KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Wonen - Cultuur En Ontspanning 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 7 Waarde - Landschapselement
Artikel 8 Waterstaat - Erosie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Beoogde Planontwikkeling
2.3 Ruimtelijk-visuele Effecten
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, Inclusief 1e Herziening'
3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapuplan Parkeren Eijsden-margraten'
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Woonbeleid
4.4 Overig Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Milieuzonering
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
6.1 Archeologie En Cultuurhistorie
6.2 Kabels En Leidingen
6.3 Verkeer En Parkeren
6.4 Waterhuishouding
6.5 Natuurbescherming
6.6 Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
7.2 Planschade
Hoofdstuk 8 Planstukken
8.1 Algemeen
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
9.2 Vooroverleg
9.3 Inspraak
9.4 Formele Procedure
Bijlage 1 Toegesneden Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Kaart Kleine Landschapselementen
Bijlage 3 Parkeernorm
Bijlage 1 Reactie Principeverzoek
Bijlage 2 Schetsplan Herbestemming Groot Welsden 72/72a
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Memo Akoestisch Onderzoek Groot Welsden 70
Bijlage 5 Memo Akoestisch Onderzoek Groot Welsden 74
Bijlage 6 Spuitvrije Zone
Bijlage 7 Bouwhistorisch Onderzoek
Bijlage 8 Stikstofberekening
Bijlage 9 Quickscan Ecologie
Bijlage 10 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 11 Nota Ambtshalve Wijzigingen

Groot Welsden 72-72a

Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten

Vastgesteld op 14-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Groot Welsden 72-72a' met identificatienummer NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01 van de gemeente Eijsden-Margraten

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, in of bij een woonhuis, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 alternatieve energie:

vormen van duurzame, hernieuwbare energie, niet verkregen uit fossiele brandstoffen, maar uit windkracht, stromend water, zonnestraling en/of aardwarmte.

1.7 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt.

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een erfafscheiding.

1.9 antennemast:

zendmast ten behoeve van telecommunicatie.

1.10 arbeidsmigranten:

werknemers afkomstig uit het buitenland, die tijdelijk invulling geven aan werkgelegenheid bij binnenlandse bedrijven en daartoe tijdelijk ter plaatse bij die bedrijven gehuisvest moeten worden.

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.13 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.14 bedrijf:

het bedrijfsmatig uitoefenen van één of meerdere bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar met of zoals opgenomen in Bijlage 1 en ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor huisvesting van één huishouden, waarvan de huisvesting daar van één of meerdere leden van dat huishouden, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.16 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid met éénzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bijgebouw:

een aangebouwd dan wel vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat architectonisch en/of bouwkundig ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.22 boerderijverkoop:

de verkoop in een boerenwinkel van eigen geproduceerde of bewerkte agrarische producten of geproduceerde of bewerkte agrarische producten van bedrijven uit de directe omgeving. De winkel bestaat (meestal) uit een (koel)vitrine, rekken waar producten worden uitgestald en een balie met een kassa.

1.23 boogkas:

een constructie met, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal.

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.25 bouwgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwvlak:

een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, respectievelijk meerdere op de plankaart door middel van een koppelteken verbonden vlakken, die te samen één bouwvlak vormen, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 calamiteit:

één of meerdere plotselinge, onverwachte gebeurtenissen, die binnen korte tijd ernstige schade (kunnen) veroorzaken.

1.31 coffeeshop:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprake van het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse.

1.32 consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.33 containervelden:

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.34 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 draadomheining/-erfafscheiding:

een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden met een onderlinge afstand van ten minste 10 cm.

1.37 erfscheiding:

in het terrein zichtbare afscheiding van het als erf aan te merken perceel(sgedeelte) bij een woning of andere hoofdfunctie.

1.38 erosie:

een natuurlijk proces waarbij stenen en aarde loskomen en verplaatst worden van de ene locatie naar de andere.

1.39 evenemententerrein:

een terrein bedoeld en geschikt voor het houden van regelmatig terugkerende tijdelijke evenementen.

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder ook begrepen het gebruik van gronden met tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

1.42 hagelnet:

teeltondersteunende voorziening als bedoeld in de Beleidsregel Hagelnetten (GS Limburg, 9 maart 2004, Pbl. 11 maart 2004).

1.43 hemelwaterproblematiek:

de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door de wijze van bodemgebruik in het algemeen en door de toename van het verharde grondoppervlak in het bijzonder.

1.44 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies. Onder horeca worden niet verstaan bedrijven/instellingen, die zich (mede) richten op het bieden van spel, dans, vermaak en ontmoeting, zoals een discotheek, nachtclub, bioscoop, zalencentrum of speelautomatenhal of op het bieden van onderdak aan eenmalige ambulante handel.

1.46 kampeermiddel:

  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.47 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheidingen of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.48 kampeerseizoen:

de periode van 15 maart tot 1 november, gedurende welke kampeermiddelen op een kampeerterrein geplaatst mogen zijn.

1.49 kampeerterrein:

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.50 kavelgrootte:

het oppervlak van een kavel, zijnde een stuk grond, al dan niet fysiek begrensd door middel van een omheining of een natuurlijke afscheiding (zoals een heg of een sloot). De afmetingen zijn vastgelegd in het Kadaster.

1.51 kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap:

het kenmerkende reliëf, de historische landschapsstructuur en de daarin aanwezige cultuurhistorische landschapselementen, de afwisseling open-besloten en het groene karakter inclusief aanwezige natuurlijke waarden, zoals verwoord in de POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

1.52 mantelzorg:

het binnen de woning bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.

1.53 monumentale waarde:

waarden van zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.54 monumenten:

alle op de plankaart als monument conform artikel 6 Monumentenwet 1988 aangeduide zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van algemeen belang wegens aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.55 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.56 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond en waaronder ten minste wordt verstaan een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een intensief veehouderijbedrijf dan wel een tak van deze bedrijvigheid.

1.57 nieuwvestiging niet grondgebonden agrarisch bedrijf:

het vestigen van niet grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand agrarisch bouwblok, als vestiging op een nieuw agrarisch bouwblok waar nog geen bestaande niet grondgebonden agrarische bedrijfstak aanwezig is.

1.58 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.59 ondergronds bouwen:

het bouwen van bouwwerken welke geheel beneden peil zijn gelegen.

1.60 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten,

1.61 paardenbak:

buitenrijbak voor het trainen en/of africhten van paarden.

1.62 paardenhouderij:

  • gebruiksgericht: een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone;
  • productiegericht: een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.63 peil:

  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde van de hoofdtoegang tot het gebouw.

1.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie.

1.65 regenkap:

een constructie van palen met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.66 seksinrichting:

een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsmatig of in clubverband:

  • voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of;
  • verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of;
  • seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden verricht.

1.67 setback:

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2,00 m achter de doorgetrokken voorgevel van een woningmet een hoogte van maximaal 3,00 m. Bij een woning met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt.

1.68 smartshop/growshop:

een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd.

1.69 standplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.70 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, debouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.71 straatprostitutie:

het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding.

1.72 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies:

  • met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlengen ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product, en/of
  • noodzakelijk voor de teelt van gewassen in verband met het vergroten van de opbrengst van de oogst en het vergemakkelijken van de oogst, zoals tafelconstructies en gewasondersteunende constructies.

