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
| |
| |
| |
het plan wijzigen: | |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| De onder a bedoelde wijzigingen worden slechts toegepast indien: |
| |
| |
|
Artikel 17 Overige Regels
| Algemene Plaatselijke Verordening: |
Ten aanzien van het kappen van bomen c.q. beplanting kent de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening een kapverbod voor nader aangegeven geboomte c.q. beplanting, dit met als doel om de bomen c.q. beplanting te behouden. Houtopstanden met monumentale, landschappelijke, cultuurhistorische en beeldbepalende waarde vallen daaronder. Onder strikte voorwaarden wordt vrijstelling van dat kapverbod verleend. | |
Ten aanzien van het houden van evenementen verzet het bestemmingsplan zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken voor dat doel, mits daarvoor op basis van de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening een evenementenvergunning kan worden verleend danwel kan worden volstaan met een kennisgeving. | |
| Verordeningen ten aanzien van aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen: |
De aanwezigheid van aanlegplaatsen en ligplaatsen is in algemene zin in de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen begrepen; de regeling ten aanzien van plaats, tijdsduur en dergelijke wordt nader bepaald in gemeentelijke verordeningen. | |
| Waterschap: |
Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap. De keur van het waterschap is onverminderd van toepassing. | |
| Wegenverordening Friesland en afstanden tot de kant van de weg: |
Ingevolgde de wegenverordening Friesland dienen de volgende bouwafstanden tot de in de onderstaande genoemde wegen in acht te worden genomen: | |
| |
| |
| Welstand: |
De toetsing van bouwplannen, in het kader van het bouwvergunningenbeleid, dient plaats te vinden op basis van voor dit gebied geldende welstandscriteria zoals die door de raad zijn vastgesteld. | |
| Antennebeleid: |
Antennemasten kunnen in z'n algemeenheid worden toegestaan, mits een voor-keursvolgorde wordt gehanteerd: | |
| |
| |
| |
Antennemasten zijn uitgesloten in het open gebied, natuurgebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden of objecten/gebouwen. |
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
| Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: |
| |
| |
| Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%. |
| Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
18.2 Overgangsrecht gebruik
| Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
| Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
| Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
| Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het "Bestemmingsplan Buren 20, 22 en 24a en Wonneburen in Ferwoude en Súd 154 in Workum".