De Vecht
Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht
Vastgesteld op 01-11-2022 - deels in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
het bestemmingsplan De Vecht met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPDeVechtLGB-VA01 van de Gemeente Stichtse Vecht;
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de bijbehorende bijlagen;
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Afmeervoorzieningen:
voorzieningen die bedoeld zijn om vaartuigen op een goede en veilige manier te kunnen laten afmeren zoals afmeerpalen, steigers, kades en bolders;
1.6 Bestaand:
- bij bouwwerken: de bestaande legale bebouwing ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- bij gebruik: het bestaande legale gebruik ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan, waaronder het gebruik van het water voor het afmeren van een vaartuig dat groter is dan de regels toestaan, mits het waterschap hiermee instemt.
1.7 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 Boatsaver:
een drijvende of vaste constructie met geringe hoogte boven een wateroppervlak bestemd ter bescherming van een vaartuig tegen weersinvloeden;
1.10 Bootlift:
een (mechanische) constructie die een vaartuig uit het water lift en vervolgens boven het wateroppervlak laat hangen om het vaartuig te beschermen tegen de invloeden van het water.
1.11 Botenhuis:
een overdekte lig- of opslagplaats, niet zijnde een boatsaver, voor een of meer vaartuigen;
1.12 Buiskap:
een neerklapbare kap op een zeil- of motorjacht, doorgaans gemaakt van frame van buizen waarover een doek wordt geplaatst;
1.13 Buitenplaatsbiotoop:
een gebied waarin de aanwezigheid van buitenplaatsen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit en samenhang;
1.14 Charteren:
het huren van een vervoermiddel, inclusief bemanning, voor personen- of goederenvervoer. Bij personenvervoer kan een reisgezelschap zelf het vervoermiddel charteren, maar ook een bedrijf kan dit doen en dan de plaatsen los verkopen;
1.15 Cultuurhistorische waardenkaart:
De cultuurhistorische waardenkaart “waardevol levend land” zoals vastgesteld op 20 december 2016 door de gemeenteraad van Stichtse Vecht, dan wel de rechtsopvolger hiervan, te raadplegen via Cultuurhistorische waardenkaart Stichtse Vecht of via de provinciale Cultuurhistorische Atlas;
1.16 Dakpanbeschoeiing:
Beschoeiing bestaande uit gestapelde dakpannen;
1.17 Deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op een specifiek kennisgebied, waaronder Mooi Sticht en Omgevingsdienst Regio Utrecht;
1.18 Drijvende inrichting:
een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;
1.19 Drijvend voorwerp:
een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is;
1.20 Erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
Tot het erf wordt ook de ten opzichte van het erf meest nabije oever gerekend welke in een eenzelfde eigendom is, maar die door een openbare weg en/of sloot van dat erf gescheiden wordt, mits het hoofdgebouw van het betreffende erf direct grenst aan de oever, waarbij de sloot en/of openbare weg dus buiten beschouwing worden gelaten.
Tot een erf wordt ook gerekend, kadastraal perceel VLD02 - B - 1120 behorende bij het object Duinkerken 7 te Vreeland.
1.21 Goede staat van onderhoud:
schip in een goede conditie houden teneinde (direct en op termijn) de gevraagde mate van functionaliteit, namelijk een varend historisch schip dat in zijn verschijningsvorm bijdraagt aan de totale beeldkwaliteit van de rivier de Vecht, te borgen. Het aspect “varend” is niet van toepassing bij een historisch woonschip binnen een aanduiding “woonschepenligplaats”;
1.22 Groene oeverzone (natuurvriendelijke oever):
Natuurvriendelijke oevers zijn onverharde oevers waarbij, naast de waterkerende functie, nadrukkelijk rekening wordt gehouden met natuur en landschap en de inrichting van het water en de oever een positieve invloed heeft op het aquatisch ecosysteem (leefgebied in of bij het water voor dieren, amfibieën, insecten en planten) en die zich bevinden binnen de groene markeringen op de kaart van KRW wateren, het Natuur Netwerk Nederland en het Keurbesluit Vrijstellingen van waterschap Amstel, Gooi en Vecht of diens opvolgers;
1.23 Historisch schip:
een schip dat is ingeschreven in het Register Varend Erfgoed Nederland (RVEN) en in goede staat van onderhoud verkeert;
1.24 Heerlijk visrecht:
Heerlijk visrecht is het zakelijk recht om met uitsluiting van anderen te vissen in water dat in eigendom aan een ander toebehoort;
1.25 Insteekhaven:
een kleine, in een particulier terrein uitgegraven haven, die bedoeld en geschikt is als ligplaats voor een recreatievaartuig;
1.26 Jaagpad:
een pad langs de Angstel of de Vecht dat vroeger werd gebruikt om schepen voort te trekken door mensen- of paardenkrachten en dat heden ten dage in gebruik is als openbaar voet- en/of fietspad;
1.27 Jachthaven:
een jachthaven is een haven waar men vaartuigen, geen woonschepen zijnde, tegen betaling aan steigers of kades kan afmeren. Buiten het vaarseizoen kunnen de vaartuigen er ook gestald worden. In de haven zijn vaak voorzieningen aanwezig die de watersport ondersteunen;
1.28 Leggerprofiel:
het in het Leggerstatenboek weergegeven profiel benodigd voor water aan- en -afvoer;
1.29 Keur
De Keur 2019 van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht of diens opvolger;
1.30 Landschapsverordening
De Verordening Natuur en landschap provincie Utrecht 2017 of diens opvolger;
1.31 Ligplaats:
een plaats voor het afmeren van vaartuigen, niet zijnde woonschepen, onder te verdelen in de volgende type ligplaatsen:
- bewonersligplaats: een vaste ligplaats voor een recreatievaartuig voor aanwonenden die het Erf aan de rivier hebben;
- passantenligplaats: een ligplaats voor passanten (niet zijnde aanwonenden of passagiersschepen) met een maximale verblijfsduur van 3 x 24 uur;
- bezoekersligplaats: een ligplaats voor het tijdelijk afmeren van recreatievaartuigen bij een op de oever aanwezige, vergunde en bestemde bedrijfsactiviteit , in de vorm van horeca, museum, verkoop streekproducten en/of andere (toeristische) attracties c.q. voorzieningen;
- halteligplaats passagiersschip: een ligplaats voor het tijdelijk afmeren van de fietsboot (maximale verblijfsduur 15 minuten) om passagiers aan en van boord te laten gaan of voor de veerpont;
- opstapligplaats passagiersschip: een ligplaats met bijbehorend parkeerterrein waar grotere groepen passagiers aan en van boord kunnen gaan en bevoorrading kan plaatsvinden;
- vaste ligplaats passagiersschip: een vaste ligplaats voor een passagiersschip, waar het schip in de nacht blijft en die in veel gevallen ook dienst doet als opstapligplaats;
- wachtligplaats passagiersschip: een ligplaats voor een passagiersschip nabij een halteligplaats waar een schip kort kan afmeren, zodat de maximale verblijfsduur op de halteligplaats in de engte van de vaarweg beperkt blijft tot 15 minuten;
- boodschappenligplaats: een ligplaats voor het kortstondig afmeren van een recreatievaartuig voor het doen van boodschappen, meestal in of nabij de zone van passantenligplaatsen.
1.32 Nautisch beheer:
de zorg voor de afwikkeling van een veilig en vlot scheepvaartverkeer;
1.33 Nautische aspecten
aspecten die zien op de waterveiligheid en doorvaarbaarheid van de Vecht;
1.34 Nautische voorzieningen:
voorzieningen die specifiek bedoeld zijn voor een veilige scheepvaart, zoals obstakelverlichting, radar, scheepvaartseinen en markeringen bij bruggen en sluizen, boeien. waterwegaanduiding, geleiding en tolheffing;
1.35 Oever:
het overgangsgebied van het water naar het land, mogelijk met een aangebrachte oevervoorziening (beschoeiing) met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;
1.36 Oeververbinding:
een bouwwerk voor het oversteken van water;
1.37 Onderhoud/onderhoudswerkzaamheden:
activiteiten met als doel, het in een aanvaardbare conditie houden of terugbrengen van o.a. voer- en vaartuigen, machines, bouwwerken, infrastructuur, natuur, teneinde (direct en op termijn) de gevraagde mate van functionaliteit te borgen. Of de conditie “aanvaardbaar” is kan bepaalt worden door wet- en regelgeving, zoals APK;
1.38 Open vaartuig:
een vaartuig zonder stuur- of slaaphut, zonder kajuit en zonder enig andere overdekte verblijfsruimte, dit met uitzondering van een buiskap;
1.39 Passagiersschip:
een schip voor het bedrijfsmatig vervoer van personen, zoals een partyschip, salonboot of fietsboot;
1.40 Primaire wateren:
wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging;
1.41 Recreatievaartuig/recreatieschip:
een vaartuig, uitsluitend bestemd of in gebruik voor kortdurend recreatief verblijf van personen en dat niet gebruikt mag worden voor bedrijfsmatige doeleinden, waaronder passagiervaart
1.42 Rode oeverzone:
de oeverzone ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - rode oeverzone' betreft een vrijwaringszone bij o.a. bruggen en sluizen die vrij moet blijven van obstakels, zoals steigers en vaartuigen;
1.43 Schip:
elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;
1.44 Stedelijk gebied:
de begrenzing van het stedelijk gebied, zoals nader aangeduid op de verbeelding;
1.45 Steiger:
een boven water aangebrachte constructie waarop gelopen kan worden, bedoeld om vaartuigen aan af te meren;
1.46 Streefpeil:
de nagestreefde waterstand in rivieren, beken en sloten;
1.47 Trailerhelling:
een helling aan het water waardoor schepen en boten in en uit het water kunnen worden gelaten
1.48 Vaartuig:
een voorwerp of een constructie, gereed of in aanbouw, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd of ingericht voor het vervoer over water van personen of goederen.
1.49 Vaarweg beheer:
de zorg om scheepvaart mogelijk te maken en te houden, overeenkomstig de aan dat water toegekende vaarwegfunctie;
1.50 Vrij te houden vaarstrook:
in het Verkeersbesluit AGV Ligplaatsnemen vastgestelde minimaal vrij te houden vaarwegbreedten voor de in dat besluit aangewezen scheepvaartwegen;
1.51 Waterlijn:
een denkbeeldige lijn op een vaartuig, ter hoogte van de waterspiegel, die de scheiding vormt tussen boven- en onderwaterschip;
1.52 Waterschap:
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht;
1.53 Woning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde kamerbewoning;
1.54 Woonschip:
een vaartuig, dan wel in of op het water geplaatst voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Onder te verdelen in:
- woonark;
- woonboot;
- woonvaartuig.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn;
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, (geen gebouw zijnde), met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 Bouwhoogte bruggen en viaducten over water:
de hoogte van bruggen en viaducten of daarmee gelijk te stellen voorzieningen over het water wordt gemeten vanaf het gemiddeld streefpeil;
2.4 Breedte van een schip:
de grootste breedte van het schip midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een schip met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een schip met een huid van een ander materiaal;
2.5 Lengte van een schip
afstand gemeten daar waar de romp van het schip het langst is. Ondergeschikte delen die buiten de romp steken zoals rondhouten en roerbladen niet meegerekend.
