KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing
1.2 Vigerende Plannen
1.3 Vergunningen
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleid En Regelgeving
5.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Milieu
6.1 Inleiding
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
6.3 Geluid
6.4 Luchtkwaliteit
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Bodem
Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten
7.1 Natuur En Flora En Fauna
7.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 9 Juridische Toelichting
Hoofdstuk 10 Economische Uitvoerbaarheid
10.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 11 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
11.1 Inspraak
11.2 Overleg 3.1.1. Bro
11.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Digitale Watertoets
Bijlage 2 Bodemonderzoek

Hoogeind 15 te Driebruggen

Wijzigingsplan - gemeente Bodegraven-Reeuwijk

Vastgesteld op 06-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Hoogeind 15 te Driebruggen van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 bestemmingsplan Lange Ruige Weide:

het bestemmingsplan "Lange Ruige Weide" vastgesteld door de gemeenteraad van Reeuwijk op 2 oktober 2006;

1.4 verbeelding:

de plankaart van het wijzigingsplan "Hoogeind 15 te Driebruggen" bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.11 archeologisch rapport:

een verslag vervat in rapportvorm van een archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.12 archeologische verwachting:

een onderbouwde verwachting waaruit de kans blijkt dat archeologische resten in een omschreven gebied voor kunnen komen;

1.13 archeologische waarden:

de waarde die een gebied bezit op basis van de aldaar aanwezige archeologische resten;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.32 laden en lossen:

onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Uitgezonderd zijn het incidenteel laden en lossen van goederen met gebruikmaking van personenauto's;

1.33 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.34 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen;

1.36 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand;

1.37 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;

1.38 peil:

  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - rail', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  • voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  • voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.39 seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.40 voldoende laad- en losvoorzieningen:

voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen, zoals dit is aangegeven in het geldende parkeerbeleid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.41 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

1.42 voorgevel:

de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning alsmede het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt;

1.44 voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, dakkapellen en dakopbouwen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte, lengte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van grondgebonden veehouderij;
  2. b. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  3. c. het behoud, herstel en de instandhouding van de aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden en de waterhuishouding;
  4. d. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 11, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van sta-caravans en recreatiewoningen;
  2. b. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  6. f. het in gebruik hebben of geven van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, sloten en andere waterpartijen met bijbehorende oevers en groenvoorzieningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van het bergen van water;
  3. c. bij deze bestemming behorende bestaande voorzieningen zoals duikers, stuwen, dammen en bruggen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen in niet -gestapelde vorm;
  2. b. aan-huis-gebonden beroep of aan-huis-gebonden bedrijf;
  3. c. tuinen en erven.
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Voorwaardelijke verplichting - parkeren

Het planologisch toegelaten gebruik van gronden is slechts toegestaan als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

  1. a. voldaan wordt aan de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
  2. b. voldaan wordt aan de verdere eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

5.5 Nadere eis parkeren

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 5.4, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een bouwwerk, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden (ter plaatse van historische dorpskernen, bewoningslinten met een verspreide bebouwing, de bufferzone rondom AMK-terreinen en het (vermoedelijke) tracé van de Romeinse Limesweg).

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen voor de in 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden (ter plaatse van crevassesystemen/veenontwateringsgeulen).

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen voor de in 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden (ter plaatse van komgebieden).

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen voor de in 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 25.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Hoofdgebouwen

De maximaal toelaatbare hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is bepaald.

10.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen binnen de bestemmingsgrenzen in afwijking van het wijzigingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, afdaken, erkers, serres en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

10.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  2. b. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

10.4 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken -geen bouwwerken zijnde- en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

10.5 Afwijkingsbevoegdheid ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.3, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 3,5 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  1. a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in casu het Hoogheemraadschap;
  3. c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

10.6 Plaatsen en vergroten bruggen

Het is verboden om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten.

10.7 Afwijkingsbevoegdheid bruggen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.6 teneinde het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat:

  1. a. er 1 brug per woning aanwezig is;
  2. b. de maximale breedte van de brug ten hoogste 3 meter bedraagt en het landhoofd ten hoogste 6 meter;
  3. c. de afstand tussen naastgelegen bruggen ten minste 15 meter bedraagt, tenzij de situering van afzonderlijke percelen een kortere afstand vereisen;
  4. d. de cultuurhistorische-, landschaps- en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aangetast wordt;
  5. e. er geen nadelige gevolgen zijn voor de verkeersveiligheid.

10.8 Andere wettelijke reglingen

Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksuele dienstverlening.

11.2 Klimaattoets

Een omgevingsvergunning voor bouwen van een hoofdgebouw wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat de initiatiefnemer voldoet aan het Programma van Eisen uit het convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland. Dit betekent in ieder geval dat de bestaande situatie op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte, overstroming, biodiversiteit en bodemdaling als gevolg van het bouwen niet mag verslechteren. Dit moet worden aangetoond door middel van een klimaattoets.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het wijzigingsplan voor:

  1. f. overschrijding van - voor bouwen geldende - afstands- en hoogtematen met ten hoogste 15%;
  2. g. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn

12.2 Gastenverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen ten behoeve van een gastenverblijf met dien verstande dat:

  1. a. het maximaal aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen;
  2. b. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mogen worden overschreden;
  3. c. het oppervlakte van het bijgebouw dat wordt gebruikt als tijdelijke woonruimte niet meer dan 80 m² mag bedragen;
  4. d. er mogen geen extra inritten of bruggen worden aangelegd;
  5. e. de woning maximaal één toegang mag hebben;
  6. f. de gebruiker dient een reëel hoofdverblijf elders te hebben;
  7. g. de woning dient bij gebruik door twee huishoudens een duidelijke uitstraling te hebben van één woning met eventueel bijgebouwen.

