KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Beschermd Dorpsgezicht Kornwerderzand
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Relatie Met Mer
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Huidige Situatie
3.3 Trechtering Van Alternatieven
3.4 Beschouwde Varianten In Het Mer
3.5 Gekozen Variant
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Mer Sluis Kornwerderzand
4.3 Ruimtelijke Kwaliteit
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Natuur
4.6 Water
4.7 Bodem
4.8 Geluid
4.9 Verkeer
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Bedrijven En Voorzieningen
4.13 Duurzame Verstedelijking
4.14 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3 Beschermd Dorpsgezicht
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg En Vaststellingsprocedure
6.2 Beroep
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage
Bijlage 1 Milieu Effect Studie
Bijlage 2 Aanvulling Mer
Bijlage 3 Aanvulling Mer Natuur
Bijlage 4 Nota Van Antwoord

Sluiscomplex Kornwerderzand

Bestemmingsplan - Gemeente Súdwest Fryslân

Vastgesteld op 15-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplanSluiscomplex Kornwerderzand met identificatienummer NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast van de gemeente Súdwest Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

1.14 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.17 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.18 talud:

natuurlijke en kunstmatige glooiing van terreinen en van aardwerken in de vorm van dijken, wegen en wateren.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. 1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. 2. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. 3. de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. 4. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. 5. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met maximaal 2 x 2 doorgaande rijstroken;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. d. waterstaatkundige voorzieningen, waaronder begrepen, bruggen, tunnels, en duikers;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. geluidwerende voorzieningen;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. nutsvoorzieningen;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. water.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, hebben maximaal een bouwhoogte van 10,00 m;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen de verkeersfunctie niet hinderen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “overige zone - beschermd dorpsgezicht" is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen of kappen van houtgewassen en boomwallen;
    2. 2. het ophogen of afgraven van gronden.
  2. b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
  4. d. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met enkel een functie voor bestemmingsverkeer;
  2. b. paden en taluds;
  3. c. gebouwen;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de schutsluis;

met de daarbij behorende:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. openbare nutsvoorzieningen;
  3. g. water.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, uitgezonderd het nieuw op te richten bedieningsgebouw;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het nieuw op te richten bedieningsgebouw niet meer dan 20 m mag bedragen;
    3. 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 mag buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
      • de gezamenlijk oppervlakte aan gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50 m² per bestemmingsvlak mag bedragen;
      • de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. 1. uitgezonderd het bepaalde in sub a onder 1 zijn openbare nutsvoorzieningen ook buiten het bouwvlak toegestaan;
    2. 2. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 30 m³ bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de schutsluis mag niet meer dan 10 m bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen of kappen van houtgewassen en boomwallen;
    2. 2. het ophogen of afgraven van gronden.
  2. b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
  4. d. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk van het bevoegd gezag de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “beschermd dorpsgezicht” in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
    1. 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het - gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
      • de situering van de bebouwing;
      • de schaal van de bebouwing;
      • de vorm en richting van de kap(pen);
      • de geleding van de bebouwing; of
    2. 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
    3. 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b. onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.

  1. c. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing op werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen /omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    4. 4. gebouwen die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. vaarwegen,

en tevens voor:

  1. c. een schutsluis, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'sluis';

met de daarbij behorende:

  1. d. oeverstroken.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'sluis' mag niet meer dan 10 m bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 2 en toestaan dat bruggen worden gerealiseerd, mits:

  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksfunctie van het water.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de situering, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken gelden de bepalingen uit de enkelbestemming.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - beschermd dorpsgezicht

Voor de gronden die zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermd dorpsgezicht', geldt dat de bestemming mede is gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Kornwerderzand als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage 1 bij deze regels.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen. In ieder geval de volgende gebruiksvorm wordt als strijdig gebruik aangemerkt:

  1. 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen;
    5. 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan

Sluiscomplex Kornwerderzand.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van PM.

Bijlage

Bijlage 1 Beschermd Dorpsgezicht Kornwerderzand

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De planvorming rond de verbetering van de Afsluitdijk leidt tot veel initiatieven om bestaande functies op de Afsluitdijk uit te breiden of beter vorm te geven, of om de Afsluitdijk beter te benutten. Het is immers organisatorisch, bouwkundig en daarmee vaak financieel ook handig om meerdere aanpassingen tegelijk vorm te geven.

Op Kornwerderzand hebben partijen uit de IJsselmeerregio, bestaande uit provincies Fryslân, Flevoland, Overijssel, Drenthe en de gemeenten Súdwest-Fryslân, Harlingen, Friese Meren, Urk, Kampen, Zwolle en Meppel en de scheepswerven en verladers rondom het IJsselmeer, de ambitie om de toegankelijkheid voor grotere schepen in het IJsselmeer te verbeteren door het verbreden en verdiepen van de sluis bij Kornwerderzand. Zij wensen een sluis met een breedte van 25 meter in plaats van 14 meter en een diepgang van 6 meter in plaats van 3,2 meter. De lengte van de sluis kan even lang zijn als de huidige grote schutsluis, te weten 135 meter.

In de afgelopen jaren is vaker gekeken naar de mogelijkheden voor een betere toegankelijkheid voor grotere schepen in het IJsselmeer, ook in combinatie met de versterking van de Afsluitdijk. Op Kornwerderzand zijn, naast de verbetering van de bereikbaarheid voor brede schepen, meerdere ambities om de gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde te versterken.

Het samenwerkingsverband De Nieuwe Afsluitdijk, een samenwerking tussen de provincies Noord-Holland en Fryslân en de gemeenten Hollands Kroon, Súdwest-Fryslân en Harlingen beogen met de aanpassing van de sluizen een aantal overkoepelende ambities:

  1. 1. een duurzame energiedijk: zoals pilots voor stromingsenergie in het spuicomplex Kornwerderzand, mogelijk ontwikkeling windenergie in het IJsselmeer.
  2. 2. Building with nature en ecologisch herstel: zoals de vismigratierivier.
  3. 3. de Afsluitdijk als toeristische trekker: zoals het realiseren van een rondje Friese Kust-Kornwerderzand. Met een fietspad aan de Waddenzeezijde van het dijklichaam, ontwikkelen van een beleefcentrum op Kornwerderzand met extra parkeerplaatsen, vergroten bereikbaarheid Kazemattenmuseum, herstel 'rondje Kornwerderzand'. Bij dit laatste wordt bedoeld het voor voetgangers herstellen van de verbinding over de schutsluizen en de verbinding tussen noord en zuid van de A7.

De planvorming om al deze overkoepelende ambities inzake de sluis Kornwerderzand mogelijk te maken, anticipeert op het op 22 januari 2016 gewijzigd vastgestelde Rijksinpassingsplan Afsluitdijk.

De maatregelen voor de snelheidsverhoging op de A7 vallen volledig binnen het Rijksinpassingsplan en zijn hier binnen planologisch mogelijk, net als het extra ruimtebeslag wat nodig kan zijn voor het in de toekomst verbreden van de huidige doorvaartopeningen, zie ook paragraaf 2.2.9.

De zuidelijke voorhaven, de schutsluizen, het verbeteren van de lokale ontsluiting (deels) en de vervanging van beide draaibruggen in hun huidige verschijningsvorm liggen niet binnen het Rijksinpassingsplan (zie ook onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0002.png"

Uitsnede plangrens Rijksinpassingsplan Afsluitdijk

Hiervoor geldt het bestemmingsplan Kornwerderzand, vastgesteld op 22 september 2011, zie ook paragraaf 2.5.9. De vervanging van de noordelijke brug past binnen het bestemmingsplan. Verschuiving van de zuidelijke brug en de verbreding van de grote sluis zijn nu niet mogelijk. Het bestemmingsplan dient derhalve te worden herzien.

1.2 Het Plangebied

Sluizencomplex Kornwerderzand is gelegen in het westen van de gemeente Súdwest Fryslân en ligt op enkele kilometers buiten de Friese kust op de Afsluitdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0003.png"

Uitsnede topografische kaart met ligging plangebied

Via de spuisluizen wordt het IJsselmeerwater op de Waddenzee geloosd. Daarnaast wordt door een tweetal schutsluizen de scheepvaart tussen het IJsselmeer en de Waddenzee mogelijk gemaakt. De sluizen zijn een belangrijk kenmerk van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0004.png"

Situatietekening sluizencomplex

Kornwerderzand is bij besluit van 5 december 2007 aangewezen als een van Rijkswege Beschermd dorpsgezicht. De huidige ruimtelijke structuur refereert sterk aan de ontstaansgeschiedenis van het dorp. Deze historische kwaliteit, de stedenbouwkundige structuur,alsmede de bijzondere (tijdsgerelateerde) bouwwerken zijn aanleiding geweest om het grootste deel van het plangebied als Beschermd dorpsgezicht aan te wijzen.

De volgende kenmerken zijn van betekenis voor de ruimtelijke structuur:

  1. 1. Het contrast tussen land en water.
  2. 2. De verdedigingswerken met zes strekdammen loodrecht op de Afsluitdijk.
  3. 3. Kazematten in karakteristiek verspreidingspatroon en voorkomen (Rijksmonument).
  4. 4. De spuisluizen, twee maal vijf, ten behoeve van de afvoer van water (Rijksmonumenten).
  5. 5. De schutssluizen, ten behoeve van de doorvaart van schepen (Rijksmonumenten).
  6. 6. Nederzetting verband houdende met aanleg van de Zuiderzeewerken.

Op onderstaande afbeelding is de plangrens van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0005.png"

Afbeelding definitieve plangrens verbeelding

1.3 Relatie Met Mer

Op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer (Wm) is het opstellen van een milieueffect-rapport (MER) verplicht tijdens de voorbereiding van activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In een algemene maatregel van bestuur (het 'Besluit milieueffectrapportage' oftewel 'Besluit m.e.r.') worden activiteiten aangewezen waarvoor het opstellen van een MER verplicht is. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten waarvoor een MER-plicht geldt (deze staan in bijlage C bij het Besluit m.e.r.) en activiteiten waarvan eerst moet worden beoordeeld of het nodig is een m.e.r. te doorlopen (deze staan in bijlage D bij het Besluit m.e.r.). Zowel bij bijlage C als D staat een kolom met plannen waarvoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden.

In verband met een niet uit te sluiten effect op stikstofdepositie is daarnaast een Passende Beoordeling opgesteld voor het MER. Hierdoor is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig, zie ook paragraaf 4.2.

De m.e.r.-procedure is op 27 juli 2015 gestart met het tot 7 september 2015 ter inzage leggen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het beleid van toepassing op het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieuaspecten, die van belang zijn voor het plangebied. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Tot slot worden in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

In bijlage 1 is de milieueffectrapportage bijgevoegd, waarin ook alle onderzoeksresultaten zoals deze in hoofdstuk 4 aan bod komen zijn terug te vinden.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om Europees, nationaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat van belang is voor dit bestemmingsplan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteit Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en water-veiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  2. 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  3. 3. waarborgen van een leefbare en veilige omgeving.

In de structuurvisie zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende nationale belangen relevant.

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  2. 2. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  3. 3. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
  4. 4. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
  5. 5. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  6. 6. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  7. 7. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Mobiliteit

Voor de binnenvaart heeft het Rijk de ambitie om een vlot, betrouwbaar hoofdvaarwegennet te realiseren. Dit heeft onder meer geleid tot aanpassing van de drempeldiepte bij de Boontjes en tot de beoogde verdieping van de vaarweg Amsterdam - Lemmer. In de structuurvisie is niet specifiek ingegaan op de vaarweg Kornwerderzand - Urk of op de sluizen bij Kornwerderzand. Deze zijn in de SVIR voor het eerst geclassificeerd als 'overige vaarweg'. Deze moeten tenminste geschikt zijn voor klasse IV en drie-laagscontainervaart. Deze vaarwegen zijn niet opgenomen in het MIRT-projectenboek.

Waterveiligheid en windenergie

In de SVIR is tevens de versterking van de Afsluitdijk en de bijbehorende sluiscomplexen opgenomen. Deze moeten weer gaan voldoen aan de normen voor hoogwaterveiligheid. Het IJsselmeer is bestemd als kansrijk gebied voor windenergie.

Ecologie

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het IJsselmeer behoort tot de EHS en valt onder de verantwoordelijkheid van het Rijk. Voor de EHS in de Waddenzee is in de Derde Nota Waddenzee een specifiek regime uitgewerkt. De Waddenzee en het IJsselmeergebied zijn onder de Vogel- en Habitatrichtlijn grotendeels aangewezen als Natura 2000-gebied. Het regime uit de Natuurbeschermingswet 1998 is onverkort op deze gebieden van toepassing.

Landschap & cultuurhistorie

Voor landschap en cultuurhistorie is Nationaal Belang 10 relevant: ruimte voor behoud en versterking van (inter-) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zijn twintig 'Nationale landschappen' aangewezen. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap met het SVIR over aan provincies. Er is geen ruimtelijk beleid voor de Nationale landschappen en deze categorie biedt dan ook geen wettelijke status.

Landschap en cultuurhistorie

Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten op het IJsselmeer en Waddenzee zijn van nationaal belang. De Waddenzee is aangewezen als natuurlijk UNESCO-Werelderfgoedgebied, deze waarden zijn geborgd in de Derde Nota Waddenzee. Voor het IJsselmeer geldt het Nationaal Waterplan. Het Rijk is verder verantwoordelijk voor kenmerkende stads- en dorpsgezichten, Rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden in of op de zeebodem. Het gebied Kornwerderzand is in 2007 door het Rijk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Daarnaast zijn er tal van Rijksmonumenten op en rond de Afsluitdijk aanwezig zoals de Stellingen bij Kornwerderzand. Bescherming is geregeld in de Erfgoedwet 2016.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2016)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het bevat bepalingen over vrijwaringszones langs Rijksvaarwegen en bepaalde nautische eisen ter verwerking in bestemmingsplannen. De vrijwaringszones zijn in de legger Rijkswaterstaatswerken opgenomen. Het Barro bevat verder geen bijzonderheden voor dit project.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, onder meer voor het Waddengebied en de Waddenzee. Het Waddengebied en -zee vallen deels onder het plangebied van de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk. Op grond van het Barro geldt een 'nee-tenzij'-bepaling voor het opnemen in een bestemmingsplan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee (citaat uit: Ministerie I en M, december 2011: Structuurvisie Afsluitdijk).

Uit titel 2.11 Barro blijkt dat aan gronden van een bestemmingsplan die betrekking hebben op gronden waarop een primaire waterkering ligt, de bestemming “waterkering” moet worden opgenomen. Met een “primaire waterkering” wordt gedoeld op een primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet. In dat laatstgenoemde artikel is een primaire waterkering gedefinieerd als een “waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming door buitenwater”. De primaire waterkeringen (en de dijktrajecten) worden ingevolge artikel 1.3 Waterwet aangegeven op de landkaarten als bedoeld in bijlage I. Uit deze kaart blijkt dat de Afsluitdijk (dijktraject 201) is aangeduid als een primaire waterkering. Aangezien deze landkaarten een onvoldoende detailniveau bieden om te bezien welke gronden van en rond de Afsluitdijk ter hoogte van Kornwerderzand moeten worden aangemerkt als primaire waterkering, blijkt uit jurisprudentie (ABRvS d.d. 7 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4543, rechtsoverweging 8) dat ter bepaling van het ruimtebeslag moet worden uitgegaan van de legger.

Uit de "Legger Afsluitdijk", d.d. 2 november 2009 blijkt dat het gebied met rode horizontale strepen deel uitmaakt van de kernzone van de primaire waterkering Afsluitdijk, zoals het gehele onderhavige plangebied, deel uitmaakt van die kernzone. Het Barro brengt dan ook mee dat aan die gronden de bestemming "Waterstaat-Waterkering" moet worden toegekend, waarbij voor de uniformiteit wordt aangesloten bij de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering", zoals deze is opgenomen in het Rijksinpassingsplan Afsluitdijk (vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 22 januari
2016).