1.73 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.74 vakantieappartement:

een (deel van een) gebouw, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum aaneengesloten verblijfsduur van gebruikers bedraagt 6 weken, zonder dat dit mag leiden tot permanente bewoning. Onder recreatieverblijf wordt niet verstaan verblijf, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Een vakantieappartement vormt nimmer een zelfstandige functie, maar bestaat steeds naast een op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdfunctie.

1.75 vloeroppervlak van een gebouw:

het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.

1.76 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (nge's)) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.77 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.78 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouding.

1.79 zolder:

ruimte(n) in een gebouw, die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - Cultuur En Ontspanning 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag op bouwpercelen, die op de desbetreffende kaartuitsneden of na gebruik van de wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid voor bebouwing hebben van meer dan 0,25 ha dan wel in gevallen waarbij de uitbreidingsmogelijkheid gelegen is binnen een afstand van 50 m tot archeologisch waardevolle terreinen of anderszins archeologische waarden in het geding zijn, uitsluitend gebouwd worden, nadat door middel van archeologisch vooronderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor de inrichting ten behoeve van de onderliggende bestemming en verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van de bestaande bebouwing, mits dit conform advies van de Monumentencommissie of daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten, met dien verstande dat:

  1. a. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen zullen worden gebouwd;
  2. b. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 7 Waarde - Landschapselement

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Erosie

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Specifieke gebruiksregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Algemeen

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de plankaart aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

10.2 Alternatieve energiewinning

10.3 Ondergronds bouwen

Ten aanzien van het oprichten van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bouwregels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. b. de maximale bouwdiepte, inclusief de fundering, bedraagt 3 meter onder peil.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Algemene gebruiksregels van de gronden

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. het gebruik van de grond als seksinrichting of soortgelijk bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'. Het bestemmingsplan “Prostitutiebeleid gemeente Margraten”, dat op 29 augustus 2000 is vastgesteld en op 12 december 2000 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg, is op dit plan van toepassing;
  2. b. het gebruik van de grond voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. het gebruik van de grond voor een discotheek;
  4. d. het gebruik van opstallen als seksinrichting of soortgelijk bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'. Het bestemmingsplan “Prostitutiebeleid gemeente Margraten”, dat op 29 augustus 2000 is vastgesteld en op 12 december 2000 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg, is op dit plan van toepassing;
  5. e. het gebruik van opstallen voor een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  6. f. het gebruik van opstallen voor een discotheek.

11.2 Algemene gebruiksregels alternatieve energiewinning

Ten aanzien van de plaatsing van een constructie voor de opwekking van alternatieve energie gelden de volgende gebruiksregels:

  1. a. de constructie mag uitsluitend worden gebruikt voor de opwekking van energie voor eigen gebruik;
  2. b. eventuele piekstroom mag tegen vergoeding worden afgedragen aan het algemene elektriciteitsnet.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden een als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Milieuverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

12.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan en met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Provinciale Milieuverordening Limburg worden gesteld.

12.3 overig - zone hoogstamboomgaarden

Nieuwe hoogstamboomgaarden worden in het kader van de nagestreefde landschapsontwikkeling bij voorkeur ter plaatse van de aanduiding 'Overig-Zone hoogstamboomgaarden' gerealiseerd. Realisering buiten de aanduiding is alleen mogelijk als is aangetoond dat geen landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden in het geding zijn.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijking van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het openbare nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de regels van het plan ten aanzien van de bebouwing van niet voor bewoning bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  1. a. de hoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;
  2. b. de inhoud ten hoogste 50 m³ mag bedragen.

13.2 Afwijking van de bouwregels met 10%

13.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van evenementen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), mits:

  1. a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  2. b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  3. c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  4. d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  5. e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  6. f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  7. g. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en –regel-geving wordt voldaan;
  8. h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
  9. i. het evenement niet plaatsvindt binnen de EHS of de POG, zoals weergegeven door de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie', behoudens op bestaande wegen en paden daarbinnen;
  10. j. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  11. k. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
  12. l. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

13.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijk kamperen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen van de regels van het plan ten aanzien van het gebruik van de grond als standplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen ten behoeve van het toestaan van tijdelijke vormen van kamperen, mits:

  1. a. de periode van kamperen niet meer bedraagt dan 10 aaneengesloten dagen;
  2. b. een locatie niet meer dan 4 maal per jaar voor tijdelijk kamperen wordt gebruikt;
  3. c. aanwezige waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

13.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van antennemasten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van bouwverboden dan wel bouwregels ten behoeve van het oprichten van antennemasten, met dien verstande dat:

  1. a. antennemasten op daken van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen en voorzover niet vergunningsvrij, zijn toegestaan, mits geen sprake is van:
    1. 1. een monument;
    2. 2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
    3. 3. aantasting van het woonklimaat.
  2. b. antennemasten die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, zijn toegestaan, mits:
    1. 1. dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
    2. 2. de hoogte van de antennemast maximaal 40 meter bedraagt;
    3. 3. de antennemast uitsluitend wordt gebruikt voor telecommunicatiedoeleinden;
    4. 4. de antennemast niet in beschermde dorpsgezichten dan wel in de nabijheid van monumenten wordt geplaatst, tenzij het beschermde dorpsgezicht of monument hierdoor niet wordt aangetast;
    5. 5. de antennemast niet wordt geplaatst in:
      • gebieden behorende tot de EHS, POG en/of Natura 2000;
      • gebieden die de bestemming 'Natuur' hebben;
      • open velden of beekdalen;
    6. 6. bij het oprichten van antennemasten wat betreft plaatsing van antennes de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
  • I. in eerste instantie moet de antenne worden geplaatst op/aan bestaande masten of andere infrastructurele werken (site sharing);
  • II. indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antennemast op een industrieterrein dan wel sportterrein geplaatst;
  • III. indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de randen van de kernen voorgestaan;
  • IV. indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in het buitengebied toegestaan,

mits:

  • de antennemast past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
  • de mast zoveel mogelijk in de omgeving wordt ingepast;
  • andere waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad.

13.6 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van bouwverboden en bouwvoorschriften ten behoeve van het oprichten van paardenbakken, mits:

  1. a. de paardenbak wordt opgericht bij een woning, waarbij:
    1. 1. de totale kavelgrootte inclusief aaneengesloten eigendom(men) minimaal 5000 m² bedraagt en waarbij de woning dient te zijn gelegen op het perceel met de bestemming 'Wonen - Cultuur enontspanning 2';
  2. b. het gebruik van de paardenbak uitsluitend voortkomt uit het hobbymatig houden van paarden en derhalve voor privé gebruik bedoeld is;
  3. c. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden ontstaan;
  4. d. aangrenzende landschappelijk, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, waaronder de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap, niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. de paardenbak geconcentreerd bij bestaande bebouwing wordt gesitueerd en landschappelijk wordt ingepast,

met dien verstande dat:

  1. 1. de paardenbak wordt opgericht ten dienste van de op het perceel aanwezige woning;
  2. 2. per woning ten hoogste 1 paardenbak mag worden aangelegd;
  3. 3. de aanzet van de buitenrijbak op ten hoogste 100 meter van de voorgevelrooilijn begint;
  4. 4. een minimale afstand van 50 meter dient te worden aangehouden tussen de paardenbak en woningen, met uitzondering van de op hetzelfde perceel als de paardenbak gelegen woning;
  5. 5. de afmetingen van een paardenbak exclusief de omheining niet meer mogen bedragen dan 40 meter bij 20 meter;
  6. 6. de hoogte van bouwwerken, waaronder omheiningen en springtoestellen, ten hoogste 1,50 meter mag bedragen;
  7. 7. lichtmasten niet mogen worden opgericht.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijziging bestemmingsgrenzen