12.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.1 en 12.2 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1 met maximaal 10 %.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Bepaling 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Hoogeind 15 te Driebruggen.

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk op 6 februari 2024.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het perceel aan het Hoogeind 15 in Driebruggen heeft een bedrijfsbestemming. In 1986 is het transportbedrijf Van Wijngaarden hier gevestigd. Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd. De huidige eigenaar wil graag de bestemming wijzigen in wonen.

De gemeente staat positief tegenover een woonbestemming op het perceel. Door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan kan de woonbestemming gerealiseerd worden.

1.1 Ligging En Begrenzing

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld voor het perceel aan het Hoogeind 15 in Driebruggen. Het perceel ligt ten zuiden van het dorp Driebruggen, ten oosten van de Reeuwijkse plassen en Oukoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0001.png"Globale ligging plangebied (bron: www.google.nl) Hoogeind 15 (bron: www.google.nl)

1.2 Vigerende Plannen

Voor het perceel aan het Hoogeind 15 gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Lange Ruige Weide (vastgesteld op 2 oktober 2006);
  • Parapluplan Parkeren Bodegraven – Reeuwijk (vastgesteld op 21 november 2018);
  • Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven – Reeuwijk (vastgesteld op 29 mei 2019);
  • Parapluplan Archeologie (vastgesteld 27 september 2023).

Bestemmingsplan 'Lange Ruige Weide'

Binnen dit bestemmingsplan heeft het perceel aan het Hoogeind 15 de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' met de nadere aanduiding 'transportbedrijf behorende tot (milieu-)categorie 3'. Naast een transportbedrijf zijn hier bedrijven met een maximale milieucategorie 2 toegestaan. Conform de bouwvoorschriften in artikel 4 van het bestemmingsplan mag het hele bestemmingsvlak 'bedrijfsdoeleinden' bebouwd worden.

Het perceel heeft ook de aanduiding '(zw)', waarmee aangegeven wordt dat op de kavel geen woningen mogen worden gebouwd. Die bepaling kan uitgelegd worden als dat er geen nieuwe (bedrijfs-)woningen gebouwd mogen worden. Maar waarschijnlijk wordt bedoeld dat er geen bedrijfswoning aanwezig mag zijn. De toelichting van het bestemmingsplan geeft daar geen uitsluitsel over.

Zoals te zien op kaart 4 van het bestemmingsplan, ligt het perceel in een gebied dat aangemerkt is als 'agrarisch gebied met waardevolle openheid'. Voor dat gebied bevat het bestemmingsplan in artikel 21 regels voor opvolgfuncties (= wijzigingsbevoegdheid). Uit tabel 2.2 van dat artikel blijkt dat de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' gewijzigd kan worden in een woonbestemming.

In artikel 21, onder lid 3, is bepaald dat het aantal woningen niet mag toenemen. Alleen woningen die 'ingevolge elders gegeven voorschriften zijn toegestaan', mogen blijven bestaan. Tevens bevat het bestemmingsplan de regel: 'op bouwvlakken met woningen dient in geval van vervolgfuncties de woonfunctie te allen tijde gehandhaafd te blijven'.

Voor het kunnen wijzigen dient in ieder geval te worden voldaan aan de Beschrijving in Hoofdlijnen, zoals opgenomen in artikel 23 van het bestemmingsplan. De relevante bepalingen voor de functiewijziging naar 'wonen' zijn:

  • Artikel 23, lid 1: een functiewijziging mag niet leiden tot:
    1. 1. het aantasten van het open veenweidelandschap en het karakter van de lintbebouwing;
    2. 2. het beperken van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden veehouderij;
    3. 3. aantasten openheid en grasland als grondgebruik;
    4. 4. aantasten landschappelijke en cultuurhistorische patronen (m.n. de Hollandse Waterlinie);
    5. 5. beperken extensief recreatief medegebruik.

Daarnaast zijn nieuwe functies pas mogelijk als de nieuwe functie bij draagt aan een kwaliteitsverbetering van het gebied.

  • Artikel 23, lid 4: met betrekking tot voorzieningen voor parkeren en laden en lossen, zullen burgemeester en wethouders toepassing geven aan de bouwverordening (welke inmiddels is vervangen door het parapluplan parkeren).
  • Artikel 23, lid 7: de bepalingen met betrekking tot de landschappelijke inpassing zijn van toepassing, als er sprake is van een overschrijding van het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0002.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0003.png"

Uitsneden bestemmingsplan Lange Ruige Weide (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie geldend bestemmingsplan Lange Ruige Weide

Met het vaststellen van het bestemmingsplan Lange Ruige Weide is de bedrijfswoning op het perceel aan het Hoogeind 15 abusievelijk weg bestemd. Gezien de formulering van in artikel 4, lid 4b (dat er geen woningen mogen worden gebouwd) van het bestemmingsplan Lange Ruige Weide zijn er twee mogelijkheden:

  • Het geldende bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen niet mogelijk. Daarmee is de bestaande woning bestemd.
  • Het geldende bestemmingsplan maakt helemaal geen woning mogelijk op het perceel. In dat geval valt de bedrijfswoning onder het overgangsrecht.

In beide gevallen kan er gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 21 van het bestemmingsplan Lange Ruige Weide, omdat:

  • de woning is ingevolge elders gegeven voorschriften toegestaan (al dan niet via het overgangsrecht);
  • binnen het huidige bouwvlak is een woning aanwezig. En conform de wijzigingsvoorwaarde dient deze in geval van vervolgfuncties te allen tijde gehandhaafd te blijven; en
  • de functiewijziging valt binnen het referentiekader van de beschrijving in hoofdlijnen: met dit wijzigingsplan 'verkleurt' de bestemming van bedrijf naar wonen. Daarmee wordt minder bebouwing mogelijk gemaakt. Bovendien verdwijnt een bedrijfsbestemming met zwaar verkeer. De functiewijziging draagt daarmee bij aan het behoud van het open veenweidelandschap en het karakter van de lintbebouwing en levert een positieve bijdrage aan een beter woon- en leefklimaat.