Het Barro geeft aan (artikel 2.13.4) dat de (landschappelijke en cultuurhistorische) kernkwaliteiten van de Werelderfgoederen beschermd dienen te worden en dat beleid, begrenzing en richtlijnen hiervoor uitgewerkt en vastgelegd dient te worden (in Provinciale verordeningen). Het plangebied valt buiten de begrenzing van (voorlopige) Werelderfgoederen.

In Barro-titel 2.12 IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) wordt ruimte geboden voor een bepaald aantal buitendijkse bebouwingen, gekoppeld aan specifieke projecten of doelen. Kornwerderzand zit daar niet bij.

2.2.3 Erfgoedwet en Monumentenwet (Koninkrijk der Nederlanden, 2016/1988)

De Erfgoedwet geldt sinds 1 juli 2016 en harmoniseert bestaande wet- en regelgeving omtrent roerend en onroerend erfgoed. Het vormt één integrale wet voor het beheer en behoud van cultureel erfgoed. Ook de Monumentenwet 1988 is opgenomen in de Erfgoedwet, wat betekent dat de wet de bescherming regelt van gebouwen (rijks- of gemeentelijke monumenten) en van objecten/ensembles van de (voorlopige) UNESCO-Werelderfgoedlijst. De wet verbiedt om zonder vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzingen. Voor archeologie vormt de Erfgoedwet de wettelijke grondslag voor het gemeentelijk beleid. Een belangrijke wijziging voor archeologie is dat in de Erfgoedwet de regels voor de archeologische monumentenzorg aan de orde komen, terwijl de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving onderdeel wordt van de Omgevingswet die in januari 2019 in werking zal treden. Tot de Omgevingswet ingaat, blijven de artikelen uit de Monumentenwet 1988 die niet terug komen in de Erfgoedwet via het Overgangsrecht in de Erfgoedwet 2016 van kracht. Het betreft:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van archeologische rijksmonumenten;
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

2.2.4 Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte (2011)

De Visie erfgoed en ruimte geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (citaat uit: Ministerie I en M, juni 2011: Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte).

Voor het project sluis Kornwerderzand is relevant de prioriteit die de visie legt bij Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren. In deze paragraaf zegt de visie onder andere het volgende: “De Afsluitdijk vormt - op het raakvlak van zee en IJsselmeer – een bijzonder deel van de kustverdediging. […] Nadruk op het culturele karakter […] kan […] ingrepen niet in de weg staan, maar ze wel laten plaatsvinden met gevoeligheid voor de historische context en aandacht voor de ontwerpkwaliteit van nieuwe ingrepen. Historische structuren als waterlinies, stellingen, oude dijklichamen etc. worden gebruikt om bestaande en nieuwe functies mee te faciliteren en tegelijkertijd het historische karakter van de gebieden te ontsluiten.”

Onder de noemer 'Eigenheid & veiligheid: zee, kust en rivieren' wordt de Structuurvisie Afsluitdijk genoemd als uitwerkingsinstrument voor de borging van de cultuurhistorische waarde van de Afsluitdijk. Deze cultuurhistorische waarden bestaan uit: archeologie, gebouwde monumenten, waterstaatkundige en militaire werken, dijken en andere landschapselementen. Deze aanpak is in lijn met de Modernisering van de Monumentenzorg (Beleidsbrief MoMo), waarbij het Rijk kiest om de borging van cultuurhistorische waarden van het erfgoed niet meer (hoofdzakelijk) via juridische kaders (i.c. aanwijzing als Rijksmonument) te bewerkstelligen, maar met vroegtijdige beïnvloeding via ruimtelijk instrumentarium (in dit geval de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk en Rijksinpassingsplan Afsluitdijk).

2.2.5 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het Nationaal waterplan wordt vastgesteld door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische zaken. Het legt de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Ook de stroomgebiedbeheerplannen, de overstromingsbeheerplannen, het Noordzeebeleid, alsook de functies van de rijkswateren maken deel uit van het Nationaal waterplan.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door de nieuwe veiligheidsnormen tegen overstroming op te nemen in het Waterplan. Deze moeten begin 2017 in werking treden, waarna in 2050 alle dijken aan deze normen voldoen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (afname in meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics), zodat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Voor dat laatste wordt gekeken naar het op korte termijn verhogen van het IJsselmeerpeil met 20 cm (in de zomer). Het winterpeil stijgt tot 2050 in ieder geval niet. Na 2050 houdt het kabinet rekening met een verhoging van 30 cm.

Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Voor de opwekking van duurzame energie wordt onder meer gekeken naar toepassing in rijksgronden zoals bijvoorbeeld sluizen, dijken en vaarwegen. Het Nationaal waterplan gaat niet verder in op scheepvaart: voor wat betreft de functie scheepvaart zijn de vaarwegen aangewezen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en is de functie verder uitgewerkt in het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren.

2.2.6 Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021 (BPRW)

Het BPRW vertaalt het beleid naar beheer en onderhoud van de rijkswateren. Het BPRW is ook de beheervisie voor het hoofdwatersysteem en de vaarwegen in het beheer bij het Rijk. Het beschrijft rollen, taken en verantwoordelijkheden en de te verwachten ontwikkelingen in de planperiode.


In het BPRW is de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) verwerkt die als doel heeft de waterkwaliteit verder te verbeteren. In het IJsselmeer stellen de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 kwaliteitseisen aan water en natuur. In dat kader werkt Rijkswaterstaat in het gehele IJsselmeergebied aan maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit. Eén daarvan is mede relevant voor een nieuwe sluis, namelijk het verbeteren van de vispasseerbaarheid. Vooral de Afsluitdijk vormt voor vissen een groot obstakel. Daarom worden sluizen visvriendelijk beheerd of gemaakt. Naast herstel van vismigratie zijn in het BPRW de waterkwaliteitsdoelen ook uitgewerkt in termen van ecologisch relevant areaal (leefgebied) voor biologische kwaliteitselementen als bodemfauna en vissen. Ingrepen als vaargeulverruiming, voor zover voorgenomen in het project Sluis Kornwerderzand, kunnen ook aan deze waterkwaliteitsdoelen worden getoetst.


Het IJsselmeer blijft de strategische zoetwatervoorraad voor een groot deel ons land. Tegelijkertijd huisvest het grote natuurwaarden. In de planperiode wordt het peilbesluit geflexibiliseerd. Afsluitdijk en Houtribdijk worden versterkt en het beheer van de stormvloedkering Ramspol geoptimaliseerd. Ook wordt gesproken van herstel van het rietmoeras langs de Friese oever van het IJsselmeer en het uitvoeren actief vegetatie-/waterkwaliteitsbeheer in het hele IJsselmeer. Dit hoeft niet belemmerend te zijn voor het onderhoud aan de vaargeulen. Het beheerplan geeft aan dat de belangrijkste scheepvaartverbindingen in het IJsselmeergebied Amsterdam-Lemmer en Amsterdam-Ketelmeer-IJssel/Meppel zijn. Zij zijn onderdeel van het hoofdvaarwegennet. De overige vaarwegen door IJssel- en Markermeer behoren niet tot het hoofdvaarwegennet. Rijkswaterstaat houdt op grond van een convenant met betrekking tot de vroegere Zuiderzeewet ook de toegangsgeulen naar een aantal oude Zuiderzeehavens op diepte. Om kosten te besparen combineert Rijkswaterstaat vaargeulonderhoud met zandwinning. Omdat de markt voor zand stagneert, is het geplande onderhoud nog niet klaar. De hoofdvaarweg Amsterdam-Lemmer wordt in 2015-2021 op diepte gebracht. Bij Lemmer moet dat versneld gebeuren in verband met de plaatsing van windmolens langs de kust. In het BPRW is aangegeven dat de verbetering van de vaargeul IJsselmeer-Meppel om financiële redenen is doorgeschoven naar 2021. De vernieuwing van de Afsluitdijk en de sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever start in de planperiode.

Het beheerplan geeft aan dat vrijwaringszones langs de vaarwegen voor externe veiligheid (vervoer gevaarlijke stoffen) scheepvaart verkeer (zichtlijnen) en beschermingszones bij waterkeringen zijn vastgelegd conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en zijn opgenomen in de legger Rijkswaterstaatwerken. Rijkswaterstaat toetst nieuwe en gewijzigde bestemmingen op eventuele effecten op deze zones.

2.2.7 Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk (2011)

In deze structuurvisie wordt de Afsluitdijk getypeerd als een icoon van de Nederlandse strijd tegen het water. De dijk heeft aanzienlijke cultuurhistorische waarde. Ook kent de Afsluitdijk belangrijke ruimtelijke kwaliteiten. De beleving van de robuuste, rechtlijnige dijk tussen IJsselmeer en Waddenzee is uniek. Deze waarden worden geborgd via het ruimtelijk spoor volgens het adagium 'behoud door ontwikkeling'. Voor de Rijksmonumenten op de Afsluitdijk betekent dit naast het uitgangspunt 'behoud', dat er actief gezocht zal worden naar het werkend in stand houden van de monumenten, of naar een passende nieuwe functie.

In 2006 is vastgesteld dat de Afsluitdijk niet meer voldoet aan de huidige eisen voor waterveiligheid. Daarom zal de waterkerende functie van de Afsluitdijk weer op orde worden gebracht. In de Structuurvisie wordt uitgedragen dat dat gebeurt op een eigentijdse en gefaseerde manier tot 2100, volgens het principe van adaptief deltamanagement. Een ingrijpende renovatie van de civieltechnische kunstwerken – schutsluizen voor de scheepvaart en spuisluizen voor de waterafvoer – brengt de waterkerende functie op niveau. Vervanging door geheel nieuwe kunstwerken is pas op termijn noodzakelijk. Dan ook is er eventueel ruimte voor een grotere sluis.

In de Nota van Antwoord (pag. 43) schrijft de Minister het volgende over de vaarwegen: 'De vaargeulen tussen de sluizen in de Afsluitdijk bij Den Oever en Kornwerderzand en overige bestemming via het IJsselmeer hebben vaarwegklasse Vb (doorgaande hoofdvaarweg, 2-baksduwvaart) en hebben een gemiddelde aflaaddiepte van circa 3,5 meter, maar soms ook minder, afhankelijk van locatie en weersomstandigheden zoals wind.'

In de Structuurvisie is een integrale plankaart opgenomen waarop de maatregelen voor de waterveiligheid samen met de beleidskeuzes voor natuur, duurzaamheid en recreatie zijn opgenomen. Voor Kornwerderzand zijn hier naast de waterveiligheidsdoelstellingen de beleidskeuzes 'vispassage met beheerste zoet-zout overgang' en 'knooppunt voor recreatie' aangegeven.

2.2.8 Bestuursovereenkomst Toekomst Afsluitdijk (2011)

In de bestuursovereenkomst (BOK), die op 23 december 2011 is ondertekend, hebben Rijk en regio afspraken vastgelegd over de bestuurlijke samenwerking, financiering, taken, rollen en verantwoordelijkheden tijdens de planuitwerkingsfase van het Project Toekomst Afsluitdijk. In de bestuursovereenkomst is onder meer vastgelegd dat de regionale partijen zorg dragen voor de uitwerking van de regionale ambities, waaronder de ambitie vispasseerbaarheidsmaatregelen en zoet/zoutovergangen anders dan KRW-maatregelen van het Rijk.

In de bestuursovereenkomst zijn ook procedureafspraken opgenomen over de termijnen om te kunnen aanhaken bij het dijkversterkingsproject van het Rijk. Ten aanzien van de planning is als uitgangspunt opgenomen dat in circa 2015, of zoveel eerder als mogelijk, kan worden gestart met de realisatiefase. De uitvoering kan gedifferentieerd in de tijd, dat wil zeggen modulair, plaatsvinden. Daar waar mogelijk wordt synergie in de marktbenadering en uitvoering nagestreefd. Het snel op orde brengen van de waterveiligheid is prioritair en leidend. Door het niet gelijk lopen van de uitwerking van beide projecten is het niet mogelijk om een nieuwe schutsluis in het Rijkscontract op te nemen.

2.2.9 Rijksinpassingsplan Afsluitdijk (2016)

Het Rijksinpassingsplan is op 22 januari 2016 gewijzigd vastgesteld. Na de dijkversterking zal de primaire waterkering ter plaatse van Kornwerderzand rechtdoor lopen ten noorden van de bruggen en verbonden worden via een stormvloedkering, bijvoorbeeld in de vorm van een roldeur. Hierbij is gekozen voor een toekomstvaste oplossing, zodat een grotere doorvaartbreedte van de brugopening niet onmogelijk wordt gemaakt. Voor de doorvaartbreedte van de stormvloedkering geldt een minimummaat van 43 meter. De stormvloedkering wordt los van de constructie van de bruggen aangelegd. Hiervoor worden ook de geleide- en remmingswerken aangepast. In de toelichting van het Rijksinpassingsplan is verder aangegeven dat de drempel van de stormvloedkering op maximaal -6,40 m NAP zal komen te liggen. Dit is lager dan de sluisdrempel die op -6,00 m NAP komt. Omdat er ter plaatse van de stormvloedkering harder gevaren wordt is daar meer kielspeling gewenst.

De huidige verkeersbruggen zijn niet in het Rijksinpassingsplan opgenomen. Het extra ruimtebeslag wat nodig kan zijn voor het in de toekomst verbreden van de huidige doorvaartopeningen is wel binnen het Rijksinpassingsplan geregeld.

De legger Afsluitdijk wordt aangepast als gevolg van het inwerking treden van het Rijksinpassingsplan. Het Rijksinpassingsplan wordt dusdanig opgesteld dat er nog voldoende ontwerpvrijheid is voor de aannemer.

Het vastgestelde Rijksinpassingsplan maakt verschillende van de beoogde ontwikkelingen in het onderhavige project mogelijk, zoals de verlegging van de A7 en verschillende verbeteringen voor de lokale bereikbaarheid. Dit was niet expliciet de bedoeling, maar is een direct gevolg van de gekozen begrenzing en de verruiming van de bestemmingsvlakken in het Rijksinpassingsplan.

2.2.10 Integrale Visie IJsselmeergebied 2030

Deze visie dateert uit 2002 en bevat een koers op hoofdlijnen, met als doel om te komen tot een duurzame ontwikkeling van het IJsselmeergebied (qua beleid, inrichting en beheer) voor de periode tot 2030, waarbij een afweging plaatsvindt die rekening houdt met de aanwezige kernkwaliteiten van het gebied. De kernkwaliteiten zijn horizon (openheid, leegte, rust, ruimte, duisternis), van nature aanwezige rijkdommen (waterecosysteem, water, wind, natuurlijk substraat) en cultuur (Zuiderzeehistorie, handelsvaart, visserij, inpolderingshistorie, dijken) (bron: Ministeries van V&W, EZ, VROM en LNV, 18 januari 2002: Integrale Visie IJsselmeergebied 2030, De koers verlegd).

Relevant voor het project sluis Kornwerderzand is dat in de visie onderzoek is aangekondigd naar de recreatievaart, mede de bewegingen tussen IJsselmeer en Waddenzee. Verder worden vrijwaringszones aangekondigd vanwege toekomstige dijkversterkingen en overslagdijken en monitoring van klimaatontwikkelingen en zeespiegel. Diverse beleidskaders die hiervóór staan beschreven geven aan deze voornemens in de Integrale Visie IJsselmeergebied 2030 invulling.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte (2014)

Voor het IJsselmeergebied is er een provinciaal belang voor onder andere het behoud van het open watervlak van het IJsselmeer en de strakke lijn van de Afsluitdijk. Eventuele ontwikkelingen mogen plaatsvinden bij de knooppunten, zoals Kornwerderzand of Breezanddijk. Bouwwerken zijn in verhouding met bestaande, primaire waterkeringen, onderschikt aan de Afsluitdijk.

2.3.2 Het streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2007 is het Streekplan Fryslân 2007 (Om de kwaliteit fan de Romte) door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Centraal in het streekplan staat het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en verdere ontwikkeling van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten. De provincie streeft naar een optimale interne en externe bereikbaarheid van Fryslân als belangrijke impuls voor economische ontwikkeling, de ruimtelijke structuur en leefbaarheid. Bij het verbeteren van de bereikbaarheid staan een zorgvuldige ruimtelijke inpassing en veiligheidsaspecten centraal. De afsluitdijk/ A7 is onderdeel van het hoofdwegennet en draagt bij aan de bereikbaarheid van Fryslân. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. De provincie streeft naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaaleconomische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen.