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming van het plan wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor geen belangen van derden onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, worden de procedureregels van artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening in acht genomen en indien van toepassing wordt daaraan voorafgaand de inspraakprocedure als bedoeld in de gemeentelijke Inspraakverordening gevolgd.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Parkeren

16.2 Voorrangsregels dubbelbestemmingen

16.3 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

16.4 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding van het plan wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan 'Groot Welsden 72-72a' van de gemeente Eijsden-Margraten.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemers zijn recent eigenaar geworden van een gedeelte van het Rijksmomumentale complex 'Welsderhof'. Het betreft een (voormalig) agrarisch bedrijf bestaande uit een bedrijfswoning (Groot Welsden 72) en aangelegen stallen (Groot Welsden 72a). De agrarische bedrijfsvoering is reeds geruime tijd gestaakt, waardoor er aan de bedrijfsbebouwing al meerdere jaren geen onderhoud is gepleegd. Het gehele complex is daardoor in een bouwkundig slechtere staat geraakt en ingrijpen is noodzakelijk om verval van het Rijksmonument tegen te gaan.

Omdat de bebouwing is aangewezen als Rijksmonument moet worden gezocht naar een duurzame invulling van de bebouwing, zodat het monument behouden blijft voor de komende generaties. Het voornemen is om de voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde Rijksmonumentale bebouwing aan de Groot Welsden 72/72a te Margraten te gaan gebruiken voor een combinatie van wonen en recreëren. De voormalige bedrijfswoning wordt daarbij vooraleerst inpandig verbouwd tot één reguliere burgerwoning. In de linkervleugel van het carré worden 3 permanente huurwoningen en 4 recreatiewoningen beoogd. Ten laatste wordt een gemeenschappelijke ruimte voorzien in de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Ter plekke is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' van kracht. In dit bestemmingsplan is de locatie Groot-Welsden 72/72a bestemd tot 'Agrarisch - Bedrijf'. Het planvoornemen is in strijd met deze bestemming.

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft per brief (d.d. 24 september 2020, zie Bijlage 1 medegedeeld in principe medewerking te verlenen aan voorliggend voornemen. Het voornemen kan mogelijk worden gemaakt middels het opstellen van een postzegelbestemmingsplan voor onderhavige locatie.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging Plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen op de locatie Groot Welsden 72/72a in het buitengebied van de gemeente Eijsden-Margraten. Het betreft een gedeelte van de agrarische bedrijfslocatie ter plekke en een gedeelte van de Rijksmonumentale 'Welsderhof'. Onderhavige locatie bestaat uit een bedrijfswoning en aangelegen stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal betreft onderhavig plangebied de percelen gemeente Margraten - sectie H - nummers 221, 787, 791 en 793.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0005.jpg"

Foto's bestaande situatie (bron: Google Streetview)

2.2 Beoogde Planontwikkeling

Initiatiefnemers zijn recent eigenaar geworden van een gedeelte van het Rijksmomumentale complex 'Welsderhof'. De agrarische bedrijfsvoering is reeds geruime tijd gestaakt, waardoor er aan de bedrijfsbebouwing al meerdere jaren geen onderhoud is gepleegd. Het gehele complex is daardoor in een bouwkundig slechtere staat geraakt en ingrijpen is noodzakelijk om verval van het Rijksmonument tegen te gaan. Het voornemen is om de voor agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde Rijksmonumentale bebouwing aan de Groot Welsden 72/72a te Margraten te gaan gebruiken voor een combinatie van wonen en recreëren.

De voormalige bedrijfswoning wordt daarbij vooraleerst inpandig verbouwd tot één reguliere burgerwoning. In de linkervleugel van het carré worden 3 permanente huurwoningen en 4 recreatiewoningen beoogd. Ten laatste wordt een gemeenschappelijke ruimte voorzien in de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0006.png"

Schetsmatige weergave beoogd gebruik Rijksmonumentale bebouwing

Ten behoeve van de herbestemming van onderhavig Rijksmonument is door Architectenbureau Beckers een schetsplan vervaardigd. Daarin is de ligging van de verschillende functies binnen het complex verder uitgewerkt. Betreffend schetsplan is bijgevoegd als Bijlage 2 bij voorliggend document.

Burgerwoning

De huidige bedrijfswoning (huisnummer 72) behorend bij het agrarisch bedrijf zal na de herbestemming gaan dienen als een reguliere burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0007.jpg"

Drie wooneenheden

Voor de linkervleugel van de bebouwing, die ten tijde van het agrarisch bedrijf in gebruik is geweest als stal en schuur, is een nieuwe invulling met drie woningen beoogd. Deze woningen (oppervlaktes van ca. 159, 136 en 101 m²) worden gerealiseerd over twee verdiepingen. Elke woning heeft zijn eigen entree en een eigen terras. Gelet op de landelijke ligging van de locatie en de (beperkte) omvang van de beoogde woningen, zal de doelgroep van de woningen bestaan uit starters en/of doorstromers op de huizenmarkt. Gelet op de geldende beleidskaders zullen voorwaarden worden gesteld aan het levensloopbestendig maken van de beoogde woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0008.jpg"

Vier recreatie-eenheden

Aanvullend aan de wooneenheden, worden aan de achterzijde van de linkervleugel vier eenheden voor verblijfsrecreatie beoogd. Twee appartementen (ca. 110 en 114 m²) worden voorzien op de begane grond, de andere twee (ca. 102 en 125 m²) op de eerste verdieping. De appartementen bieden voldoende ruimte voor vier personen per appartement . De vakantieappartementen voorzien in een hoogwaardig verblijf binnen een hoger segment in een bijzonder Rijksmonumentaal pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0009.jpg"

Gemeenschappelijke ruimte recreatie-eenheden

Aansluitend aan de vakantiewoningen, wordt een deel van de bebouwing in gebruik genomen als gemeenschappelijke ruimte (ca. 43 m²) voor de vakantiewoningen. Bij deze ruimte komt tevens een gezamenlijk buitenterras op de binnenplaats te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0010.jpg"

2.3 Ruimtelijk-visuele Effecten

De bestaande Rijksmonumentale bebouwing verkeert in slechte bouwkundige staat. Om het monument te behouden, dient een nieuwe, duurzame invulling te worden gegeven aan de bebouwing. Deze is gevonden door de bestaande (bedrijfs)woning om te vormen tot een reguliere burgerwoning en het inpandig realiseren van drie woningen en vier vakantiewoningen.

Doordat ter plekke geen (planologische) mogelijkheden zijn voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, zal op de omliggende woonpercelen geen sprake zijn van negatieve milieutechnische effecten als gevolg van deze bedrijfsvoering. In milieutechnische zin is voorliggend voornemen een verbetering ten opzichte van de huidige (planologische) situatie.

Omdat ter plekke meerdere nieuwe (vakantie)woningen worden gerealiseerd, zal een toename zijn van met name de parkeerdruk ter plekke. Deze parkeerplaatsen kunnen op het eigen terrein worden ingevuld. Tevens zullen deze parkeerplekken met passende groene elementen worden ingepast, waardoor sprake is van een landschappelijke kwaliteitsverbetering ter plekke, dat recht doet aan de monumentale bebouwing ter plekke.