Parapluplan Parkeren Bodegraven – Reeuwijk

Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Bodegraven – Reeuwijk'. Met dit plan is geregeld dat bij voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals die zijn vastgelegd in vastgestelde beleidsregels (Nota parkeren uit 2016). Het parapluplan is verwerkt in het wijzigingsplan.

Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven – Reeuwijk

Het plangebied heeft betrekking op alle cultuurhistorisch waardevolle objecten en monumenten binnen het grondgebied van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met uitzondering van de objecten in de kern van Nieuwerbrug, waarvoor de beheersverordening “Kern Nieuwerburg” van toepassing is.

Het bestemmingsplan heeft ook betrekking op alle objecten die eerder wel een cultuurhistorische waarde hebben gehad, maar deze door omstandigheden (sloop, nieuwbouw) of herwaardering zijn verloren.

Dit bestemmingsplan is niet relevant voor Hoogeind 15, omdat er geen monument of cultuurhistorische waarde op het perceel aanwezig is.

Parapluplan Archeologie

In het parapluplan is de geactualiseerde archeologische beleidsadvieskaart uit 2021 verwerkt. De archeologische verwachtingswaarden voor Hoogeind 15 zijn conform dit parapluplan verwerkt in drie dubbelbestemmingen (Waarde- Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5).

1.3 Vergunningen

Voor het perceel aan Hoogeind 15 zijn de volgende vergunningen verleend:

  • bouwvergunning woning, verzonden 26 juli 1976 perceel kadastraal gemeente Lange Ruige Weide, sectie A nr 1298, Hoogeind 15 te Driebruggen;
  • vergunning bouw schuur, verzonden 22 nov 1976 perceel kadastraal gemeente Lange Ruige Weide, sectie A nr 1295, Hoogeind 15 te Driebruggen;
  • vergunning dakkapellen, verzonden 19 mei 1981 perceel kadastraal gemeente Lange Ruige Weide, sectie A nr 1298, Hoogeind 15 te Driebruggen;
  • hinderwet vergunning, oprichten en inwerking van transportbedrijf, 22 april 1986, perceel kadastraal gemeente Lange Ruige Weide, sectie A nr 1295-1298, Hoogeind 15 te Driebruggen.

Geconstateerd kan worden dat het transportbedrijf met de bijbehorende bedrijfswoning legaal gerealiseerd zijn.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Het Hoogeind maakt onderdeel uit van een historisch gegroeid lint vanuit Driebruggen in zuidelijke richting dat tussen de Enkele en de Dubbele Wiericke ligt. Het Hoogeind is een smalle weg, waarlangs zich oorspronkelijk voornamelijk boerderijen stonden gebouwd. In de afgelopen eeuw is het lint verder verdicht met woningen, agrarische bedrijven en overige bedrijvigheid.

Voormalige agrarische bedrijven (bijvoorbeeld de direct aangrenzende percelen aan het Hoogeind 13 en 17) hebben een woonfunctie gekregen. Ondanks de (beperkte) verdichting van de afgelopen 100 jaar, heeft het lint in de loop der jaren haar open karakter behouden. Dit komt mede door de open weidegronden die tussen de bebouwde kavels liggen. De meeste woningen hebben zowel aan de voor- als aan de achterzijde een vrij uitzicht op het landschap.

Op het perceel aan het Hoogeind 15 is in 1996 het transportbedrijf Van Wijngaarden gevestigd. Na een kleine 20 jaar is de bedrijfsvoering beëindigd. Sindsdien wordt er op het perceel gewoond. Op het erf staan een woning, schuurtje en bedrijfsschuur. Via een brug over het water is het erf toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0005.png"

Hoogeind 15 (bron: www.google.nl)

Op het perceel is momenteel circa 365 m2 aan bebouwing aanwezig:

  1. 1. voormalige bedrijfshal: +/- 240 m2;
  2. 2. woning: +/- 90 m2;
  3. 3. garage: +/- 35 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0006.png"

Aanwezige bebouwing op perceel Hoogeind 15 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Omdat de bedrijfsbestemming al een jaar of 10 niet meer gebruikt wordt, is er de wens om de bestemming te wijzigen in naar wonen. Dit in navolging van, onder andere de bestemmingswijziging van de directe buren aan Hoogeind 13 en Hoogeind 17. Er zijn geen concrete sloop- of nieuwbouwplannen. Dit wijzigingsplan heeft alleen tot doel om de woonbestemming te realiseren.

Met de bestemmingswijziging wordt aangesloten bij de bouw- en gebruiksregels van de 'Partiële herziening Buitengebied 2019' en het wijzigingsplan 'Hoogeind 13, Driebruggen'. Concreet betekent dit:

  • de inhoud van de woning mag maximaal, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, 650 m3 bedragen;
  • gebouwen (zowel hoofd- als bijgebouwen) zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan.

Voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken wordt geen oppervlakte opgenomen, omdat vergunningsvrij (conform artikel 2, lid 2f, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) meer mogelijk is dan dat de geldende bestemmingsplannen mogelijk maken.

Daarmee valt de voormalige bedrijfshal onder het overgangsrecht: deze mag onderhouden worden, maar in geval dat deze gesloopt wordt, moet voldaan worden aan de bouwbepalingen in dit wijzigingsplan (aangevuld met de vergunningsvrije bouwmogelijkheden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0007.png"

Verbeelding wijzigingsplan

Hoofdstuk 4 Beleid

Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming van een bedrijfskavel omgezet naar een woonbestemming. Daar voorziet een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan uit 2006 in. Toen was een omzetting naar een woonfunctie al mogelijk binnen het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.