Op de Afsluitdijk is een zoekgebied voor extra spuicapaciteit aangegeven waarbinnen ruimte wordt gereserveerd voor een nieuw spuicomplex. Gezien de verwachte hogere rivierafvoeren en de zeespiegelstijging wordt een extra spuicomplex aangelegd. Met deze aanleg is het naar verwachting tot 2050 mogelijk om het peil het IJsselmeer te beheersen.

2.3.3 Nb-wet vergunning verdieping vaargeulen (2011)

Op 25 november 2011 is door Provincie Fryslân aan de Nederlandse Vereniging van Zandwinners een vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor zandwinning vaargeul Urk-Makkum-Kornwerderzand. Deze vergunning is geldig tot 1 januari 2030 en de geul mag worden verdiept tot maximaal NAP -12 meter, met een gemiddelde waarde van NAP -10 meter. Verdieping van de geulen is nodig in samenhang met realisatie van de sluis. De huidige diepte ligt tussen NAP-4 meter en NAP-6 meter.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Masterplan Beeldkwaliteit

Het Rijk en de regionale overheden, samenwerkend in De Nieuwe Afsluitdijk, hebben het Masterplan Beeldkwaliteit in 2015 vastgesteld. Zij beschouwen het Masterplan als bestuurlijke afspraak waaraan zij plannen en maatregelen aan de Afsluitdijk toetsen.

Het Masterplan Beeldkwaliteit (Feddes/Olthoff en Paul de Ruiter, 2015) is opgesteld als gemeenschappelijk kader voor ruimtelijke kwaliteit en vormgeving voor de maatregelen in de planuitwerking van het Rijk en de regionale ambities. Het Kwaliteitsteam Afsluitdijk, onder voorzitterschap van de Rijksadviseur voor landschap en water, heeft hierbij geadviseerd. In het Masterplan komen ook de principes terug uit twee documenten die specifiek zijn opgesteld voor Kornwerderzand: Advies ruimtelijke kwaliteit Brede Sluis Kornwerderzand (Feddes/Olthoff en Paul de Ruiter, 2014) en Integrale ruimtelijke visie Kornwerderzand (Feddes/Olthoff en Paul de Ruiter, 2014).

Het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk geeft richtlijnen voor ruimtelijke kwaliteit en vormgevingsprincipes. Het Masterplan Beeldkwaliteit heeft als doel de verschillende belangen integraal te benaderen. Cultuurhistorie is opgevat als onderdeel van Ruimtelijke Kwaliteit. Het vastgestelde Masterplan heeft de status van een bestuurlijke afspraak; het is geen wettelijk instrument en daarom op zichzelf niet juridisch bindend. In de planuitwerking zal moeten worden getoetst in welke mate de oplossing voldoet aan de kaders uit het Masterplan.

Sluis Kornwerderzand

Het masterplan gaat specifiek in op de aanpassing van de schutsluis. Bij het maken van een nieuwe doorsnijding van het sluiscomplex is het van belang dat de havenkom symmetrisch blijft en dat de doorsnijding evenwijdig loopt met de bestaande sluizen. De ronding van de havenkom dient behouden te blijven.

Het sluisterrein mag herkenbaar zijn als havencomplex tussen de voorhavendammen. Door de koppen gelijkvormig vorm te geven, ontstaat een leesbaar geheel van groene vloeiende voorhavendammen, met daartussen een hoekige en verhard sluiscomplex.

Bij aanleg van een brede sluis aan de westzijde van de schutsluizen komen de twee ter plaatse aanwezige kazematten dicht aan het water te liggen. De nieuw aan te leggen sluis doorsnijdt een deel van het bestaande grondwerk dat bij de kazematten hoort. Het grondwerk van de kazematten wordt gedeeltelijk verwijderd en opnieuw vormgegeven. Bij het afgraven van het grondwerk dient de gedekte gang achter de kazematten intact te blijven.

Bij de inrichting van het sluisterrein dient rekening gehouden te worden met de wens om een rondje te kunnen wandelen rondom de havenkom van Kornwerderzand. Dit kan bereikt worden door de sluisdeuren beloopbaar, en de havenhoofden openbaar toegankelijk te maken.


Uitwerking bebouwing sluisterreinen

Het Masterplan is eveneens ingegaan op nieuwe bebouwing op sluisterreinen. Het sluisterrein dient als omheind terrein op het systeem van dammen duidelijk afleesbaar te zijn. Daarom zou het terrein een heldere geometrische vorm moeten hebben en zouden alle gebouwen binnen deze contour gegroepeerd moeten worden.

Het sluisterrein bevindt zich tussen twee groene havendammen met basalten voet. Het terrein krijgt een eenduidige rechthoekige contour. Op het land wordt deze contour voorzien van hekwerken en door de geometrische vorm wordt al van afstand afleesbaar waar openbare routes zich bevinden en waar beveiligd Rijkswaterstaatterrein zich bevindt. Binnen de contour is het terrein verhard met een eenduidig materiaal.

Nieuwe bouwwerken op het sluisterrein zijn een moderne interpretatie van de monumentale bakstenen gebouwen met zadeldak. Nieuwe gebouwen krijgen een plat dak of een zadeldak en worden geheel gematerialiseerd in baksteen. Kozijnen worden verdekt vormgegeven met witte neggen uitgevoerd. Openingen in installatiegebouwen worden uitgevoerd als opengewerkt patroon in het metselwerk. De gebouwen zijn in proportie met de monumentale gebouwen op het terrein, waarbij de maximale hoogte wordt bepaald door goot en nokhoogte van omliggende gebouwen.

Wat betreft het oude douanekantoor, of het bedieningsgebouw van de schutsluizen naar het ontwerp van Roosenburg, is het uitgangspunt behouden en herbestemmen. Het krijgt een functie die samenhangt met de sluizen en recreatievaart.

Recreatieve routes

Aanvullingen op de recreatieve routestructuur zouden moeten bestaan uit:

  1. 1. Beter bereikbaar maken Kazemattenmuseum.
  2. 2. Creëren van meerdere verbindingen tussen Waddenzeezijde en IJsselmeerzijde.
  3. 3. Zorgdragen voor een goede bereikbaarheid van de vismigratierivier.
  4. 4. Zorgen voor een goede aansluiting van Kornwerderzand op de nieuwe fietsverbinding richting Friese kust.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Ontwikkelvisie 2011-2021

De 'Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân' is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke clus-ter voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

  1. 1. Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
  2. 2. Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
  3. 3. Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
  4. 4. Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
  5. 5. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
  6. 6. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.

2.5.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)

De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde 'Landschapsontwikkelingsvisie' (2009) heeft als basis gediend voor de 'Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân' die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.

Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.

Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
  2. 2. Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
  3. 3. Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
  4. 4. Behoud van authenticiteit en eenvoud.
  5. 5. Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.

2.5.3 Visie Toerisme & Recreatie 2012-2022

Wat betreft de 'Visie Toerisme & Recreatie gemeente Súdwest-Fryslân 2012-2022' uit maart 2013 staat de gemeente in 2022 bekend als een kwalitatief hoogwaardig gebied voor (actieve vormen van) toerisme en recreatie met een zeer gevarieerd en levendig aanbod. Deze variatie en levendigheid is tot stand gekomen door een gezamenlijke inzet met de sector op betere verbindingen tussen toeristisch aanbod op het gebied van land en water, kunst en cultuur. In de visie zijn een aantal ontwikkelingsstrategieën aangegeven. Deze zijn gericht op het creëren van meer (afwisseling in) belevenissen door verbindingen te leggen tussen het bestaande aanbod en door verbindingen te leggen tussen alle partijen die daarbij betrokken zijn:

  1. 1. geef de bezoeker een gevoel van 'thuiskomen' en 'zichzelf kunnen zijn';
  2. 2. benut de rijkdom van het 'water', het landschap en de steden;
  3. 3. organiseer avontuurlijker actieve vormen van recreatie;
  4. 4. gebruik verhaallijnen om de gast nieuwe ervaringen te laten beleven.

'Actie', 'Gastheerschap' en 'Samenwerking' zijn de kernwoorden van de strategieën; de samenhang wordt gerealiseerd door te kiezen voor de kracht van het lokale verhaal, te investeren in aantrekkingskracht en door één sterk toeristisch samenwerkingsverband neer te zetten voor de regio. Er wordt koers gezet op 'Gastheerschap' vanuit de invalshoeken:

  1. 1. meer aansprekende watersportactiviteiten voor de jeugd en sportstimulering;
  2. 2. het bevorderen van elektrisch varen en fietsen;
  3. 3. verleiding tot gezelligheid en vermaak in de kernen;
  4. 4. jaarlijks terugkerende sportieve en culturele events;
  5. 5. de relatie tussen toerisme en zorgmogelijkheden.

Er wordt gekoerst op meer beleving van het weidse landschap en de bijzondere natuur door:

  1. 1. op de kop van Afsluitdijk een 'uitzichtpunt' van formaat te realiseren;
  2. 2. het creëren van belevenissen binnen de kwalificatie Nationaal Landschap;
  3. 3. de optimalisatie van de bestaande routenetwerken.

De uitvoering van deze activiteiten moet passen bij het karakter van Súdwest-Fryslân. Daarbij gebruikmakend van actuele, digitale informatie, aangereikt via een centraal digitaal informatiepunt. Samenwerken binnen één sterk opererend samenwerkingsverband is het credo. Dat is de manier om de toeristische regio sterk te positioneren en in de markt te zetten. De vertaling van de visie wordt gegeven in de toeristische agenda. De gemeente toont daarbij lef, geeft de visie inhoud en onderbouwt deze met geld. De gemeente verwacht dat ook van de toeristische sector zelf. De sector wordt uitgedaagd met nieuwe verfrissende ideeën en toeristische concepten te komen.

De komende jaren wordt het beschikbare budget van 19 miljoen euro door de gemeente geïnvesteerd in de kwaliteit van de gemeentelijke recreatiekernen via de voorgestelde programma's in de verschillende masterplannen.

2.5.4 Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de 'Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde' opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie en archeologie.

2.5.5 Duurzaamheidsvisie (2012)

Op 20 september 2012 is door de raad de 'Duurzaamheidsvisie van de gemeente Súdwest-Fryslân' vastgesteld. Toekomstbeeld in de duurzaamheidsvisie is een gemeentelijke samenleving die letterlijk en figuurlijk energie oplevert. Er wordt uitsluitend hernieuwbare energie gebruikt. In de gemeente wordt uitgegaan van de eigen kracht van de samenleving en op basis daarvan worden door samenwerking met diverse partijen en initiatieven uit de samenleving ontwikkelingen tot stand gebracht die positieve energie leveren. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom wordt dit in een ambitie voor een 'biobased economy' gecombineerd. Samen met burgers en bedrijven wil de gemeente werken aan een duurzame samenleving.

De gemeentelijke missie voor duurzame ontwikkeling is duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. Samen met betrokkenen wordt op stap gegaan naar een duurzame toekomstbestendige gemeente. Hierbij worden de volgende spelregels toegepast:

  1. 1. Meer in de menselijke basisbehoeften te voorzien.
  2. 2. De bodem minder uit te putten dan we nu doen.
  3. 3. Minder schadelijke chemische stoffen gebruiken dan wij nu doen.
  4. 4. De natuur minder aantasten dan wij nu doen.

De strategische doelen die daarbij worden gesteld, zijn:

  1. 1. 'It goede foarbyld': We vullen onze voorbeeldfunctie samen in, delen kennis en ondersteunen burgers en bedrijven bij het begrip en de implementatie van duurzaamheid in de dagelijkse activiteiten.
  2. 2. 'Fan it suverste wetter': We zijn zuinig op ons water en houden onze waterkringlopen gesloten, schoon en gezond.
  3. 3. 'Enerzjyneutraal': We zijn energieneutraal en wekken onze energie lokaal op met een mix van duurzame bronnen uit de omgeving. We leveren energie aan gebieden buiten onze gemeente die niet de mogelijkheden hebben om duurzame energie op te wekken.
  4. 4. 'In hiele lingte': We bouwen gezonde gebouwen die naar gelang de behoefte kunnen worden aangepast aan verschillende functies. Daarmee verlengen we de levensduur van gebouwen en gebruiken we minder materialen en grondstoffen.
  5. 5. 'Noed foar ferfier': Vervoer in de regio is onafhankelijk geworden van fossiele brandstoffen. Het aantal vervoersbewegingen is teruggebracht door de introductie van het nieuwe werken en het aantal voertuigen is afgenomen door gedeeld gebruik en alternatieve vervoersvormen.
  6. 6. 'Griene Mienskip': Onze inwoners leven in een veilige en duurzame samenleving. We houden ecosystemen in stand en waar mogelijk brengen we systemen weer in balans. We helpen anderen met het maken van verantwoorde keuzes en integreren recreatie, landbouw en bebouwing in gezonde ecosystemen.
  7. 7. 'Rekreaasje': We bieden rust en ruimte voor allen die ons willen bezoeken. We hebben de kernkwaliteiten landbouw, water en hartelijkheid verweven met ons ecosysteem en inspireren daarmee anderen.
  8. 8. 'Sluten kringlopen': Al onze materialen en gebouwen komen uit en/of keren terug in gezonde gesloten kringlopen. Ons afval dient als bouwsteen voor een volgend leven en onze landbouw is de motor voor een 'biobased' economie.
  9. 9. 'Balans yn buorkjen': De biodiversiteit in onze landbouw is sterk toegenomen door effectief beheer, herstel en integratie van functies. Onze boeren vinden lokale afzetmarkten met eerlijke prijzen, vinden nuttige toepassingen voor hun restproducten en zijn de bewaarders van het buitengebied.

2.5.6 Antennebeleid (2012)

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 18 oktober 2012 het 'Antennebeleid gemeente Súdwest-Fryslân' vastgesteld. De noodzaak hiertoe ligt er in dat mobiele communicatie in Nederland de laatste jaren een ongekende groei doormaakt. Burgers en bedrijven hechten veel belang aan een ruime beschikbaarheid en goede toegankelijkheid van mobiele communicatie. Naast dit algemene belang is er ook een groot maatschappelijk belang voor goede mobiele communicatie, zoals de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Door het toenemend gebruik van mobiele communicatie groeit de vraag naar plaatsingsmogelijkheden voor antenne-installaties. Om te komen tot een verantwoorde maatschappelijke, stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van antenne-installaties is gemeentelijk antennebeleid opgesteld.

2.5.7 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (2013)

De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde 'Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet kan worden aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoeringsprogramma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.

2.5.8 Welstandsnota Súdwest-Fryslân (2012)

In de gemeentelijke welstandsnota (vastgesteld 13 december 2012) zijn criteria voor de beeldkwaliteit opgenomen waar een bouwvoornemen aan dient te voldoen. Het doel van welstandstoezicht is om een bijdrage leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van het gemeentelijk grondgebied. Welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.

2.5.9 Vigerend bestemmingsplan en omgeving

De planvorming van de sluis Kornwerderzand anticipeert op het inmiddels op 22 januari 2016 gewijzigd vastgestelde Rijksinpassingsplan Afsluitdijk, zie ook paragraaf 2.2.9. De maatregelen voor de snelheidsverhoging op de A7 vallen volledig binnen het Rijksinpassingsplan en zijn hierbinnen planologisch mogelijk. De zuidelijke voorhaven, de schutsluizen, het verbeteren van de lokale ontsluiting (deels) en de vervanging van beide bruggen liggen niet binnen het Rijksinpassingsplan Afsluitdijk.

Hiervoor geldt het bestemmingsplan Kornwerderzand, vastgesteld door de raad in de vergadering van 22 september 2011 en onherroepelijk met ingang van 25 november 2011.