2.6 Insteek van watergangen:
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld;
2.7 hoogte van een schip:
vanaf de waterlijn tot aan het hoogste punt van de kajuit van het schip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals dakluiken, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;
2.8 Maaiveldhoogte:
de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
2.9 Peil:
- in op of boven het water: het gemiddeld streefpeil of de hoogte van de aangrenzende oever ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
- indien het onder a genoemde peil in het veld aanleiding geeft tot onduidelijkheden of een ruimtelijk ongewenste invulling, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water - De Vecht
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - De Vecht' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water en waterlopen;
- de waterhuishouding;
- waterweg (als verkeersader voor scheepvaart)
- natuur en groene oeverzones (natuurvriendelijke oevers);
met daaraan ondergeschikt:
- bewonersligplaatsen, zoals bedoeld in artikel 1, voor recreatievaartuigen;
- bezoekersligplaatsen, zoals bedoeld in artikel 1, voor recreatievaartuigen;
- halte- en wachtligplaatsen, zoals bedoeld in artikel 1, voor passagiersschepen;
- passantenligplaatsen, zoals bedoeld in artikel 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - passantenligplaatsen';
- opstapligplaats voor passagiersschepen, zoals bedoeld in artikel 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - opstapligplaats passagiersvaart';
- vaste ligplaats voor 1 passagiersschip, zoals bedoeld in artikel 1,uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vaste ligplaats passagiersvaart';
tevens voor:
- het afmerenvan een fietsboot en veerpont met de daarbij behorende voorzieningen;
- een boodschappenligplaats;
- het afmeren van recreatievaartuigen ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
- het afmeren van een recreatievaartuig ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - afmeervoorziening recreatieschip';
- het afmeren van meerdere historische schepen van derden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - afmeervoorziening historische schepen';
- een afmeervoorziening voor roeiboten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vlot';
- een botenhuis, ter plaatse van de aanduiding van de aanduiding 'specifiek vorm van water - botenhuis';
- steigers en afmeerpalen aan de oever van een tuin en/of het erf van een woning of woonschip, behoudens plaatsen waar ingevolge de regels van dit bestemmingsplan steigers zijn uitgesloten;
- het bestaande aantal woonschepen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', met dien verstande dat ter plaatse van de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden' het aantal toegestane woonschepen zoveel bedraagt als aangegeven op de verbeelding;
- een steiger ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
- een terras ten behoeve van de naastgelegen horecagelegenheid ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- bruggen, sluizen, waterhuishoudkundige voorzieningen, beschoeiingen en overige kunstwerken;
- nautische voorzieningen;
- vaarstrook;
- trailerhellingen;
- kruisende wegen en paden;
- overige functioneel met de bestemming 'Water - De Vecht' verbonden voorzieningen, met uitzondering van boatsavers, bootliften en drijven steigers of vlotte.
dit met in achtneming van de gebruiksregels in artikel 3 lid 5 en artikel 11.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, verschijningsvorm en afmetingen van steigers en overige afmeervoorzieningen:
- ter versterking van de waterkwaliteit en kwantiteit van De Vecht;
- ter waarborging van de nautische aspecten of doorvaarbaarheid van De Vecht;
- ter waarborging van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische belangen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Leiding - Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van afvalwater door een waterleiding.
4.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming Leiding - Water mogen uitsluitend worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
- voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2 sub a bedoelde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de instandhouding, bescherming en herstel van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde karakteristieke cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de toelichting op het aanwijzingsbesluit in relatie tot de Vecht;
- de Nieuwe Hollandse Waterlinie met de daarbij behorende bouwwerken;
- de Stelling van Amsterdam met de daarbij behorende bouwwerken;
- de historische buitenplaatszones langs de Vecht;
- de molenbiotoop met de daarbij behorende zichtlijnen vanaf rivier de Vecht en de oevers;
- bestaande cultuurhistorische elementen zoals opgenomen op de Cultuurhistorische waardenkaart, waaronder zichtlijnen, dakpanbeschoeiingen, poets- of boenstoepen en jaagpaden;
- het behoud, herstel, beheer en de versterking van het ensemble behorende bij een buitenplaatsbiotoop van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden en hun samenhang, welke met name bestaat uit de buitenplaats met de daarbij behorende:
- gebouwen, zoals landhuizen, koetshuizen, oranjerieën en theekoepels;
- overige bouwwerken, zoals entreehekken, bruggen, tuinsieraden, waterstoepen, tuinmuren en kassen;
- tuinen, parken, sierweiden, bossen en waterpartijen met hun paden- , lanen- en groenstructuur;
- landschappelijke elementen en de bij de aanleg van de buitenplaats behorende zichtlijnen en –vlakken
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de aanwezige en daaraan eigen zijnde karakteristieke cultuurhistorische waarden in relatie tot de Vecht waaronder:
- de Nieuwe Hollandse Waterlinie met de daarbij behorende bouwwerken;
- de Stelling van Amsterdam met de daarbij behorende bouwwerken;
- de historische buitenplaatszones langs de Vecht;
- de molenbiotoop met de daarbij behorende zichtlijnen vanaf rivier de Vecht en de oevers;
- bestaande cultuurhistorische elementen zoals opgenomen op de Cultuurhistorische waardenkaart waaronder zichtlijnen, dakpanbeschoeiingen, poets- of boenstoepen en jaagpaden;
- het behoud, herstel, beheer en de versterking van het ensemble behorende bij een buitenplaatsbiotoop van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden en hun samenhang, welke met name bestaat uit de buitenplaats met de daarbij behorende:
- gebouwen, zoals landhuizen, koetshuizen, oranjerieën en theekoepels;
- overige bouwwerken, zoals entreehekken, bruggen, tuinsieraden, waterstoepen, tuinmuren en kassen;
- tuinen, parken, sierweiden, bossen en waterpartijen met hun paden-, lanen- en groenstructuur;
- landschappelijke elementen en de bij de aanleg van de buitenplaats behorende zichtlijnen en –vlakken.
6.2 Bouwregels
- Op de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op het behoud van de ter plaatse voorkomende waarde;
- Ter beoordeling van het bepaalde onder a wint het bevoegd gezag deskundig advies in;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op gronden gelegen binnen bouwvlakken.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Ecologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- het behoud, versterking en ontwikkeling van groene oeverzones (natuurvriendelijke oevers) daar waar op de verbeelding aangeduid;
- het behoud, versterking en ontwikkeling van de aanwezige ondiepe waterzone met de daarbij behorende ecologische en landschappelijke waarden;
- groenvoorzieningen en water;
- ondergeschikt agrarisch medegebruik;
- overige functioneel met de bestemming 'Waarde - Ecologie’ verbonden voorzieningen, zoals informatiepanelen.
7.2 Bouwregels
- Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd conform de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen onder de voorwaarden dat de ecologische waarde van de ecologische verbindingszone niet worden aangetast;
- steigers mogen de ecologische waarde van de ecologische verbindingszone niet aantasten, daarom is verlichting niet toegestaan;
- binnen de aanduiding “groene oeverzones” zijn alleen steigers toestaan als het een open type steiger betreft, zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze regels en uit een advies van een ter zake deskundige blijkt dat de ecologische waarden niet worden aangetast;
- in aanvulling op punt c geldt dat indien uit het advies van een ter zake deskundige blijkt dat het noodzakelijk is een grotere breedte aan te houden dan onder c. staat aangegeven, dan is het advies van de ter zake deskundige leidend, mits het waterschap hiermee instemt en het maximum van 3,0 m niet wordt overschreden;
- binnen de “groene oeverzones” zijn alleen natuurvriendelijke oeverbeschoeiingen toegestaan, tenzij de constructie niet voldoet aan de constructieve eisen en de veiligheid daarmee in het geding komt, waarbij in dat geval een alternatieve invulling van toepassing is, namelijk:
- de “groene oeverzone” wordt verplaatst naar elders langs de Vecht of;
- er wordt een ecologische voorziening voor de nieuwe beschoeiing geplaatst.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het realiseren van een steiger waarbij eisen gesteld kunnen worden aan:
- de locatie en situering van de steiger;
- de maximale oppervlakte van de steiger;
- de ruimte tussen aan te brengen steiggerplanken;
- het aanbrengen van extra palenrijen en/of beschoeiingen ten behoeve van verondiepingen voor waterplanten.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.
8.2 Bouwregels
Ten behoeve van de in artikel 8 lid 1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gerealiseerd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2 mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mogen gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande maten
- Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het plan. Als een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in elk geval aangemerkt:
- het gebruiken van ligplaatsen ter plaatse van de halteligplaats en wachtligplaats passagiersvaart, 'specifieke vorm van water - passantenligplaatsen, 'specifieke vorm van water - opstapligplaats passagiersvaart', 'specifieke vorm van water - vaste ligplaats passagiersvaart' als bewonersligplaatsen;
- het gebruik/bouwen van boatsavers, bootliften en drijvende steigers of vlotten ter plaatse van ligplaatsen gelegen buiten insteekhavens;
- het afmeren van (historische)woonschepen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
- het afmeren van beroepsvaartuigen, met uitzondering van het tijdelijk afmeren van beroepsvaartuigen die gerelateerd zijn aan het uitoefenen van het Heerlijk visrecht, handhaving en beheer en onderhoud, mits het tijdelijk afmeren geen schade oplevert aan de aanwezige ecologische waarden;;
- het afmeren van passagiersschepen, buiten de daarvoor aangewezen voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 sub i en artikel 3 lid 1 sub j ;
- het in gebruik nemen van en het in stand houden van een ligplaats binnen de rode oeverzone zonder ontheffing van de Keur;
- het gebruik van een vaartuig, schip of woonschip als woonverblijf buiten de aanduiding 'woonschepenligplaats';
- het gebruik van (recreatie)vaartuigen en historische schepen voor (recreatief) nachtverblijf met uitzondering van recreatief nachtverblijf ter plaatse van passantenligplaatsen;
- onderhoudswerkzaamheden aan (recreatie)vaartuigen, historische schepen of passagiersschepen buiten een expliciet daarvoor bestemde locatie;
- het gebruiken van een vaartuig/historisch schip voor bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse van de ligplaats, waaronder bed&breakfast, horeca, op- en afstapplek passagiers, charteren, waarbij geldt dat op de locaties met de aanduiding 'specifieke vorm van water - opstapligplaats passagiersvaart', 'specifieke vorm van water - vaste ligplaats passagiersvaart' activiteiten die samenvallen met deze aanduiding wel zijn toegestaan;
- het veroorzaken van geluidshinder vanaf het recreatievaartuig, historisch schip, passagiersschip of de ligplaats, middels muziekinstallaties, aggregaten e.d., met uitzondering van het geluid ten gevolge van de voortstuwing gedurende het aanmeren en de afvaart.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
12.2 geluidzone - industrie 1
De voor 'geluidzone - industrie 1' aangewezen gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai op geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
12.3 geluidzone - industrie 2
12.4 Specifieke bouwaanduiding - rijksmonument
Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn de gronden en gebouwen tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van rijksmonumenten.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingen van de maatvoeringen
- Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 afwijken reeds mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
- De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden en hiertoe een advies van een ter zake deskundige wordt overlegt waaruit blijkt dat de belangen en waarden niet worden aangetast c.q. in stand blijven;
- De bevoegdheid tot afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt (niet cumuleren) met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijkingen;
- In aanvulling op punt a. en c. geldt dat maximaal 1 maat van het bouwwerk in aanmerking komt voor de afwijking en niet alle maten van het bouwwerk.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 1‘ te wijzigen teneinde de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zodanig te wijzigen of te verwijderen dat het maximaal aantal toegestane woonschepen wordt verlaagd, mits de belangen van de eigenaren en gebruikers van de te verplaatsen of te verwijderen ligplaatsen niet onevenredig worden aangetast.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Vecht'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Voor de Vecht gelden al jaren regels die zijn opgenomen in bestemmingsplannen, beleidsregels, de Keur en verordeningen, zoals de Provinciale Landschapsverordening. Maar ook landelijke regels in het kader van de vaarveiligheid. De ruimte in deze omgeving is duur en schaars en de claim op de ruimte is vanuit verschillende invalshoeken groot en wordt alleen maar groter. Voor de Vecht geldt dat we o.a. rekening moeten houden met belangen van bewoners, ondernemers, recreanten, (sport)vissers en niet in de laatste plaats het watersysteem, vaarveiligheid, ecologie en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Vanwege deze druk op de ruimte is het hebben van regels onontbeerlijk.
