Workum appartementen Doltewâl
Bestemmingsplan - gemeente Súdwest Fryslân
Vastgesteld op 26-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Workum appartementen Doltewâl van de gemeente Súdwest-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.1900.2016westBPworkdolw-vast met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand(e)
-
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
-
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.22 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie
1.27 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.28 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;
1.30 pand:
de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.31 peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.32 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.33 seksinriching:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 webwinkel
Een winkel op een perceel waarbij de verkoop van op de eindgebruiker gerichte goederen
uitsluitend plaatsvindt via internet, waarbij geen klanten op het perceel langskomen (om
goederen af te halen of uit te proberen of te betalen) en er geen ruimtelijke uitstraling uitgaat van de webwinkel;
1.35 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.36 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de hoogte van een antenne-installatie
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 uitzondering wijze van meten
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
bermen en beplanting;
-
fiets- en wandelpaden;
-
water;
met daaraan onderschikt:
-
straatmeubilair, waaronder afvalcontainers
-
nutsvoorzieningen;
-
met de daarbijbehorende:
-
andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 4 Wonen - Woongebouw
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlagen bij regels, met dien verstande dat voldaan wordt aan de in lid 4.5 gestelde criteria:
met de daarbij behorende:
-
erven;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
4.2 bouwregels
4.3 nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de goede woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid; en
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.4 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd, mits:
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen zal ten hoogste 100 m² per bouwvlak bedragen;
-
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 5,50 m bedragen;
4.5 specifieke gebruiksregels
-
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
-
Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming wonen, met dien verstande dat:
-
het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1.
-
het vloeroppervlak van de ruimten ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 50 m2.
-
een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
-
vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
-
alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan.
-
er ten behoeve van de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).
-
er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking.
-
de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,5 m2 mag bedragen.
-
er geen buitenopslag van goederen mag plaatsvinden.
-
de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert tevens de bewoner dient te zijn van de desbetreffende woning (er dient functionele en persoonlijke binding te zijn tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis).
-
het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben ten behoeve van het aan huis verbonden beroep of bedrijf.
-
bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., er niet meer dan 1 plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd.
-
detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel welke direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, niet is toegestaan.
-
Detailhandel in producten die niet gerelateerd en verbonden zijn met de aangeboden dienst niet zijn toegestaan”.
-
webwinkels uitsluitend en uitdrukkelijk slechts zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de in artikel 1 genoemde begripsomschrijving van een 'webwinkel', waarbij detailhandel ter plaatse niet is toegestaan.
-
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
-
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
-
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 2,00 m worden overschreden door:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
-
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
-
ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
-
de afmeting, situering en vorm van een bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
-
een bouwvlak ten hoogste 20% wordt vergroot;
-
de afstand van een bouwvlak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
-
Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik;
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Workum appartementen Doltewâl
Behorend bij het besluit van __
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is om een nieuwe invulling op de locatie van de voormalige Ludgerusschool (Doltewâl 10a) en de voormalige peuterspeelzaal / kinderopvang (Schoolstraat 25) mogelijk te maken. Er is een plan ontwikkeld dat voorziet in de realisatie van 15 seniorenappartementen in de huursector. Deze ontwikkeling maakt onderdeel uit van het door de gemeente en woningstichting Wonen Zuidwest Friesland gezamenlijk opgestelde plan voor de integrale herstructurering van het gebied Doltewal/Pothúswyk.
De voorgestane ontwikkeling is strijdig met het vigerende bestemmingsplan ‘Workum - Kom’, zoals dat op 31 maart 2011 is vastgesteld, reden waarom een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie is opgesteld.
1.2 Stukken Bij Het Plan
Het bestemmingsplan ‘Workum appartementen Doltewâl’ bestaat uit de volgende stukken:
-
toelichting;
-
regels;
-
verbeelding;
-
bijlagen bij de toelichting;
-
bijlagen bij de regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Bij de toelichting behoren de volgende bijlagen:
-
Bodemonderzoek
-
Archeologisch onderzoek
-
Watertoets
-
Akoestisch onderzoek
Bij de regels behoort de volgende bijlage:
-
Lijst met beroepen en bedrijven
1.3 Ligging Van Het Plangebied
De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op de volgende afbeeldingen.
Figuur: Ligging plangebied in rood omcirkeld
Figuur: Begrenzing plangebied in rood aangegeven
1.4 Huidig Planologisch Situatie
Het plangebied omvat de gronden die tot enige tijd geleden in gebruik waren bij de Ludgerusschool (Doltewâl 10a) en de peuterspeelzaal / kinderopvang van SISA Kinderopvang. Het betreft globaal de kadastrale percelen Workum A 7142 en A 1743. Het perceel A 7142 (Schoolstraat 25) is door de gemeente aangekocht van SISA Kinderopvang. Het perceel A 7143, het terrein van de school, was al eigendom van de gemeente.