Bestemmingsplan Kornwerderzand

De voorziene zuidelijke basculebrug is in strijd met het geldende bestemmingsplan Kornwerderzand:

  1. 1. de draaibruggen hebben de bestemming 'Verkeer', met als dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De overspanning van beide bruggen wordt breder en de zuidelijke brug komt meer naar het noorden toe te liggen. Hier ligt nu nog de bestemming 'Water' en 'Cultuur en Ontspanning';
  2. 2. de verbreding van de grote schutsluis past niet binnen het geldende bestemmingsplan Kornwerderzand. Elk deel van een nieuwe schutsluis breder dan de huidige grote sluis of naast de sluizen ligt in de bestemming Verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0006.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Kornwerderzand (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het onderhoud en de verdieping van de vaargeulen op het IJsselmeer benodigd voor de realisatie en instandhouding van klasse Vb, past binnen de bestemmingsplannen van de gemeenten Suìdwest-Frysla^n, De Fryske Marren, Enkhuizen, Urk en Dronten. In deze bestemmingsplannen zijn geen eigen aanvullende kaders voor de vaargeulen opgenomen, zodat geheel teruggevallen moet worden op de kaders van het Rijk. Het baggeren van de bestaande vaargeulen tot een maximale diepte van NAP -6,10 meter past binnen de in het bestemmingsplan aangegeven kaders en wordt niet beschouwd als strijdig gebruik. Het voornemen van het project “Sluis Kornwerderzand” om de geulen te verdiepen tot NAP -5,50 meter is daarmee niet strijdig met het bestemmingsplan.

Gelet op de onlosmakelijke samenhang tussen de drie projectonderdelen, is overwogen om de ingrepen planologisch mogelijk te maken door middel van het vaststellen van een interprovinciaal inpassingsplan. In overleg met de betrokken overheden is echter besloten om de ruimtelijke procedure te beperken tot de onderdelen bruggen en schutsluis. Hiervoor wordt onderhavig bestemmingsplan voorbereid van het bestemmingsplan Kornwerderzand van de gemeente Súdwest-Fryslân.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Door de initiatiefnemers is het voornemen tot aanpassing van de sluis Kornwerderzand uitgewerkt en onderzocht op haalbaarheid, onder meer in een maatschappelijke kosten-baten analyse (Witteveen+Bos, 2013; 2015). Hierbij zijn al meerdere (technische) oplossingsrichtingen onderzocht. Mede op grond van overleg met Rijkswaterstaat en Rijkdienst voor Cultureel Erfgoed is uiteindelijk een drietal varianten overgebleven voor de sluisverbetering ter plaatse van Kornwerderzand en er resteren twee varianten voor de vaarwegverruiming.

3.2 Huidige Situatie

Kornwerderzand

Het schutcomplex Kornwerderzand is één van de twee complexen waar met een schip de Afsluitdijk gepasseerd kan worden. Het schutcomplex wordt gebruikt voor beroeps- en recreatievaart. Naast deze functie voor de scheepvaart is er op dit moment nog de functie voor de primaire waterkering die via de voorhavendijken over de bovenhoofden (voorhavenzijde) van de twee schutsluizen loopt en weer terug naar de Afsluitdijk. De ligging van de primaire kering is in rood aangegeven in onderstaande afbeelding. Direct ten westen van het schutcomplex liggen nog twee maal 5 spuisluizen.

Het complex dient eveneens om de zout- en zoetwaterscheiding tussen de Waddenzee en het IJsselmeer te handhaven. Om visvriendelijk beheer van kunstwerken op Kornwerderzand mogelijk te maken, is in 2015 tussen de voorhaven en het instroombekken van de spui een zoutwaterafvoersysteem aangelegd.

Hiermee wordt een deel van de in het IJsselmeer indringende zouttong teruggevoerd naar de Waddenzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0007.png"

Afbeelding: Huidige situatie schutcomplex Kornwerderzand, in vogelvlucht van west naar oost (Bron: Plan/project-MER Afsluitdijk) (rode lijn = primaire waterkering)

1. Voorhaven. 2. Voorhavendijk. 3. Bovenhoofd schutsluis. 4. Benedenhoofd schutsluis. 5. Sluiskolken. 6. Woningen. 7. Kazemattenmuseum. 8. Buitenhaven. 9. Havendam.

Bij Kornwerderzand zijn er naast elkaar twee schutsluizen, met elk een boven- en benedenhoofd (zie onderstaande afbeelding). Alle sluishoofden zijn voorzien van eb- en vloeddeuren. Bij de grote sluis zijn deze uitgevoerd als stalen puntdeuren en bij de kleine sluis met houten deuren.

Bij Kornwerderzand zijn in de bovenhoofden tevens de huidige stormvloeddeuren opgenomen. De eb- en vloeddeuren worden gebruikt voor het schutten van schepen in normale omstandigheden. De stormvloeddeuren worden gesloten bij zware stormomstandigheden. De havendammen zorgen ervoor dat schepen onder rustige omstandigheden de sluizen kunnen in- en uitvaren en ze beschermen de civieltechnische kunstwerken tegen zware golfslag. De schutsluizen zijn samen met de spuisluizen en het douanegebouw onderdeel van het Rijksmonument Lorentzsluizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0008.png"

Afbeelding: Schematische weergave van één van de schutsluizen (Bron: Plan/project-MER Afsluitdijk)

1. Stormvloeddeur. 2. Vloeddeur. 3. Ebdeur. 4. Bovenhoofd. 5. Sluiskolk. 6. Benedenhoofd.

Er zijn op het schutcomplex meerdere gebruiksfuncties aanwezig. Ten noordoosten van de schutsluizen, dicht tegen de oostelijke voorhavendijk aan, staat een ensemble van 14 woningen. Aan de overzijde van de voorhaven bevinden zich Rijksmonumentale kazematten van de stelling van Kornwerderzand (onderdeel van het beschermde dorpsgezicht) en het daarbij behorende museum. Wat verder weg, aan de oostzijde van het complex, liggen twee dagrecreatieterreinen. Eén aan de Waddenzeezijde van de Afsluitdijk en één aan de IJsselmeerzijde. Hier staan vaak campers en worden watersporten zoals kitesurfen beoefend. De Waddenzee en het IJsselmeer hebben ook een natuurfunctie, ze zijn onder meer als Natura 2000-gebied aangewezen.

Kornwerderzand is mede gebouwd als militair verdedigingscomplex. Deze verdedigingslinie is aangelegd omdat de Afsluitdijk als verbindingsroute en spuifunctie verdedigd moest worden. Oorspronkelijk bestond de Stelling van Kornwerderzand uit 17 kazematten en 5 aggregaatgebouwen met bijbehorende infrastructuur. In de periode van de Duitse bezetting zijn hier nog drie bunkers, anti-tankversperringen en twee open luchtdoelartilleriestellingen aan toegevoegd. De Stelling van Kornwerderzand en het sluizencomplex vormen één integraal ontwerp. De positie van de woningen en de hoogte van de havendammen en draaibruggen zijn helemaal afgestemd op de benodigde schootsvelden. Mede daarom heeft het gehele complex de status van beschermd dorpsgezicht gekregen. Het overgrote deel van de bunkers is tevens Rijksmonument.

Aan de westkant van het schutcomplex ligt het spuicomplex van Kornwerderzand. Het spuicomplex heeft twee functies: water afvoeren en water keren. Het spuicomplex bestaat uit twee 'spuigroepen' waarin steeds een vijftal 'spuikokers' ligt. Alle spuikokers worden ingeklemd door vier heftorens waartussen twee schuiven kunnen bewegen, onafhankelijk van elkaar. Tussen de twee spuigroepen in ligt een klein spui-eiland.

Het dijklichaam van de Afsluitdijk bestaat uit een tuimeldijk aan de Waddenzeezijde van de dijk. Aan de IJsselmeerzijde bevindt zich de A7, de snelweg tussen Amsterdam en Leeuwarden. Tussen Kornwerderzand en de Friese Kust bevinden zich nog een parallelweg tussen de A7 en de Waddenzee en tussen de A7 en het IJsselmeer. Deze wordt ook gebruikt als fietspad. Ten westen van Kornwerderzand bevindt zich een fietspad aan de noordzijde van de A7.

Snelweg A7

De snelweg A7 loopt via twee draaibruggen langs Kornwerderzand. De situatie van deze draaibruggen is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0009.png"

Afbeelding: Draaibruggen, huidige situatie 2 x 16 meter doorvaart

3.3 Trechtering Van Alternatieven

Om de projectdoelstelling te bereiken zijn diverse mogelijke oplossingen beschikbaar, in m.e.r.-termen alternatieven te noemen. In aanloop naar de oplossing die gezocht wordt in de vorm van een grotere sluis op Kornwerderzand, zijn ook deze andere oplossingen beschouwd.

Er is door middel van een trechtering gekeken welke redelijkerwijze in het MER te onderzoeken alternatieven er zijn, zoals voorgeschreven in de Wet milieubeheer.

Uitgangspunten

Om de doelstelling in te vullen, is het nodig om eerst zicht te hebben op de benodigde afmetingen waaraan kunstwerken en vaargeulen dienen te voldoen. Op grond van twee workshops met stakeholders zijn de minimale doorvaartcondities bepaald.

De workshops zijn gehouden in het kader van vergroting van de sluis bij Kornwerderzand, hetgeen toen de beoogde aanpassing was, maar is voor alle alternatieven toepasbaar. Als maatgevend schip is klasse R/S 3 uit de Richtlijn Vaarwegen 2011 aangehouden. Dit zijn schepen van 135 x 2,8 x 4,5 meter. De uitkomst van de workshops is:

  • Intensiteit: Eén bijzonder transport per week en 25 coasters per jaar.
  • Diepte vaargeulen in het IJsselmeer: Bodemdiepte van de vaargeul dient ten minste -5,50 meter NAP te zijn. Voor de geul naar Lemmer geldt een afwijkende maat met een bodemdiepte van -4,90 meter NAP.
  • Breedte sluis: De sluiskolkbreedte moet ten minste 25 meter zijn, uitgaande van een minimaal benodigde speling van 0,5 meter aan weerszijden.
  • Breedte brug: De doorvaartbreedte van de brug is bepaald op 26 meter.
  • Drempeldiepte sluis: De sluis dient een drempeldiepte van -6.00 meter NAP te hebben.
  • Benodigde doorvaarthoogte: Bij hoogspanningskabels is vanwege tuigage uitgegaan van een vrije doorvaarthoogte van ten minste 65 meter.
  • Lengte sluiskolk: Uitgegaan wordt van een nuttige schutlengte in de sluiskolk van 135 meter (CEMT klasse Va en klasse R/S-3) tussen de stopstrepen.

Trechteringscriteria

De verschillende oplossingen, die zorgdragen voor het bereiken van de doelstelling van het project, zijn beoordeeld aan de hand van de volgende trechteringscriteria: Financieel-economisch haalbaar, Technisch realiseerbaar, Toekomstvastheid, Juridisch haalbaar / passend binnen beleidskaders, Meekoppelkansen / integraliteit, Bestuurlijk draagvlak, Maatschappelijk draagvlak, Draagvlak onder direct belanghebbenden en Milieugevolgen / duurzaamheid.

De trechtering is verbeeld volgens de zogenaamde stoplichtmethode:

  • Rood: Alternatieven scoren zeer slecht voor dit trechteringscriterium. Bij één of meer trechteringscriteria rood valt dit alternatief af.
  • Oranje: Alternatieven scoren aanzienlijk slechter dan andere alternatieven. Bij twee of meer trechteringscriteria oranje score valt dit alternatief af.
  • Groen: 'Groen licht' trechteringscriteria geven een positief effect of geen beletsel voor verdere behandeling in dit MER.

Onderzochte oplossingsrichtingen

Er zijn zeven relevante oplossingsrichtingen (alternatieven) mogelijk om de scheepswerven beter te ontsluiten*:

  1. 1. Het verplaatsen van de scheepwerven naar water dat toegankelijk is voor de beoogde transporten.
  2. 2. Aanpassen van de vaarroute Lemmer-Delfzijl.
  3. 3. Aanpassen van de vaarroute via Amsterdam-IJmuiden, langs Houtribsluizen, Schellingwouderbrug en Oranjesluizen.
  4. 4. Nieuwe doorgang in de Afsluitdijk, zoals bij de knik in de dijk of bij Breezanddijk met aanpassingen van vaarroutes.
  5. 5. Aanpassen vaarroute en schutcomplex Den Oever.
  6. 6. Aanpassen vaarroute en schutcomplex Kornwerderzand, twee systemen:
    6.a: stormvloedkering in combinatie met een keersluis benutten en de voorhaven als kolk
    6.b: volwaardige sluiskolk op maat.

*De route via de IJssel is op voorhand niet meegenomen, vanwege de grote problemen die dat geeft.

Behalve alternatief 6.b, geldt dat alle alternatieven op één of meerdere criteria niet mogelijk zijn (rood). Ook scoren ze slecht op aan aantal trechteringscriteria (oranje). Derhalve is in het MER vervolgens de volwaardige sluiskolk bij Kornwerderzand uitgewerkt en beoordeeld. De andere alternatieven zijn redelijkerwijze niet te beschouwen alternatieven in het MER.

3.4 Beschouwde Varianten In Het Mer

Er zijn drie soorten van aanpassingen. Na het trechteringsproces resteren daarvoor de volgende varianten die zijn bekeken in dit MER:

  1. 1. Vergroting van de schutsluizen: Na de trechtering resteert het alternatief Aanpassen vaarroute en nieuwe schutsluis Kornwerderzand. Er zijn binnen dit alternatief drie varianten voor een brede sluis naast en op het schutcomplex van Kornwerderzand nader uitgewerkt.
  2. 2. Vaarwegaanpassing: De vaarroute Urk-IJsselmeer wordt aangepast met aansluitingen op aansluitende routes richting Makkum, Lemmer, en de Ketelbrug in twee varianten.
  3. 3. Overige voorzieningen: Wat betreft de overige voorzieningen geldt dat er één opzet is voor het vervangen van de draaibruggen. Voor het huidige sluiscomplex geldt dat er twee mogelijkheden zijn in de toekomst: blijven functioneren of een andere functie geven.

3.4.1 Vergroting van de schutsluizen

Voor de vergroting van de schutsluizen zijn in het MER vervolgens drie varianten inzake de verbreding en verdieping van de sluis bij Kornwerderzand beoordeeld, namelijk:

  1. 1. Variant Westelijke schutsluis (3 op een rij): Een nieuwe schutsluis met een breedte van 25 meter parallel westelijk van de huidige grote schutsluis. Eén of beide bestaande schutsluizen handhaven, dan wel buiten gebruik stellen en nieuwe functie geven.
    - De afstand tussen de nieuwe schutsluis en de grote sluis in het huidige complex is bepaald op 18 meter. Technisch gezien is een kortere afstand niet haalbaar gebleken.
    - Er zijn verschillende opties hoe om te gaan met de huidige schutsluizen.
  2. 2. Variant Verbreding grote schutsluis (2 op een rij): Nieuwe brede schutsluis op de plaats van de huidige grote sluis. Kleine (recreatie)sluis handhaven.
  3. 3. Variant Schutsluis huidige locatie (1 op een rij): Een nieuwe schutsluis met een breedte van 25 meter, die komt te liggen op de locatie waar nu de huidige schutsluizen liggen. De bestaande schutsluizen verdwijnen geheel.

Voor alle hierboven genoemde varianten geldt dat er nog verschillende opties worden bekeken voor de vormgeving van o.a. de sluisdeuren en -wanden. Deze keuze, moet plaatsvinden in de verdere detaillering, maar is nog niet relevant voor het bestemmingsplan en daarom verder in het MER alleen behandeld bij de effectbeoordeling voor landschap en bij standzekerheid (onderdeel van het thema veiligheid).

3.4.2 Overige voorzieningen

Naast de nieuwe sluis en aanpassing van de vaarwegen (die niet van toepassing zijn op het onderhavig plangebied), zullen nog andere voorzieningen gerealiseerd worden. De bruggen en de ligging van de snelweg A7 (inclusief verhoging maximumsnelheid tot 100 km/h) zullen wijzigen. Er komt een zuidelijke parallelweg, die het Kazemattenmuseum beter bereikbaar maakt, en de toegangsweg vanaf het Kazemattenmuseum zal worden vervolgd als wandel/fietspad tot de vismigratierivier.