Ruimtelijk gezien zijn daarom geen bezwaren tegen voorliggend planvoornemen. De ruimtelijk-visuele effecten van voorliggend voornemen worden passend en derhalve aanvaardbaar geacht binnen de bestaande ruimtelijke structuur.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, Inclusief 1e Herziening'

Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0011.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' met aanduiding plangebied

In dit bestemmingsplan is de locatie Groot-Welsden 72/72a bestemd tot 'Agrarisch – Bedrijf'. De voor 'Agrarisch – Bedrijf' aangewezen gronden zijn in beginsel bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering, en de daarbij behorende voorzieningen.

Binnen het plangebied zijn een aantal bouwvlakken opgenomen, al dan niet middels een koppelteken met elkaar verbonden. Voor het achterste bouwvlak is de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' opgenomen. Deze aanduiding overschrijdt de grenzen van het plangebied. Eén van de wooneenheden is de woning op onderhavige locatie, de tweede woning betreft de woning op het adres Groot Welsden 74. Tevens zijn ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde – Cultuurhistorie' van kracht. Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – bodembeschermingsgebied' en 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing.

Het planvoornemen past op basis van de volgende punten niet in het geldende bestemmingsplan:

  1. 1. Er is geen sprake meer van een agrarische bedrijf;
  2. 2. Er wordt gewoond zonder dat sprake is van een agrarische bedrijfsvoering;
  3. 3. Er wordt gewoond, anders dan in een bedrijfswoning;
  4. 4. Er worden meer woningen gerealiseerd;
  5. 5. Er is geen aanduiding voor vakantiewoningen opgenomen, waardoor die (beoogde) activiteit niet passend is.

Om voorliggend planvoornemen mogelijk te maken, wensen de initiatiefnemers ter plekke de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - Cultuur en ontspanning'. Binnen de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen-Cultuur en ontspanning'. Echter in dit specifieke geval geldt de spuitcirkelproblematiek waardoor toepassing van deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid niet aan de orde is. Derhalve dient een nieuw postzegelbestemmingsplan te worden opgesteld.

3.2 Facetbestemmingsplan 'Parapuplan Parkeren Eijsden-margraten'

Onderhavig plangebied is tevens gelegen binnen het plangebied van het facetbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Eijsden-Margraten', vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden-Margraten op 25 september 2018.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' is nog geen parkeerregeling opgenomen en wordt verwezen naar de (aanvullende) stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Na de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK (Staatsblad 2014 Jaargang 2014, Nr. 458), zijn de parkeervoorschriften niet meer in de verordening opgenomen maar worden deze geregeld in het bestemmingsplan. Met het facetbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren Eijsden-Margraten' is het mogelijk om in één keer de onderliggende bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien, zodat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen of afwijkend gebruik de aanvraag omgevingsvergunning getoetst kan worden aan het bestemmingsplan als het gaat om het onderdeel parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  2. 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.

Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0012.jpg"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

4.2.2 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. Ook in de ontwerp POVI is onderhavig plangebied gelegen in het 'buitengebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0013.jpg"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0014.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.2 nader ingegaan.

Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. Onderstaand wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

Grondwaterbeschermingsgebied

Voorts is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 de locatie gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterbeschermings-gebieden zijn beschermingszones voor de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. In de Omgevingsverordening 2014 zijne specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn tevens kwetsbare gebieden in het kader van de vrijstelling rioleringsverplichting. Bij voorliggend voornemen is echter geen sprake van het realiseren een (bedrijfsmatige) inrichting zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Omdat ook geen sprake is van grondwerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, is voorliggend voornemen niet strijdig met regels omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.

4.2.4 Provinciaal woonbeleid

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:

  1. 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteradenv astgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  2. 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  3. 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  4. 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
  5. 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 18 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.

4.2.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavig planvoornemen betreft het kunnen realiseren van drie woningen en vier vakantiewoningen in een Rijksmonumentale hoeve. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Tevens wordt het toevoegen van vier vakantiewoningen niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Daarnaast wordt voorliggende ontwikkeling voorzien in een Rijksmonumentale hoeve. Omdat het agrarisch bedrijf ter plekke is gestaakt, wordt door middel van voorliggend planvoornemen voorzien in de herbenutting van leegstaande (Rijks)monumentale bebouwing.

4.2.6 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. De gemeente Eijsden-Margraten heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu vertaald in het ‘Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013’, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.4.3.

4.2.7 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig projectlocatie van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn niet van toepassing.

4.3 Gemeentelijk Woonbeleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)

Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  1. a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  2. b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  3. c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.

Het toevoegen van woningen in Rijksmonumentale bebouwing is vrij van compensatie als bedoeld in beleidsafspraak VI van de SVWZL.

4.3.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van Eijsden-Margraten de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is in werking getreden op 22 december 2020 en is in de plaats gekomen van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de toevoeging van drie woningen in Rijksmonumentale bebouwing. Sprake is van hergebruik van bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw, waardoor voldaan wordt aan het eerste criterium. Verder sluit het plan aan bij de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte op basis waarvan het plan planologisch aanvaardbaar is. Hiermee wordt ook voldaan aan het tweede criterium. Middels het voorleggen van voorliggende planontwikkeling aan de subregio en het opvoeren van de drie woningen in de regionale woningprogrammering wordt tevens voldaan aan het derde criterium.

Ten behoeve van de middels voorliggend bestemmingsplan gefaciliteerde woningtoevoeging behoeft op grond van de beleidsregel níet te worden gecompenseerd.

4.3.3 Lokale woonvisie Eijsden-Margraten 2019-2025

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over de lokale woonvisie 'Samen bouwen aan de toekomst'. De Lokale Woonvisie heeft vier functies:

  • Het bieden van ondersteuning en sturing bij de samenwerking tussen alle betrokken partijen omdat het een gezamenlijk gedragen referentiekader betreft;
  • Het inzichtelijk maken van de woonambities van de gemeente in de vorm van de formulering van speerpunten met betrekking tot relevante doelgroepen;
  • Het leggen van de nodige relaties met de relevante beleidsterreinen, zowel fysiek (bijvoorbeeld duurzaamheid) als sociaal (bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning);
  • Het bieden van een gedragen basis voor de beleidsuitvoering en programmering.

Op basis van de berekeningsmethodiek, die op Zuid-Limburgse schaal voor het woonbeleid wordt toegepast, resteert voor Eijsden-Margraten nog een woningbouwopgave bovenop de bestaande voorraad. De doelgroepen waarop de gemeente zich bij haar woningbouwbeleid richt zijn starters, oudere doorstromers, langer thuiswoners, en bijzondere doelgroepen (zoals statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggz-patiënten).

Gelet op de landelijke ligging van de locatie en de (beperkte) omvang van de boogde woningen, zal de doelgroep van de woningen bestaan uit starters, doorstromers op de huizenmarkt. Het realiseren van goedkope dan wel middeldure huurwoningen geschikt voor starters en doorstromers past binnen de beoogde woningbouw zoals bepaald is in de Lokale Woonvisie. Gelet op de Woonvisie zullen voorwaarden worden gesteld aan het levensloopbestendig maken van de beoogde woningen.

4.3.4 Conclusie gemeentelijk woonbeleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting voldoet ondhavige planontwikkeling en de toe te voegen woningen in dit verband binnen het gemeentelijk woonbeleid.