Een belangrijke aanleiding voor dit bestemmingsplan is de afstemming van de verschillende regelingen die gelden voor rivier De Vecht. Naast de regels van de gemeente hebben ook de provincie Utrecht en Waterschap Amstel Gooi en Vecht regels voor De Vecht. Deze regels zijn niet in alle gevallen in overeenstemming met elkaar. Daarnaast is voor een aanvrager ook niet altijd duidelijk dat naast een vergunning van de ene instantie ook een vergunning van een tweede instantie nodig kan zijn. In dit bestemmingsplan zijn de regels van drie instanties zoveel als mogelijk vertaald naar één uniforme regeling die geldt voor De Vecht. Ook is in dit bestemmingsplan duidelijker gemaakt in welke gevallen meerdere vergunningen vereist zijn. Op deze wijze ontstaat een duidelijker beeld op de noodzakelijke vergunningen. In veel gevallen zullen voor werkzaamheden, activiteiten of het af- of aanmeren meerdere vergunningen noodzakelijk blijven.
Het doel van dit bestemmingsplan is dan ook om alle regels die al jaren gelden voor de Vecht in de eerste plaats voor iedereen inzichtelijk te maken, de regels te actualiseren, en waar mogelijk te uniformeren. Daarnaast is het van belang waarden te beschermen.
De uitwerking van het bestemmingsplan richt zich dus op het versterken van de beeldkwaliteit, het beschermen van aanwezige waarden, het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat en het faciliteren van passende (recreatieve) ontwikkelingen in onze gemeente. Het bestemmingsplan beoogt een optimalisatie van het gebruik van de Vecht voor bewoners en bezoekers. Het bestemmingsplan geeft bewoners waar mogelijk de ruimte met een eigen ligplaats bij de woning gebruik te maken van de rivier om daarmee het woonklimaat te versterken. Een heldere regeling moet ruimte scheppen voor initiatieven en het bestaand gebruik organiseren. Dit alles binnen de randvoorwaarden die nautische veiligheid, waterkwaliteit, landschap, cultuurhistorie, leefbaarheid en natuur hieraan stellen. Het feit dat mensen graag langs de rivier de Vecht wonen of er recreëren wordt namelijk mede bepaald door de aanwezige waarden. De cultuurhistorische waarden van de Vecht hebben betrekking op de Nieuwe Hollandse Waterlinie (UNESCO erfgoed), Stelling van Amsterdam (UNESCO erfgoed), de Buitenplaatsbiotopen (rijksmonumenten) en de molenbiotopen. Daarnaast ligt de gehele rivier binnen het Natuur Netwerk Nederland en vormt een belangrijke ecologische verbindingszone. Het is van belang deze waarden te beschermen.
Hoewel het concept ligplaatsenbeleid mede aanleiding is geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn veel van de ambities vanuit het beleid, zoals bijvoorbeeld de recreatieve impuls, niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Lopende het planproces is gebleken dat de ambities vanuit het ligplaatsenbeleid niet breed gedragen werden door de bevolking. De gemeente richt zich op kwaliteitstoerisme en niet op massa toerisme. Daarom is er voor gekozen nieuwe elementen vanuit het ligplaatsen beleid niet in te passen in dit bestemmingsplan. De ruimte die wel is geboden is opgenomen in wijzigingsbevoegdheden met daaraan gekoppeld heldere voorwaarden.
Omdat sprake is van een herziening van de geldende bestemmingsplannen voor de hele loop van de rivier de Vecht in de gemeente Stichtse Vecht, zijn de geldende planologische rechten voor eventueel aanwezige woonschepenligplaatsen, jachthavens en historische schepen overgenomen in dit bestemmingsplan. Op onderdelen heeft wel uniformering van de regels plaatsgevonden. Op deze wijze geldt voor heel De Vecht dan weer één uniforme regeling.
Ook alle dubbelbestemmingen en aanduidingen, die betrekking hebben op woonschepenligplaatsen, jachthavens en historische schepen, en die in de geldende bestemmingsplannen voorkomen, zijn in dit plan overgenomen, zodat burgers, bedrijven, ambtenaren en bestuurders maar één bestemmingsplan hoeven te raadplegen voor de Vecht.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied beslaat de gehele Vecht, zover deze gelegen is binnen de gemeentegrenzen. Er is voor gekozen om de waterloop van de rivier de Vecht mee te nemen als 'enkelbestemming' in dit bestemmingsplan zodat een eenduidig planologisch regime ontstaat voor de hele rivier. De oever, behorende bij De Vecht, is niet meegenomen. Bij de overgang van het voorontwerp naar het ontwerp is gebleken dat het meenemen van de oever als dubbelbestemming juridisch-planologisch teveel problemen gaf. Daarom is gekozen de oevers te laten in de nu geldende bestemmingsplannen.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De juridisch-planologische toevoeging van de regeling vindt plaats door het gedeeltelijk herzien van alle geldende bestemmingsplannen en project(afwijkings)besluiten in de gemeente Stichtse Vecht ter plaatse van de Vecht. Het gaat hierbij (grosso modo van noord naar zuid gezien) om de volgende ruimtelijke plannen:
Naam ruimtelijk plan | Vaststellingsdatum/ goedkeuringsdatum | |
1 | Bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord | 3 december 2015 |
2 | Bestemmingsplan Nigtevecht | 26 januari 2010 |
3 | Bestemmingsplan Woonschepen | 27 november 2012 |
4 | Bestemmingsplan Garsten Noord | 3 november 2021 |
5 | Bestemmingsplan Loenen aan de Vecht | 25 juni 2013 |
6 | Bestemmingsplan Loenen aan de Vecht, 1e bezemplan | 2 februari 2016 |
7 | Bestemmingsplan Nieuwersluis | 24 maart 2009 |
8 | Bestemmingsplan Landelijk gebied Rondom de Vecht | |
9 | Bestemmingsplan Breukelen Woongebied | 25 juni 2013 |
10 | Bestemmingsplan Breukelen Woongebied - reparatieplan | 30 juni 2015 |
11 | Bestemmingsplan Breukelen Centrum | 26 februari 2013 |
12 | Bestemmingsplan Maarssen aan de Vecht (grotendeels goedgekeurd op) | 27 januari 2009 |
13 | Bestemmingsplan Oud Zuilen en Op Buuren e.o. | 26 april 2016 |
14 | Omgevingsvergunning Op Buuren haven | 16 april 2013 |
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het relevante ruimtelijke beleid behandeld. In hoofdstuk 3 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een planopzet die in hoofdstuk 4 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het Plangebied De Vecht
2.1 Historische Ontwikkeling
De rivier de Vecht kent een rijke historie. De rivier, de oevers, de buitenplaatsen, tuinen, dorpen en het plassengebied vormen een verhaal van ontwikkelingen. Ontwikkelingen die getuigen van stijl, verhoudingen en respect voor de natuurlijke omgeving. De Vechtplassencommissie onderhoudt dat beeldverhaal en schrijft mee aan nieuwe hoofdstukken. Vanuit deze rol heeft de Vechtplassencommissie de teksten voor de navolgende paragraven aangeleverd, waarvoor speciale dank aan de heer De Clerq.
2.2 Rivier De Vecht
Te midden van het uitgestrekte veenweidegebied vormen de stroomruggen van zand en klei van de Vecht, de Aa en de Angstel het skelet van de Vechtstreek. De Vecht is niet alleen een bijzondere, maar ook een uitzonderlijke rivier. In tegenstelling tot ‘gewone’ rivieren stroomt de Vecht namelijk niet op het laagste punt van het land, maar op het hoogste – en zelfs tegen zichzelf in! Hoe dat is gekomen en wat dat betekent voor de rol en het gebruik van de Vecht, voor zijn oevers, voor de dorpen op die oevers en voor de betekenis van de Vecht voor de Vechtstreek, wordt hieronder in grote lijnen geschetst. De Vecht is ongeveer 44 km lang.

2.3 Ontstaan Van De Vecht
De Vecht is een hele jonge rivier. Ongeveer 3.000 jaar geleden brak de Nederrijn bij Vechten (Fectio), ten zuidoosten van Utrecht, uit zijn oevers en zocht een nieuwe weg om zijn water te lozen. Daaruit ontstond de Vecht als noordelijkste zijtak van de Rijn. Het landschap waar de Vecht een weg doorheen moest zien te vinden, bestond uit een uitgestrekt veenmoeras tussen de Heuvelrug en de Hollandse duinen, dat zich uitstrekte tot in Noord-Duitsland toe. Ook de toekomstige Zuiderzee was onderdeel van dat veenmoeras met enkele meren, zoals het Almere en het Flevomeer. In het oosten, tegen de Heuvelrug aan, lag een veenrug; in het westen lag de veenkoepel van de Ronde Venen. In het ca. 6 km brede dal daartussen lag een netwerk van kleine veenstroompjes en een aantal meren (Breukelen, Loenen, Aetsveld, Bijlmermeer, Horstermeer, Naardermeer). De Vecht volgde dat dal naar het noorden om via het Oer-IJ, tussen Velsen en Egmond, in zee uit te monden. Het veenpakket waar de Vecht zijn weg door zocht was gemiddeld ca. 5 m dik en lag op een naar het westen afhellende ondergrond van Pleistocene zanden, die tijdens de laatste IJstijd, het Weichselien, waren afgezet.