Voor het plangebied geldt, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan Workum-kom. De gronden hebben de bestemming ‘Maatschappelijk’. De betreffende gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijfswoningen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning, met daaraan ondergeschikt restauratieve voorzieningen, groenvoor-zieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden, water, openbare nutsvoorzieningen en met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 35 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemming maatschappelijk kan worden gewijzigd in een woonbestemming. Het vigerende plan maakt dus een woonbestemming op de betreffende locatie al mogelijk. De toegelaten goot- en bouwhoogte is beperkt tot 3,5 respectievelijk 5,5 meter, zodat ten behoeve van de bouw van een appartementencomplex niet van deze wijzigingsmogelijkheid gebruik gemaakt kan worden.
Een deel van het perceel A 7142 is bestemd voor ‘Verkeer – Verblijf’; in de nieuwe situatie worden deze gronden ingericht als groenstrook, hetgeen passend is binnen de geldende bestemming. Dit perceelsgedeelte is niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Het Plangebied In Breder Verband
De woonwijk in het gebied tussen de Schoolstraat, Noard, Dwarsnoard en de Dolte wordt gekenmerkt door een meervoudige problematiek, zoals verpaupering van het leegstande pand van de voormalige Ludgerusschool, verouderde duplexwoningen, problemen met de riolering, verkeersomveilige straten tussen de Doltewâl en het stadscentrum en de onaantrekkelijke entree vanaf het water (Diepe Dolte).
Het leegstaande pand van de voormalige Ludgerusschool zorgde voor vandalisme en verpaupering. Het pand is inmiddels afgebroken; dat geldt eveneens voor het gebouw dat in gebruik was als peuterspeelzaal / kinderopvang. Iets noordelijker aan de Doltewâl staat een rijtje met 28 verouderde duplexwoningen. Deze woningen zijn in slechte staat en voldoen niet meer aan de wooneisen van deze tijd.
Aan de Pothúswyk bevinden zich sociale huurwoningen, die op de nominatie voor renovatie staan. Om een goede verhuurbaarheid voor de toekomst te kunnen borgen, moeten maatregelen worden uitgevoerd op het vlak van verduurzaming, verbeteren wooncomfort en geschikter maken voor ouderen.
Ook het openbaar gebied oogt verwaarloosd en onsamenhangend, waardoor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving evenmin als optimaal kan worden getypeerd. Er zijn de problemen met de riolering. De straten zijn saai en kleurloos. Door het langsparkeren, de smalle, rechte rijbaan en het ontbreken van verkeersremmers zijn de Schoolstraat, Pothúswyk en Balkfinne, als zijstraten van het Noard, niet verkeersveilig voor kinderen en ouderen. De twee zijstraten van de Pothúswyk zijn doodlopend, waardoor de doorgang van fietsers en voetgangers naar het centrum van Workum wordt belemmerd.
De Doltewâl is beslist geen visitekaartje voor de vaartoeristen die Workum bezoeken. De kade langs de Doltewâl is in slechte toestand. Op de hoek Doltewâl/Schoolstraat is het afmeerpunt van de rondvaartboot gesitueerd. Er zijn hier geen voorzieningen voor de inname van vuilwater aanwezig.
De looproute voor vaartoeristen vanaf het afmeerpunt en de aanlegplaatsen langs de Doltewâl naar het historisch centrum van Workum is door genoemde probleempunten weinig aantrekkelijk.
2.2 Integrale Herstructurering Doltewâl Pothúswyk
Om genoemde problematiek op te lossen is een plan voor de integrale structurering van het gebied Doltewâl/Pothûswyk uitgewerkt. Door de uitvoering van een samenhangend pakket aan maatregelen wordt een forse kwaliteitsverbetering van de woon- en leefomgeving in het gebied bereikt. Het projectgebied en de projectonderdelen zijn aangegeven op de bijgevoegde kaart. Er worden 3 deelprojecten onderscheiden:
-
(sloop en) herontwikkeling Ludgerusschool
-
herontwikkeling Doltewâl
-
verbeteren woningen en woonomgeving Pothúswyk
Figuur: Herstructurering Doltewâl/Potúswyk
Op het eerste onderdeel wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
Herontwikkeling Doltewâl
Er zijn plannen voor de sloop van 28 duplexwoningen aan de Doltewâl (nrs. 16 t/m 29) en het terugbouwen van 12 grondgebonden, levensloopbestendige woningen. Van deze woningen worden 8 in de huursector en 4 in de koopsector gerealiseerd. De Doltewâl krijgt een inrichting die beter aansluit bij het verblijfsgebied (30 km/uur) en beter past bij de kwaliteit van de Doltewâl in zijn geheel. In combinatie met de herinrichting van de openbare ruimte zal ook de riolering worden vervangen, waarbij het verhard oppervlak wordt afgekoppeld. Langs de waterkant zal een wandelpromenade over een lengte van circa 300 meter worden aangelegd. De aanlegplaats van de rondvaartboot (tegenover het plangebied) wordt opnieuw ingericht, waarbij de afmeerconstructie wordt verbeterd, een vuilwaterafvoerpunt met –pomp wordt aangelegd en nieuwe zitbankjes, vuilnisbakken, verlichting e.d. worden geplaatst.