De wijziging van de bestemming is beperkt van aard. Beperkt in de zin dat (bijvoorbeeld) rijksbeleid uit de Nationale omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) wel van toepassing zijn, maar geen uitspraken doen op dit 'lokale schaalniveau'. Datzelfde geldt voor de provinciale omgevingsvisie.

Dat is de reden dat in dit hoofdstuk de beleidsstukken die uitspraken doen op een 'hoger schaalniveau' niet behandeld worden.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Uit jurisprudentie blijkt dat als het om een functiewijziging gaat, beoordeeld moet worden of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Consequentie Bro voor plangebied

Het perceel aan Hoogeind 15 is ongeveer 3.000 m2. De aard en omvang van de functiewijziging is beperkt en het ruimtebeslag neemt af. Afgaande op bestaande jurisprudentie wordt geconcludeerd dat de omzetting van de bedrijfsfunctie naar een woonbestemming niet aangemerkt hoeft te worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere onderbouwing van de behoefte is daarom niet nodig. In algemene zin wordt gesteld dat de behoefte naar woningen op het moment zeer groot is. De functiewijziging van het perceel is daarom wenselijk.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Nadien zijn verschillende herzieningen vastgesteld, die samen hebben geleid tot een geconsolideerde versie van 1 april 2023. Met de verordening worden regels gesteld over de indeling van de fysieke leefomgeving, grotendeels gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie.

De verordening integreert achttien verordeningen met het oog op het vereenvoudigen en harmoniseren van de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Dat betekent dat de omgevingsverordening zeventien verordeningen geheel, en de Provinciale milieuverordening gedeeltelijk, vervangt.

Voor bestemmingsplannen en wijzigingsplannen zijn de instructieregels in hoofdstuk 6 van belang. De volgende instructieregels zijn (mogelijk) van belang voor het wijzigen van de bestemming van het perceel aan Hoogeind 15:

  • artikel 6.9: ruimtelijke kwaliteit;
  • artikel 6.9a: beschermingscategorie 3, buitengebied;
  • artikel 6.9g: beschermingscategorie 1, kroonjuweel cultureel erfgoed;
  • artikel 6.20a: hoofdfietsnetwerk en lange afstandswandelpaden.

Voordat de verschillende instructieregels behandeld worden, is het belangrijk om te weten wat de volgende begrippen inhouden:

  • ruimtelijke ontwikkeling: bebouwing of gebruik van bebouwing of grond;
  • stedelijke ontwikkeling: stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, namelijk. Het Bro vult de definitie verder in: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het omzetten van de bestemming van het perceel aan Hoogeind 15 is volgens de definities van de verordening wel aan te merken als een ruimtelijke ontwikkeling, maar niet als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee zijn de hiervoor genoemde instructieregels 6.9, 6.9a en 6.9g van toepassing.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Voorzien kan worden in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit. Voorzien kan worden in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Voor zover sprake is van een 'kroonjuweel cultureel erfgoed', zijn de bepalingen uit artikel 6.9g van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0008.png"

Toepassing artikelen 6.9, 6.9a en 6.9g, ruimtelijke kwaliteit, buitengebied en kroonjuweel, Omgevingsverordening Zuid-Holland (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 6.9a: niveau 3, buitengebied

Er kan voorzien worden in een ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  1. a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Artikel 6.9g Beschermingscategorie 1 Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed

Er kan voorzien worden in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • de herkenbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  • de historische context van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  • de uniciteit van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  • de kwetsbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  • de gaafheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  • de samenhang van de kwaliteiten van het Cultureel Erfgoed;
  • de richtpunten die zijn opgesteld voor het specifieke kroonjuweel (zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap).

Het plangebied ligt in kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie / Wierickeschans. Karakteristiek zijn de waterlopen van de Enkele - en Dubbele Wiericke en hun kades, als prominente noord-zuid lopende lijnen in het landschap met daartussen de 17e eeuwse inundatiezone. De historische gelaagdheid is groot: de verkaveling is middeleeuws, de vaarten zijn gegraven in de veertiende eeuw en de verdedigingswerken van weer later datum. De richtpunten zijn:

  • Behouden/versterken van de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie (boezemvaarten met kades, bebouwingslint Langeweide, verkavelingspatroon, Fort Wierickerschans, Oukoopse wipmolen).
  • Openhouden van de inundatiezone tussen de beide Wierickes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0009.png"

Ligging plangebied in kroonjuweel. Omgevingsvisie Zuid-Holland, ontwerp.(bron: https://www.commissiemer.nl/projectdocumenten/00005005.pdf)

Artikel 6.20a Hoofdfietsnetwerk en lange afstandswandelpaden

Als voorzien wordt in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt rekening gehouden met het belang van de instandhouding en zo mogelijk de verbetering van het hoofdfietsnetwerk.

Consequentie provinciale verordening voor het plangebied

Geconstateerd wordt dat de functiewijziging in overeenstemming is met de instructieregels van de provinciale verordening:

  • artikel 6.9: ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van inpassing: de functiewijziging past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk. Door het weg bestemming van een bedrijfsbestemming (en zwaar verkeer van een transportbedrijf), nemen de bebouwingsmogelijkheden op het perceel af en is de invloed op de omgeving kleiner.
  • artikel 6.9a: beschermingscategorie 3, buitengebied. Met de functiewijziging wordt, zoals bij het vorige punt aangegeven, de openheid en het groene karakter van het landschap verder bevorderd.
  • artikel 6.9g: beschermingscategorie 1, kroonjuweel cultureel erfgoed. De functiewijziging doet niets af aan de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen binnen de Oude Hollandse Waterlinie. Het heeft ook geen negatieve gevolgen voor de open inundatiezone tussen de Enkele Wiericke en de Dubbele Wiericke.
  • artikel 6.20a: hoofdfietsnetwerk en lange afstandswandelpaden. Met de functiewijziging wordt een positieve bijdrage geleverd aan het hoofdfietsnetwerk, door een afname van zwaar verkeer op de Hoogeind.