Na de IJstijd, die zo’n 10.000 jaar geleden aan zijn eind kwam (de zeespiegel stond toen ca. 100 m lager dan nu), smolten de poolkappen en de gletsjers van de Alpen. Met hun snelstromend smeltwater voerden de Rijn en de Maas veel zand en slib aan. Daaruit werden de Hollandse delta en de duinen voor onze kust opgebouwd. Toen zo’n 7.000 jaar geleden de kustbarrière zich sloot, kon zich achter de duinen het grote Hollands-Utrechtse veenmoeras ontwikkelen.
Vorming oeverwallen
In dat vlakke, uitgestrekte veenlandschap zocht de jonge Vecht zijn weg. De stroom was eerst nog zo sterk dat hij een diepe (tot zelfs ca. 10 m!) stroomgeul in de ondergrond uitsneed, zelfs tot enkele meters in de Pleistocene zanden. Met het grove sediment en het zand en slib dat hij uit het Duitse achterland aanvoerde, bouwde de rivier zijn oeverwallen op: de natuurlijke rivierdijken. Zij zijn stevig en bestaan uit een mengsel van zand en klei (zavel).
Bij hoog water trad de rivier buiten zijn oevers, om achter de oeverwal, waar de stroom zijn kracht verloor, het fijne slib af te zetten. Zo ontstonden de komgronden. Ook wanneer een rivier in een meer komt, verliest de stroom kracht en snelheid en zakt het sediment naar de bodem. Wanneer het eerste meer vol is, fungeert het volgende als ‘slibvang’. Dit proces verklaart hoe achtereenvolgens het Breukelermeer en vervolgens het Loenermeer, enz. zijn dichtgeslibd en waarom stroomaf steeds minder sediment overbleef om oeverwallen en komgronden te vormen en dus waarom de stroomrug in het noorden veel smaller is dan die in het zuiden.
Later zou dat van grote betekenis zijn voor de vestiging van buitenplaatsen.
Dit laat ook zien hoe geologische processen de loop van de geschiedenis bepalen, hoe de Vechtstreek uit water is ontstaan, waar gewoond en gewerkt kan worden, hoe handelsroutes kunnen ontstaan – en daarmee bepalend zijn voor de ontwikkeling van de Vechtstreek.
De loop van de Vecht
Steeds wanneer de afvoer van het water hinder ondervond, zocht de rivier in het lage, vlakke veenmoeras een uitweg en verlegde zijn loop. Zo waren eerst de Aa en de Angstel de hoofdstroom richting Oer-IJ dat bij Egmond in de Noordzee uitmondde. Maar dat Oer-IJ verzandde en door het langzaam aan ontstaan van de voorloper van de Zuiderzee, werd het gemakkelijker om de stroomgeul naar het oosten te verleggen, richting het Almere.
Zijn huidige loop kreeg de Vecht pas ca. 250 v Chr. Vanaf Utrecht –waar de Vecht nu bij de Weerdsluis ‘ontspringt’- tot Breukelen is de loop ongeveer gelijk gebleven. Bij Breukelen boog de hoofdstroom van de rivier eerst af naar het westen en was de Aa-Angstel gedurende lange tijd de hoofdstroom, die halverwege Breukelen en Nieuwersluis, ter hoogte van de Weersluis weer bij de Vecht kwam. Bij Loenen, boog de Vecht weer af naar het westen om via de Loenerlaak, de oude Vechtbedding tussen Loenen en Loenersloot (ook wel Slootweg), in de Angstel uit te monden en vandaar via de Holendrecht en de Bullewijk zijn weg naar het Oer-IJ te vervolgen. Maar ook deze loop verzandde en door het ontstaan van een doorgang bij de Waddeneilanden ontstond een gemakkelijker verbinding tussen de toekomstige Zuiderzee en de Noordzee en kon de Vecht zijn loop steeds verder naar het oosten verleggen, om ten slotte rond 250 v Chr. bij Muiden in het Almere, de voorloper van de Zuiderzee, uit te monden.
Meanders – uiterwaarden – oeverlandjes – ‘zomerdijken’
In het laagland van de Vechtstreek, met een verval van slechts een enkele cm’s tussen ‘bron’ (Utrecht) en monding (Muiden), vormde de rivier van nature grote lussen, meanders. In de buitenbocht, waar de stroom het sterkste is, werd de bocht uitgesleten en in de binnenbocht, waar de stroom zwak is, werd dat sediment weer afgezet. Daar, tussen de oeverwal en het zomerbed van de rivier, ontstonden uit dat slib natuurlijke oeverlanden, buitendijkse uiterwaarden, die alleen nog ’s winters en bij zeer hoog water onderliepen.
Deze uiterwaarden gaat de mens, zodra hij zich op de oeverwallen vestigt, gebruiken, bijv. om ’s zomers zijn vee te laten lopen. Deze landjes kunnen zeer verschillend zijn in lengte en breedte, variërend van een enkele tot meerdere honderden meters. Wanneer zij smal zijn, spreken wij van ‘oeverlandjes’.
Zeker nadat door de aanleg van de Hinderdam (1437) het gevaar voor regelmatige overstromingen sterk was afgenomen, werden deze buitendijkse gebieden steeds meer permanent in gebruik genomen, afhankelijk van de breedte voor tuinbouw, boomgaard, weiland, boerderij of zelfs buitenplaats . Soms zijn deze buitendijkse landen voorzien van een zomerdijk die dan is gebruikt voor de aanleg van een jaagpad. Smallere stroken hebben zich vaak ontwikkeld tot natuurrijke oeverlandjes, die nu vaak van grote ecologische en landschappelijke waarde zijn.
Lozen in zee
Rond het begin van de jaartelling ontstaat langs de Friese kust een verbinding met de Noordzee. Mogelijk hebben de Romeinen die al gebruikt om de Elbe te bereiken. In de 9e eeuw maakten de Noormannen van die verbinding gebruik om de Vecht te bereiken via de Waddeneilanden, het Flevomeer en het Almere. Opeenvolgende stormvloeden slaan in de loop van de 11e – 14e eeuw zoveel van het veen weg dat de Zuiderzee ontstaat, die door de verbinding met de Noordzee zout wordt. Het zoute zeewater dringt steeds verder op en de Vecht komt onder invloed van getijdenwerking. In deze tijd worden de eerste Vechtdijken aangelegd. Tot het sluiten van de Afsluitdijk (1932) maakten de Vechtdijken tussen de Hinderdam en Muiden deel uit van de zeewaterkering. Zij waren dus zowel rivier- als zeedijk.
Vecht wordt weer veenrivier
Door toenemend wateroverlast besluit de Bisschop van Utrecht in 1122 om de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede af te dammen. Dat betekent het einde van de invloed van de Rijn op de Vecht als noordelijkste Rijntak. Door de afdamming gaat de Vecht aanzienlijk trager stromen, met gevolg dat hij zijn slib niet meer kan afvoeren en voortaan regelmatig gebaggerd moet worden. De Vecht wordt nu een boezem, een deels door de mens gecontroleerde en gereguleerde veenrivier, die voornamelijk kwelwater uit de stuwwallen van de Heuvelrug afvoert. Omdat de handelsbelangen van de stad Utrecht door de afdamming van de Kromme Rijn worden geschaad, wordt in de jaren daarna de Vaartsche Rijn gegraven als verbinding met de Lek.
2.4 Ontwikkeling Van De Vechtstreek
Vroege bewoning en nederzettingen
Te midden van het veenmoeras waren de stevige, zanderige, hoge stroomruggen van Vecht, Aa en Angstel als eersten geschikt om door de mens bewoond te worden.
Al in de IJzertijd (800 – 0 v. Chr.) was er sprake van verspreide bewoning op de oeverwallen. De vroegste sporen daarvan vinden we in de Aetsveldsche polder en in de Breukelerwaard, waar in 2002 meer dan duizend aardewerkfragmenten zijn gevonden uit de periode 800-500 v. Chr.
Bij het begin van de jaartelling gebruikten de Romeinen de Vecht om naar hun fort bij Velsen in de monding van het Oer-IJ te varen en in hun pogingen de Friezen in te lijven. Dat mislukte en daarna trokken zij zich terug achter de Limes, de Kromme en Oude Rijn, als noordgrens van het Romeinse Rijk. Van een nederzetting langs de Vecht kwam het niet.
In de eeuwen daarna namen boeren de oeverwallen geleidelijk aan in gebruik voor akkerbouw en veeteelt: vooral rond Zuilen, Maarssen, Breukelen en Oud Aa, waar de oeverwallen breed zijn. De komgronden achter de rivier werden gebruikt voor het weiden van vee. Aan het onregelmatige verkavelingspatroon op de oeverwallen en komgronden is nog af te lezen dat het ‘oude land’ in cultuur was gebracht.
Nederzettingen
Naarmate de bevolking op de oeverwal toenam, ontstonden gedurende de 8ste – 10de eeuw ook nederzettingen, meestal bij splitsingen in de rivier, of waar een veenstroom in de Vecht uitmondde, zoals Zuilen (Zwesen), Maarssen (Marsna), Loenen (Lona) en het later verdwenen Dorssen, iets ten noorden van Vreeland. Bij Breukelen (Attigahem), bij de splitsing van de Vecht en de Aa, stichtte Bonifatius in 721 de Pieterskerk en begon de kerstening van de Vechtstreek.
2.5 De Grote Ontginning - Bodemdaling & Omkering Van Het Land
In de 10e eeuw kwam de stad Utrecht tot ontwikkeling als handels- en bisschopsstad. Otto I, keizer van het Heilige Roomse Rijk, schonk in 953 het gouw Niftarlake, de gronden ter weerszijde van de Vecht en Muiden met zijn tol, aan het Domkapittel van Utrecht. Daarmee kreeg de bisschop ook de wereldlijke macht over de Vechtstreek en grote delen van de veenwildernis tot aan Muiden toe, het Sticht Vecht. Utrecht kon zo verder tot ontwikkeling komen en de Grote Ontginning kon beginnen.
Tegen het einde van de 10de eeuw verbetert het klimaat, neemt de bevolking toe en groeien de steden - en daarmee de behoefte aan voedsel en dus aan nieuwe landbouwgrond. Dit zet het proces in beweging van ontginning van de grote Hollands-Utrechtse veenwildernis: de Grote Ontginning van het Hollands-Utrechtse veenmoeras tussen de Heuvelrug in het oosten en de Kennemerduinen in het westen. Voor de uitvoering wordt een beroep gedaan op onvrije boeren en kolonisten, die als tegenprestatie –vastgelegd in het cope-contract- het door hen ontgonnen perceel, de hoeve, in vrije eigendom krijgen. Het karakteristieke cope-landschap met zijn lange, smalle kavels en met lintbebouwing langs de ontginningsassen ontleent zijn naam aan de cope, de privaatrechtelijke overeenkomst waarin de afspraak over de ontginning is vastgelegd.