Verbeteren woningen en woonomgeving Pothúswyk
Aan de Pothúswyk zullen 16 sociale huurwoningen worden gerenoveerd. De renovatiewerkzaamheden zijn bedoeld om de woningen energiezuiniger te maken (label B) en esthetisch te verbeteren. Daarnaast worden 5 woningen meer levensloopbestendig gemaakt. Ook de woon-en leefomgeving van de Pothúswyk wordt verbeterd. De Pothúswyk tussen de Doltewâl en het Noard wordt Duurzaam Veilig ingericht. De routing naar het centrum wordt verbeterd, met name voor langzaam verkeer. Daar waar mogelijk wordt de parkeercapaciteit vergroot. Met bestrating, groen en straatmeubilair wordt een levendiger en aantrekkelijke straatbeeld gecreëerd. De riolering in de Pothúswyk, Balkfinne, Noorderwijk en Dwarsnoard wordt vervangen waarbij verhard oppervlak wordt afgekoppeld.
2.3 Herontwikkeling Ludgerusschool
De Sint Ludgerusschool was tot november 2013 geleden gehuisvest in een gebouw aan de Doltewâl. De school is nu gehuisvest in een nieuw schoolgebouw aan de Weverswei, pal naast het zwembad, de sporthal en de sportvelden. Naast de school bevond zich een peuterspeelzaal/kinderopvang van SISA kinderopvang. Alle gronden zijn momenteel in eigendom van de gemeente. De bebouwing is inmiddels afgebroken. Het bouwrijpe terrein (met woonbestemming) zal door de gemeente worden verkocht aan de initiatiefnemer tegen een overeengekomen kavelprijs. De initiatiefnemer heeft een plan ontwikkeld voor 15 levensloopbestendige appartementen. De appartementen zijn in het bijzonder geschikt voor de doelgroep senioren al dan niet met zorg. Er is gekozen voor appartementen voor senioren gezien de demografische ontwikkelingen in de gemeente Súdwest-Fryslân alsmede het regeringsbeleid om senioren steeds langer thuis te laten wonen. Op verzoek van de bewoner kan waar nodig zorg en ondersteuning geboden worden. Daar in Workum nog onvoldoende huurcapaciteit in de sociale huursector voor senioren aanwezig is, zal dit op deze wijze aangevuld worden.
De appartementen worden gebouwd in 3 bouwlagen. Op de begane grond worden 5 appartementen alsmede bergingen gerealiseerd. Op de 1e verdieping worden 6 appartementen gerealiseerd en op de 2e verdieping 4. Op de 2e verdieping is aan beide zijden van het gebouw voorzien in een dakterras.
De appartementen worden ontsloten via een dichte galerij aan de achterzijde van het gebouw. De 1e en 2e verdieping zijn bereikbaar via trappen en een lift. Het basismodel voor de (15) appartementen voorziet in een indeling met woonkamer (incl. keuken), 2 slaapkamers, badkamer, wc en berging.
Op het achterterrein is voor zien in de realisatie van 16 parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen. Bij de bepaling van de parkeerbehoefte is uitgegaan van 0,8 – 1,3 parkeerplaats per appartement (incl. 0,3 parkeerplaats bezoekersaandeel per appartementen); dit betekent een totale parkeerbehoefte van minimaal 12 en maximaal 19,5 parkeerplaats. De hiervoor genoemde parkeernormen betreffen het woningtype aanleunwoning en serviceflat (niet stedelijk/centrum). Uitgaande van een gemiddelde worden 16 parkeerplaatsen voldoende geacht, mede gezien de ervaringen met parkeren bij een vergelijkbaar elders in de provincie. Daar heeft initiatiefnemer een appartementencomplex waarin 33 huurappartementen zijn ondergebracht. Deze worden verhuurd aan bewoners die tot dezelfde doelgroep behoren als de toekomstige bewoners van de appartementen in dit plangebied. Bij het betreffende appartementencomplex hebben de bewoners (slechts) 12 parkeerplaatsen in gebruik (0,37).
In combinatie met de herontwikkeling van de Ludgeruslokatie wordt het openbaar gebied heringericht. De Schoolstraat wordt ingericht als verblijfsgebied (30 km/uur) volgens de principes van Duurzaam Veilig. Met de keuze voor het verhardingsmateriaal, groeninrichting en straatmeubilair en de verbetering van de loop- en fietsroute wordt de verbinding tussen de Doltewâl en het historisch centrum voor toeristen en bewoners aantrekkelijker gemaakt. In combinatie met de wegwerkzaamheden wordt de rioelring vervangen, waarbij het verhard oppervlak wordt afgekoppeld.
Aan de noordzijde van de voormalige school was een informele voetgangersverbinding aanwezig tussen de Doltewâl en het zuidelijke deel van de Pothúswyk. Dit pad wordt opnieuw ingericht.
Figuur: schetsmatige invulling plangebied
2.4 Verkeersstructuur
2.4.1 Wegen
De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorie wegen:
-
Stroomwegen (verkeersruimte)
vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.
-
Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)
hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.
-
Erftoegangswegen (verblijfsgebied)
lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.