4.3 Gemeentelijke Beleid

Woonvisie Bodegraven - Reeuwijk 2021 - 2025 (2020 en 2023) en Dorpsvisie Driebruggen (2021)

Voorliggend wijzigingsplan maakt een functiewijziging van bedrijf naar wonen mogelijk. Er worden geen extra woningen gerealiseerd. Beleid van de gemeente is vaak gericht op nieuwbouw. Denk bijvoorbeeld aan de woonvisie, die op 25 november 2020 is vasgesteld door de gemeenteraad.

Een woonvisie die gericht is op het realiseren van de juiste woningen voor de juiste doelgroepen. Daarbij speelt het optimaal benutten van de bestaande voorraad een rol (transformeren van panden, splitsen van woningen, etc).

Voor het omzetten van de bestemming 'bedrijf' naar 'wonen' worden er geen extra woningen gebouwd: de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een 'burgerwoning' in het buitengebied. Daarmee wordt de bestaande voorraad beter benut.

Uit de dorpsvisie Driebruggen (juli 2021) blijkt dat er een behoefte is aan meer woningen. Woningen die met name in het dorp gebouwd moeten (kunnen) worden. Nieuwbouw moet wel bescheiden blijven om het kleinschalige karakter van Driebruggen te behouden.

De omzetting van de bestemming van het perceel aan Hoogeind 15 is in lijn met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleid En Regelgeving

De locatie ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Dit hoogheemraadschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.

De Keur en Leggers zijn onderdeel van de regelgeving van het waterschap. In de Keur staan de verbods- en gebodsbepalingen ter bescherming en instandhouding van de waterhuishouding en waterstaatswerken. In de Leggers staat waaraan de waterstaatswerken wat betreft ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen en wie verantwoordelijk is voor het onderhoud ervan.

In de Keur en met name de uitvoeringsregels behorend bij de Keur, heeft het waterschap bepaald in welke gevallen een handeling in het watersysteem is toegestaan en wanneer hiervoor een vergunning nodig is. Onder watersysteem wordt verstaan: het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen.

In de beleidsregels bij de Keur staat beschreven welke regels en vergunningplichten gelden bij handelingen met betrekking tot (onder andere) oppervlaktewater, het dempen van water en waterkeringen. Ook voor het aanbrengen of verwijderen van begroeiing langs oppervlaktewater gelden er regels. Mogelijk geldt dan zelfs een vergunningplicht.

5.2 Het Plangebied

Met de wijziging van de bestemming wordt minder bebouwing mogelijk gemaakt. Er wordt geen water gedempt. Conform de legger van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden grenst het perceel aan Hoogeind 15 aan primair - en tertiair water. De beschermingszones daarvan liggen op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0010.png"

(bron: https://experience.arcgis.com/experience/36136fad9d1049db830b2661dd074bcb/)

Zoals te lezen is in artikel 4 van de legger ligt het onderhoud van het primaire wateroppervlak bij het waterschap. Het onderhoud van de tertiaire watergangen (inclusief beschermingszone) en de gronden binnen de beschermingszone A van de het primaire wateroppervlak ligt bij de grondeigenaren.

Binnen het plangebied:

  • neemt het oppervlakte aan verharding niet toe;
  • wordt er niet binnen de beschermingszones van de watergangen gebouwd;
  • worden er geen watergangen gedempt.

Er is daarom geen noodzaak voor het treffen van maatregelen (realiseren watergangen of realiseren van andere waterbergende voorzieningen). Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe vergunningplichtige activiteiten mogelijk: activiteiten die momenteel met de bedrijfsbestemming vergunningplichtig zijn, zijn ook met een woonbestemming vergunningplichtig.

Digitale watertoets

Op 14 april 2023 is de digitale watertoets ingevuld (bijlage 1). Hieruit blijkt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft. Er vindt geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. Het waterschap heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden .

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

6.2 Bedrijven En Milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2007; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden.

Het plangebied is te karakteriseren als een landelijk gebied. De richtafstanden voor een rustige woonwijk en het landelijk gebied zijn vergelijkbaar.

Plangebied

Alle percelen met bebouwing in de directe omgeving van het perceel aan Hoogeind 15 hebben een woonbestemming. Voor Hoogeind 13 is in 2015 een wijzigingsplan vastgesteld waarmee de agrarische bestemming gewijzigd is in een woonbestemming.

Hoogeind 17 had in het bestemmingsplan Lange Ruige Weide al een woonbestemming. Met de partiële herziening uit 2019 is op dit perceel een zorginstelling mogelijk gemaakt. De afstand tussen het bouwvlak van Hoogeind 17 en de woning aan Hoogeind 15 is ruim / circa 30 meter.

De onbebouwde gronden (weilanden) hebben een agrarische bestemming waar grondgebonden veehouderij mogelijk is. Deze gronden worden (eventueel) alleen gebruikt voor het laten grazen van vee.