Daling maaiveld, omkering profiel, Vecht wordt boezemwater
Om veenmoeras te ontginnen, in cultuur te brengen, zodat het geschikt is voor landbouw, moest het ontwaterd worden. Dat had uitdroging en vertering –en dus bodemdaling- tot gevolg; lokaal enkele mm’s per jaar. Dit is een onomkeerbaar proces. Samen met turfwinning is inmiddels zo veel bodem verloren gegaan dat het land door maaivelddaling lager is komen te liggen dan de rivier, die nu als een dijk boven het landschap ligt. (foto veenzuil Bethunepolder)
Het overtollige water uit de ontginningen kon eerst nog op natuurlijke manier via kleine veenriviertjes, zoals de Drecht en de Weere, op de Vecht worden geloosd. Naarmate de bodem zakte, kwam de Vecht hoger dan het omliggende land te liggen, moesten vanaf de 15e eeuw poldermolens [1] worden ingezet, werden de veenriviertjes gekanaliseerd (zoals de Weersloot) en ontstonden bij de Vechtdijk gemalen en sluizen [2]. Hierdoor kreeg de Vecht de functie van boezemwater, waarop het water uit de lager gelegen polders werd uitgeslagen.
Veel later zou deze omkering van het landschap het ook mogelijk maken om water in te zetten om het rijke gewest Holland tegen de vijand te beschermen, door polders onder water te zetten, te inunderen: de Hollandse Waterlinie.
Kastelen
Als eigenaar van de gronden ter weerszijde van de Vecht nam de bisschop van Utrecht het initiatief om zijn gronden te ontginnen. Hij gaf voorrang aan de moerassen ten westen van de Vecht, omdat daar, in het westen, ook de graven van Holland vanuit het Kennemerland met de ontginning van het veenmoeras waren begonnen. Zowel de bisschop als de graven zetten leenheren in om, in hun naam, toe te zien op de ontginning, belastingen te innen en recht te spreken. Om hun territoir te verdedigen bouwden zij kastelen. Naarmate de ontginningen vorderden, de landhonger toenam en de graven van Holland hun invloed steeds verder naar het oosten uitbreidden, ontstond tussen de partijen een machtsstrijd, met strubbelingen en grensconflicten tot gevolg. Uiteindelijk leidde dat tot de huidige grillige provinciegrens.
Rivieren vormen vaak een natuurlijke grens. In de Vechtstreek werden de kastelen daarom op strategische plekken langs de rivier gebouwd, vaak bij splitsingen of bij al bestaande nederzettingen. Zo werden tussen de 11e en 14e eeuw ruim 20 kastelen gebouwd langs de Aa, de Angstel en de Vecht. Acht daarvan overleefden de tand des tijds: Zuylen, Bolestein, Oudaen, Nijenrode, Gunterstein, Loenersloot, Nederhorst en het Muiderslot.
Kastelen verliezen in de loop van de Middeleeuwen hun militaire functie. Een aantal wordt tijdens oorlogen in de 14e en 15e eeuw verwoest en niet meer opgebouwd. In 1529 laat Karel V de kastelen van Vreeland en Abcoude slopen omdat hij de kloostermoppen nodig heeft voor de bouw van het Vredenburg in Utrecht. Brandstichtingen door terugtrekkende Franse troepen legden in het Rampjaar (1672/73) Nijenrode, Gunterstein en Loenen in puin. Het huis Loenen werd niet meer opgebouwd, de ruïnes van Nijenrode en Gunterstein werden herbouwd tot buitenplaats. Zuylen, Oudaen en Loenersloot bleven min of meer gespaard; Oudaen wordt nu bewoond; Zuylen en Loenersloot kregen een museale functie.
[1] Overgebleven poldermolens die op de Vecht uitslaan, zijn de polder Buitenweg, de polder Westbroek, de Loenderveense polder, de Hoeker molen en de Garstenmolen. Door het dempen van sloten heeft met name de Hoeker molen veel van zijn potentiële functie verloren. In verband met de wateropgaaf liggen hier kansen.
De molens ‘de Hoop’ (Loenen), ‘de Ruiter’ (Vreeland) en ‘De Vriendschap’ (Weesp) zijn graanmolens; de molen ‘De Eendracht’ (Weesp), ooit gebouwd als graanbreekmolen voor de brandewijnbranders, was in gebruik als houtzaagmolen. Verder stroomaf, niet aan de Vecht gelegen, maar wel op de Vecht uitslaand, is de ‘Meermolen De Onrust’ die alleen –zonder hulpgemaal- verantwoordelijk is voor het bemalen van het Naardermeer.
[2] Op de oostoever zijn dat, stroomaf gaand: de sluis bij Fort de Klop. het sluizencomplex aan de Nedereindse Vaart, de Maarsseveense vaart (Cq: hoe zit het met? Heeft die nog een aparte sluis?), de Machinekade (voor de Bethunepolder), de Kraaienestersuis, de Weersluis, de Mijndense sluis, de Loenderveense sluis en ‘t Hemeltje voor het Hilversums kanaal, de Dammer sluis, de sluis bij Fort Uitermeer, de Uitwatering van het Naardermeer en de sluis in de Vestinggracht (Muiden)
2.6 Reformatie - Gouden Eeuw
De Reformatie heeft ook voor de Vechtstreek grote gevolgen. Direct, door het einde van de kloosters en het vrijkomen van die gronden; indirect, door de stroom van Vlaamse e.a. religieuze vluchtelingen die zich o.a. in Amsterdam vestigden en hun handelscontacten en kapitalen meebrachten: een belangrijke impuls voor de opkomst van de Gouden Eeuw. Amsterdam, waar in 1578 de patriciërs het heft in eigen hand namen, groeide in een eeuw van ca. 30.000 naar ruim 200.000 inwoners en werd puissant rijk.
Amsterdams Arcadië
Die groei maakt Amsterdam in toenemende mate afhankelijk van zijn omgeving. De Vechtstreek levert dan o.a. turf, bakstenen, dakpannen en zelfs schoon drinkwater. En dat wordt allemaal over water vervoerd, in die tijd het snelste, maar vooral meest efficiënte vervoersmiddel. Als belangrijke handels- en scheepvaartroute liep er a
l vroeg een jaagpad langs de Vecht. Om het vervoer van vracht en personen tussen beide steden te bevorderen, besloten Amsterdam en Utrecht in 1626 tot de aanleg van een openbaar zand- en jaagpad tussen beide steden.
Naar buiten!
Nu het buitengebied zo goed bereikbaar was met de trekschuit, verliet ieder die het zich kon veroorloven in de zomermaanden de stinkende stad om naar ‘buiten’ te gaan. Langs goed bevaarbare waterwegen, zoals de Vecht, Angstel en Gein, werden boerderijen en gronden aangekocht. Boerderijen werden omgebouwd tot hofstede en kregen een zg. ‘herenkamer’ zodat de eigenaar uit de stad op zijn bezit kon verblijven, of zij werden gesloopt om plaats te maken voor nieuwe buitens, het stadshuis-buiten. Kastelen die het Rampjaar hadden overleefd, zoals Slot Zuylen, Oudaen en Loenersloot werden geschikt gemaakt als buitenverblijf; kastelen die minder gelukkig waren, zoals Gunterstein en Nijenrode, werden geheel herbouwd.
De eerste grondaankopen werden al eind 16e eeuw gedaan; doorgaans vooral investeringen in steen- en pannenbakkerijen en landbouwgronden o.a. voor het weiden (vetmesten) van ossen.
De leerlooier Jan Jacobsz. Bal, zich noemende Huydecoper, kocht in 1591 op de grens van Maarssen en Breukelen een steenbakkerij. In 1608 kocht hij de hofstede de Gouden Hoeff, die zijn zoon
Joan Huydecoper, de latere heer van Maarsseveen, in 1627/28 verbouwde tot Goudestein. In datzelfde jaar liet diens zwager, Pieter Belten, het Huys ten Bosch door Jacob Van Campen verbouwen.
Door het in de arm nemen van jonge architecten als Jacob van Campen en Philip Vingboons zetten zij de standaard voor de bouw van vele buitenplaatsen langs de Vecht. In de hoogtijdagen (tussen ca. 1625 en 1775) zijn langs de Vecht zeker 300 ‘buitens’ gebouwd, zowel grote en fraaie als kleine bescheiden buitentjes. De meeste, zeker de grotere, vinden we in de zuidelijke Vechtstreek: daar was de oeverwal breed genoeg om een buitenplaats van formaat te stichten. Maar ook de noordelijke Vechtstreek heeft buitenplaatsen gekend, zoals het eens zo imposante Petersburg in de Horn en Kuierpolder tussen Nederhorst den Berg en Nigtevecht, dat al rond 1820 niet meer bestond.
Tweede helft 18e eeuw zet, als gevolg van de economische en politieke omstandigheden, een neergang in, met gevolg dat veel buitens worden afgebroken, of ‘op afbraak’ voor het bouwmateriaal worden verkocht. De vrijkomende grond kreeg dan weer een agrarische bestemming, of werd een enkele keer aangekocht door het naastliggende buiten dat zo de ruimte kreeg om de klassieke tuinaanleg te vervangen door een ‘moderne’ parkaanleg in landschapsstijl. Na de sloop van de buitens Elsenburgh, Somerbergen en Vechtleven ontstond op die manier het huidige, door J.D. Zocher aangelegde park van Doornburgh. Van de ruim 300 buitens die er ooit langs de Vecht waren, resteren er nu nog 86. Theekoepels, waterhekken en waterstoepen langs de Vecht herinneren nog aan deze periode. Stichtse Vecht is met 72 buitens de grootste buitenplaatsengemeente in het land.
De Vechtstreek als het Buiten van de Randstad – ontstaan twee werelden
Na de bloei van de Gouden Eeuw volgt een periode van stagnatie. Tot diep in de 19e eeuw was de Vechtstreek een dun bevolkt gebied met vooral agrarische bedrijvigheid, veenderijen en enkele steen- en pannenbakkerijen. In 1830 telden de dorpen tussen Abcoude en Oud Zuilen (met 14 gemeentebesturen!) 9.718 inwoners. In die eeuw nam de bevolking, die min of meer gelijk verdeeld was over de noordelijke en de zuidelijke Vechtstreek, nauwelijks toe. Dat veranderde door de aanleg van de (Rijks-)straatweg (N402) in 1813, de spoorlijn in 1843 en het Merwedekanaal in 1882 (nu: Amsterdam-Rijnkanaal). Deze nieuwe infrastructuur trekt fabrieken en industrieën aan, met de daaraan gekoppelde bevolking en huisvesting. In de jaren 1930 wordt voor bijna ieder dorp een uitbreidingsplan gemaakt, dat pas in de jaren ’50 wordt gerealiseerd. De A2 wordt in 1954 opengesteld en er ontstaan nieuwe dorpen, zoals Maarsenbroek, dat vanaf 1976 wordt gebouwd en Op Buuren, waar de eerste paal in 2006 wordt geslagen. Sinds 1950 is de bevolking van Stichtse Vecht verdrievoudigd van 21.466 tot ca. 64.000 inwoners.
Ontstaan twee werelden
In de twee eeuwen sinds de aanleg van de Rijksstraatweg verliest de Vecht zijn functie als verkeersader en ontwikkelt de Vechtstreek zich tot het Buiten van de Randstad.