Figuur: Uitsnede GVVP: wegencategorisering
2.4.2 Vaarwegen
De Provincie Fryslân heeft het recreatieve vaarwegennet in het kader van het Friese meren Project in samenspraak met de gemeenten geclassificeerd. Het vaarwater langs de Doltewâl, de Diepe Dolte, maakt onderdeel uit van een belangrijke vaarroute tussen het IJsselmeer en het Friese merengebied.
Het betreft een zogenaamde categorie B-vaarweg: vaarweg met verbindingsfunctie voor middelgrote boten.
2.4.3 Openbaar vervoer
De trein van Stavoren naar Leeuwarden vormt een belangrijke openbaar vervoers-verbinding voor de inwoners van Workum en het overige deel van de Zuidwesthoek. Het station ligt op fietsafstand vanaf het centrum.
Binnen onze gemeente is de provincie Fryslân opdrachtgever van het openbaar vervoer. Het huidige netwerk van openbaar vervoer is opgebouwd uit:
-
Trein;
-
Lijnbus hoge frequentie;
-
Lijnbus lage frequentie;
-
Belbus;
-
Buurtbus.
Figuur: Uitsnede GVVP: overzicht netwerk openbaar vervoer.
Een ‘lijnbus lage frequentie’ betreft onder meer de buslijn Bolsward – Balk, die via de bebouwde kom van Workum rijdt. Daarnaast rijdt er een buurtbus tussen Workum en Makkum (via diverse dorpen) en tussen Workum en Hindeloopen (via It Heidenskip).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 4.4 wordt hier nader aandacht aan besteed.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
-
rijksvaarwegen;
-
mainportontwikkeling Rotterdam;
-
kustfundament;
-
grote rivieren;
-
Waddenzee en waddengebied;
-
Defensie
-
hoofdwegen en landelijke spoorwegen
-
elektriciteitsvoorziening;
-
buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
-
ecologische hoofdstructuur;
-
primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
-
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
-
erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op de in het Barro bedoelde nationale belangen.
3.1.4 Water
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.
In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.
Waterwet
De Waterwet is van kracht gegaan op 22 december 2009 en is een bundeling van een achttal wetten. Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbeterd de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk (artikel 1.1 Waterwet).
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit
ruimtelijke ordening).
Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Ook maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De
belangrijkste doelen en taken zijn:
-
het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
-
verbetering van de waterkwaliteit.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.
Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
3.2.2 Verordening Romte 2014
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.
Voor het plangebied is met name artikel 3.1.1 uit de verordening van belang:
-
Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwali-teit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
-
In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
-
het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
-
in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.
In hoofdstuk 3.3 (Gemeentelijk beleid) wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021
De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. Workum is één van de landelijke clusters. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. Voor het plangebeid is met name pijler 1 relevant. Dit betreft:
-
Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
Het aantrekkelijk houden van de woningvoorraad is bepalend voor de aantrekkelijkheid en dynamiek van (toekomstige) krimpgebieden. We zetten daarom in op een kwalitatieve verandering van de bestaande woningvoorraad door sloop en herstructurering te stimuleren en nieuwbouwplannen te matigen en aan te passen.
Om het draagvlak voor de voorzieningen in de grotere kernen in de landelijke clusters in stand te houden en omdat een grote categorie huishoudens graag dicht bij voorzieningen wenst te wonen, ligt het accent van de woningbouwopgave binnen ieder cluster bij de grotere kernen.
3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:
-
Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
-
Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
-
Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
-
Behoud van authenticiteit en eenvoud.
-
Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.
In paragraaf 5.2 is over Wonen de volgende passage opgenomen: ‘Als er in een dorp of stad sprake kan zijn van toevoeging van woningen dan kan die toevoeging alleen bijdragen aan het versterken van de kernkwaliteiten van het landschap als de landschappelijke en historische structuur uitgangspunt zijn bij het maken van stedenbouwkundige plannen. Een verantwoorde toevoeging van woningen vereist een gedegen analyse. Dergelijke dorps-DNA’s die voor een aantal dorpen al zijn ontwikkeld beschouwen wij als een kansrijke en dus te volgen systematiek. In die systematiek zal ook aandacht moeten worden geschonken aan het type kern (gaat het om een terpdorp, esdorp; lintdorp, e.d.). In specifieke situaties kan er aanleiding zijn om in de vormgeving juist te kiezen voor contrasten. Als krimp aan de orde is, is de hiervoor genoemde DNA-analyse ook van belang, maar vereist een andere uitwerking. In plaats van uitbreiding komt in die dorpen herstructurering, inbreiding of zelfs sloop als eerste in beeld. Daarbij kan ook worden gedacht aan hergebruik van bestaande gebouwen of voorzieningen door middel van een woonfunctie zodat de uitbreiding van de kern aan de rand kan worden voorkomen of beperkt. Als er al sprake kan zijn van (nieuw-)bouw voor de eigen behoefte van kleine dorpen dan kan dat, in relatie tot de voorziene krimp, worden gezien als ‘de laatste afronding’ of het afbouwen van de dorpen’.
De visie gaat uit van een voorkeur voor inbreiden. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een inbreidingslocatie; dus past deze ontwikkeling prima in het beleid van de gemeente.