4.4 Overig Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden)

Op 22 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Eijsden-Margraten de Strategische Visie 2022 (Vernieuwen door verbinden) vastgesteld. Deze visie bevat 5 ambities en 8 thema's die recht doen aan de eigenheid van de gemeente en de gemeenschappen. In de visie is de ambitie 'Aantrekkelijk wonen' opgenomen. Door de veranderende samenstelling van de bevolking stelt andere eisen aan wonen, waardoor variantie in woningbouw nadrukkelijker aan de orde is. Levensloopbestendig wonen/bouwen is dan ook een nadrukkelijke eis. Binnen het thema 'Vitale Kernen' staat onder andere het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad centraal om aantrekkelijk wonen voor jong en oud mogelijk te maken.

Voorliggend voornemen voldoet aan bovenstaande ambitie en thema en is derhalve niet in strijd met de Strategische Visie 2022.

4.4.2 Beleidsnotitie spuitcirkels (oktober 2013)

De gemeente Eijsden-Margraten heeft beleid opgesteld ten aanzien van spuitcirkels. Dit beleid is opgesteld, omdat de in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalde afstand van 50 meter in veel gevallen tot problemen leidde. De gemeente EijsdenMargraten bestaat immers uit vele kleine kernen, die aansluiten aan de buitengebieden. De uitvoering van vooral kleine ruimtelijke plannen kunnen vaak geen doorgang vinden omdat het opnemen van de spuitcirkel financieel te duur of niet-uitvoerbaar is.

Door de gemeente is aan Plant Research International opdracht gegeven om een rapport op te stellen, waarin wordt beschreven op welke wijze afstanden optimaal teruggebracht kunnen worden. Mede op basis van dit onderzoek is het volgende beleid vastgesteld:

  1. a. Voor ogen staat het planologisch waarborgen van een goed leef- en woonklimaat, dat handhaafbaar is.
  2. b. Beoordeel of het bestemmingsplan aanknopingspunten biedt voor gebruiksbeperkingen van een agrarisch terrein, gelegen binnen een straal van 50 meter van het terrein waar een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met een gevoelige functie is gepland. Doorgaans is zulks niet het geval.
  3. c. Uitgangspunt is 50 meter tussen gevoelige objecten en terreinen waar het planologisch mogelijk is om open teelten te realiseren, hetgeen planologisch wordt verankerd.
  4. d. Indien de afstand van 50 meter aantoonbaar niet mogelijk is, kan op basis van het rapport van Plant Research International de afstand als volgt worden verkleind:
    1. 1. Zonder afschermende voorziening wordt de afstand teruggebracht tot 40 meter vanaf de buitenste bomenrij.
    2. 2. Indien dit geen soelaas biedt wordt de afstand teruggebracht tot tenminste 30 meter vanaf de buitenste bomenrij, mits een bladhoudende of niet-bladhoudende windhaag, of soortgelijke voorziening, niet zijnde een conifeer, met een hoogte van ten minste 3 meter op de rand van het perceel wordt gerealiseerd, hetgeen planologisch wordt gewaarborgd.
    3. 3. Indien dit geen soelaas biedt wordt de afstand teruggebracht tot tenminste 20 meter vanaf de buitenste bomenrij, mits een bladhoudende windhaag, of soortgelijke voorziening, niet zijnde een conifeer, met een hoogte van ten minste 3 meter op de rand van het perceel wordt gerealiseerd, hetgeen planologisch wordt gewaarborgd.
    4. 4. Voor het geval een afstand van tenminste 20 meter nog steeds geen soelaas biedt, kan een dubbele, niet bladhoudende windhaag met een hoogte van tenminste 3 meter worden aangebracht op een afstand van 4 meter van elkaar, waarvan de eerste windhaag op de rand van het perceel wordt gerealiseerd, in welk geval de afstand verder kan worden teruggebracht tot tenminste 10 meter, gemeten vanaf de buitenste windhaag.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 23 juli 2013 besloten deze notitie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te hanteren als beleidsregel.

In casu wordt rond de bestemming 'Wonen - Cultuur en ontspanning' op de omliggende percelen een spuitvrije zone van 50 meter aangehouden. In paragraaf 5.3.3 wordt nader ingegaan op vorenstaande.

4.4.3 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013

De gemeente Eijsden-Margraten heeft de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' (LKM) vertaald in het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Eijsden-Margraten 2013' (GKM). Hierin is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied of in het gebied buiten de rode contouren het verlies van omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd.

In casu is primair sprake van een inpandige functiewijziging, waarin binnen de vrijkomende agrarische bebouwing naar een nieuwe invulling wordt gezocht, zodat de Rijksmonumentale bebouwing ter plekke op een duurzame manier in stand kan worden gehouden. Doordat sprake is van een inpandige functiewijziging, is geen sprake van extra ruimtebeslag op maagdelijke grond in het buitengebied. Er vindt derhalve geen aantasting op het buitengebied plaats. Door middel van voorliggend planvoornemen wordt ter plekke kwaliteitsverbetering beoogd door het duurzaam in stand houden van een Rijksmonumentaal pand.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Verricht bodemonderzoek

Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging (van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar 'Wonen') en het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten. Derhalve is ten behoeve van voorliggend voornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitegevoerd. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • ten aanzien van de bovengrond is geconcludeerd dat deze, ondanks lichte overschrijdingen, op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan worden bestempeld als klasse AW2000 grond;
  • het grondmengmonster van de funderingslaag ter plaatse van de oprit is, vanwege de constatering dat diverse parameters de achtergrondwaarden voor grond overschrijden en ondanks dat feitelijk geen sprake is van grond, uitgesplitst. Daaruit is een sterk verhoogde concentratie PAK aangetoond, doch omdat geen sprake is van de grond is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Wel dient er in dit verband rekening mee te worden gehouden dat, indien ter plekke van de oprit en het erf graafwerkzaamheden plaats zouden gaan vinden, het niet wenselijk is om het materiaal elders binnen het plangebied te herschikken;
  • hoewel sprake is van licht verhoogde concentraties PFAS hebben deze geen invloed op de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen;
  • zintuiglijk zijn tijdens het verrichten van de veldwerkzaamheden geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

In algemene zin is geconcludeerd dat:

  1. 1. de aangetroffen overschrijdingen van dien aard zijn, dat deze geen directe belemmeringen vormen voor de beoogde bestemmingsplanwijziging en het toekomstige gebruik van onderhavig perceel ten behoeve van woondoeleinden;
  2. 2. voor wat betreft de onderzoekslocatie er geen aanleidingen zijn om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek;
  3. 3. vanwege de diversiteit in bodemlagen men er rekening mee dient te houden, dat voornoemde bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden en na ontgraving in dezelfde hoedanigheid worden herschikt. Met name de funderingslaag (alwaar bijmengingen met asfaltresten zijn aangetroffen), dient bij een eventuele ontgraving separaat gehouden te worden.

5.1.3 Conclusie bodem

Het aspect bodem leidt niet tot een onoverkomelijke belemmering voor voorliggende planontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende planontwikkeling is in de nabijheid van geen sprake van geluidzones vanwege industrieterreinen en/of spoorwegen. Verder is het plangebied gesitueerd aan de weg Groot Welsden, alwaar een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet gezoneerd, waardoor een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting in beginsel niet nodig is.

Met betrekking tot het aspect industrielawaai vanwege bedrijvigheid in de directe omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

5.2.2 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

5.3.2 Bedrijfsactiviteiten

In de nabijheid van onderhavig plangebied is sprake van een aantal bedrijfsactiviteiten.

Hotel 'Groot Welsden'

Op circa 28 meter ten opzichte van het plangebied is hotel 'Groot Welsden' gevestigd. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra' (SBI-code: 5510) een minimale richtafstand te worden gehanteerd van 10 meter (voor de aspecten geur, geluid en gevaar). Gelet op de feitelijke afstand tussen onderhavig plangebied en het hotel wordt voldaan aan de minimale richtafstand en vormt deze bedrijfsactiviteit geen belemmeringen.