Aan de aanleg westelijk, op afstand van de Vecht, van de ‘snelle’ wereld van de infrastructuur (spoor, kanaal, rijksweg A2, hoogspanning) is het te danken dat de ‘langzame’ wereld van de Vecht, met zijn rijke cultuurhistorische erfgoed, behouden bleef.
2.7 Dorpen Langs De Rivier
In de 8e-10e eeuw ontstonden de eerste nederzettingen op de oevers van de Vecht, doorgaans waar de rivier zich splitste of waar een veenstroom in de Vecht uitmondde. Dat zijn ook de locaties waar later de kastelen zijn gevestigd, zodat de dorpen zich verder rond het kasteel konden ontwikkelen. Dat geldt voor Oud Zuilen, Maarssen, Breukelen, Loenen en Vreeland, waar ooit één, soms meerdere kastelen hebben gestaan. Nigtevecht komt niet voor op de lijst van kastelen (Donkersloot-de Vrij), maar staat wel als zodanig vermeld op de kaart die Goert die Greef (1524) of Jan de Pape (1526) maakte van Het Gooi en aangrenzende gebieden met Vecht en Eem [1]. Nieuwersluis ontstond bij de rond 1448 gegraven Nieuwe Weterring.
Twee nederzettingen zijn verdwenen: de nederzetting Otterspoor die rond de in 1130 opgeworpen Otterspoordam op de grens van Maarssen en Breukelen zou hebben gelegen en die na het vervangen van die dam door de Hinderdam (1437) zal zijn verlaten – zo die ooit heeft bestaan. En de nederzetting Dorssen, die zijn naam gaf aan de polder Dorssewaard. Dorssen moet hebben gelegen in de Vechtbocht iets ten noorden van Vreeland, waar nu de fabriek van Greif (Van Leer) ligt.
[1] Donkersloot-de Vrij, p. 16, 17 & 41
2.8 De Vecht Als Handels- En Transportader
Transport over land was in ons natte land tot diep in de Middeleeuwen vrijwel onmogelijk; men was dus vooral aangewezen op water. De tochten die de Romeinen maakten naar hun fort in Velsen en hun expedities tegen de Friezen, zijn het oudste gedocumenteerde gebruik van de Vecht als vaarwater.
In 834 werd de Vechtstreek opgeschrikt door de inval van Noormannen, die de rivier gebruikten voor de plundering van Dorestad (Wijk bij Duurstede). De Vikingen ondernamen niet alleen strooptochten, maar dreven ook handel. Zij maakten de Vecht tot een belangrijke handelsroute tussen Scandinavië en de Hanzesteden in het noorden en Vlaanderen en de Duitse landen langs de Rijn in het zuiden.
De Vecht als vaarwater
Na de val van Dorestad ontwikkelde Utrecht zich tot handelsstad. Daarbij speelde de bereikbaarheid over water een belangrijke rol. Dat zien we terug in het bevaarbaar maken en houden van de rivier en in de ontwikkeling van infrastructuur op de oevers. In 953 waren alle gronden langs de Vecht en de tol in Muiden in handen van de bisschop van Utrecht gekomen. Daarmee had Utrecht de controle over de scheepvaart op de Vecht. In de eeuwen daarna werd de Vecht steeds belangrijker in het regionale en lokale verkeer en vervoer. De afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede (1122) verbrak de verbinding over de Vecht naar het zuiden, maar omdat dit ook schadelijk was voor de handelsbelangen van Utrecht, werd in de jaren daarna de Vaartsche Rijn gegraven, als verbinding met de Lek. Omdat de Vecht een getijderivier was, werd rond 1130 tussen Maarssen en Breukelen de Otterspoordam aangelegd. Deze dam beschermde Utrecht weliswaar tegen overstroming, maar vormde ook een obstakel omdat zeeschepen die de Vecht opvoeren daar niet verder konden en hun vracht daar op een kleinere schuit moest worden overgeslagen. Tussen Utrecht en Zuilen wordt in 1148 een stuk van de Vecht gekanaliseerd. Al dan niet gestimuleerd door menselijk ingrijpen verlegde de Vecht rond 1200 zijn hoofdstroom naar het noorden, ten nadele van de meander van de Aa. In de 15e eeuw werd in Vreeland, om hinder voor het toenemend scheepsverkeer te verminderen, de grote meander –de ‘Oude Vechtarm’- afgesneden.
Na de vervanging van de Otterspoordam door de Hinderdam (1437) besloot Utrecht om op de oostelijke Vechtoever, tussen Utrecht en Breukelen een jaagpad aan te leggen, voor de trekvaart. De rond 1448 gegraven Nieuwe Wetering verbond Utrecht via de Vecht met een sluis (vandaar Nieuwersluis) via de Angstel met Amsterdam – en omgekeerd kreeg Amsterdam zo toegang tot de Rijnlanden. De stad Utrecht liet in 1472 de Vecht tot Maarssen tot 2 el (ca. 1,40 m) uitdiepen.
Terwijl de betekenis van Utrecht als internationale handelsstad in de 14e en 15e eeuw begint af te nemen, neemt Amsterdam die rol vanaf de 16e-17e eeuw over. Daardoor behield de Vecht zijn functie als internationale handelsroute tussen de Noordzee en de Duitse landen –de ‘Keulsche Vaart’- die tot diep in de 19de eeuw zo’n belangrijke rol speelde en door het Amsterdam-Rijnkanaal zal worden overgenomen.
Trekvaart
Mede door de groei van de stad Utrecht komt in de 15e eeuw de beurtvaart op gang, het geregeld goederenvervoer tussen Amsterdam en Utrecht, waarbij passagiers, vracht en vee volgens een vaste dienst worden vervoerd. Dat werd mogelijk door de aanleg van jaagpaden.
Ging het eerst vooral om het vervoer van goederen, met de bouw van de buitenplaatsen neemt het personenvervoer vanaf de 17e eeuw toe. Dat stelt andere eisen aan het schip. Daaruit ontstonden lange, smalle trekschuiten met een roef, die een snelle en gerieflijke reis mogelijk maakte. Door de constante snelheid konden de beurtschippers volgens een strak schema varen. Vervoer over water was daarom lang efficiënter, geriefelijker en sneller dan over land. De reis van Amsterdam naar Utrecht duurde ca. 8 uur; met de schietschuit werden snelheden tot 10 km/u gehaald. Rond 1700 lag in westelijk Nederland een aaneengesloten netwerk van trekvaarten van 658 km dat 39 steden met elkaar verbond.
Met de aanleg van de Rijksstraatweg (1813) en de opkomst van de postkoets verloor de trekvaart zijn klanten. Rond 1850 was het tijdperk van personenvervoer met de trekschuit ten einde. Dat wordt overgenomen door kleine stoomboten. Voor lokaal goederenvervoer blijft de trekvaart nog tot in de jaren 1930 bestaan. Daarna komt ook een eind aan het oorspronkelijk gebruik van de jaagpaden. Gaandeweg worden zij opgenomen in het steeds drukker wordende Zandpad. Alleen daar waar het jaagpad over de ‘zomerdijk’ is aangelegd, zoals bij de Gouden Bocht in Maarssen en tussen Nieuwersluis en Loenen, is het als wandelpad gespaard gebleven. Elders langs de Vecht wordt onderzocht hoe ‘verdwenen’ jaagpaden een nieuw leven ingeblazen kan worden.
Turfvaart
De opkomst van de steden had turfwinning als belangrijkste brandstof tot gevolg. Ook bierbrouwerijen gebruikten heel veel turf. Vooral Amsterdam was een belangrijke afzetmarkt voor de turf die aan beide zijden van de Vecht in ruime mate aanwezig was en via sloten en vaarten naar de Vecht werd afgevoerd. Op de terugweg namen de schuiten stadsvuil mee om als ‘toedek’ de akkers te bemesten.
Houtvlotten
Omdat in Nederland de houtproductie al in de 17e eeuw was uitgeput, moest hout van elders worden aangevoerd. Voortaan kwam vrijwel al het hout uit Scandinavië en de Oostzeelanden; daarnaast vooral uit het Zwarte Woud. Daar werden de boomstammen tot enorme vlotten aan elkaar gebonden die langzaam de Rijn afdreven; vanaf 1870 werden zij vooral gesleept. De meeste houtvlotten gingen naar Dordrecht om daar te worden verwerkt, maar een deel ging ook via de Vecht naar Amsterdam. Een houtvlot bestond uit vier of meer afdelingen, ieder met hun eigen bemanning.
Keulsche Vaart
Al in de middeleeuwen vervoerden Amsterdamse Rijnvaarders zout uit de Golf van Biskaje, bier uit Hamburg, graan uit de Oostzee en later ook specerijen uit de Oost naar de Benedenrijn. Op de terugweg namen zij aardewerk mee en ijzerwaren uit het Rijnland, Moezelwijn, geschut, kogels, tufsteen en steengoed uit Keulen.
In de 19e eeuw wordt de geschiedenis van de Vecht bepaald door de steeds toenemende binnenvaart. Amsterdam was in de Franse tijd zijn positie in de wereldwijde zeehandel kwijtgeraakt, de vaart over de Zuiderzee was omslachtig en gevaarlijk en de ondiepte bij Pampus belemmerde grotere zeeschepen. De aanleg van het 80 km lange Noordhollandsch Kanaal was een vooruitgang, maar de opkomst van de haven van Rotterdam werd door Amsterdam als een grote bedreiging ervaren.
Maar Amsterdam had van Napoleon het alleenrecht op de Rijnhandel gekregen. Een goede vaarverbinding met de Rijnlanden was voor Amsterdam dan ook van levensbelang. Met name voor de ‘Keulenaars’, de in omvang steeds groter wordende schepen die op Duitsland voeren, werd de reis over de Vecht steeds moeizamer: die was te smal, te bochtig en te ondiep. De grotere schepen namen de risicovolle route over de Zuiderzee en de IJssel, maar de kleinere schepen waren op de Vecht aangewezen.
Koning Willem I zag in 1821 het belang in van de Keulsche Vaart, die Amsterdam via Utrecht met de Lek zou verbinden. Door de Vecht 9 m bodembreed en 2,6 m diep te maken, de bruggen beweegbaar te maken en bij Muiden en Weesp nieuwe schutsluizen te bouwen, hoefde het scheepvaartverkeer niet meer buitenom over de Zuiderzee, maar kon dat verkeer via de Weespertrekvaart naar de Vecht worden geleid.
Utrecht zag met lede ogen dat Amsterdam een steeds grotere rol ging spelen in de Rijnvaart. Voor het gebruik van de Vecht waren beide steden tot elkaar veroordeeld, ze moesten wel samenwerken, o.a. over de verdeling van de kosten van het op diepte houden van de Vecht en onderhoud van de jaagpaden. Maar ze bleven elkaar ook dwarszitten. Zo stond Utrecht niet toe dat de Amsterdamse Rijnvaart binnen de stad gebruik maakte van paardentractie: daar moesten de schuiten worden getrokken door arme, door de stad aangewezen vrouwen, een vorm van armenzorg.
Tussen Amsterdam en Gorinchem moesten 31 bruggen (waarvan 10 binnen de stad Utrecht!) en 7 sluizen worden gepasseerd, waarvoor tol- en bruggelden werden geheven. Niet voor niets was het gezegde: “Die wil varen op de Vecht, legt zijn beurs maar op de plecht.”
Terwijl de in 1843 geopende Rhijnspoorweg Amsterdam-Utrecht-Arnhem de Keulsche Vaart een gevoelige slag toebracht, kwam vanaf 1840 de stoomsleepvaart op, die met hun speciaal daarvoor gebouwde lichters een veel grotere vracht konden vervoeren. Ondanks alle verbeteringen bleef de Vecht vanwege alle bochten en bruggen onvoldoende breed en ongeschikt voor de steeds groter wordende schepen. Ook het in 1824 geopende Noordhollandsch Kanaal bleek al snel niet te voldoen.
Amsterdam zat dus knel en oefende druk uit op Thorbecke. Die zag dat probleem in en verleende in 1853 aan het hele tracé van de Keulsche Vaart de status van Rijksvaarwater en hij legde beheer en onderhoud bij het Rijk. Dat was een verbetering, maar loste de problemen niet voldoende op: met al zijn bochten, ondieptes en obstakels bleef de 36 km Vecht tussen Weesp en Utrecht problematisch. Om als Rijksvaarweg levensvatbaar te zijn voor de Rijnvaart, zou de Vecht een voorgeschreven vaarbreedte van 35 m moeten krijgen. Dat zou enorme consequenties hebben voor de loop van de Vecht en de dorpen en huizen op haar oevers. Breukelen was bereid Gunterstein in het water te zetten. De weerstand was zo groot dat tal van alternatieve plannen werden ontwikkeld – en afgekeurd.
Amsterdam, dat in zijn ontwikkeling achterbleef bij Rotterdam, gaf de voorkeur aan een kanaal van Amsterdam via het Eemdal en Amersfoort naar de Rijn.
Merwedekanaal - Amsterdam-Rijnkanaal
Ondanks hevig verzet van de burgemeesters van de Vechtdorpen en van Utrecht, die vreesden dat het wegvallen van de transportfunctie van de Vecht de doodsteek voor de Vechtstreek zou zijn, wordt op 24 april 1884 in de Eerste Kamer het vervolgtraject van het Merwedekanaal bepaald: een geheel nieuw tracé, dat vanaf Nigtevecht westelijk geheel los van de Vecht komt te liggen en het tracé van de Rhijnspoorweg uit 1843 volgt. Het 43 km lange Merwedekanaal werd door polderjongens met de schep tot één à twee m diep uitgegraven en vervolgens met baggermachines op diepte gebracht en op 4 augustus 1892 feestelijk geopend.
Het kanaal bleek al spoedig te smal en te ondiep, met gevolg dat het tot in de jaren ’70 meermalen is verbreed, verlegd en verlengd richting Wijk bij Duurstede. Het inmiddels tot Amsterdam-Rijnkanaal omgedoopte kanaal, met een lengte van 72 km en een vast peil van -0,40 NAP. is in 1952 in gebruik genomen. Jaarlijks wordt het kanaal door ca. 100.000 schepen bevaren.
Vecht verliest transportfunctie
Door dit besluit verloor de Vecht haar regionale en internationale transportfunctie. Deze functie was al sterk verminderd door de eerdere aanleg van de Rijksstraatweg en de spoorweg Amsterdam-Utrecht (1843).
Terwijl de Vecht een rivier voor de recreatievaart werd met hoge landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, bleef de Rijksstraatweg tot de aanleg van Rijksweg A2 (1954) de hoofdverbinding tussen Amsterdam en Utrecht (en verder naar Parijs).
Twee werelden
Door de Vecht te sparen en op enige afstand daarvan het spoor, het kanaal -en later ook de A2- aan te leggen, zijn twee ‘werelden’ ontstaan: de ‘langzame wereld’ van de Vecht, met zijn kleinschalige structuren en grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en daarnaast, tussen de Vecht en het westelijk veenweidelandschap, de ‘snelle wereld’ met de hoge dynamiek van de corridor.
Voor zowel de Vecht als voor de Vechtstreek is het ontstaan van deze twee werelden van grote betekenis.
2.9 De Vechtoevers
Wie de prenten van Daniël Stoopendaal’s Zegepralende Vecht (1719) bekijkt, ziet hoe
veel verschillende verschijningsvormen de oevers van de Vecht hadden en hoe veel er op en aan die oever is geleefd, gewerkt en gebouwd. Die verscheidenheid is nog altijd groot en voortdurend aan verandering onderhevig, als ‘archief’ van de eisen, noden en grillen van de tijd.
Natuurlijke oevers
Met name de natuurlijke oevers zijn steeds meer in het gedrang gekomen. Aanvankelijk was de Vecht niet beschoeid en liepen de oevers op een natuurlijke manier over in het water. Daar waar de rivier snel stroomde en in binnenbochten was de oever steil, elders liep het land geleidelijk over in het water en had je een natuurlijke plas-dras situatie. Nu de meeste oevers van een beschoeiing zijn voorzien, zijn dergelijke natuurlijke oevers zeldzaam geworden. Binnen de grenzen van Stichtse Vecht is verspreid slechts een enkel stukje ‘natuurlijke’ oever aan te wijzen, zoals het noordelijkste deel van ’t Slijk (vlak bij de Olifant).
Natuurvriendelijke oevers
Verbetering van waterkwaliteit en ecologie waren speerpunten uit het Restauratieplan Vecht. In dat kader zijn op verschillende landschappelijk en natuurlijk kwetsbate locaties langs de Vecht in totaal 12 km natuurvriendelijke oevers hersteld of aangelegd, o.a. op twee locaties [1] die vrij kwamen door de uitkoop van woonarken.
Beschoeiingen - grondkerende constructies
Naarmate de intensiteit van bewoning en gebruik van zowel de oever als de rivier groeide, nam de behoefte toe om de oever tegen erosie en afkalven te beschermen. Langs de Vecht zijn nu heel veel verschillende vormen van oeverbeschoeiing in gebruik, variërend van gevlochten wilgentenen tot stalen damwanden en gemetselde kademuren.
In het verleden is veelvuldig gebruik gemaakt van natuurlijke begroeiing als oeverbescherming. In 1765 verzoekt een bewoner de Watergraaf om: “als vanouds de kanten van het zandpad met bitterling (bittere wilg = Salix purpurea) bestoken wierde, waar door en door het tusschen beide groeijend gras de kanten vast zouden worden en in malkander groeijen waar omme ook altijd zo veel zorge omtrent het onderhoud en snijden van den bitterling langs de Vecht aangewend is ..[2}”
Dat geregelde snoeien van de oeverbegroeiing met bijv. els en es had tot gevolg dat wortelstobben ontstonden, die ogenschijnlijk door hun wortels de oever beschadigen, maar die deze in werkelijkheid uitstekend en langdurig bij elkaar houden. Een foto van het in 1903 gesloopte Huis ter Meer in Maarssen laat zien dat ook gevlochten wilgenmatten als oeverbeschoeiing zijn gebruikt.
Waar de kade zwaar werd belast, zoals bij loswallen, werden stevige gemetselde kades opgericht. Waar de wegen (zowel Straatweg als jaagpad/Zandpad) in het buitengebied dicht langs het water liepen, was ook behoefte aan stevige grondkerende constructies. Vooral in de zuidelijke Vechtstreek is veel gewerkt met de karakteristieke vorm van gestapelde dakpanbeschoeiing.
Dakpanbeschoeiing
Langs de Vecht, vooral tussen Utrecht en Breukelen, waar de oeverwallen breed zijn, hebben veel steen- en pannenbakkerijen gelegen: de klei was ruim voorhanden in de uiterwaarden en in de komgronden, de turf werd in het achterland gestoken en het transport lag voor de deur. De pannen werden gebakken in zg. veldovens, waar vooral aan de buitenkant de temperatuurverschillen zo groot zijn, dat de pannen krom trekken en daardoor niet meer geschikt zijn als dakbedekking. Door de vele de steen- en pannenbakkerijen was er een overvloed aan deze afgekeurde, zg. wrakke pannen. Op een onder water liggende balk, de sloof, werden twee tot vier lagen van deze wrakke pannen op hun lange kant gestapeld. Door deze balk ruim onder de waterspiegel te leggen, kan deze vorm van beschoeiing generaties mee. Een duurzame oplossing, passend in een circulaire economie.
Door zowel particulieren, de gemeente als de provincie wordt deze voor de Vechtstreek zo kenmerkende manier van beschoeiing over flinke afstanden opnieuw aangelegd. Dat was –en is!- op veel plaatsen nodig. Dat is het directe gevolg van de peilverlaging van de Vecht met ca. 30 cm bij gelegenheid van het permanent openstellen van de verbindingen tussen de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal (rond 1970).
Kleine elementen
De Vechtoevers kennen een keur aan ‘kleine elementen’, die verband hielden met het vervoer over water (bijv. rolpalen), het onderhoud van de Vechtdijk (hoefslagpalen) of het beheren van het waterpeil (sluizen, dammen en inlaten). Zij hebben vaak hun oorspronkelijke functie verloren en staan bovendien in de ‘openbare ruimte’, waardoor het de vraag is wie zich verantwoordelijk voelt. Hun belangrijkste huidige functie is dat zij een verhaal vertellen – en daarmee wezenlijk zijn voor een kwalitatieve toeristisch-recreatieve ontsluiting. Op de jaagpaden vinden we nog verschillende bruggetjes over de zijwateren met een vaak eeuwenlange geschiedenis over peilbeheer of de plek van een al lang verdwenen botenhuis.
Buitenplaatsen
Vanaf het 2e kwart van de 17e eeuw leidt de bouw van de buitenplaatsen tot een transformatie van de Vechtoevers van een agrarisch naar een Arcadisch landschap. Daarbij horen –naast de waterstoepen en –hekken- ook lust-elementen als theekoepels en botenhuizen.
Bouwsels op en aan de oever
Alhoewel veel riolen op de Vecht uitkwamen, was het Vechtwater toch nog lang schoon genoeg om gebruikt te worden voor de was en tal van andere huishoudelijke werkzaamheden, zelfs voor het spoelen van melkemmers. Om gemakkelijk bij de rivier te komen, werden vlonders of boenstoepen gebouwd, zoals we ze nog bij verschillende boerderijen kunnen zien. Die vlonders en stoepen werden natuurlijk ook gebruikt voor het aanleggen van schuiten, of om een hengeltje uit te werpen. De opkomst van de trekvaart en vooral die van de buitenplaatsen leidde tot exclusievere oplossingen, passend in de traditie van ‘zien en gezien worden’, zoals de van een fraai gesmeed hekwerk voorziene waterstoep voor Boom en Bosch of de waterbank zoals die tot voor kort in de overtuin van Beek en Hoff stond haaks op die traditie staan de ‘boatsavers’ en bootliften en andere vergelijkbare drijvende inrichtingen bedoeld om vaartuigen tegen weersinvloeden te beschermen en de loungebanken die tegenwoordig de Vechtoevers ontsieren.