3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016
Het woningbouwprogramma Súdwest-Fryslân is de harmonisatie van de 5 oude programma’s van de voormalige gemeente Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. Voor de lange termijn tot 2035 bieden alle woningbouwplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân ruimte voor circa 4.038 woningen. Deze 4.038 woningen zijn verdeeld over 94 concrete projecten of mogelijke locaties voor de ontwikkeling van woningbouw.
In het plattelandscluster Workum / Hindeloopen is woningbouw voorzien op uitbreidingslocaties in Workum (Thomashof, 70 woningen) en Ferwoude (Scharnebuursterweg, 2 woningen) en op een aantal inbreidingslocaties in Hindeloopen en Workum. Een van de inbreidingslocaties betreft de Doltewâl, waar ook het voorliggende plan deel van uit maakt. Het woningbouwprogramma voorzag voor deze inbreidingslocatie in de sloop van 26 woningen en in herbouw van 26 woningen, waarvan 14 geschikt voor senioren. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven gaat het in werkelijkheid om de sloop van 28 woningen en de herbouw van 12 grondgebonden, levensloopbestendige woningen en 15 appartementen.
De in het plangebied geplande bouw van appartementen past derhalve in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
3.3.4 Erfgoedvisie 2012
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.
3.3.5 Erfgoednota 2013-2016
Op basis van de Erfgoedvisie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
Bij het vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings-)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
3.3.6 Verkeer- en vervoerplan (2013)
De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie met onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet kan worden aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
In de bestaande situatie moet de bestemming ‘Maatschappelijk’ als een geluidgevoelig object worden aangemerkt. In de nieuw beoogde situatie wordt de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ mogelijk gemaakt. Deze bestemming wordt ook aangemerkt als een geluidgevoelig object. Dit betekent dat door de bestemmingswijziging van ‘Maatschappelijk’ naar ‘Wonen – Woongebouw’ er feitelijk geen verandering optreedt voor de bestemming ‘Bedrijf’, dat aangrenzend ten noordwesten van het plangebied is gelegen.
Gesteld kan worden dat ondanks de wijziging van de bestemming voldoende zekerheid wordt geboden aan het aangrenzende bedrijf dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Verder is er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuw te realiseren woonbestemming.
4.2 Bodem
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Voor het project Doltewâl is een bodemonderzoek uitgevoerd (Onderzoek bodem- en waterbodem Project Doltewal te Workum, Antea Group, projectnummer 16546-404096.02, 10 november 2015). Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
In de conclusie van het bodemonderzoek blijkt dat er ter plaatse van het voormalige schoolcomplex geen (ernstige) bodemverontreinigingen aanwezig zijn. Tijdens het onderzoek zijn er slechts lichte verontreinigingen aangetroffen van enkele zware metalen en minerale olie. De opgeboorde grond is geroerd en plaatselijk is de bodem zwak puinhoudend / baksteenhoudend. In het grondwater zijn (zeer) licht verhoogde waarden aangetroffen van barium en naftaleen. De mate aan verontreiniging op het terrein belemmert de realisatie van het appartementencomplex niet, het bestemmingsplan is op grond van de bodemkwaliteit uitvoerbaar.
4.3 Cultuurhistorie Inclusief Archeologie
4.3.1 Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
4.3.2 Archeologie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie figuur op de volgende pagina). .
Op de advieskaart ijzertijd-middeleeuwen ligt het plangebied in een gebied waarvoor wordt geadviseerd om te streven naar behoud van archeologische waarden. Dit advies-gebied komt overeen met AMK-terrein 9901. De reden voor het streven naar behoud is enerzijds de bekende archeologische waarde (het betreft immers de stadskern van een middeleeuwse stad) en daarnaast een hoge verwachting. De provincie adviseert (grootschalige) ingrepen in dergelijke gebieden te vermijden en in geval van een ingreep groter dan 50 m2 een archeologisch vooronderzoek te verlangen. Dit advies is over-genomen in het vigerende bestemmingsplan (Workum – Kom 2011).
Voor de verwachting van resten uit de periode steentijd – bronstijd is vooral de (diepte)ligging van het dekzand van belang. Volgens de verwachtings- en advieskaart voor deze perioden FAMKE ligt het plangebied net ten noorden van een dekzandrug die min of meer oost-west onder Workum door loopt. Net ten oosten van de dekzandrug komt een bekende vuursteenvindplaats voor (roze stip). Ten aanzien van de advieszones karterend onderzoek 1 en karterend onderzoek 3 adviseert de FAMKE om respectievelijk 12 en 3 boringen per hectare te plaatsen.
FAMKE-kaart IJzertijd - Middeleeuwen van de kern van Workum
FAMKE-kaart Steentijd - Bronstijd van de kern van Workum
Voor het project Doltewâl is een bodemonderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek Doltewal te Workum, Antea Group, Projectnr. 404605 november 2015, revisie 00). Het onderzoek is als losse bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Voor wat betreft de schoollocatie is de conclusie van het onderzoek: er worden geen archeologische resten meer verwacht. In drie boringen is de top van de kwelder-afzettingen nog behoorlijk intact, maar er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Wel blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Súdwest-Fryslân.