De omzetting van de bestemming naar een woonbestemming heeft geen negatieve gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden voor de omgeving. Met het weg bestemmen van de bedrijfsbestemming, waarmee bedrijven met een milieucategorie 2 en een transportbedrijf met milieucategorie 3 mogelijk is, heeft de bestemmingswijziging een positief effect op de omgeving. Met de bestemmingswijziging is de vestiging van een nieuw transportbedrijf, of een ander bedrijf met een maximale milieucategorie 2, op deze locatie niet meer mogelijk. Met het vervallen van (zwaar) bedrijfsverkeer wordt er in positieve zin bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0011.png"

Bestemmingen aangrenzende percelen

6.3 Geluid

6.3.1 Beleid en regelgeving

Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld door het bevoegd gezag tot de maximale grenswaarde uit de Wgh. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

6.3.2 Plangebied

Er is geen akoestisch onderzoek nodig naar wegverkeerslawaai. Conform artikel 73 van de Wet geluidhinder (Wgh) is akoestisch onderzoek nodig in geval er sprake is van een 'projectie van woningen' binnen onderzoekszones van wegen.

De Wgh geeft de volgende definitie van geprojecteerde woning (of gebouw): 'nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven'.

De woning aan het Hoogeind 15 is een aanwezige (en vergunde) woning. Daarmee is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te voeren. De Wgh maakt geen onderscheid tussen bedrijfswoningen of andere woningen: voor alle woningen geldt dat voldaan moet worden aan de voorkeurswaarden voor wegverkeerslawaai (of dat er een hogere waarden vastgesteld wordt).

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Beleid en regelgeving

Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa

Sinds mei 2008 is de nieuwe Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, van kracht. Deze nieuwe richtlijn vervangt de huidige EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit, met uitzondering van de vierde dochterrichtlijn.

De richtlijn heeft onder meer ten doel om bepaalde waarden vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu in zijn geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen, alsmede ervoor te zorgen dat de concentraties van de betreffende stoffen in de lidstaten op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria worden beoordeeld. De richtlijn bevat onder meer grenswaarden, overschrijdingsmarges en alarmdrempels voor de verschillende stoffen.

De richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om later te voldoen aan grenswaarden voor PM10 en NO2 als de betreffende lidstaten voldoende inspanning laten zien om de luchtkwaliteit te verbeteren. Om voor deze derogatie in aanmerking te komen moeten de lidstaten een luchtkwaliteitsplan indienen bij de Europese Commissie. Met dit plan moet een lidstaat laten zien op welke manier alsnog, binnen de derogatietermijnen, aan de normen zal worden voldaan. Nederland heeft om derogatie verzocht op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Mede op grond van het NSL heeft de Europese Commissie op 7 april 2009 derogatie verleend en Nederland daarmee langer de tijd gegeven om overal aan de grenswaarden te voldoen. Dit betekent dat de norm voor stikstofdioxide uiterlijk 1 januari 2015 gehaald moet zijn en de norm voor fijnstof uiterlijk 11 juni 2011.

In de richtlijn zijn verder nieuwe normen en streefdata geïntroduceerd voor de fijnere fractie van fijnstof (PM2.5). Verder bevat de richtlijn expliciet de mogelijkheid tot aftrek van fijnstof afkomstig van natuurlijke bronnen bij het vaststellen van overschrijdingssituaties. De werkingssfeer van de richtlijn wordt beperkt door te bepalen dat de richtlijn niet van toepassing is op plaatsen waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Hiermee samenhangend is de richtlijn (bijlage III) nu ook heel expliciet over locaties waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld wordt.

De lidstaten zijn ingevolge de richtlijn verplicht om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de grenswaarden worden nageleefd.

Wanneer de concentraties hoger zijn dan de overschrijdingsmarges dient een plan of programma opgesteld en uitgevoerd te worden dat ertoe leidt dat binnen de daarvoor gestelde termijnen aan de grenswaarden wordt voldaan.

Wet luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0012.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  1. 1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  2. 2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0013.png"

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Om versnippering van 'in betekenende mate' (ibm) projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie-bepaling (artikel 5 Besluit NIBM) opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot maximum 1.000 meter). In het Besluit Nibm is het bepaald dat deze locaties als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de Nibm-regeling zouden kunnen vallen.

Besluit gevoelige bestemmingen

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.

Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.

Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.

Advieswaarden Wereldgezondheidsorganisatie

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD hanteren voor PM10, PM2,5 en NO2 lagere waarden, namelijk 15 µg/m3, 5 µg/m3 en 10 µg/m3.De WHO normen zijn afgelopen tijd verder aangescherpt.

6.4.2 Plangebied

Met dit wijzigingsplan wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt: de bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. De waarden van fijnstof en stikstofdioxide lagen in 2020 aanzienlijk lager dan de wettelijke grenswaarden. De waarden liggen wel iets hoger dan de door de WHO aangescherpte normen. De luchtwaarden vormen geen belemmering voor de beoogde woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0014.png"

Luchtwaarden (bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)

De omzetting van de bestemming naar een woonbestemming heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Met het vweg bestemmen van de bedrijfsbestemming, waarmee bedrijven met een milieucategorie 2 en een transportbedrijf met milieucategorie 3 mogelijk is, heeft de bestemmingswijziging een (klein) positief effect op de luchtkwaliteit. Met de bestemmingswijziging is de vestiging van een nieuw transportbedrijf, of een ander bedrijf met een maximale milieucategorie 2, op deze locatie niet meer mogelijk. Met het weg vallen van zwaar bedrijfsverkeer wordt er in positieve zin bijgedragen aan de luchtkwaliteit.

6.5 Externe Veiligheid

6.5.1 Kader / wetgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en wijzigingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

6.5.2 Plangebied

Uit de risicokaart van de Atlas leefomgeving blijkt het spoortraject tussen Gouda en Woerden een plasaandachtsgebied (een PAG-indicatie) heeft. Conform het Basisnet spoor reikt de PAG zone tot 30 meter van het spoor. Binnen deze zone gelden aanvullende bouweisen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het perceel aan Hoogeind 15 ligt op circa 800 meter van het spoor en ligt daarbij ver buiten de PAG-zone. Bovendien wordt met dit wijzigingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt: de bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming.

