KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Artikel 6 Bedrijf - Uit Te Werken
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 2 Verantwoording Groepsrisico

Bestemmingsplan Bodegraven Oost

Bestemmingsplan - Bodegraven-Reeuwijk

Vastgesteld op 22-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  1. a. plan:

het bestemmingsplan Bodegraven-Oost van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

  1. b. bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.BodegravenOost10-BP80 met de bijbehorende regels en bijlagen;

  1. c. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. d. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. e. agrarisch gebruik:

een grondgebonden gebruik dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

  1. f. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  1. g. bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

  1. h. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

  1. i. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

  1. j. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

  1. k. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  1. l. bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

  1. m. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  1. n. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

  1. o. erotisch getint bedrijf c.q. inrichting:

bedrijf c.q. inrichting, waarvan voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard plaatsvinden. Hieronder worden mede begrepen:

- seksautomatenhal:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin door middel van automaten filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;

- seksbioscoop:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;

- seksclub:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven c.q. gelegenheid wordt geboden voor het verrichten van handelingen van porno-erotische aard, al dan niet gecombineerd met het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en/of kleine etenswaren;

- seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. p. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  1. q. geluidzoneringsplichtige inrichtingen:

bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  1. r. hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

  1. s. nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, electriciteit, gas e.d.;

  1. t. ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

  1. u. peil:
    1. 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  1. v. woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden;

  1. w. zeer kwetsbare groepen:

personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen;

  1. x. zelfstandig kantoor:

een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. b. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. d. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

e. bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch gebruik;
  2. b. de in dit gebied voorkomende landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle openheid, graslandkarakter, waardevol slotenpatroon, waardevolle verkavelingsstructuur en waardevolle kleinschalige landschapselementen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. ontsluitingsmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de oppervlakte van het water niet minder dan 3 ha mag bedragen, ter plaatse van de aanduiding 'water';
  7. g. beeldende kunstwerken;
  8. h. nutsvoorzieningen.

De gronden, gelegen binnen een strook van 5 m aan weerzijden van de als 'Water' bestemde en aangeduide gronden, zijn mede bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden in de vorm van beheer en onderhoud van de watergang.

4.2 Bouwregels

  1. a. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  2. b. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    2. 2. de bebouwde oppervlakte mag per bouwwerk niet meer bedragen dan 15 m2;
  3. c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water met bijbehorende voorzieningen zoals oevers, beschoeiingen, bruggen, duikers, overstorten en dergelijke;

5.2 Bouwregels

  1. a. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming;
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 6 Bedrijf - Uit Te Werken

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven tot en met categorie 3.2 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  2. b. bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 4.1';
  3. c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. beeldende kunstwerken;
  8. h. waterlopen, waterbergingen en voorzieningen voor de waterhuishouding,

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, zelfstandige kantoren met een bruto-oppervlakte van meer dan 750 m2, erotisch getinte bedrijven c.q. inrichtingen, bedrijfswoningen en detailhandel zijn niet toegestaan op deze gronden.

6.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80;
  2. b. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  3. c. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte plus 6 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan10 m;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accentpunt' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 18 m;
  6. f. ruimte voor wachten, laden en lossen en parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein;
  7. g. ondergronds bouwen is toegestaan;
  8. h. de vestiging van bedrijven die vallen onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' en waarbij de plaatsgebonden risicocontour 10-6 buiten de perceelsgrens valt, met uitzondering van de percelen met de bestemmingen 'Groen' en 'Water', is niet toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is de vestiging van zeer kwetsbare groepen niet toegestaan, tenzij:
    1. 1. voorzien wordt in voldoende bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor de brandweer;
    2. 2. voorzien wordt in verschillende aanrijroutes;
    3. 3. voorzien wordt in voldoende mogelijkheden voor ontvluchting van objecten;
    4. 4. voorzien wordt in een goede ontvluchting door optimale inrichting/ontsluiting van de openbare ruimte;
    5. 5. voorzien wordt in bouwkundige maatregelen om de mogelijkheid tot 'schuilen' en daarmee de zelfredzaamheid te verbeteren;
    6. 6. voorzien wordt in een ontruimingsplan waarbij rekening wordt gehouden met een incident bij de gasleiding.

6.3 Bouwregels

Zolang en voorzover de in lid 6.2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 2,5 m worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder a met inachtneming van de voor de andere bestemming geldende bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad. Voordat het bevoegd gezag beslist omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning winnen zij schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden zoals bedoeld in lid 7.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
    2. 2. het veranderen van het maaiveldniveau door ontginnen, verlagen van de bodem, egaliseren, afgraven of ophogen;
    3. 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    5. 5. diepploegen;
    6. 6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in lid 7.1 aangegeven en daarmee verband houdende constructies;
    7. 7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    9. 9. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  1. b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het plan;
    3. 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
  1. c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.
  1. d. Voordat het bevoegd gezag beslist omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in sub a winnen zij schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen dat voldoet aan de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwen van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog, werkzaam overeenkomstig de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een rapport uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze de archeologische waarden in de uitgevoerde werkzaamheden zijn betrokken;
    5. 5. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. De onderzoeksverplichting als genoemd onder a. geldt niet in het volgende geval:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden

  1. a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
    2. 2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    3. 3. aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld.
  1. b. Het in sub a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    3. 3. voor werken en werkzaamheden waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
  1. c. De in sub a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van (verwachte) waardevolle archeologische informatie in de bodem.

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dat dieper is dan 1,5 m beneden maaiveld en het oppervlak meer bedraagt dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen dat voldoet aan de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwen van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog, werkzaam overeenkomstig de kwaliteitsnormen voor de Nederlandse archeologie;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een rapport uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze de archeologische waarden in de uitgevoerde werkzaamheden zijn betrokken;
    5. 5. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. De onderzoeksverplichting als genoemd onder a. geldt niet in het volgende geval:

het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden

  1. a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. grondwerkzaamheden dieper dan 1,5 m onder het maaiveld zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
    2. 2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    3. 3. aanleggen van leidingen dieper dan 1,5 m onder het maaiveld.
  1. b. Het in sub a opgenomen verbod geldt niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    3. 3. voor werken en werkzaamheden waarvoor op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
  1. c. De in sub a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag, voor zover niet reeds op grond van een andere regel van dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend, afwijken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bodegraven-Oost'.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 2 Verantwoording Groepsrisico