4.3.3 Cultuurhistorie
Inventarisatie en waardering
Het plangebied ligt op enige afstand van het beschermde stadsgezicht Workum. Het voormalige schoolgebouw maakte deel uit van de wederopbouwwijk die hier in de periode 1950-1960 is aangelegd. Doordat het pand is gesloopt, is binnen het plangebied momenteel geen sprake meer van cultuurhistorische waarden die bescherming behoeven.
4.3.4 Conclusie
Het bestemmingsplan mag vanuit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
-
voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
-
kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
-
wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
De plannen voor het ontwikkelen van het appartementencomplex sluit aan bij de uitgangspunten van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. De ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering; daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, waarbij binnen bestaand stedelijk gebied beschikbare gronden optimaal worden benut middels herstructurering/transformatie.
Conclusie: er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
4.5 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening te worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.5.1 Wet en regelgeving
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een drietal type natuurgebieden die door de Natuurbeschermingswet worden beschermd. Dit zijn de Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Natuurbeschermingswet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich beschermde natuurgebieden. Dat zijn het IJsselmeer gebied (Natura 2000-gebied) en het Natuurnetwerk Nederland.
Flora- en Faunawet
De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de Flora- en Faunawet is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.
Met de Algemene Maatregel van Bestuur ex art 75 van de Flora- en Faunawet van 23 februari 2005, is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Er zijn tabellen gemaakt waarin soorten zijn ingedeeld naar beschermingsregime.
Hieronder staan de tabellen beschreven:
Beschermingsregime | Voorwaarden ontheffing | |
Tabel 1 | Licht beschermd | Ontheffing kan worden verkregen op basis van een vrijstellingsregeling. |
Tabel 2 | Middelzwaar beschermd | Als er met een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt kan er een ontheffing worden afgegeven. |
Tabel 3 | Zwaar beschermd | Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Er moet een regel bestaan in een wet of richtlijn voor de betreffende soort. Er kan alleen een ontheffing worden verleend indien er geen redelijk alternatief bestaat. |
Voor vogels geldt een afwijkend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld zoals jaarrond beschermde nesten. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat deze minimaal worden beschermd volgens de regels van tabel 2. Er zijn enkele soorten waarbij de regels van tabel 3 voor vogelsoorten gelden, dit zijn de soorten met jaarrond beschermde nesten. Voor het verstoren van (vogel)soorten uit tabel 3 geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
4.5.2 Ecologisch onderzoek
In het bestemmingsplan Workum- Appartementen Doltewâl wordt het mogelijk gemaakt om een appartementencomplex te bouwen. Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde plant –en diersoorten. In onderstaande paragrafen staan de bevindingen van het bureauonderzoek beschreven.
Gebiedsbescherming
Inventarisatie
Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied bevindt zich het IJsselmeergebied. Dit gebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en is een Natura 2000-gebied. Het IJsselmeergebied ligt ongeveer 2,3 kilometer ten westen van het plangebied. Op 3,2 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudegaaster-brekken, Fluessen en omgeving. Dit natuurgebied zal door de grotere afstand geen negatieve effecten ondervinden. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een zo grote afstand van het plangebied (>10 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten. In figuur 1 zijn deze gebieden weergegeven.
Hieronder staat voor het IJsselmeergebied de habitattypen en -soorten beschreven, waarvoor het IJsselmeer is aangewezen als een Natura 2000-gebied:
IJsselmeer
Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Ruigten & zomen en overgangs- en trilvenen.
Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse Woelmuis en Groenknolorchis.
Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Aalscholver, Roerdomp, Lepelaar, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Bontbekplevier, Kemphaan, Visdief, Snor en Rietzanger.
Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Fuut, Aalscholver, Lepelaar, Kleine zwaan, Toendrarietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe gans, Brandgans, Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Toppereend, Brilduiker, Nonnetje, Grote Zaagbek, Meerkoet, Kluut, Goudplevier, Kemphaan, Grutto, Wulp, Dwergmeeuw, Reuzenstern en Zwarte stern.
Figuur 1 Natura 2000 afbakening Natuurnetwerk Nederland afbakening
Effecten
Het plangebied is geen direct onderdeel van het Natura 2000-gebied of van het Natuurnetwerk Nederland. Doordat het appartementencomplex wordt gerealiseerd in de kern van Workum zullen er geen negatieve effecten optreden ten opzichte van de beschermde natuurwaarden.
Conclusie:
Lettende op de ligging van het plangebied worden er geen effecten verwacht die een negatieve werking zullen hebben op het Natura 2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
Inventarisatie
Met behulp van de site waarneming.nl, de vogelatlas en de visatlas is er geïnventa-riseerd welke soorten mogelijk voorkomen binnen het plangebied.
Vogels
Binnen het plangebied zijn er in de periode 2011-2016 geen waarnemingen gedaan van sterk beschermde vogelsoorten. Wel worden er beschermde vogelsoorten verwacht binnen het plangebied op basis van de vogelatlas. Het gaat hierbij om de soorten: Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Grote Bonte Specht, en de Huismus. Naast de waargenomen soorten wordt er verwacht dat in het opgaand groen meerdere vogelsoorten kunnen broeden zoals de Merel, Kneu en de Kauw. Andere soorten zoals de Huismus, Gierzwaluwen, Huiszwaluwen en Boerenzwaluwen broeden onder gevels en in openingen onder dakpannendaken.
Vissen
Aangrenzend aan het plangebied is de watergang Djippe Dolte gelegen. In deze watergang kunnen zich beschermde vissoorten bevinden. Op basis van de visatlas, worden de volgende soorten in deze watergang worden verwacht: Bittervoorn, Kleine Modderkruiper en de Rivierdonderpad. Deze soorten zijn in de omgeving meerdere malen aangetroffen op verschillende locaties. Verstoringen van deze vissoorten kunnen ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door de deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.
Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied wordt de vleermuissoort Laatvlieger verwacht. Vleermuizen zijn tabel 3 soorten en vallen onder de striktste bescherming binnen de Flora- en Faunawet. Hierbij mogen exemplaren niet worden verstoord of worden gedood en zijn de verblijfplaatsen beschermd. Vleermuizen vestigen zich in gebouwen onder de gevels of dakpannen en in holtes van bomen. Bij sloop-, verbouw- of renovatiewerken aan gevels en daken kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen en foerageergebieden verloren gaan. Bij het kappen van bomen zal er goed op holtes in de boom moeten worden gelet om verstoring te voorkomen. De watergang de Djippe Dolte kan van belang zijn voor vleermuizen als een foerageergebied of als vliegroute.
Grondgebonden soorten
Er bestaat de mogelijkheid dat er licht beschermde soorten voorkomen in en rondom het plangebied, zoals de Bruine kikker, Egel, Bunzing, Mol, gewone Bosspitsmuis, gewone Pad, Huisspitsmuis en Veldmuis. Deze soorten zullen waarschijnlijk alleen bij grondwerkzaamheden negatieve effecten ervaren.
Effecten
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex mogelijk op een sinds enige tijd braakliggend perceel. Doordat de bebouwing recent is verwijderd wordt er niet verwacht dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Om deze reden zullen er geen soorten negatief worden beïnvloed en kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
Conclusie
Het bestemmingsplan kent geen belemmeringen op basis van ecologie
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:
-
het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen);
-
het transport van gevaarlijke stoffen (over wegen, waterwegen en spoorwegen en door buisleidingen);
-
het gebruik van luchthavens, maar dat speelt in de gemeente Súdwest-Fryslân niet.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor mensen die wonen of verblijven in de omgeving waar deze activiteiten plaatsvinden.
Binnen of buiten het bestemmingsplan zijn volgens de professionele Risicokaart geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen.
4.7 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder hebben 30 km/uur wegen geen zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient de geluidsbelasting wel beoordeeld te worden. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de normstelling zoals die opgenomen is in de Wet geluidhinder.
De wettelijke voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeer bedraagt voor geluidsgevoelige bestemmingen 48 dB (Wgh. art. 82, lid 2). De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting bedraagt 63 dB voor woningen in stedelijk gebied (Wgh. art. 83).
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek ‘Bestemmingsplan Workum appartementen Doltewâl’ (opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Gezien de ligging van de bedrijfsbestemming ten noordwesten van het plangebied en van de omliggende wegen is cumulatie van deze bronnen van geluid hier niet aan de orde. Alleen de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende wegen wordt gecumuleerd. Voor de toetsing aan de milieukwaliteitsmaat (MKM Lden) in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt geconcludeerd dat de MKM Lden classificatie als ‘Goed’ wordt beoordeeld als gevolg van het wegverkeer op het nieuwe woongebouw.
4.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.
4.9 Lichthinder
Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.
Figuur: Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)
In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is. Binnen de gemeente zijn vooral de stedelijke gebieden Sneek en in minder mate Bolsward grote bronnen van licht.
De ruimtelijke ontwikkeling ligt in het stedelijk gebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Hierdoor is er in het plan verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.
4.10 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging terug te dringen. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
-
Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
-
Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
-
Een project ’niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 appartementen; dit kan worden beschouwd als een project dat ’niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
4.11 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Voor het bestemmingsplan is door het Wetterskip Fryslân een wateradvies afgegeven, hierbij is de korte procedure doorlopen. Het wateradvies is als bijlage 3 opgenomen bij de toelichting. Het Wetterskip heeft een wateradvies afgegeven dat voor alle kleine plannen wordt gegeven. Hierdoor kan het voorkomen dat niet alle plannen gelden voor het onderhavige plan. Het advies omvat de volgende onderdelen:
-
Probeer regenwater langzaam weg te laten lopen.
Het is belangrijk dat het regenwater langzaam wegloopt. Dit kan op verschillende manieren: het regenwater eerst in een regenton opvangen, het gebruik van grasstenen ('open bestrating') voor de bestrating en niet het hele perceel bestraten, maar stukken openlaten met gras of andere beplanting. -
Regenwater niet op het riool lozen
Geadviseerd wordt om regenwater direct op een sloot te lozen en niet op het vuilwaterriool. -
Gebruik schone bouwmaterialen, gebruik geen chemische onkruidbestrijding
Regenwater dat op het plangebied valt, komt uiteindelijk altijd in het grondwater of in het oppervlaktewater. Voorkom watervervuiling door geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Ook adviseert het Wetterskip om geen chemische middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken. -
Vloeren minimaal een meter boven het grondwater
Wij adviseren om het vloerpeil (bovenkant vloer) van woningen en andere bouwwerken minimaal een meter boven het grondwaterpeil aan te leggen. Hierdoor wordt grond-wateroverlast voorkomen. -
Vergunningen die bij het waterschap moeten worden aangevraagd
Voor sommige werkzaamheden of activiteiten is een watervergunning van het waterschap nodig of moet een melding worden gedaan. Dat is voor dit plangebied niet aan de orde.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
5.2 Planregels
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
-
Begrippen;
-
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
-
Bestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
-
Antidubbeltelregel
-
Algemene gebruiksregels
-
Algemene afwijkingsregels
-
Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
-
Overgangsrecht
-
Slotregel
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
5.2.2 Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.
Artikel (nummer) Bestemmingsnaam
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen regeling biedt de mogelijk om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.
5.2.3 Algemene regels
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid. De stedenbouwkundige bepaling die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotregel
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.
5.3 Procedure
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:
Voorbereiding
-
De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt;
-
Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt;
-
Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.
-
Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.
-
Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.
Ontwerp
-
B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.
-
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.
-
B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.
Beroep
-
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.
-
Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging binnen zes weken na vaststelling gebeuren.
-
Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
-
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.
Terinzagelegging
Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.
Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.
De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.
5.4.1 Groen
Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen en fiets- en wandelpaden.
5.4.2 Wonen - Woongebouw
De bestemming "Wonen - Woongebouw" heeft betrekking op het te realiseren appartementengebouw en de daarbij behorende gronden, waaronder het achter het woongebouw te realiseren parkeerterrein ten behoeve van de bewoners en hun bezoekers. In het woongebouw mogen ten hoogste 15 woningen worden gerealiseerd. Door middel van een bouwvlak op de plankaart is de locatie van de gebouwen vastgelegd. Voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken (uitsluitend binnen het bouwvlak) kan worden afgeweken van de bouwregels. De maximum bouw en goothoogte is op de verbeelding aangegeven.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is op 29 februari 2016 verzonden naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties, met het verzoek om uiterlijk 25 maart 2016 te reageren.
Het bestemmingsplan is verzonden naar:
-
Gasunie;
-
KPN Fixed Capacity;
-
Ministerie I&M / energie;
-
Ministerie van Defensie;
-
Nuon-Liander;
-
Rijkswaterstaat Noord Nederland;
-
Vitens Fryslân;
-
Wetterskip Fryslân.
Na overleg is door de provincie Fryslân aangegeven dat vooroverleg over het voorliggende bestemmingsplan niet nodig is.
Op 3 maart is door de Gasunie aangegeven dat zij het plan hebben getoetst; het plan blijkt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde leiding van de Gasunie te liggen. Zij zien dan ook geen aanleiding om een reactie te plaatsen.
Inspraak
De plannen voor herstructurering van het gebied Doltewâl/Pothúswyk zijn op twee momenten besproken met de bevolking, namelijk in april 2015 en op 10 december 2015. Gelet op het voorgaande is er vanaf gezien om het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage te leggen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 8 april tot en met 19 mei 2016 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Algemeen
Het project (sloop en) herontwikkeling Ludgerusschool maakt onderdeel uit van de herstructurering Doltewâl/Pothúswyk. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan, de aankoop van gronden en gebouwen, de sloop van opstallen (incl. asbestsanering), bodemsanering, bouwrijp maken, kabels en leidingen en nutsvoorzieningen komen voor rekening van de gemeente. Ook eventuele planschade komt voor rekening van de gemeente. De gemeente heeft deze kosten volledig gedekt uit eigen middelen, opbrengsten van bouwkavels en subsidies.
De gemeente verkoopt de bouwrijpe kavels voor de appartementen aan de woningstichting. Om deze opbrengst zeker te stellen, is een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. De woningstichting realiseert de bebouwing en de inrichting van het terrein met onder ander parkeervoorzieningen, verlichting en groen. De woningstichting heeft hiervoor het benodigde budget gereserveerd.
Het (deel-)project is daarmee economisch uitvoerbaar.
Exploitatieplan of anterieure overeenkomst
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeenteraad hiervoor een exploitatieplan vaststellen. In dit bestemmingsplan is sprake van een bouwplan volgens de wet. Een exploitatieplan is daarom verplicht.
Dit hoeft echter niet als de kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van locatie-eisen en fasering niet nodig zijn. Daarvan is in dit geval sprake: de gemeente heeft zelf de grond in eigendom en heeft de kosten volledig gedekt. Het opstellen en in procedure brengen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Ook is een anterieure overeenkomst niet nodig.