Deze ontwikkelingen komen in het ruimtelijk plan te staan en worden 'meegenomen' in het MER.

Indien in de toekomst wordt besloten om één van de overblijvende bestaande sluizen buiten gebruik te stellen, zal dit in een aparte procedure gebeuren.

3.5 Gekozen Variant

Vergroting van de schutsluizen

Voor de vergroting van de schutsluizen is gekozen voor variant 2, de variant Verbreding grote schutsluis (2 op een rij). Deze variant betekent een nieuwe brede schutsluis (met een breedte van 25 meter) op de plaats van de huidige grote sluis. De kleine monumentale (recreatie)sluis wordt gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0010.png"

Variant (2) Verbreding grote schutsluis


Overige voorzieningen

Alle remmingwerken zullen worden geherpositioneerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de realisatie van de uitbreiding van de sluis en om het inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan te vergroten zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt hiervan een opsomming gegeven. Voor de volledige teksten inzake het onderzoeksrapport wordt verwezen naar het MER in bijlage 1.

In het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is voor verschillende aspecten in de beoordeling onderscheid gemaakt tussen de aanlegfase en de gebruiksfase. Voor het bestemmingsplan zijn echter alleen de effecten binnen de planperiode (10 jaar) relevant en wordt derhalve uitsluitend in gegaan op de gebruiksfase.

4.2 Mer Sluis Kornwerderzand

Zoals in paragraaf 1.3 beschreven is er gelet op de omvang van het project door de provincie voor gekozen om een m.e.r. op te stellen. Het uitvoeren van een m.e.r. is wettelijk verplicht bij de voorbereiding van besluitvorming over projecten waar 'belangrijke nadelige milieueffecten' worden verwacht. In een milieueffectrapportage wordt in kaart gebracht welke gevolgen een project heeft op het gebied van bijvoorbeeld natuur, bodem, water en landschap. De resultaten van dit onderzoek worden gebundeld in een milieueffectrapport, een MER. De informatie in voorliggend MER zorgt ervoor dat de beslissingsbevoegde instanties het milieubelang volwaardig kunnen meewegen wanneer zij een besluit nemen. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan dat zal worden vastgesteld door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân.

Uitgangspunt is dat er een projectplan Waterwet nodig is voor (onderdelen van) het initiatief. Omdat één van de onderdelen van dat projectplan de ingreep in een primaire waterkering betreft, moet de projectprocedure van de Waterwet worden gevolgd. In die procedure is goedkeuring van het projectplan door de provincie vereist.

Voor het MER zijn Gedeputeerde Staten van de betreffende provincies bevoegd gezag gekoppeld aan het goedkeuringsbesluit van het projectplan. Het projectplan zal in een later stadium worden voorbereid.

Het MER dient als beslissingsgrondslag bij:

  • de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • de vaststelling van het projectplan Waterwet;
  • het goedkeuringsbesluit van de provincie in het kader van het projectplan Waterwet,
  • en eventuele andere besluiten en vergunningen die benodigd zijn.

Op 24 september 2015 heeft de Commissie voor de m.e.r. een toetsingsadvies over de Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) van 7 juli 2015 uitgebracht (rapportnummer 3061). Het advies is meegenomen bij het opstellen van het MER. Het resultaat, de milieueffectrapportage (zie bijlage 1) wordt samen met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Tijdens deze fase is het voor iedereen mogelijk om een reactie te geven op het MER. Daarnaast is het MER door de Commissie m.e.r. getoetst. De onafhankelijke Commissie m.e.r. toetst of alle informatie in het MER aanwezig is om het milieu volwaardig mee te nemen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. De Commissie m.e.r. neemt daarbij ook de reacties op het MER mee die tijdens de inspraakperiode zijn gemaakt.

In verband met een niet uit te sluiten effect op stikstofdepositie is daarnaast een Passende Beoordeling opgesteld voor het MER. Hierdoor is het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig.

4.2.1 Aanvulling MER

Naar aanleiding van de ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan en het MER geven enkele adviezen en zienswijzen aanleiding tot aanvulling van het MER:

  1. 1. Op het MER is een toetsing uitgevoerd door de Commissie voor de m.e.r. Om tegemoet te komen aan de essentiële tekortkomingen betreffende de effecten op Natura 2000 die de commissie constateert, is een aanvulling op het MER gemaakt. Die 'natuuraanvulling' is separaat opgesteld en separaat ter toetsing aangeboden aan en goedbevonden door de Commissie voor de m.e.r.
  2. 2. Door Rijkswaterstaat is een zienswijze ingediend op het MER. Eén van de punten in die zienswijze is dat Rijkswaterstaat in het kader van een aanstaande MIRT-procedure ruimte wil om de grote sluis aan de oostelijke zijde te leggen, over de huidige kleine sluis heen. Een dergelijke variant ontbreekt in het MER. In de aanvulling is alsnog een oostelijke sluisvariant uitgewerkt en de effecten van deze variant zijn beschreven in hoofdstuk 2 van de aanvulling MER.
  3. 3. Naar aanleiding van het MER en de keuze voor de sluisaanpassing op de locatie van de huidige grote sluis, is een discussie ontstaan met betrokken cultuurhistorie-specialisten van Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), provinsje Fryslân en de gemeente Súdwest-Fryslân. De discussie spitst zich toe op de wijze hoe te komen van een beoordeling van effecten op objectniveau en op structuurniveau tot een synthese van deze effecten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarden. Ook de Commissie voor de m.e.r. heeft hierover in haar voorlopig toetsingsadvies een opmerking gemaakt. In hoofdstuk 3 van de aanvulling MER staat een reflectie op de mogelijke methodieken hoe te komen tot een synthese-beoordeling ruimtelijke kwaliteit.

De aanvulling van het MER is als bijlage 2 bijgevoegd. De separaat opgestelde 'natuuraanvulling' is als bijlage 3 bijgevoegd.

4.3 Ruimtelijke Kwaliteit

Voor het aspect Ruimtelijke kwaliteit zijn de thema's ruimtelijke kwaliteit, visueel-ruimtelijke kenmerken, cultuurhistorie en archeologie beoordeeld. Op de aspecten cultuurhistorie en archeologie wordt in paragraaf 4.4 separaat in gegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

Via het Masterplan Beeldkwaliteit Afsluitdijk speelt ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Dit thema is onderdeel van het ontwerpproces. Aandachtspunten hierbij zijn de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde in relatie tot de in het Masterplan Beeldkwaliteit opgenomen richtlijnen. Als Toetsingskader zijn de kernkwaliteiten uit het Masterplan Beeldkwaliteit gehanteerd, zie paragraaf 2.4.1.

Paragraaf 2.5 Ruimtelijke analyse in het MER geeft aan wat de huidige ruimtelijke kwaliteit van de Afsluitdijk in het algemeen is en in het bijzonder wat de (waardevolle) kernkwaliteiten van Kornwerderzand zijn. De kernkwaliteiten zijn:

  1. 1. Knooppunt aan de Afsluitdijk.
  2. 2. Monumentale waarde van het sluiscomplex.
  3. 3. Militair verdedigingswerk.
  4. 4. Ligging in het waterlandschap.

Verbreding grote schutsluis

De ruimtelijke kwaliteit blijft over het algemeen gelijk. De samenhang tussen het militaire systeem en het waterbouwkundig systeem blijf behouden.

Brugaanpassing en snelwegverlegging

Door de aanpassing van de weg en de nieuwe brug(gen) wordt de beleving van het waterlandschap verbeterd. De poortfunctie van het brugcomplex vermindert, terwijl de poortfunctie van de spuisluizen (komend vanuit Fryslân) meer uigesproken wordt. De rol van het brugbedieningsgebouw is hierin ondergeschikt aan de spuisluizen.

Mitigatie en compensatie

De ruimtelijke kwaliteit kan verbeteren wanneer aangesloten wordt op de kernkwaliteiten en vormgevingsprincipes van het Masterplan Beeldkwaliteit, Integrale Ruimtelijke Visie Kornwerderzand en Advies Ruimtelijke Kwaliteit. Belangrijke begrippen zijn daarbij eenvoud en eenvormigheid. Conform de richtlijnen van het Masterplan Beeldkwaliteit dienen er bijvoorbeeld zo min mogelijk storende objecten te zijn.

De verschillende deelopgaven hebben een effect op de beleving van de dijk als geheel. Hierbij moet nadrukkelijk ook recht worden gedaan aan de gelaagdheid van de dijk, waarbij de verschillende functies samen een geheel vormen. Dit is een moeilijke balans tussen verschillende vormentalen (functionele waterkering, verdedigingslinie, vervoersmachine etc., maar ook recreatieve omgeving etc.).

Gezien de architectonische kwaliteit van de bestaande bouwwerken is het belangrijk dat de nieuwe bouwkundige elementen van eenzelfde kwaliteit of betere kwaliteit zijn als de monumenten van de toekomst, passend bij de status van de Afsluitdijk als nationaal icoon.

Visueel-ruimtelijke kenmerken

Het aspect visueel-ruimtelijke kenmerken kan gezien worden op 2 schaalniveaus:

  • Traject: Kornwerderzand als onderdeel van de route A7 over de Afsluitdijk.
  • Lokaal: Kornwerderzand met de brug, het sluizencomplex en omgeving.

Trajectniveau

Op trajectniveau is uitsluitend de brug- en snelwegaanpassing relevant.

Brugaanpassingen en snelwegverbreding

Op het niveau van de hele Afsluitdijk (trajectniveau) vermindert de symmetrie van de dijk als geheel, doordat het brugbedieningsgebouw verdwijnt en het verloop van de rijbanen op de knooppunten Kornwerderzand en Den Oever verschilt. Er is nog steeds wel sprake van een overgang op het knooppunt Kornwerderzand, maar die is minder nadrukkelijk geworden dan bij Den Oever. De poortwerking van de spuisluizen blijft wel behouden, net zoals bij Den Oever.

Lokaal niveau

Verbreding grote schutsluis

De twee uitsparingen voor de roldeuren zorgen voor extra elementen in het gebied. Hoewel de visueel-ruimtelijke impact ten opzichte van de huidige situatie gering is, mede omdat de bovenzijde van de roldeuren kan worden afgedekt, neemt de onrust aan elementen toe omdat de roldeuren relatief ver het open gebied in schuiven.

Brugaanpassingen en snelwegverbreding

De aanpassing van de wegstructuur en vervanging van de bruggen heeft een positief effect op de visueel-ruimtelijke beleving vanuit het gebied door de weggebruiker. Door de bundeling (parallel leggen) van de twee rijbanen is niet langer sprake van:

  • Een onduidelijk middengebied aan beide zijden van de brug: opheffing ruimtelijke versnippering.
  • Een slingerend traject voor het verkeer vanuit Noord-Holland.
  • Een brugbedieningsgebouw dat voor het verkeer vanuit Noord-Holland de beleving van het geheel als complex c.q. systeem verminderd.

Als gevolg van de aanpassing van de weg en de nieuwe brug(gen), verdwijnt het brugbedieningsgebouw, hetgeen de openheid van het gebied licht verbeterd. Nadelig is dat voor het verkeer vanuit Fryslân de zichtbaarheid van het ensemble (bruggen, bedieningsgebouw) vermindert. Door de korte afstand en breedte van de naastgelegen brug aan de linkerzijde vermindert ook de zichtbaarheid (en daarmee beleving) van het water ter hoogte van de brug. De totale beleving van het gebied wordt rustiger en evenwichtiger.

Mitigatie en compensatie

Een betere ruimtelijke inrichting en toegankelijkheid van de sluisterreinen levert vrijwel altijd een verbetering op ten opzichte van de huidige situatie. In aansluiting op wat genoemd is bij ruimtelijke kwaliteit, vormen rust, overzicht en herkenbaarheid belangrijke kwaliteiten om nog te kunnen begrijpen wat er speelt op de Afsluitdijk. Minder kan dan zeker meer zijn. Op detailniveau kan de ruimtelijke kwaliteit versterkt worden door de hoeveelheid losse objecten (camera's, hekwerken, bebording, paaltjes), die nu voor veel visuele onrust zorgen te verminderen. Met het verbeteren van de toegankelijk op Kornwerderzand kan ook de toegankelijkheid van het Kazemattenmuseum verbeteren.

Ten aanzien van de aanpassing van de weg en de nieuwe brug(gen) zal het handhaven van het brugbedieningsgebouw en routing het effect (aantasting symmetrie) wegnemen. Op lokaal niveau is het wenselijk dat er vanaf de bruggen zoveel mogelijk contact met en zicht over het water is.

De effecten van de zichtbaarheid van de roldeuren van de nieuwe sluis (bij de kazematten aan de westzijde) kunnen beperkt worden door deze installaties af te dekken en om bijvoorbeeld, zoals in het Advies Ruimtelijke Kwaliteit Kornwerderzand wordt voorgesteld, de looproute eroverheen te leggen. Het effect op zichtbaarheid vermindert hierdoor, maar het ruimtebeslag blijft.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Wetgeving en beleid

De manier waarop met archeologisch erfgoed wordt omgegaan, is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot de opgravingsvergunning, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage.


Op basis van de uitvoer van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) vanaf 2007 is de verantwoordelijkheid voor de archeologie primair bij de gemeenten komen te liggen. De gemeenten hebben hiervoor beleid ontwikkeld dat in de in de gemeente geldende bestemmingsplannen is opgenomen. Het gemeentelijk beleid kan ook aansluiting vinden bij provinciaal beleid. Voor de verschillende gebieden is het geldende beleid en de van toepassing zijnde bestemmingsplannen geraadpleegd. In de verschillende gebieden waar de ingrepen plaats vinden is geen specifiek beleid of een op basis van provinciale- of gemeentelijke verwachtingskaarten opgestelde verwachting gevonden. Omdat er alleen regels zijn aangetroffen die aangeven of en wanneer archeologisch onderzoek vereist wordt is deze informatie niet bruikbaar voor het bepalen van de effecten op bekende of verwachte archeologische waarden.


Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (Famke)

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v. Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v. Chr. - 1500 na Chr.). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering.


De FAMKE is van toepassing op het gebied Schutsluis en Snelweg aan en op de Afsluitdijk. Het advies volgens de FAMKE is, voor zowel de Schutsluis en de Snelweg dat er geen onderzoek noodzakelijk is voor beide perioden. Dit zal mede een oorzaak hebben in de aanleg van de sluis en de dijk rond 1930.

Gemeentelijke archeologische verwachtingskaarten en bestemmingsplannen

Voor de gemeenten Súdwest-Fryslân en Noordoostpolder geldt dat de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaarten geen nadere specificaties geven van de te verwachte archeologische waarden in de IJsselmeerwateren op de betreffende locaties van de plangebieden.


Conclusie

Voor de Schutsluis en de Snelweg is geen sprake van verwachting op archeologische waarden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.

4.4.2 Cultuurhistorie

Plannen voor het afsluiten en droogmaken van de Zuiderzee zijn al sinds de 17de eeuw gemaakt. Pas in de 19de eeuw begonnen de plannen serieuze vormen aan te nemen. Vanuit het oogpunt van landsverdediging werd hiertegen steeds bezwaar gemaakt. Door de aanleg van een dijk zou de toegang tot Noord Holland over land gemakkelijk worden. Na de watersnoodramp in 1916 werden de argumenten voor de Afsluitdijk steeds zwaarder en in 1918 werd het wetsvoorstel voor de Afsluitdijk aangenomen. In de wet van 1925 werd de uitvoering van de Afsluitdijk met verdedigingswerken geregeld. In het oorspronkelijk plan zou de dijk in Fryslân aansluiten op de kust bij Piaam. Om verschillende redenen is er gekozen voor een noordelijkere aansluiting. De uitwateringssluizen konden hierdoor op een zandplaat in de Zuiderzee worden gebouwd.