Er zijn geen andere risicovolle activiteiten (bedrijven en/of leidingen) aanwezig in de directe omgeving. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het omzetten van de bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0015.png"

Risicobronnen in de omgeving (bron: https://www.risicokaart.nl/kaarten)

6.6 Bodem

Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  1. 1. een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  2. 2. een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

6.6.1 Plangebied

Bodemfunctieklassenkaart

Uit de Bodemfunctieklassenkaart en de toepassingskaart van Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat zowel de bovengrond als de ondergrond geschikt is voor de functie wonen. Wel wordt alle lintbebouwing aangemerkt als aandachtsgebied voor bodemlood.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0016.png"

Bodemfunctieklassekaart (bron: https://atlas.odmh.nl/html5viewer/index.html?viewer=Atlas.Atlas&layerTheme=bkk)

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0017.png"

Aandachtsgebied bodemlood (bron: https://atlas.odmh.nl/html5viewer/index.html?viewer=Atlas.Atlas&layerTheme=bkk)

Onderzoek

In 2006 is er (nader) onderzoek uitgevoerd (bijlage 2). De aanleiding voor dit onderzoek was een inventariserend onderzoek, waaruit bleek dat er een verontreiniging met minerale olie en aromaten van de grond en het grondwater was ontdekt. Het doel van het nadere onderzoek was:

  • de omvang van de aangetoonde verontreinigingen vast te stellen;
  • vaststellen of er sprake is van een 'ernstige bodemverontreiniging' en daarmee de noodzaak tot sanering;
  • de urgentie van de sanering vast te stellen en daarmee de termijn waarbinnen gesaneerd moet worden.

Uit dit onderzoek is gebleken dat:

  • de grond en het grondwater is matig tot sterk verontreinigd met minerale olie, waarbij de omvang van de grondwaterverontreiniging grotendeels overeen komt met de verontreiniging van de grond;
  • de oppervlakte van de verontreinigingmet minerale olie wordt geraamd op 400 m2.

Gezien de resultaten uit het onderzoek van 2006 is er conform de Wet Bodembescherming een wettelijke saneringsnoodzaak in geval de grond geroerd gaat worden. In geval de bodem geroerd wordt, wordt geadviseerd om:

  1. 1. nader onderzoek te doen, zodat meer zekerheid wordt verkregen over de daadwerkelijk hoeveelheid verontreinigde grond;
  2. 2. in overleg te treden met het bevoegd gezag (de provincie) om te bepalen of en op welke termijn sanering noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0018.png"

Vlekkenkaart verontreiniging Hoogeind 15 (bron: Nader bodemonderzoek Hoogeind 15 te Driebruggen)

Nader bodemonderzoek is op dit moment niet nodig. Op de kavel gaan geen bouwactiviteiten plaats vinden, waarbij de bodem geroerd gaat worden. Er is bovendien ook geen sprake dat het gebruik 'gevoeliger' wordt: de activiteit wonen (in een bedrijfswoning) blijft behouden met de woonbestemming. Mocht er in de toekomst gesloopt en/of gebouwd gaan worden, dan dient alsnog nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten

7.1 Natuur En Flora En Fauna

7.1.1 Beleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Stikstof - uitspraak Raad van State

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming 'vooraf' mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Aangetoond dient te worden dat de stikstofdepositie als gevolg van een ontwikkeling onder de 0,00 mol per hectare per jaar blijft. Per 1 juli 2021 is de regelgeving met betrekking tot stokstof aangepast. De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Concreet betekent dit dat bij de berekening van stikstofdepositie de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten buiten beschouwing gelaten mogen worden.

Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Met andere woorden: als de stikstofdepositie in de gebruiksfase meer dan 0,00 mol per hecater per jaar is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

7.1.2 Plangebied

Stikstof

Met dit wijzigingsplan wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt: de bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Daarmee is er geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling. Het doen van een stikstofberekening is daarom niet nodig.

Bovendien: de omzetting van de bestemming naar een woonbestemming heeft naar verwachting een positief effect op de stikstofdepositie. Met het weg bestemmen van de bedrijfsbestemming, waarmee bedrijven met een milieucategorie 2 en een transportbedrijf met milieucategorie 3 mogelijk is, neemt het zware bedrijfsverkeer af. Dat heeft een positief effect op de stikstofdepositie.

NNN

Het plangebied ligt op circa 400 meter van het NNN. Gezien de afstand tot het NNN en de aard van voorliggend wijzigingsplan kan worden gesteld dat de voorgenomen bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een nadere toetsing aan het NNN-beleid is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0019.png"

Ligging plangebied ten opzichte van het NNN (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Soortenbescherming

Met voorliggend wijzigingsplan worden er geen concrete bouw- of sloopwerkzaamheden beoogd. Er is daarom geen noodzaak om een quick-scan naar de aanwezige waarden uit te voeren.

Wel wordt geadviseerd om, als er ooit gesloopt gaat worden, een quick-scan uit te laten voeren naar eventueel voorkomende beschermde soorten.

7.2 Archeologie En Cultuurhistorie

7.2.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Monumentenwet en Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Kadernota Erfgoed. verleden vitaal in het heden.

Op 4 juli 2012 heeft de gemeenteraad de kadernota erfgoed vastgesteld. De Kadernota is bedoeld om het erfgoed van de gemeente BodegravenReeuwijk status te geven en richting te geven aan beleid daaromtrent. De modernisering van de monumentenzorg is in deze Kadernota verwerkt. Onderdeel van kadernota zijn:

  • een overzicht van bekende vindplaatsen, AMK terreinen en archeologische onderzoeken;
  • een landschappelijke eenhedenkaart met archeologische vindplaatsen;
  • een historisch-geografische en archeologische waardenkaart: late Middeleeuwen - Nieuwe tijd (tot circa 1850);
  • de Archeologische beleidsadvieskaart.