Siersmederij 'Leo Köhler'

Direct grenzend aan het plangebied is ter plekke van het adres Groot Welsden 70 een kleinschalige ambachtelijke siersmederij gevestigd. Op basis van de VNG-brochure zijn 'smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.' met een productieoppervlak kleiner dan 200 m² ingedeeld in milieucategorie 3.1. Voor het aspect geluid geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstanden wordt niet voldaan.

Ten behoeve van het vestigen van de in casu aldaar aanwezige ambachtelijke siersmederij, gericht op de restauratiebouw met specialisatie in het vervaardigen en restaureren van historisch smeedijzer (zoals gevelankers, beslag en molenwerken) is op 26 september 2016 een omgevingsvergunning verleend. Onderdeel van deze omgevingsvergunning is een akoestisch onderzoek industrielawaai, teneinde de ruimtelijke inpasbaarheid van de siersmederij ten opzichte van de omliggende gevoelige objecten te kunnen beoordelen. Uit dat akoestisch onderzoek d.d. 9 maart 2016 (Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, rapportnummer: M155246.003/JGO) is gebleken dat het vestigen van de siersmederij vanuit akoestisch oogpunt ruimtelijk inpasbaar is bevonden.

De nu voorliggende planontwikkeling impliceert het realiseren van geluidgevoelige functies dichter bij de activiteiten van de siersmederij. Om te beoordelen of dit zal leiden tot mogelijke beperkingen voor de vergunde siersmederij ter plekke van het adres Groot Welsden 70 is het akoestische rapport d.d. 9 maart 2016 uitgebreid. Daarbij zijn toetspunten toegevoegd op de gevels van de ruimten waar nieuwe (geluid)gevoelige ruimten worden beoogd binnen onderhavig plangebied. Betreffend onderzoek is gerapporteerd in een memo d.d. 8 april 2020, bijgevoegd als Bijlage 4.

Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAR,LT)

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAR,LT) veroorzaakt door alle stationaire en mobiele bronnen in relatie tot de activiteiten op Groot Welsden 70 voldoet op de gevels aan de grenswaarden volgens stap 2 uit de VNG-publicatie, zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde voor gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Maximale geluidsniveaus c.q. piekgeluiden (LAmax)

De maximale geluidsniveaus (piekgeluiden), ten gevolge van de activiteiten op Groot Welsden 70, voldoen uitsluitend in de dagperiode niet aan de grenswaarden volgens stap 2 uit de VNG-publicatie, zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde voor gebiedstype 'rustige woonwijk'. In de avond- en nachtperiode wordt wel voldaan aan de grenswaarden.

De overschrijding wordt veroorzaakt door het aan- en afrijden van de vrachtwagen (bevoorrading). In het rekenmodel is opgenomen dat deze vrachtwagen maximaal één keer per dag het bedrijf bezoekt. Zoals blijkt uit het akoestische onderzoek d.d. 9 maart 2016 ten behoeve het realiseren van de siersmederij ter plekke van de Groot Welsden 70 zal in de praktijk slechts één keer per week een vrachtwege het bedrijf bezoeken.

Verder vindt overschrijding van de grenswaarden plaats op de (buiten)gevel van de bebouwing alwaar aangrenzend inpandig de eenheden voor verblijfsrecreatie zijn voorzien. Volgens de Wet geluidhinder zijn dergelijke vakantiewoningen niet geluidgevoelig, waardoor strikt bezien geen wettelijke (geluid)normen gelden. Weliswaar dient vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat het aspect geluid ook bij vakantiewoningen te worden overwogen.

Omdat in casu sprake is van een overschrijding vanwege het aan- en afrijden van één vrachtwagen per dag, die feitelijk slecht één keer per week de siersmederij bezoekt, wordt deze voor voorliggende planontwikkeling acceptabel bevonden.

Groot Welsden 74

Onderhavige plangebied heeft voorheen onderdeel uitgemaakt van het agrarische bedrijf gevestigd aan de Groot Welsden 74. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds langere tijd ter plekke gestaakt. Met verkoop van de Rijksmonumentale bebouwing aan initiatiefnemers is de bedrijfsbebouwing afgestoten. Op de locatie Groot Welsden 74 is slechts nog sprake van een woning, en een drietal opstallen. Voor wat betreft twee van de drie opstallen is noemenswaardig dat deze gelegen zijn op het kadastrale perceel gemeente Margraten - sectie H - nummer 792. In het kader van de aankoop van onderhavig plangebied Groot Welsden 72/72a van de eigenaar van Groot Welsden 74 is voor initaitiefnemers een eerste recht tot koop van het kadastrale perceelnummer 792 (inclusief opstallen) notarieel vastgelegd.

Ter plekke van de locatie Groot Welsden is sprake van (zeer beperkte) agrarisch gerelateerde opslagactiviteiten, waartoe op 27 augustus 2020 een melding Activiteitenbesluit is ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0015.png"Tekening Groot Welsden 74 milieumelding

Aan de hand van de milieumelding is akoestisch onderzoek verricht naar de activiteiten ter plekke van Groot Welsen 74 in relatie tot voorliggende planontwikkeling. Betreffend onderzoek is gerapporteerd in een memo d.d. 7 juli 2021, bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan op de gevels van Groot Welsden 72/72a aan de grenswaarde van stap 3 van de VNG-publicatie voor een gemengd gebied. Tevens kan met de activiteiten bij Groot Welsden 74 voldaan worden op de gevels van Groot Welsden 72/72a voor de grenswaarde van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen.

5.3.3 Spuitzones

Onderhavig plangebied is gelegen direct grenzend aan agrarische gronden. Hoewel daarvan in de feitelijke situatie geen sprake van is, is het op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan toegelaten om fruitteelt te exploiteren. Bij fruitteelt wordt gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen die, vanwege drift, slecht voor de gezondheid kunnen zijn voor de mens.

Er bestaat geen wetgeving die afstanden voorschrijft. Op basis van jurisprudentie wordt echter in beginsel een afstand van 50 meter tussen de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en een gevoelig object (woningen) niet onredelijk geacht. De gemeente Eijsden-Margraten heeft, vanwege de ontstane jurisprudentie, de 'Beleidsnotitie Spuitcirkels (gewijzigde versie)' in oktober 2013 vastgesteld. In deze beleidsnotitie is aangegeven op welke wijze kan worden omgegaan met spuitcirkels bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het kader van voorliggende planontwikkeling heeft initiatiefnemer overleg gepleegd met de eigenaren van de volgende kadastrale percelen:

  • gemeente Margraten - sectie H - nummer 218;
  • gemeente Margraten - sectie H - nummer 589;
  • gemeente Margraten - sectie H - nummer 613;
  • gemeente Margraten - sectie H - nummer 794.

Met alle eigenaren is schriftelijke overeenstemming bereikt voor het in het op te stellen bestemmingsplan opnemen van een spuitvrije zone ter plekke van een deel van deze agrarische gronden, voor zover gelegen binnen 50 meter afstand vanaf onderhavig plangebied.

Een tekening met weergegeven de te hanteren spuitvrije zone rondom het plangebied is opgenomen in Bijlage6.

