Heeg - Nijewal 12
Wijzigingsplan - Gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 19-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Wijzigingsplan Heeg - Nijewal 12 met identificatienummer NL.IMRO.1900.2015WPnijew12heeg-vast van de gemeente Súdwest Fryslân.
De begrippen, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan BestemmingsplanHeeg, zoals vastgesteld op 26 mei 2011, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Woongebied
2.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. water.
De bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "beschermd dorpsgezicht" is mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Heeg als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als Bijlage 1 bij deze planregels.
2.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal woningen mag niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal bedragen;
- 3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen (uitgezonderd aan- en uitbouwen) ter plaatse van de aanduiding "beschermd dorpsgezicht" mag niet meer dan de op de Bouwvormenkaart aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
- 4. de dakhelling van hoofdgebouwen (uitgezonderd aan- en uitbouwen) ter plaatse van de aanduiding "beschermd dorpsgezicht" mag niet minder dan de op de Bouwvormenkaart aangegeven dakhelling bedragen;
- 5. in aanvulling op het bepaalde onder 3 en 4 geldt dat voor de op de Bouwvormenkaart als "beeldbepalend" dan wel "beeldondersteunend" aangeduide hoofdgebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm), gehandhaafd dient te blijven;
- 6. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
maatvoeringscategorie | goothoogte (m) min | goothoogte (m) max | bouwhoogte (m) min | bouwhoogte (m) max | dakhelling (graden) min | dakhelling (graden) max |
1 | - | 3,5 | - | 8,5 | 30 | - |
2 | - | 4 | - | 9 | 45 | - |
4 | - | 3,5 | - | 7,5 | 40 | - |
5 | - | 5,5 | - | 8,5 | 30 | - |
6 | - | - | - | 3,5 | - | - |
7 | - | 4 | - | 8 | 40 | - |
11 | - | 3 | - | 14 | 40 | - |
17 | - | 5 | - | 9 | 15 | - |
19 | - | 3 | - | 6 | 25 | - |
26 | - | 5,5 | - | 9,5 | 40 | 75 |
- b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 2. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
- 3. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
- 4. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- 5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- b. de bouwhoogte van delen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
- a. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm mag bedragen;
- c. in afwijking van het bepaalde onder b per woning (met uitzondering van woningen ter plaatse van de aanduiding "beschermd dorpsgezicht" ten minste 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
2.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht,
nadere eisen stellen aan:
- a. voor zover ter plaatse van de aanduiding "beschermd dorpsgezicht":
- de gevelindeling van hoofdgebouwen, in die zin dat de gevelopeningen overwegend verticaal gericht dienen te zijn en waarbij de lengte/breedte-verhouding ten minste 2:1 dient te bedragen;
- het materiaalgebruik bij hoofdgebouwen in die zin dat sprake dient te zijn van gebakken stenen en gebakken dakpannen en dat in de kleurstelling aangesloten dient te worden bij het traditionele kleurgebruik;
- de dakvorm en het materiaalgebruik van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, in die zin dat de dakhelling ten minste 40? dient te zijn en gebruik wordt gemaakt van gebakken materialen en/of hout in traditionele kleurstellingen;
- de plaats en hoogte van erfafscheidingen;
- het materiaalgebruik van erfafscheidingen in die zin dat deze van hout dienen te zijn opgetrokken;
- de plaats en oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing;
- b. voor het overige;
- de plaats en oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing.
Voor het stellen van nadere eisen als bedoeld in sub a, vragen Burgemeester en Wethouders in voorkomende gevallen de gemeentelijke monumentencommissie om advies inzake de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
2.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 2.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een binnen het beschermd dorpsgezicht passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 8 m en een dakhelling van ten minste 45°;
- b. het bepaalde in lid 2.2, sub b, onder 1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- c. het bepaalde lid 2.2, sub b, onder 5b voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 7 m.
Voor het verlenen van omgevingsvergunningen binnen het beschermd dorpsgezicht vragen Burgemeester en Wethouders in voorkomende gevallen de gemeentelijke monumentencommissie om advies inzake de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
2.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- niet-permanente bewoning;
- het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
2.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen:
- 1. in die zin dat bouwgrenzen worden verlegd, met het oog op uitbreiding dan wel een verandering in de situering van hoofdgebouwen, met dien verstande dat voor het overige de bestemmingsregels uit artikel 17 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. voor een groter aantal woningen per bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. indien de kosten van grondexploitatie niet anderszins verzekerd zijn, tegelijkertijd met het wijzigingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld;
- b. indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de wijziging slechts wordt toegepast in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;
- c. het aantal woningen dient te passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan;
- d. voor het overige de bestemmingsregels uit artikel 17 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn.
- b. De onder a. bedoelde wijzigingen worden uitsluitend toegepast mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
Voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in sub a binnen het beschermd dorpsgezicht, vragen Burgemeester en Wethouders in voorkomende gevallen de gemeentelijke monumentencommissie om advies inzake de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
Artikel 3 Waarde - Archeologie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
- c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
- het graven van watergangen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
- het verlagen van het waterpeil.
- b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, waneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
- c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- op archeologisch onderzoek gericht zijn.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming "Waarde - Archeologie" wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijzigingsbevoegdheid niet verleend.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Toepassingsregel
De algemene regels, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Heeg, zoals vastgesteld op 26 mei 2011, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
wijzigingsplanWijzigingsplan Heeg - Nijewal 12
van de gemeente Súdwest Fryslân.
Behorende bij het besluit van 19 april 2016.
Bijlage 1 Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 1 Beschermd dorpsgezicht