In 1928 werd gestart met het storten van zand voor de kust van Fryslân. Het werkeiland dat ontstond werd in 1928 officieel Kornwerderzand genoemd. Op dit eiland woonden tijdens de bouw enkele honderden arbeiders, waarvan de meesten direct werkten aan de dijk. Deze arbeiders woonden in barakken, waarvan een deel later is vervangen door stenen huizen. In 1927-1928 werd een omringdijk aangelegd voor de aanleg van de sluizen. Er werden twee schutsluizen en twee maal vijf spuisluizen gebouwd. In 1929 was de verbinding tussen Kornwerderzand en Fryslân klaar. Vanuit Kornwerderzand en twee andere werkeilanden, Breezand en één voor de kust bij Den Oever, werd de Afsluitdijk verder aangelegd en in 1932 voltooid. Omdat de aanleg van de dijk een verzwakking in de verdediging van Holland betekende waren er plannen gemaakt voor verdedigingswerken op de dijk. Er kwam een plan voor meerdere kleine linies en stellingen op de Afsluitdijk. Op de kop van de Afsluitdijk in Fryslân, bij Zurich, moest de “Wonsstelling” zorgen voor de opvang van terugtrekkende troepen uit de noordelijke provincies en de vijand zolang mogelijk de toegang tot de dijk te ontzeggen. De “Wonsstelling” werd ondersteund door het onderwater zetten van stukken land. De eigenlijke verdediging kwam te liggen bij Kornwerderzand. De sluizen vormden een belangrijk strategisch punt; zij waren van belang voor het regelen van het water voor grote delen van het Nederlandse verdedigingsstelsel. Bij Den Oever vormde de stelling onderdeel van de verdediging van de Afsluitdijk.

In 1931 begon de bouw van de stelling bij Kornwerderzand. De stelling bestond uit twee linies. De eerste linie ligt rondom de schutssluizen op het ruitvormige stuk land dat wordt doorsneden door de A7 en de strekdammen ten noorden en zuiden van de dijk. Deze linie bestaat uit tien werken waarvan zeven gevechtskazematten. De tweede linie bestaat uit zeven kazematten en bevindt zich ten westen van de spuisluizen en had als taak de eerste linie in de rug te dekken. De dijk bij Kornwerderzand heeft een lichte knik naar het noorden, op deze manier kon één van de kazematten precies in het verlengde van de dijk worden gebouwd. In 1940 werd alle bebouwing opgeblazen om een open schootsveld te creëren. In de Tweede Wereldoorlog werden door de Duitsers verschillende bunkers gebouwd op Kornwerderzand. De huizen die in 1940 waren verdwenen, werden deels herbouwd.

Na de Tweede Wereldoorlog is er weinig veranderd bij Kornwerderzand. Er is op de dijk nog ruimte voor een spoor of verdubbeling van de autoweg. Verder zijn er nog een aantal sluiswachtershuisjes en bij de brug een brugwachtershuisje gebouwd. Kornwerderzand is één van de kleinste kernen van de gemeente Súdwest Fryslân met 23 inwoners. Het gebied bestaat voor een deel uit ruig terrein met kazematten. Omdat de vestingwerken met name in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol hebben gespeeld en ze een goed voorbeeld vormen van de wijze waarop vestingwerken vlak voor de oorlog werden gebouwd, heeft de Stichting “Kornwerderzand” hier in 1985 een museum op gericht. Een groot deel van de bebouwing op Kornwerderzand is rijksmonument. Zo zijn de Lorentzsluizen, twee groepen van elk vijf uitwateringssluizen met bijbehorende Grote en Kleine schutsluizen Rijksmonument ( 1931-1933).

Als gevolg van de keuze voor variant 2 (Verbreding grote schutsluis) wordt de grote sluis onomkeerbaar aangetast, aangezien deze in z'n geheel verdwijnt. Het is onderdeel van het Rijksmonument nr. 516527 aangeduid als sluiscomplex Lorentzsluizen, omvattende beide schutsluizen en de spuisluizen. De grote sluis is echter niet uniek. Het sluiscomplex Stevinsluizen bij Den Oever bevat een vergelijkbare sluis, die tot ten minste 2050 behouden blijft (Rijkswaterstaat 2015).

Op 5 december 2007 is Kornwerderzand als beschermd dorpsgezicht aangewezen. Het besluit tot aanwijzing van Kornwerderzand als beschermd dorpsgezicht is als bijlage 1 bij de regels opgenomen. De cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht van Kornwerderzand zijn middels onderhavig bestemmingsplan beschermd, zoals toegelicht in de paragrafen 5.2 en 5.3.

4.5 Natuur

De effecten op natuur zijn in detail beschreven in het document "Passende Beoordeling en natuurtoets KWZ". Dit document is als bijlage 3 bij het MER in bijlage 1 gevoegd.

4.5.1 Beschrijving en beoordeling

De beschrijving en beoordeling van de effecten op natuur is gericht op de verschillende kaders voor natuurbescherming* die in het gebied van toepassing zijn:

  1. 1. Gebiedsbescherming (Wet natuurbescherming);
  2. 2. Soortbescherming (Wet natuurbescherming);
  3. 3. Gebiedsbescherming (Natuur Netwerk Nederland: Omgevingsverordening Fryslân en Omgevingsplan Flevoland).

*De beoordeling houdt rekening met de wetswijziging per 1 januari 2017: de Wet natuurbescherming.

Daarbij is in eerste instantie een trechtering van mogelijke effecten en de reikwijdte daarvan uitgevoerd. Daarbij is op systematische en navolgbare wijze een selectie gemaakt van:

  1. 1. de Natura 2000-gebieden (Waddenzee en IJsselmeer), en daarbinnen de habitattypen en soorten, waarvoor significante negatieve gevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten;
  2. 2. de soorten (planten, vogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën, vissen en ongewervelden) die beschermd worden door de Wet Natuurbescherming en die binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen;
  3. 3. gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) waarvoor negatieve gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden op voorhand niet kunnen worden uitgesloten.

De effecten op natuurwaarden op en rond Kornwerderzand worden in detail besproken in de Passende Beoordeling en natuurtoets die als bijlage 3 bij het MER in bijlage 1 gevoegd.

4.5.2 Toetsing aan beschermingskaders

4.5.3 Mitigerende maatregelen

Broedvogels

Werk alleen in het broedseizoen als hierbij geen broedvogels worden gestoord of nesten worden aangetast. Dit kan op de volgende manieren:

  • de vegetatie op plekken waar werkzaamheden gaan plaatsvinden voor het broedseizoen (vóór half maart) kort te maaien/snoeien en kort te houden;
  • de werkzaamheden voor het broedseizoen beginnen en voort te zetten zonder onderbreking.

Indien toch nesten worden aangetroffen mogen er binnen een afstand van 40 meter rondom de nesten geen werkzaamheden plaatsvinden. Op deze locaties kunnen de werkzaamheden na het broedseizoen worden voortgezet.


Huiszwaluw

  • In stand houden van het operatorhuisje.
  • Wanneer dit niet mogelijk is: aanbieden alternatieven nestgelegenheid in de vorm van kunstnesten en/of een zwaluwtil.
  • Indien alternatieve nestgelegenheid wordt aangeboden, moet deze aangelegd en functioneel zijn voordat de locatie met de huidige nesten wordt gesloopt en voorafgaand aan het broedseizoen.


Vleermuizen

Verstoring door verlichting kan worden voorkomen door in de periode dat deze kan optreden gebruik te maken van specifieke armaturen waarmee uitstraling van licht naar de omgeving voorkomen kan worden, en het gebruik van vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting.


Zeehonden

Door heiwerkzaamheden rustig op te starten kunnen in het gebied aanwezige zeehonden het gebied tijdig verlaten. Effecten als gevolg van verstoring treden hierdoor niet op.


Rugstreeppad

Controle van herkomst van bouwzand. Herkomst uit gebieden waar de Rugstreeppad voorkomt moet worden voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient bouwzand steekproefsgewijs gecontroleerd te worden.

Wanneer de soort niet wordt aangetroffen worden geen verbodsbepalingen overtreden.

Wanneer dit niet uitgesloten kan worden, kunnen de volgende maatregelen genomen worden:

  • Op alle werklocaties moet tijdens de werkzaamheden worden voorkomen dat geschikt habitat (ondiepe zoetwaterplassen) ontstaat.
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden moet het werkgebied ontoegankelijk gemaakt worden voor rugstreeppadden zodat rugstreeppadden het werkterrein niet kunnen bereiken.
  • Indien dieren aanwezig zijn moeten deze door een ter zake kundige worden weggevangen en direct verplaatst worden naar geschikt leefgebied in de directe omgeving.

4.5.4 Conclusie

Bij het uitvoeren van werkzaamheden op Kornwerderzand kunnen effecten optreden op beschermde soorten, die een overtreding in kunnen houden van algemene verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming.


Er moet mogelijk een ontheffing aangevraagd worden voor:

  1. 1. het vernietigen en/ of verstoren van nesten van huiszwaluw indien het operatorhuisje gesloopt gaat worden, of indien werkzaamheden aan de sluis ten tijde van het broedseizoen uitgevoerd worden.
  2. 2. het verstoren van leefgebied van vleermuizen door het gebruik van verlichting.
  3. 3. gevolgen voor rugstreeppadden die eventueel met bouwzand worden aangevoerd.

Door het treffen van mitigerende maatregelen en het werken volgens een gedragscode kunnen gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten voorkomen worden. In dat geval is er uitzicht op het verlening van een ontheffing volgens de Wet Natuurbescherming.


In het plan worden mitigerende maatregelen getroffen en wordt gewerkt volgens een gedragscode. Hiermee worden gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten voorkomen. In dat geval is er uitzicht op het verlening van een ontheffing art. 75 Flora- en faunawet. Het bestemmingsplan voor Kornwerderzand kan in overeenstemming met de Wet Natuurbescherming en de Omgevingsverordening Fryslân hiermee worden vastgesteld.

4.6 Water

4.6.1 Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

In een bestemmingsplan wordt vastgelegd welke ruimtelijke functies mogelijk zijn in het plangebied. Een bestemmingsplan verplicht niet tot het realiseren van de functie, er is sprake van toelatingsplanologie. Het bestemmingsplan geeft de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden en mogelijkheden.

Waterwet en Nationaal Waterplan

De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Gelijktijdig met de Waterwet is de eerste versie van het Nationaal Waterplan van kracht, inmiddels vervangen door het Nationaal Waterplan 2016-2021, en heeft nu een formele rol in de ruimtelijke ordening.

In het nieuwe Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door de veiligheidsnormen tegen overstromingen te vernieuwen. Gekozen is voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics), zodat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil men dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties.

Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe waterbeleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik naar 2050. Onderdeel zijn de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie), de Beleidsnota Noordzee met ruimtelijk plan, de verankering van waterafspraken uit het Energieakkoord, de Natuurvisie, de Internationale Waterambitie en de plannen en maatregelenprogramma’s waarmee we voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

Met de inwerkingtreding van de Waterwet heeft ook de watervergunning zijn intrede gedaan. Er zal voor de sluis Kornwerderzand een watervergunning moeten worden aangevraagd vanwege het gebruik van waterkeringen in beheer bij Rijkswaterstaat (artikel 6.14). Voor de werkzaamheden in de vaargeul is geen watervergunning nodig, omdat de werkzaamheden in overeenstemming zijn met de functie (artikel 6.12).

Provinciaal Waterbeleid

De provincie Fryslân heeft op 20 april 2016 het Vierde Waterhuishoudingsplan vastgesteld. Wetterskip Fryslân heeft het Waterbeheerplan vastgesteld. In deze twee plannen wordt aangegeven hoe vorm gegeven wordt aan het waterbeheer voor de periode 2016 - 2021. Het Waterhuishoudingsplan geeft de kaders voor het waterbeheer, dat door het Wetterskip Fryslân, gemeenten en andere partijen wordt uitgevoerd. In het Waterbeheerplan staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân neemt om het watersysteem op orde te houden en verbeteren.

Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten - Watertoets

In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 vastgelegd dat ieder ruimtelijk plan een waterparagraaf moet bevatten die inzicht biedt in de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Eveneens is het noodzakelijk dat voorafgaand aan elk ruimtelijk plan overleg met betrokken waterbeheerders plaatsvindt. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit (o.a. verzilting) en verdroging. Ook vaarwegbelangen kunnen aan de orde komen. Rijkswaterstaat kan daarbij ook wijzen op de vergunningsvereisten.

Bij overleg over een ruimtelijk plan wordt bezien of de gemaakte werkafspraken tussen gemeente en Rijkswaterstaat als waterbeheerder goed zijn weergegeven in de waterparagraaf, op de verbeelding en in de planregels. In het ruimtelijk plan of besluit behoort het water zodanig te worden bestemd, dat de afvoer van water, ijs en sediment onbelemmerd doorgang kan vinden (hoogwaterveiligheid) en dat het scheepvaartverkeer met bijbehorende voorzieningen en de waterhuishouding met bijbehorende voorzieningen geen onnodige belemmeringen ondervinden. Het gaat hier om wateren, inclusief het buitendijkse gebied, die in beheer zijn bij RWS.

Waterveiligheid

Het is voor Rijkswaterstaat belangrijk vanuit de veiligheid om ontwikkelingen tegen te gaan die een belemmering van de afvoer- en bergingscapaciteit van de grote rivieren tot gevolg hebben. Er wordt bekeken of in de bestemmingsplannen ontwikkelingen zijn opgenomen die tot vermindering van de afvoer- en bergingscapaciteit leiden. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn een goede regeling voor de waterkeringen en een goede regeling voor de grote rivieren. In het Barro worden voor beide zaken regels gesteld aan ruimtelijke plannen, zoals ook opgenomen in paragraaf 2.2.2.

Waterkwaliteit

Het streven bij waterkwaliteit is gericht op gezonde, duurzame watersystemen in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en op het voorkomen dan wel beperken van emissies richting het oppervlaktewater (artikel 10.29a Wet milieubeheer). In het Barro is bepaald dat een bestemming zodanig gesitueerd moet worden, dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert (artikel 2.4.3. onder a Barro).

4.6.2 Onderzoek

In het kader van de Milieueffectrapportage is het aspect water beoordeeld, waarbij een onderscheid is gemaakt in de thema's Morfologie, Geohydrologie, Bodemkwaliteit, Waterbodemkwaliteit en Waterkwaliteit.

Morfologie

De aanleg van de sluis, heeft geen morfologische effecten, ongeacht de variant. De vaarwegdimensies zijn identiek en deze bepalen het minimaal te baggeren volume. De uitvoeringswijze is echter wel bepalend voor het daadwerkelijke volume sediment dat zal worden onttrokken.

Geohydrologie

Op basis van de lokale bodemopbouw en gegevens over grondwaterstroming en stijghoogten is ingeschat in hoeverre de vaarwegverdieping kan leiden tot extra kwel in de polders in de buurt van die vaarwegen.

Voor het effect op de kwelsituatie zijn twee varianten beoordeeld voor de vaargeulverdieping: onderzuigen en baggeren. Er kan ook nog gekozen worden voor twee verschillende tracés van verdiepen, zijnde Molenrak of Botterrak. Dit betekent dat wanneer er gekozen wordt voor Molenrak, dat dan Botterrak niet verdiept wordt en vice versa. Met deze verschillende tracés is in de beoordeling geen rekening gehouden.

Baggeren

De verwachting is dat het watersysteem in de polders deze hogere kwel goed kan verwerken, doordat dit effect slechts tijdelijk is.

Onderzuigen

Bij onderzuigen blijft de bovenste deklaag intact en wordt alleen zand onder deze laag gewonnen. Omdat deze bovenste laag voor de weerstand zorgt, neemt bij het intact blijven van deze deklaag de kwel in de polders niet toe.

Milieukundige kwaliteit

Het onderzoeksgebied is ingedeeld in drie gebieden:

  1. 1. Landbodem. Dit gebied betreft de sluis te Kornwerderzand en directe omgeving.
  2. 2. Waterbodem te verdiepen vaargeulsegmenten. Dit gebied betreft een zestal locaties waar de bestaande vaargeulen verdiept moeten worden.
  3. 3. Waterbodem overig. Dit betreft vaargeulen waar de vaargeulsegmenten deel van uitmaken, of de vaargeulen in de havens van Makkum, Lemmer en Urk, van waaruit eventueel aanwezige verontreinigingen verspreid kunnen zijn naar de gebieden waar werkzaamheden plaats zullen vinden.

Milieukundige kwaliteit landbodem

Concluderend kan gesteld worden dat met betrekking tot de landbodem verontreinigingen verwacht kunnen worden ter plaatse van niet eerder onderzochte verdachte locaties, zoals de kades van het sluiscomplex, de technische installatie van de sluizen en het aangebrachte dijklichaam. Daarnaast is de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in het sluiscomplex niet uit te sluiten.

Voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden is ook informatie over de aanwezigheid van lichte bodemverontreiniging en asbest relevant. Aanbevolen wordt om in de verdere voorbereidingsfase naar de locaties een aanvullend historisch onderzoek uit te voeren conform NEN 5725 alsmede verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en Asbestinventarisatie type A conform SC540, zie ook paragraaf 4.7.

Waterbodem te verdiepen vaargeulsegmenten

Concluderend kan gesteld worden dat met betrekking tot de waterbodem van de te verdiepen vaargeulen plaatselijk sterke verontreinigingen verwacht kunnen worden. Voor de toplaag geldt dit voor de sluis Kornwerderzand en het aansluitende eerste deel van de vaargeul in het IJsselmeer naar Makkum, alsmede de vaargeulen nabij Urk (segment Urk en Molenrak). Voor de onderlaag geldt dit voor de vaargeul bij Lemmer (segment Lemmer).

Voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden is ook informatie over de aanwezigheid van lichte waterbodemverontreiniging relevant. Aanbevolen wordt om in de verdere voorbereidingsfase van de uitvoering een aanvullend historisch onderzoek en verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren naar de te verdiepen locaties, zowel de boven- als onderlagen.

Waterbodem overig

Uit de inventarisatie van de gegevens blijkt dat buiten de reeds geïdentificeerde segmenten die in aanmerking komen voor aanvullend historisch onderzoek (te Kornwerderzand, Lemmer en Urk), geen aanvullende aanbevelingen nodig zijn. Bij de schutsluisvarianten Verbreding grote schutsluis en Schutsluis huidige locatie zal mogelijk verontreinigde waterbodem verwijderd worden.

Waterkwaliteit

Uitgangspunt bij de verdieping van de vaargeulsegmenten is dat geen effect zal optreden op de chemische waterkwaliteit, omdat geen belasting zal plaatsvinden met chemische stoffen.

KRW-normen

Uitgangspunt bij de verdieping van de vaargeulsegmenten is dat geen effect zal optreden op de chemische waterkwaliteit, omdat geen belasting zal plaatsvinden met chemische stoffen. Bij de verdieping van de vaarweg treden ook geen effecten op de ecologische kwaliteitselementen, zoals is toegelicht in paragraaf 4.5.

Zoutbezwaar

Een eventuele toename van het zoutbezwaar op het IJsselmeer, door toegenomen aanvoer via de schutsluis, dient voor alle varianten voorkomen te worden door middel van mitigerende maatregelen.

Het zoutbezwaar op het IJsselmeer is een aandachtspunt bij lopende activiteiten (spuibeheer sluizen Kornwerderzand) en voorziene projecten (o.a. vismigratierivier). De zoutbelasting op het IJsselmeer wordt middels uitgebreide monitoring nauwlettend in de gaten gehouden.

Mitigerende maatregelen om de zoutaanvoer van de Waddenzee naar het IJsselmeer te beperken bestaan uit technische ingrepen die onderdeel van, of een aanvulling zijn op de sluis, zoals een bellenscherm en pompen, of een zoutwaterhevel. Zo mogelijk wordt hierbij aangesloten op de infrastructuur (zouthevel) van de spuisluizen. Voor de toelichting op deze mitigerende maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 8.3 van de Milieu Effect Studie in bijlage 1.

Waterveiligheid

Uitgangspunt betreft artikel 2.11.3 Barro (regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone): "Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of een beschermingszone, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering."

Onderhavige ontwikkeling brengt op voorhand geen fysieke belemmering met zich die ertoe kan leiden dat niet meer wordt voldaan kan worden aan de waterveiligheidsnormen die gelden voor primaire waterkeringen c.q. dat de primaire waterkeringen in de toekomst niet meer kunnen worden versterkt.

4.6.3 Belangen en objecten van Wetterskip Fryslân

In het plangebied is geen sprake van objecten en belangen van Wetterskip Fryslân, zoals (hoofd)watergangen, keringen en leidingen.

De aanwezige waterkering is immers in beheer van Rijkswaterstaat en ook op de verbeelding en in de regels middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 6) opgenomen.

4.6.4 Conclusie

In het kader van onderhavig bestemmingsplan, dat de verbreding van een grote schutsluis (2 op een rij) en de realisatie van de zuidelijke basculebrug mogelijk maakt zijn de thema's Morfologie, Geohydrologie, Bodemkwaliteit, Waterbodemkwaliteit en Waterkwaliteit relevant en onderzocht.

De gevolgen op de waterhuishouding zijn in beeld gebracht en indien noodzakelijk worden mitigerende maatregelen getroffen .

De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Wetterskip Fryslân aan het wateraspect worden gesteld, zodoende bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan is een herziening van de geldende bestemmingsplannen in het plangebied.

In het kader van de Milieu effect rapportage is een onderzoek uitgevoerd om de geschiktheid van de ondergrond te bepalen. Dit onderzoek is onvoldoende voor dit bestemmingsplan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd in de vorm van een historisch vooronderzoek.

Historisch vooronderzoek

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat binnen het plangebied diverse verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden die (mogelijk) hebben geleid tot bodemverontreiniging. Het betreft activiteiten die in het kader van het landelijk project ‘Landsdekkend Beeld Bodemverontreiniging’ in 2003 en 2004 in Fryslân naar voren zijn gekomen. Destijds is namelijk een (vrijwel) provinciedekkende inventarisatie uitgevoerd naar bodemlocaties waarvan op grond van historische gegevens het vermoeden bestond dat er sprake van bodemverontreiniging zou kunnen zijn, de zogenaamde ‘verdachte’ locaties. In het voorliggende plan bevinden zich twee locaties met een aanduiding “Bodemonderzoek uitgevoerd; in procedure”. De twee locaties zoals die voorkomen op de signaleringskaart, zijn in onderstaande figuur met een arcering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0011.png"

fragment bodemkaart provincie Friesland

Voor de locatie Sluisweg 1, de meest noordelijke aanduiding op de kaart, zijn naast een verkennend onderzoek, een saneringsplan en een saneringsevaluatie beschikbaar, namelijk:

  1. 1. Verkennend onderzoek NVN 5740, door Hunneman Milieu Advies BV, 31- 03-2005;
  2. 2. Saneringsplan, door Hunneman Milieu Advies BV, 01-01-2007;
  3. 3. Saneringsevaluatie, 15-04-2007.

Voor het meest zuidelijke gebied, vaargeul Makkum-Kornwerderzand, is uitsluitend een verkennend onderzoek uitgevoerd, namelijk:

  1. 1. Verkennend onderzoek voor waterbodems, door Ing. E Jansen, 22-11- 2006.

Conclusie

Concluderend kan op basis van het voor het MER uitgevoerde bodemonderzoek en aanvullend uitgevoerde historisch bodemonderzoek worden gesteld dat met betrekking tot de landbodem verontreinigingen verwacht kunnen worden ter plaatse van niet eerder onderzochte verdachte locaties, zoals de kades van het sluiscomplex, de technische installatie van de sluizen en het aangebrachte dijklichaam. Daarnaast is de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in het sluiscomplex niet uit te sluiten.

Voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden is ook informatie over de aanwezigheid van lichte bodemverontreinigingen en asbest relevant. Aanbevolen wordt om in de verdere voorbereidingsfase naar de locaties een aanvullend historisch onderzoek uit te voeren conform NEN 5725, alsmede verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en Asbestinventarisatie type A conform SC540.

4.8 Geluid

4.8.1 Werkwijze

Beoordeeld is de verstoring veroorzaakt door het wegverkeer over de snelweg A7 (referentiesituatie: etmaalintensiteit van 21.111 voertuigen per etmaal) ter plaatse van de nabijgelegen woningen aan de Sluisweg. Hierbij worden de effecten op het akoestische klimaat boven de zogenaamde voorkeursgrenswaarde van 48 dB beschouwd.

Berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma Geomilieu versie 3.10. Voor het wegverkeer over de A7 is de Standaardrekenmethode II (SRM II) van het vigerende Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 gehanteerd.

4.8.2 Beoordeling en conclusie

Tijdens de gebruiksfase neemt het aantal verkeersbewegingen vanwege de planaantrekkende werking per jaar met 34.000 toe. Dit komt neer op gemiddeld 94 voertuigen per etmaal. Ten opzichte van de etmaalintensiteit van 21.111 voertuigen per etmaal in de referentiesituatie, is dit aantal verwaarloosbaar waarbij geen significant effect (geen effect boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB) op de geluidbelasting ter plaatse van de woningen zal optreden. Het aspect geluid staat de planontwikkeling, dan ook niet in de weg.

4.8.3 Effecten wegasverschuiving en snelheidsverhoging

Het project voorziet tevens in het rechttrekken van de wegas van de zuidelijke rijbaan en een verhoging van de snelheid op beide rijbanen van 70 naar 100 km/uur. De zuidelijke wegas schuift 30 meter in noordelijke richting op en komt verder bij de woningen vandaan te liggen. De snelheidsverhoging zal leiden tot meer wegverkeerslawaai.

Mogelijk wordt het vastgestelde Geluid Productie Plafond (GPP) als gevolg hiervan overschreden. Via het geluidloket van Rijkswaterstaat, zie Afdeling 11.3.3 en 11.3.5 Wm, wordt hiervoor een separate procedure doorlopen.

4.9 Verkeer

Invloed op verbindende functie Afsluitdijk

Het plan gaat uit van slechts één opening voor de scheepvaart die 26 meter breed en ten minste 100 meter korter is dan in de huidige situatie. Daardoor zal de doorvaart van schepen anders gaan verlopen. Bij aanbod van slechts één zijde, zoals meestal het geval is, gaat het doorvaarproces aanmerkelijk sneller met positieve effecten voor het wegverkeer tot gevolg. Bij gelijktijdig aanbod van beide zijden, een situatie die minder vaak voorkomt, kan de doorvaart iets langer gaan duren en zijn de gevolgen voor het wegverkeer negatiever. In beide gevallen treden er effecten op voor het wegverkeer, maar verwacht wordt dat deze ruim binnen de gestelde normen blijven. Omdat er geen doorvaartgegevens beschikbaar zijn, is het niet mogelijk hiervan een model te maken.

Door het 'rechttrekken' van de A7 en het bredere dwarsprofiel ter hoogte van de sluis, kan de maximumsnelheid op dit gedeelte van de Afsluitdijk worden verhoogd van 70 naar 100 km/h. Omdat de snelheidsbeperking van 70 km/h slechts over enkele honderden meters geldt, is de winst in reistijd voor het doorgaande verkeer beperkt (slechts enkele seconden).

In de nieuwe situatie wordt aan de zuidzijde van de A7 (vanaf de Sluisweg) een parallelweg aangelegd waarmee het museum en de vismigratierivier bereikt kunnen worden.

Invloed op bereikbaarheid lokale functies

In de huidige situatie is er geen directe verbinding voor het verkeer van Kornwerderzand naar het Kazemattenmuseum. In de nieuwe situatie wordt aan de zuidzijde van de A7 (vanaf de Sluisweg) een parallelweg aangelegd waarmee het museum en de vismigratierivier bereikt kunnen worden.

Ook de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer wordt verbeterd door de aanleg van een tunneltje onder de A7 achter het oostelijke landhoofd van de brug, waardoor de noord- en zuidzijde van de Afsluitdijk voor fietsers en voetgangers eenvoudiger met elkaar verbonden zijn.

Achter het westelijke landhoofd, tegenover het kazemattenmuseum, is nog een extra voetgangerstunnel met trappen geprojecteerd.

Verkeersveiligheid

De aanpassingen aan de A7 en het onderliggend wegennet brengen een aantal voor- en nadelen met zich mee voor de verkeersveiligheid. Deze zijn in kader van het MER (hoofdstuk 12) in beeld gebracht.

Zoals echter ook al in paragraaf 3.4.2.1 aangegeven is gekozen voor een basculebrug met een doorvaartbreedte van 26 meter.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Werkwijze

Door middel van modelberekeningen zijn de effecten inzichtelijk gemaakt. Voor de maatgevende luchtverontreinigende stoffen fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de concentraties berekend in de realisatiefase en gebruiksfase (autonome en plansituatie). De berekende concentraties zijn getoetst aan de vigerende wetgeving. Hierbij is getoetst aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer. Voor NO2 geldt hierbij dat is getoetst aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m³. Voor PM10 is getoetst aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³. en aan het aantal toegestane overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie. Voor PM2,5 is getoetst aan de jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m³.

In de berekeningen is getoetst op locaties waar mensen redelijkerwijs kunnen komen (toepasbaarheidsbeginsel) en waar mensen gedurende een relevante periode aanwezig kunnen zijn (blootstellingscriterium'). Hierbij gaat hem om de maatgevende locaties (woningen) in Kornwerderzand zelf. Om effecten als gevolg van het project langs de vaarroutes en snelweg uit te kunnen sluiten, zijn ook locaties verder van het plangebied beschouwd. Het gaat hier om woningen in Cornwerd, nabij Makkum, nabij Stavoren, nabij Lemmer en ten noorden van Swifterbant.

Naast de wettelijke toetsing is in de gebruiksfase de plansituatie voor de verschillende stoffen afgezet tegen de autonome situatie, om de effecten te kunnen beoordelen.

De luchtkwaliteitsberekeningen zijn uitgevoerd in de pc-applicatie Geomilieu versie 3.10, module stacks. Dit model is goedgekeurd door het ministerie van I&M en rekent conform het Rbl 2007. En rekent conform Standaard Rekenmethoden 1, 2 en 3.

In de gebruiksfase zal de snelweg A7 deels verlegd worden en zal er een snelheidswijziging optreden op delen van de A7 (70 naar 100 km/uur). Daarnaast zal er extra verkeer van en naar Kornwerderzand rijden. Het gaat hierbij om circa 68.000 bezoekers die door middel van 34.000 personenauto's in de berekeningen zijn meegenomen. Hierbij is de aanname dat er gemiddeld 2 personen per auto komen. Deze bezoekers zijn gemodelleerd van en naar de bestaande parkeerplaats in Kornwerderzand (nabij de Sluisweg).

Naast wegverkeer is ook de toename in scheepvaart in de berekeningen meegenomen. Het gaat hier om 2 extra transportbewegingen per week (208 bewegingen per jaar). Op basis van de aanname dat het gaat om zeeschepen, binnengaats Bulk met een GT klasse van 10.000-29.999 is de emissie voor NO2 en fijn stof bepaald. Over de gehele route gaat het om circa 34.6 ton NOx/jaar en circa 1,1 ton PM10/jaar. Deze emissies zijn middels puntbronnen gemodelleerd. Ook hierbij is voor PM2,5 de emissie aangehouden van PM10. Dit is een conservatieve benadering.

Voor de gebruiksfase (zowel autonoom als plan) is gerekend voor het jaar 2022. Dit is het eerste jaar dat mogelijke effecten als gevolg van het plan optreden. Doordat meer toekomstige jaren een afname laten zien in emissies en in achtergrondconcentraties, is 2022 hiermee het maatgevende jaar.

4.10.2 Beoordeling

In onderstaande tabellen zijn voor de gebruiksfase de resultaten voor de woningen met een hoogste bronbijdrage weergegeven voor NO2, PM10 en PM2,5. Per stof is de plansituatie afgezet tegen de autonome situatie en is het verschil (toename) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0012.png"

Tabel: Concentratie NO2 (µg/m³) gebruiksfase autonoom en plan

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de hoogste bijdrage in de plansituatie 1,5 µg/m³ bedraagt. In de autonome situatie bedraagt deze maximaal 0,7 µg/m³. Dit houdt in dat de maximale toename 0,9 µg/m³ is. De vijf woningen met een hoogste bijdrage zijn allen gelegen in Kornwerderzand nabij het plangebied. Nabij woningen die verder van het plangebied gelegen zijn, is de maximale toename ten opzichte van de referentie (autonoom) 0,03 µg/m³.

De hoogst voorkomende concentratie NO2 in de plansituatie bedraagt ca. 10,2 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0013.png"

Tabel: Concentratie PM10 (µg/m³) gebruiksfase autonoom en plan

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de maximale toename in concentraties PM10 0,2 µg/m³ bedraagt. Deze toenames komen voor nabij woningen in Kornwerderzand. Nabij woningen verder van het plangebied gelegen bedragen de maximale toenames 0,01 µg/m³. De maximaal voorkomende concentratie PM10 bedraagt 18,24 µg/m³ en wordt volledig bepaald door de achtergrondconcentratie. Deze concentratie voldoet ruimschoots aan de grenswaarde van 40 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van de 24-uursgemiddelde norm bedraagt 6 en voldoet ook aan het toegestane aantal overschrijdingsdagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0014.png"

Tabel: Concentratie PM2,5 (µg/m³) gebruiksfase autonoom en plan

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de maximale toename tijdens de gebruiksfase in concentraties PM2,5 0,1 µg/m³ bedraagt. Ook deze toenames komen voor nabij woningen in Kornwerderzand. Nabij woningen verder van het plangebied gelegen treden geen relevante toenames op. De maximaal voorkomende concentratie PM2,5 bedraagt 10,12 µg/m³ en wordt volledig bepaald door de achtergrondconcentratie. Deze concentratie voldoet ruimschoots aan de grenswaarde van 25 µg/m³.

4.10.3 Conclusie

De toename aan de concentraties PM2,5 is zeer beperkt en er vindt een ruime onderschrijding plaats van de grenswaarde.

In de realisatiefase is het voornamelijk het materieel dat in Kornwerderzand ingezet wordt dat voor een bijdrage aan concentraties luchtverontreinigende stoffen zorgt. Verder van Kornwerderzand langs het traject waar gebaggerd wordt zijn de bijdragen zeer beperkt. Om deze reden zal er naar verwachting nauwelijks verschil zitten in effecten tussen de variant 'Baggeren' of de variant 'Onderzuigen'.

Het project draagt hiermee 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM2,5 enPM10) of stikstofdioxide (NO2). Het aspect luchtkwaliteit staat dan ook de planontwikkeling niet in de weg.

4.11 Kabels En Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Naast de waterkering beschermd middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zijn in of in de nabijheid van het plangebied zijn geen straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen en/of beschermingszones aanwezig.

4.12 Bedrijven En Voorzieningen

Op grond van de Wet Milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen. Uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering' (2009)’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Aangezien er binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zjin, is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.13 Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onderhavig voornemen, het aanpassen van de sluis Kornwerderzand, betreft een infrastructuurproject. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als gevolg daarvan niet aan de orde.

4.14 Externe Veiligheid

In het plangebied ligt de snelweg A7 verdeeld in twee rijbanen over twee bruggen met een brede middenberm. De externe veiligheidsrisico's van de A7 ter hoogte van het plangebied zijn vastgesteld voor het hele traject tussen de afrit Den Oever en het knooppunt Zurich. Deze weg heeft een gemiddelde breedte van 25 meter en de ligging van de as van de middenberm bepaalt mede de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren.

De stappen om te bepalen of externe veiligheidsrisico's een aandachtspunt zijn voor de A7 zijn vastgelegd in de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Het daarin genoemde PR-plafond (plaatsgebonden risico) en het GR-plafond (groepsrisico) voor dit traject van de A7 met een maximaal transport van gevaarlijke stoffen van 1.000 van stofcategorie GF3 (zeer brandbaar gas) hebben een afstand van 0 meter respectievelijk 9 meter. Binnen deze afstanden liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het traject heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Door autonome ontwikkelingen worden hierin geen wijzigingen verwacht. De referentiesituatie is dus gelijk aan de beschreven huidige situatie.

De sluispassage Kornwerderzand is in het BEVT aangewezen als een groene vaarweg. De stappen om te bepalen of externe veiligheidsrisico's een aandachtspunt zijn, zijn vastgelegd in de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Groene vaarwegen zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen minder belangrijke vaarwegen.

Voor groene vaarwegen geldt er dat geen sprake is van een PR 10-6 contour. Ook niet op het water zelf. Voor groene vaarwegen geldt geen plasbrandaandachtsgebied (PAG).

4.14.1 Werkwijze

Op basis van het wettelijk en beleidskader, de Startnotitie en de Richtlijnen, is het onderstaand beoordelingskader opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.SluisKWDZ-vast_0015.png"

Tabel: Beoordelingskader externe veiligheid

De effecten worden beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie/huidige situatie. Als peiljaar van de referentiesituatie is gekozen voor het jaar 2016 met een doorkijk naar 2050.

4.14.2 Beoordeling

Wegaanpassing van twee bruggen

De wegaanpassing van twee bruggen met tientallen meters tussenruimte naar twee bruggen zonder tussenruime leidt tot de volgende beoordeling:

  1. 1. Het gevolg van deze aanpassing is de verschuiving van de middenberm richting het noorden. Het samenhangende PR-plafond en GR-plafond verschuiven ook in noordelijke richting en daarmee verder van de aanwezige bebouwing. Binnen deze afstanden lagen geen (beperkt) kwetsbare objecten en ook in de toekomstige situatie liggen deze niet binnen de afstanden.
  2. 2. De wegaanpassing leidt naar verwachting niet tot een toename van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen en de ongevalskansen van de transporten van gevaarlijke stoffen over de snelweg veranderen naar verwachting niet.

Aanpassen infrastructuur ten behoeve van bereikbaarheid Kazemattenmuseum

De tweede aanpassing van de infrastructuur is de aanleg van een betere route voor de bereikbaarheid van het Kazemattenmuseum:

  1. 1. De verwachting is dat het bezoekersaantal van het museum en van het gebied Kornwerderzand toeneemt. Het museum ligt op voldoende afstand van het invloedsgebied van de risicobronnen voor externe veiligheid.
  2. 2. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is de propaantank van 5 m3 op circa 200 meter afstand, op adres Sluisweg 15 in Kornwerderzand te gemeente Súdwest-Fryslân. Deze heeft een veiligheidsafstand van 10 meter vanaf het vulpunt (in geval van bevoorrading t/m 5 keer per jaar). In geval van bevoorrading vanaf 5 keer per jaar dan is de veiligheidsafstand 20 meter. Het museum ligt buiten bereik van beide veiligheidsafstanden.
  3. 3. Een toename van het aantal bezoekers leidt naar verwachting niet tot een verandering van de externe veiligheidsrisico's.

Na realisatie van de ontwikkelingen vindt opnieuw monitoring plaats en de vaststelling van de categorie waartoe de vaarweg behoort. Naar verwachting blijft de vaarweg een groene vaarweg waarvoor geldt dat er geen sprake is van een PR10-6 contour. Voor groene vaarwegen geldt geen toekomstig plasbrandaandachtsgebied (PAG). Er gelden dan ook geen beperkingen voor bebouwing. Bij ruimtelijke ontwikkelingen rond groene routes is een verantwoording van het GR niet nodig.

4.14.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over het water geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Andere risicobronnen dan de A7, de propaantank op adres Sluisweg 15 en de vaarweg liggen op een afstand van minstens 1 kilometer vanaf het museum en zijn om deze reden niet relevant voor de externe veiligheidsrisico's van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de nieuwe wet- en regelgeving toegepast. In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn opgenomen in de regels.

Ook de SVBP2008 is op 1 januari 2010 verplicht gesteld en inmiddels opgevolgd door de SVBP2012. De SVBP2012 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd, zoals bijvoorbeeld een aantal dwingend voorgeschreven begrippen en de artikelgewijze opbouw van het bestemmingsplan.

Digitaal uitwisselbaar

Het bestemmingsplan is zodanig vorm gegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan, dat wil zeggen dat:

  1. 1. aan alle verschillende geometrisch bepaalde objecten IMRO2012-coderingen zijn toegekend;
  2. 2. de digitale verbeelding is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;
  3. 3. de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.

Vanaf dat moment heeft het digitale plan voorrang op het analoge plan.

Vormgeving regels en verbeelding

De wijze waarop de regeling is vormgegeven wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi zoals dat is opgenomen in de SVBP2012. Het kleurgebruik in de verbeelding is gelijk aan de analoge kaart en gebaseerd op de SVBP2012.

Bij de vormgeving van de regels is aangesloten bij de systematiek die is voorgeschreven door de SVBP2012. Dit heeft tot gevolg dat er meer uniformiteit in bestemmingsplannen ontstaat.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft als hoofddoel de toegankelijkheid voor grotere schepen in het IJsselmeer te verbeteren door het verbreden en verdiepen van de sluis bij Kornwerderzand. Het voorliggende bestemmingsplan is een ontwikkelend bestemmingsplan.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgaan in de Wabo.

In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.Het algemene gebruiksverbod dat was opgenomen in artikel 7.10 Wro is vervallen en vervangen door het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 2.1 Wabo. Voor een gebruik in strijd met een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist. Door de komst van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen uit de Wro vervallen. De werkafspraken die in dat kader zijn gemaakt zijn gepubliceerd in de SVBP2008 en vervolgens SVBP2012.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Verkeer

Van belang zijnde weginfrastructuur in het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer'. Hierin staat de verkeers- en verblijfsfunctie van wegen, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden voorop. De bestemming is tevens bedoeld voor weg-/vaarwegkruisingen (bruggen), voorzieningen van openbaar nut en/of de waterhuishouding.

Voor deze verkeersbestemming geldt dat slechts in beperkte mate kan worden gebouwd.

Verkeer - Verblijf

De openbare wegen en paden zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In de bestemming mogen gebouwen uitsluitend, uitgezonderd het nieuw op te richten bedieningsgebouw, worden gebouwd binnen een bouwvlak. De maatvoering is op de verbeelding opgenomen. Buiten het bouwvlak mag tot maximaal 50 m² aan gebouwen worden gebouwd. Ook in deze bestemming is een omgevingsvergunningstelsel voor werken, geen bouwwerk zijnde, en voor werkzaamheden opgenomen.

Water

De sluiskolk is bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming zijn, uitgezonderd een nieuwe sluis en bestaande bruggen geen gebouwen toegestaan. Nieuwe bruggen zijn uitsluitend door middel van een afwijkingsbevoegdheid op basis van een omgevingsverunning toegestaan.

Dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering

Vanwege de aanwezige kernzone van de dijk langs het IJsselmeer geldt een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ter aanvulling op de regels van de hieronder gelegen enkelbestemmingen. Het graven en aanbrengen dan wel verwijderen van verhardingen binnen gronden met deze dubbelbestemming is gebonden aan een omgevingsvergunning voor bepaalde grondwerkzaamheden. Dit om er op toe te kunnen zien dat geen onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die toekomstige reconstructies van de waterkering (dijkverhoging, -verlegging of anderszins) in de weg staan.

Gebiedsaanduiding overige zone - beschermd dorpsgezicht

Het plangebied is in z'n geheel binnen het beschermde dorpsgezicht Kornwerderzand gelegen. Daarom is een gelijknamige gebiedsaanduiding opgenomen. Deze beschermt in de aanduiding aangegeven cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het besluit waarbij het beschermd dorpsgezicht is aangewezen dateert van 5 december 2007, zie ook paragraaf 5.3.

5.3 Beschermd Dorpsgezicht

Kornwerderzand is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Beschermde stads- en dorpsgezicht zijn door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu aangewezen gebieden met ‘groepen van onroerende zaken van algemeen belang vanwege onder andere hun schoonheid, ruimtelijke samenhang of cultuurhistorische
waarde’. Ook zijn in deze gebieden monumenten aanwezig. Na de aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht is de Monumentenwet 1988 van toepassing op dit gebied.

Het beleid voor een beschermd stads- of dorpsgezicht is ten eerste gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke structuur waardoor de historische ontwikkeling van het gebied herkenbaar blijft. Het beleid ten aanzien van het bouwen en verbouwen is in deze gebieden dan ook strikter. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is in artikel 5 van bijlage II Bor bepaald dat het omgevingsvrije bouwen zeer beperkt van toepassing is op een aangewezen beschermd dorpsgezicht. Voor zover het omgevingsvergunningvrije bouwen wel van toepassing is binnen een beschermd dorpsgezicht heeft dit uitsluitend betrekking op inpandige veranderingen.

Het plangebied ligt helemaal binnen het beschermd dorpsgezicht. De bestemming van de gronden binnen het beschermd dorpsgezicht is ook gericht op het behoud en herstel van de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van het dorpsgezicht zoals die in de onderbouwing tot aanwijzing van het dorpsgezicht zijn aangeduid. De onderbouwing is in bijlage 1 van de regels opgenomen.

Voor het verlenen van afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning en het toepassen van wijzigingsbevoegdheden is ook een beschermend beleid van toepassing, in die zin dat deze bevoegdheden niet worden toegepast wanneer dit leidt tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.1 Vooroverleg En Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 februari 2017 tot en met 27 maart 2017 ter inzage gelegen.

Gedurende deze inzage periode kon eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen.

Ten behoeve van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan tevens digitaal aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek op de inhoud van het plan te reageren. Hierop is een voorlopig toetsingsadvies gegeven door de Commissie voor de m.e.r. en zijn er drie zienswijzen van Rijkswaterstaat, Watersportverbond en Koninklijke BLN-Schuttevaer ontvangen.

In de "Nota van antwoord" zijn de samenvattingen van de op het ontwerpbestemmingsplan 'Sluis Kornwerderzand' ingediende zienswijzen en overlegreacties en de reacties van gemeentewege hierop opgenomen. De nota is als bijlage 4 bijgevoegd. Tevens zijn een tweetal aanvullingen op het MER opgesteld en als bijlage 2 en 3 bijgevoegd, zoals ook reeds eerder toegelicht in paragraaf 4.2.1.

Naar aanleiding van de zienswijzen en overlegreacties is het bestemmingsplan aangepast zoals aangegeven in de "Nota van antwoord".

6.2 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen zes weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die bij vaststelling van het bestemmingsplan is aangebracht.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

Aan de zijde van de kostenkant is onderzoek gedaan naar kostenindicaties op het vlak van de aanpassing en aanleg van de infrastructuur, bodem, water, geluid, natuur, flankerende maatregelen, voorbereidingskosten waaronder ambtelijke kosten et cetera. De totale kosten van aanleg van bruggen, sluis en vaargeulen zijn geraamd op € 146,5 miljoen.

Uitvoering zal plaatsvinden door of namens Rijkswaterstaat en in samenwerking met de initiatiefnemers. Dekking vindt plaats uit verschillende budgetten: Het Rijk heeft bij Kamermotie 30 miljoen ter beschikking gesteld, tevens is er een overeenkomst over een bijdrage van 23,5 miljoen aan te vermijden onderhoud, welke nog moet worden bijgesteld. De regionale overheden dragen via Provincie Fryslân 22 miljoen bij, er gaat 10 miljoen uit het Waddenfonds komen en het bedrijfsleven heeft 26,5 miljoen toegezegd. Er blijft nog een opgave van 35 miljoen over waarvoor een TEN-T subsidie zal worden aangevraagd en Provincie Fryslãn zich garant stelt.

Dit bedrag dekt de totale kosten van het project, zoals ook in de besluiten is vastgelegd en door de betrokken partijen is bekrachtigd.

Bijlage

Bijlage 1 Milieu Effect Studie

Bijlage 2 Aanvulling Mer

Bijlage 3 Aanvulling Mer Natuur

Bijlage 4 Nota Van Antwoord