5.3.4 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

5.4.3 NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.505 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.

5.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe Veiligheid

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, mede als gevolg waarvan de personendichtheid ter plekke toeneemt. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0016.png"Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Situatie plangebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen

Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Binnen straal van circa 1 kilometer rondom onderhavige plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen

Op circa 450 meter ten oosten en ten zuiden van het plangebied is een ondergrondse buisleiding in beheer bij de DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie) aanwezig. Circa 830 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een ondergrondse buisleiding van de Gasunie. Ten laatste zijn op circa 900 meter westelijk van het plangebied twee ondergrondse buisleidingen van de Gasunie gesitueerd.

Uit de overzichtskaart zoals opgenomen in het 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid' van de gemeente Eijsden-Margraten blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de 100% letaliteitsgrens alsook niet binnen de 1% is gelegen van één of meerdere leidingen. Op voorhand mag worden geconcludeerd dat vanwege voorliggende planontwikkeling geen significante toename van het groepsrisico zal optreden en er geen onoverkomelijke belemmeringen zullen zijn in het kader van het aspect externe veiligheid.
afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0017.png"

Uitsnede kaart overzicht leidingen met aanduiding plangebied (bron: 'Uitvoeringsbeleid externe veiligheid')

5.5.4 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie En Cultuurhistorie

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Onderhavig plangebied is volgens de gemeentelijke archeologische monumenten- en verwachtingskaart gesitueerd in een gebied aangeduid als 'Monumenten van hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet'. Binnen deze gebieden dient bij bodemverstoringen dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m² archeologisch onderzoek te worden verricht naar eventuele archeologische (ondergrondse) waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0018.png"

Uitsnede monumenten- en verwachtingskaart met aanduiding plangebied

Door het planvoornemen worden inpandig drie woningen en vier vakantiewoningen toegevoegd. Deze worden voorzien in de bestaande bebouwing, waarbij geen sprake is van graafwerkzaamheden voor de aanleg van kelders en/of funderingen.

In de buitenruimte zullen ten behoeve van het voornemen in totaal 14 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarbij zal het bestaande reliëf worden gerespecteerd, waardoor geen maaiveldswijzigingen meer dan 0,30 meter zullen plaatsvinden. Ook zullen de uit te voeren werken maar een beperkte diepte hebben.

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Eijsden-Margraten.

6.1.2 Cultuurhistorie

De bebouwing ter plekke van onderhavig plangebied is aangeduid als Rijksmonument (Monumentnummer: 34718 'Welsderhof'). Mede vanwege deze Rijksmonumentale status is een bouwhistorisch onderzoek verricht door Coen Eggen (oktober 2020). Dit onderzoek is na overleg met de gemeente en Monumentencommissie aangevuld (december 2020). De rapportages zijn bijgevoegd als Bijlage 7. Aan de hand van de rapportages heeft op 15 december 2020 een locatiebezoek plaatsgevonden door de Monumentencommissie. Aan de hand daarvan heeft deze commissie in een advies aangegeven dat er aan de hand van de rondgang en stukken voldoende basis bestaat voor verdere toetsing van concrete bouwplannen. Ook dit advies is opgenomen in Bijlage 7.

6.1.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.2 Kabels En Leidingen


Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.3 Verkeer En Parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Parkeren

Bij het realiseren van nieuwe (gebruiks)functies dient de parkeerbehoefte hiervan inzichtelijk te worden gemaakt. Deze parkeerbehoefte dient in beginsel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het voor parkeren beschikbare buitenterrein is zodoende leidend. Volgens de te hanteren normen dient voor een parkeerplaats een afmeting te worden aangehouden van 5 meter bij 2,5 meter.

Het voornemen is om, naast het omvormen van de voormalige bedrijfswoning in een reguliere burgerwoningen, drie huurwoningen en hier recreatiewoningen inpandig te realiseren.

Middels het facetbestemmingsplan 'Parkeren Eijsden-Margraten' heeft de gemeente per specifieke gebruiksfunctie parkeernormen voorgeschreven. Vooraleerst kan voor de tot burgerwoning om te vormen bedrijfswoning uit worden gegaan van het woningtype 'koop, vrijstaand'. Voor deze woningtypologie in het niet-stedelijke buitengebied dient een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen te worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0019.png"

Parkeernorm woningtype 'koop, vrijstaand'

De beoogde drie eenheden voor permanente bewoning in de linkervleugel van onderhavige carréboerderij kunnen het beste worden geschaard onder het woningtype 'huur, etage, midden/goedkoop'. Voor deze woningtypologie in het niet-stedelijke buitengebied dient een parkeernorm van minimaal 1,0 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen te worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0020.png"

Parkeernorm woningtype 'huur, etage, midden/goedkoop'

Voor recreatiewoningen zijn geen parkeernormen opgenomen. In z'n algemeenheid wordt voor dergelijke woningtype een parkeernorm gehanteerd van 0,5 parkeerplaats per slaapplaats ofwel 1 per slaapkamer. Het voornemen is om vier-persoons recreatiewoningen te realiseren, op basis waarvan rekening dient te worden gehouden met een parkeerbehoefte van (maximaal) 2 parkeerplaatsen per vakantiewoning.

Op grond van vorenstaande bedraagt de minimale parkeerbehoefte vanwege het voornemen 13,0 parkeerplaatsen en de maximale parkeerbehoefte 16,2 parkeerplaatsen. In de tabel hierna wordt dit samengevat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0021.jpg"

Tabel berekening minimale en maximale parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte dient te worden opgevangen binnen de eigen perceelsgrenzen. Het is mogelijk om ter plekke van onderhavige locatie op een ruimtelijk aanvaardbare wijze en met respect voor de Rijksmonumentale bebouwing in totaal te kunnen voorzien in 14 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarbij zijn 6 parkeerplaatsen voorzien op de binnenplaats, 3 parkeerplaatsen aan de straatzijde, en 5 parkeerplaatsen aan de achterzijde van de bebouwing. In de volgende figuur is de situering van de parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0022.png"

Situatietekening parkeerruimte op eigen terrein

Met het realiseren van 14 parkeerplaatsen op eigen terrein kan worden voorzien in de berekende theoretische minimale parkeerbehoefte (13 stuks) vanwege het voornemen. De gemiddelde bezettingsgraad van recreatiewoningen in Limburg is in de zomer het hoogst en bedraagt dan op basis van Toeristische Trendrapportage Limburg 2016-2017, opgesteld door ZKA Leisure Consultants, circa 61%. Het is dan ook niet aannemelijk dat de recreatiewoningen continue bezet zullen zijn. Bovendien zullen in z'n algemeenheid gezinnen gebruik maken van de recreatiewoningen, die veelal met 1 auto zullen komen.

Gelet op vorenstaande mag dan ook worden geconcludeerd dat met het realiseren van 14 parkeerplaatsen op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien, waardoor parkeerproblemen in het openbare omliggende gebied niet behoeven te worden verwacht.

6.3.2 Verkeer

Naast het kunnen voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein dient beoordeeld te worden of het toevoegen van de eenheden gevolgen heeft voor de verkeersstructuur, -doorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid.

In eerste instantie behoeven geen nieuwe in-/uitritten op de openbare weg te worden gerealiseerd. Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande aansluitingen.

Als verkeersgeneratie per woning kan worden uitgegaan van circa 6 tot 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voor een vakantiewoning kan een gelijke verkeersgeneratie worden aangehouden. Het realiseren van 7 (extra) eenheden impliceert een verkeersgeneratie van circa 42 tot 56 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal op de Groot Welsden.

Op voorhand wordt de berekende verkeersgeneratie niet belemmerend geacht voor de ontwikkeling. Gelet op de inrichting van de weg Groot Welsden alsook de huidige (lage) verkeersintensiteiten ter plekke zullen geen problemen in de verkeersdoorstroming, -afwikkeling, en -veiligheid optreden.

6.3.3 Conclusie parkeren en verkeer

Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.

Omdat voorliggend planvoornemen een inpandige verbouwing van een monument voorziet en de totale oppervlakte van het plangebied (ongeveer 1.700 m²) niet reikt tot de ondergrens (2.000 m²), is geen sprake van een waterschapbelang en is het doorlopen van de watertoets niet noodzakelijk.

Ten aanzien van de afvoer van afval- en hemelwater vinden in beginsel geen veranderingen plaats ten opzichte van de bestaande situatie.

6.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk en een Natura2000 gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1903.BPBUI6269EW72-VG01_0023.png"

Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied

6.5.2 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Aan de hand van de kernkwaliteiten van het landschap, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014, wordt beschreven op welke effecten voorliggend planvoornemen heeft op de kernkwaliteiten en op welke wijze deze kwaliteiten worden beschermd dan wel versterkt.

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Het ter plekke aanwezige schaalcontrast wordt niet aangetast. Het voorliggende planvoornemen voorziet om middels een inpandige verbouwing een aantal woningen en vakantiewoningen in een Rijksmonument te realiseren. Ter plekke is geen sprake van nieuw ruimtebeslag op het open buitengebied. Er wordt geen nieuwe bebouwing en/of verharding toegevoegd. Derhalve vinden geen wijzigingen plaats.

Het groene karakter

De bestaande beplanting in en rond het plangebied zal worden gehandhaafd en worden uitgebreid (WELKE UITBREIDING?), waardoor de verharding in het plangebied, voornamelijk ten behoeve van parkeren, met groen wordt omgeven, waardoor het groene karakter binnen het plangebied wordt versterkt.

Reliëf en ondergrond

De beoogde ontwikkeling heeft hoofdzakelijk betrekking op het inpandig verbouwen van de ter plekke aanwezige bebouwing ten behoeve van het planologisch wijzigen van het gebruik van agrarisch naar (recreatief) wonen. Bij dit bouwplan wordt het bestaande reliëf gerespecteerd.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

De bebouwing op de locatie Groot Welsden 72/72a betreft de Rijksmonumentale hoeve 'Welsderhof'. Ten hoeve van voorliggend voornemen is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd, waarmee de monumentale waarden van het pand in kaart zijn gebracht. Het bouwplan wordt ter advies voorgelegd aan de Monumentcommissie. Daarmee wordt beoogd de monumentale waarden van de bebouwing te behouden en mits mogelijk weer zichtbaar te maken, waardoor deze waarden worden behouden en versterkt.

6.5.3 Natura2000

Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, zal uit een uit te voeren toets moeten blijken of het planvoornemen zowel in aanlegfase als gebruiksfase mogelijk vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig plan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de gehele realisatie- en gebruiksfase.

Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd, daarbij uitgaande van het realiseren van 10 eenheden. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Op grond van dat onderzoek is gebleken dat zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De depositie is nergens hoger dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.

6.5.4 Flora en fauna

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ter plekke wordt een Rijksmonumentaal boerderijhoeve met schuren inpandig verbouwd tot enkele woningen en vakantiewoningen. Omdat het oude schuren/stallen betreft, kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat inpandig ter plekke geen (beschermde) flora en fauna aanwezig zijn. Derhalve is door Ecoplanning een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 9.

Naar aanleiding van het uitgevoerdeliteratuuronderzoek en het veldbezoek is in de rapportage van de quickscan aanbevolen om nader onderzoek te verrichten naar de eventuele aanwezigheid van rust- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen, huismussen, en kerkuilen. Op grond van dat nader onderzoek kan worden bepaald of al dan geen ontheffing van de Wnb noodzakelijk is.

6.5.5 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt, met inachtneming van het te verrichten nadere onderzoek en eventuele ontheffingsaanvraag, geen belemmering voor voorliggend voornemen.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ex artikel 6.12 dient een exploitatieplan bij een bestemmingsplan te worden gevoegd. Dit hoeft echter niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In dit geval worden, conform de Nota Grondbeleid, uitsluitend de verhaalbare kosten middels de (leges)verordening in rekening gebracht en is geen exploitatieplan benodigd. Eventuele planschade wordt afgedekt door middel van het afsluiten van een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Er hoeft geen anterieure overeenkomst te worden gesloten m.b.t. compenserende maatregelen in het kader van het woonbeleid, aangezien compenserende maatregelen niet aan de orde zijn. De raad dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. In dit kader wordt dan ook voorgesteld geen exploitatieplan vast te stellen.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Eijsden-Margraten sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade komen dan ook niet voor rekening van de gemeente.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Groot welsden 72-72a' van de gemeente Eijsden-Margraten bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  1. 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
      • Begrippen
      • Wijze van meten
  2. 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
      • Bestemmingen
      • Voorlopige bestemmingen
      • Uit te werken bestemmingen
      • Dubbelbestemmingen
  3. 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
      • Anti-dubbeltelregel
      • Algemene bouwregels
      • Algemene gebruiksregels
      • Algemene aanduidingsregels
      • Algemene afwijkingssregels
      • Algemene wijzigingsregels
      • Verwezelijking in de naaste toekomst
      • Algemene procedureregels
      • Overige regels
  4. 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
      • Overgangsrecht
      • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij zijn tevens de bestemmingsregels op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Margraten 2009, inclusief 1e herziening' als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Eijsden-Margraten beschikt over een inspraakverordening. Uitgaande van deze verordening behoeft geen inspraak te worden gehouden en kan direct overgegaan worden tot de formele bestemmingsplanprocedure.

9.4 Formele Procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  1. 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  2. 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  3. 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  4. 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  5. 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  6. 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  7. 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 9 september 2021 tot en met 20 oktober 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingekomen. De beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Groot Welsden 72-72a Margraten', opgenomen als Bijlage 10. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de quickscan flora en fauna aangepast.

Voorts is bij vaststelling van het bestemmingsplan een aantal ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze ambtelijke wijzigingen zijn verwoord in de 'Nota ambtshalve wijziging bestemmingsplan Groot Welsden 72-72a Margraten', opgenomen als Bijlage 11.

Bijlage 1 Toegesneden Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Toegesneden lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Kaart Kleine Landschapselementen

Bijlage 2 Kaart kleine landschapselementen

Bijlage 3 Parkeernorm

Bijlage 3 Parkeernorm

Bijlage 1 Reactie Principeverzoek

Bijlage 1 Reactie principeverzoek

Bijlage 2 Schetsplan Herbestemming Groot Welsden 72/72a

Bijlage 2 Schetsplan herbestemming Groot Welsden 72/72a

Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 4 Memo Akoestisch Onderzoek Groot Welsden 70

Bijlage 4 Memo akoestisch onderzoek Groot Welsden 70

Bijlage 5 Memo Akoestisch Onderzoek Groot Welsden 74

Bijlage 5 Memo akoestisch onderzoek Groot Welsden 74

Bijlage 6 Spuitvrije Zone

Bijlage 6 Spuitvrije zone

Bijlage 7 Bouwhistorisch Onderzoek

Bijlage 7 Bouwhistorisch onderzoek

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 9 Quickscan Ecologie

Bijlage 9 Quickscan ecologie

Bijlage 10 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 10 Nota van zienswijzen

Bijlage 11 Nota Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 11 Nota ambtshalve wijzigingen