Monumenten

De opstallen op het perceel aan de Hoogeind 15 betreffen geen gemeentelijke-, provinciale, of rijksmonumenten.

Archeologische beleidsadvieskaart

Binnen het plangebied komen twee archeologische verwachtingswaarden voor, namelijk verwachtingswaarde 2 en 3. Dit betekent dat bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld vermeden dienen te worden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 500 m2 (respectievelijk 25.000 m2) voorafgaand aan ruimtelijke planvorming een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanwezigheid van archeologische resten.

Het perceel aan Hoogeind 15 is ongeveer 3.000 m2 van omvang. Voor zuidoostelijke hoek van het perceel geldt dat als hier bodemwerkzaamheden plaats vinden van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm dat er nader onderzoek nodig is. Het oppervlakte van het perceel dat deze verwachtingswaarde heeft is circa 500 m2.

Omdat er geen bouwwerkzaamheden van 500 m2 (of 25.000 m2) mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek niet nodig. Zowel op het perceel, als in de directe omgeving zijn geen archeologische vondsten gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0020.png"Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart 2012

Actualisatie van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk

In 2021 is de archeologische advieskaart geactualiseerd. Om de waarden juridisch -planologisch te beschermen, is het Parapluplan Archeologie op 27 september 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. Uit de actualisatie van de beleidsadvieskaart blijkt dat op het perceel aan Hoogeind 15 drie verwachtingswaarden zijn, namelijk:

  • Waarde Archeologie 2, waarvoor een vrijstelling van nader overzoek geldt voor bodemroerende werkzaamheden van maximaal 100 m2 en maximaal 30 cm diep.
  • Waarde Archeologie 3, waarvoor een vrijstelling van nader overzoek geldt voor bodemroerende werkzaamheden van maximaal 500 m2 en maximaal 30 cm diep.
  • Waarde Archeologie 5, waarvoor een vrijstelling van nader overzoek geldt voor bodemroerende werkzaamheden van maximaal 25.000 m2 en maximaal 30 cm diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.1901.Hoogeind15-WP80_0021.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart 2021

Omdat er momenteel geen grondroerende activiteiten gaan plaats vinden, is nader archeologisch onderzoek niet nodig. De hiervoor genoemde archeologische verwachtingswaarden zijn als dubbelbestemming opgenomen in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 8 Milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het wijzigen van de bestemming ''bedrijfsdoeleinden' met de nadere aanduiding 'transportbedrijf behorende tot (milieu-) categorie 3' in 'wonen', waarmee de voormalige bedrijfswoning een burgerwoning wordt is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met dit wijzigingsplan wordt niet zo zeer een woning bestemd, maar wordt een bedrijfsbestemming (en meer specifiek een transportbedrijf) weg bestemd. De huidige bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Deze functiewijziging blijft ver onder de drempelwaarden uit het Besluit mer.

In de hoofdstukken 5 tot en met 7 zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee bevat voorliggend wijzigingsplan dezelfde informatie als een aanmeldingsnotitie.

Uit voorgaande hoofdstukken blijkt dat de beoogde functiewijziging geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Met het weg bestemmen van de bedrijfsfunctie worden eventuele nadelige gevolgen voor het milieu juist verminderd. Dit wijzigingsplan maakt geen m.e.r.-(beoordelings-)plichtige ontwikkeling mogelijk. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport. Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 9 Juridische Toelichting

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Het wijzigingsplan bevat drie bestemmingen, namelijk agrarisch, water en wonen. Daarnaast zijn er drie waarden archeologie opgenomen, conform het vastgestelde Parapluplan Archeologie. De regels zijn afgestemd op:

  • het bestemmingsplan Lange Ruige Weide en de herziening voor Hoogeind 17 (voor de bestemming water);
  • het wijzigingsplan voor Hoogeind 13 en de herziening voor Hoogeind 17 (voor de bestemming agrarisch en de algemene bouwregels);
  • het wijzigingsplan voor Hoogeind 13 (voor de bestemming wonen en de algemene gebruiksregels);
  • het bestemmingsplan Lange Ruige Weide en het wijzigingsplan voor Hoogeind 13 (voor de algemene afwijkingsregels);
  • het Parapluplan Parkeren Bodegraven – Reeuwijk;
  • het vastgestelde Parapluplan Archeologie.

Hoofdstuk 10 Economische Uitvoerbaarheid

10.1 Financiële Haalbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmings- of wijzigingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan of een wijzigingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Het wijzigen van de bestemming 'bedrijf' in 'wonen wordt niet aangemerkt als bouwplan.

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Dit wijzigingsplan maakt geen bouwplan mogelijk, zoals bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Er is daarmee geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Alle kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 11 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

11.1 Inspraak

De functiewijziging van het perceel aan Hoogeind 15 is te beschouwen als een ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen (in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid). Daarom kan op grond van artikel 2, lid 3a, van de gemeentelijke inspraakverordening besloten worden om het wijzigingsplan niet voor inspraak ter inzage te leggen.

De initiatiefnemer (en eigenaar van het perceel) heeft de directe buren geïnformeerd dat de bedrijfsbestemming van het perceel wordt gehaald en dat het perceel een woonbestemming krijgt. Alle buren hebben te kennen gegeven hier positief tegenover te staan en geen bezwaar te hebben tegen de bestemmingswijziging.

11.2 Overleg 3.1.1. Bro

Het concept ontwerpwijzigingsplan zijn voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er zijn geen inhoudelijke overlegreacties ontvangen.

11.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis dat het ontwerpwijzigingsplan 6 weken ter inzage wordt gelegd. Van 30 november 2023 t/m 10 januari 2024 heeft het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijze ingediend

Bijlage 1 Digitale Watertoets

Bijlage 1 Digitale watertoets

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek