Bestemmingsplan Roggebroek Stavoren
Bestemmingsplan - Gemeente Sudwest Fryslan
Vastgesteld op 28-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan
het bestemmingsplan Roggebroek - Stavoren van de Gemeente Súdwest Fryslân ;
2.bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1900.BPSTAVROG2010-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
6. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7. bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
8. bedrijfswoning/ dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;
9. bestaand
het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde situatie;
10. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
11. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
12. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
13. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
14. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
15. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
16. bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
17. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
18. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
19. dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
20. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
21. dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
22. erker
kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas;
23. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
24. hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
25. horizontale diepte
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
26. kampeermiddel
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
27. kap
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
28. nutsvoorzieningen
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
29. peil
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse geldende peil;
d. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
30. platte dakafdekking
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;
31. recreatief nachtverblijf
een gebouw, zoals een stacaravan, een bungalow of een zomerhuis, dat bestemd is voor verblijfsrecreatie;
32. verblijfsrecreatie
recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatieverblijven;
33. voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s);
34. woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
35. zijdelingse perceelgrens
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
36. zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5.de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2 niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- recreatie en kamperen;
- gebouwen ten behoeve van recreatieve doeleinden, zoals chalets, dienstverlening en sanitaire voorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’, maximaal 34 recreatieve nachtverblijven voor overnachting met daarbij behorende erven, parkeerplaatsen en aanlegsteigers;
- ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’, een jachthaven met daarbij behorende ligboxen, gebouwen ten behoeve van een jachthaven, met inbegrip van loodsen voor winterberging, een reparatiewerf en havenvoorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'groen', opgaande groenbeplanting ten behoeve van een landschappelijke inpassing van het terrein;
- een bedrijfswoning;
met daarbij behorende: - gebouwen ten behoeve van aan recreatie ondergeschikte horeca, detailhandel (uitgezonderd detailhandel in voeding- en genotmiddelen);
met daaraan ondergeschikt: - overige groenvoorzieningen, erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen, kaden, steigers, openbare nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende: - bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 500 m2;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub c genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- er mogen maximaal 34 recreatieverblijven worden gebouwd;
- de oppervlakte van een recreatieverblijf mag niet meer bedragen dan 120 m2, met uitzondering van 1 recreatieverblijf dat maximaal 175 m2 mag bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 en 8 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ anders is aangegeven.
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub d genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- de maximaal toegestane oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m², tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ anders is aangegeven;
- de bouw- en goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 en 8 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ anders is aangegeven.
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub f genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- in het plangebied mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
- de oppervlakte van hoofdgebouwen van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m2;
- de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5,5 respectievelijk 8 meter;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet bedragen dan 60 m2;
- de goothoogte van een bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 60 m2.
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub g genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
- de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 130 m2 bedragen.
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m3 bedragen;
- de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.
- Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 1 sub i genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- de bouwhoogte van steigers mag niet meer dan 3 meter bedragen;
- de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming ‘Recreatie’, zoals bedoeld in artikel 7.10 lid 1 van de wet wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van recreatieverblijven ten behoeve van permanente bewoning, met uitzondering van het gebruik ten behoeve van bedrijfswoningen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5 m2 en dieper dan 2,50 meter;
- het graven of dempen van watergangen dieper dan 2,50 meter;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 2,50 meter en breder dan 50 centimeter;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
- Een vergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4 sub 1 wordt slechts verleend indien:
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
- op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
- de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, kan de provinciaal archeoloog om advies worden gevraagd.
- Het verbod als bedoeld in artikel 3 lid 4 sub 1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- op archeologisch onderzoek gericht zijn.
Artikel 4 Leiding - Riool
Leiding - Riool
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van rioolwater en daarbij behorende bouwwerken.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen mag niet op deze gronden worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
4.3 Afwijken van de bouwregels
- Bevoegd gezag kan, gehoord de beheersinstantie van de betrokken leiding, afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 ten behoeve van bouwwerken die krachtens de bepalingen behorende bij de ter plaatse op de verbeelding aangewezen (basis)bestemming zijn toegestaan.
- Afwijking wordt in beginsel niet toegestaan indien door de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden op of in de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage en leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- diepploegen;
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- Het in artikel 4 lid 4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- De vergunning kan slechts worden verleend mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
- Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies;
- Voorzover de vergunning gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 30 cm, wordt de vergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de vergunning betrekking heeft.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 vrijwaringszone - vaarweg
- Omschrijving gebiedsaanduiding
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – vaarweg’ ligt een zone om mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan de vaarweg niet onmogelijk te maken, alsmede een zone vrij te houden ten behoeve van beheer en onderhoud van de vaarweg.
- Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze gebiedsaanduiding.
- Afwijking van de bouwregels
Bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub 2 ten behoeve van bouwwerken die krachtens de bepalingen behorende bij de ter plaatse op de verbeelding aangewezen (basis)bestemming zijn toegestaan.
- Wijzigingsbevoegdheid
Bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – vaarweg’ wordt verwijderd, indien een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gronden met een waterkerende (neven)functie.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- Bevoegd gezag kan afwijken van:
- de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
- De in artikel 7 sub 1 bedoelde afwijkingsmogelijkheden kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale en/of externe veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Roggebroek - Stavoren van de Gemeente Súdwest Fryslân