Theekoepels
Veel eigenaren van buitenplaatsen lieten een theekoepel bouwen op een plek met een mooi uitzicht over de Vecht. Het zijn doorgaans achthoekige gebouwtjes met rondom ramen en een koepelvormig dak die voor allerlei vrijetijdsactiviteiten werden gebruikt. Hoeveel theekoepels er langs de Vecht hebben gestaan, is onbekend. Waarschijnlijk honderden in allerlei uitvoeringen, zowel grote als kleine, fraaie en eenvoudige. Binnen de gemeente Stichtse Vecht is een dertigtal bewaard gebleven; een enkele daarvan is bewoond.
Een opmerkelijk gegeven is dat koepels vaak werden verplaatst. Zo is de oorspronkelijke koepel van Bolenstein rond 1900 in verband met de aanleg van de Wilhelminaweg afgebroken en per dekschuit naar Beek en Hoff in Loenen verplaatst, waar hij nu langs de Molendijk staat. In 1968 werd de theekoepel van Doornburgh in zwaar vervallen toestand door de eigenaar van Bolenstein gekocht en met gebruikmaking van de oorspronkelijke materialen op zijn terrein herbouwd. Maar bij de splitsing van Bolenstein (rond 1990) ‘verloor’ het huis weer zijn koepel. Toen de poging van de nieuwe eigenaar van Bolenstein om de oorspronkelijke koepel van Beek en Hoff terug te kopen mislukte, besloot hij in 2004 in zijn tuin een getrouwe kopie te laten bouwen.
In 1995 is de prachtig gerestaureerde bijzondere gietijzeren koepel van Vecht en Dijk verplaatst naar Gansenhoeck aan het Zandpad 31 in Maarssen.
Er loopt nu een initiatief voor de herbouw van een koepel (Hunthum) en in het recente verleden zijn twee nieuwe koepels gebouwd: in 1987 de ‘koepel van Hamoen’, schuin tegenover Doornburgh en in 1997 is de koepel van Sterreschans herbouwd. Bijzonder aan het ontwerp van beide koepels is dat zij de functie van koepel combineren met die van botenhuis. Het botenhuis van de koepel van Hamoen was in gebruik als werkplaats voor de vioolbouw; dat van Sterreschans wordt als botenhuis gebruikt.
Botenhuis
Oude prenten laten zien dat er veel botenhuizen langs de Vecht hebben gelegen. Daar is heel weinig van over. Het meest markante botenhuis is dat van de roeivereniging ‘Het Galjoen’ bij Nijenrode. Het in 1978 gerestaureerde botenhuis langs het Timmermanslaantje (Maarssen) heeft ooit bij Elsenburgh gehoord. Het botenhuis van Vechtlust (Loenen) werd in de jaren ’60 omgebouwd als gaarkeuken voor het jongenshuis dat in die jaren in het hoofdhuis was ondergebracht. Het zeer bescheiden botenhuis van Nieuwerhoek (Loenen) is nog steeds in gebruik.
Woonboten
Al in de jaren 1930 lag er een enkele verdwaalde woonboot in de Vecht, die al dan niet permanent werd bewoond. Vaak was het de boer die tegenover zijn boerderij op een boot ging wonen als zijn kinderen het bedrijf overnamen. In de eerste jaren na WOII nam het aantal woonarken explosief toe: er was grote woningnood en kleine binnenschepen werden massaal aangeboden of gesloopt. Aan het vinden van een ligplaats lag geen enkele planning ten grondslag. In tegendeel, wie een boot had weten te bemachtigen, zocht een hem welgevallige ligplaats, vroeg toestemming aan de welwillende grondeigenaar en vestigde zich. Water werd met een emmer bij de boer gehaald, het afval ging rechtstreeks de Vecht in. Na verloop van tijd vond enige regulering plaats en werd de ligplaats gelegitimeerd. Dat ging niet altijd even gemakkelijk. Zo heeft de provincie Utrecht begin jaren ’90, als oplossing voor een 30-tal (inmiddels gelegaliseerde) woonschepen, de Nes aangewezen als dwanghaven.
In het kader van het Restauratieplan Vecht is door de provincie Utrecht een aantal woonschepen verplaatst en op een viertal locaties met een hoge landschappelijke en natuurhistorische waarde is voor veel geld een achttal woonarken uitgekocht. Deze landjes zijn nu onder de NNN gebracht en wachten op een nieuwe eigenaar.
Hoewel woonschepen inmiddels tot het Vechtlandschap horen, zijn zij zeker niet in alle gevallen een verrijking. Naast welstand geldt specifiek dat woonschepen landschappelijk problematisch zijn, zeker waar zij een aaneengesloten lint vormen en met hun tuinen, schuurtjes en hagen een obstakel vormen en het zicht op de Vecht ontnemen of bestaande wandelpaden blokkeren.
[1] langs het Oud Over voorbij de Glashut en langs de Vreelandse weg ten noorden van de Garster molen (Nigtevecht)
[2] Vecht Vademecum, Noël van Dooren, 2002, pp. 22-23
2.10 De Vechtoever Als Waterkering
Zodra de mens op de oeverwal van de Vecht ging wonen, had hij met overstromingen te maken. Bij nederzettingen leidde dat tot het ophogen van de oeverwal en de aanleg van kades; als gevolg hiervan verminderde de wateropslagcapaciteit van het rivierbed, terwijl de afwatering van de ontginning juist voor meer af te voeren water zorgde. Daardoor voldeed de oeverwal als natuurlijke ‘Vechtdijk’ niet meer om het achterland tegen overstroming te beschermen, met gevolg dat de aanleg van dijken noodzakelijk werd. In eerste instantie deed ieder dorp dat voor zichzelf. Rond Breukelen werd rond 1175 een dijk aangelegd.
Afvoer in zee
Benedenstrooms is de geregelde waterhuishouding complexer: enerzijds moet de Vecht het zoete rivierwater afvoeren naar zee, tegelijkertijd zorgt de steeds groter wordende Zuiderzee voor overstromingen van het binnenland, vooral bij aanhoudende noordenwinden.
Bij Muiden loosde de Vecht zijn water in het Almere. Naarmate het Almere, als gevolg van opeenvolgende stormvloeden, tussen de 11e en 14e eeuw steeds groter werd, uitgroeide tot het Flevomeer en onderdeel van de Zuiderzee ging uitmaken, kwamen de Vecht en de hele zuidelijke Zuiderzeekust steeds meer onder invloed van het zoute zeewater en treedt geleidelijk aan getijdenwerking op. Vooral bij hoge waterstanden en aanhoudende noordenwinden leidt dat tot opstuwingen van het zoute zeewater, zowel tegen de Zuiderzeekust als in de Vecht, met dijkdoorbraken en overstromingen tot gevolg. In uitzonderlijke gevallen kwam het zoute water tot aan de stad Utrecht toe!
Uit deze tijd stammen de eerste dammen in en bedijkingen van de Vecht door het ophogen van de oeverwallen. De Vechtdijken maakten van Muiden tot aan de Hinderdam deel uit van de zeewaterkering; zij waren dus tevens zeedijk. Om het land te beschermen wordt in de 13e eeuw van Diemen tot aan Muiderberg de Diemerzeedijk opgeworpen.
Dijkaanleg en –onderhoud, verhoefslaging
Bij het aanleggen van de dijk werden de zanderige oeverwallen verhoogd met de in de komgronden afgezette klei, vaak vermengd met puin of wilgentakken. De kruin van de dijk kon dan worden gebruikt als weg. Over een groot deel van de westoever werd in de 15e eeuw de Heerenwagenweg, ook wel Kleiweg aangelegd; voor de trekvaart kwam aan de oostkant een jaagpad en naastgelegen zandpad te liggen.
Aanvankelijk waren vooral grondgerechtigde dorpelingen verantwoordelijk voor het dijkonderhoud van hun perceel, hun hoeve (vandaar hoefslag). Door voortschrijdende ontginning en maaivelddaling werden de ontginningsgebieden steeds kwetsbaarder voor overstromingen en werd een bovenlokale organisatie noodzakelijk voor het beheer van dijken en waterwegen. Hieruit ontstonden de waterschappen. Ook dorpen die niet direct aan belangrijke dijken lagen hadden belang bij goed onderhoud van zowel de dijken als de daarover lopende jaag- en zandpaden. Voor het onderhoud van een bepaald dijkvak: de hoefslag werden, via verhoefslaging, ook belanghebbende dorpen uit de wijde omgeving aangeslagen. De hoefslagen werden op de dijk gemarkeerd met hoefslagpalen, waarop letters of nummers aangaven wie voor dat slag verantwoordelijk was. Gaandeweg werd dit systeem vervangen door de ‘gemeenmaking’ van de dijken, waarbij het onderhoud in één hand kwam (rijk, gemeente of waterschap).
Dammen
Vóór de bedijking kon de Vecht bij hoog water vrij buiten zijn oevers treden. Door de bedijking werd dat voorkomen, met opstuwing tot gevolg. Een enkele keer is het water tot aan Utrecht opgestuwd. Aangenomen wordt dat rond 1130 de Otterspoordam werd aangelegd om de stad Utrecht te beschermen. Dijkdoorbraken tijdens de Sint-Elisabethsvloed van 1421 leidden tot de aanleg van een nieuwe dam met sluis, de Hinderdam (1437), ditmaal op de grens van het Sticht Utrecht en Holland. Hij kreeg de naam Hinderdam [1] omdat hij het vaarverkeer hinderde. Voor de Staten van Utrecht was de voor de hand liggende zeesluis bij Muiden toen nog niet bespreekbaar. Deze kwam er pas, als onderdeel van de Hollandse Waterlinie, tijdens het Rampjaar 1672/73. Kort daarna werd de Hinderdam opgeruimd. De Grote Zeesluis in Muiden was een grote verbetering, maar kon overstromingen niet voorkomen. De laatste grote overstroming vond plaats in 1928 en gaf de doorslag voor het plaatsen van een groot gemaal in de Groote Zeesluis zodat in noodgevallen water op zee kon worden uitgeslagen. Pas in 1932, na de aanleg van de Afsluitdijk, was het overstromingsgevaar geweken.
De Hinderdam speelde, behalve voor de bescherming van het achterland tegen overstroming uit zee, in tijden van droogte een rol bij het op peil houden van de waterdiepte en de bevaarbaarheid van de Vecht.
De Vecht als boezemwater, sluizen en gemalen
Door de omkering van het land werd de Vecht een boezemwater waarop het water uit de omliggende, lager gelegen polders werd en wordt uitgeslagen. Die omkering had tot gevolg dat de zijriviertjes niet langer op een natuurlijke manier hun water op de Vecht konden lozen. Om het water uit die lager gelegen terreinen op de Vecht te kunnen lozen, werden bij bestaande afwateringspunten (veelal veenriviertjes) watermolens geplaatst; vaak in samenhang met sluizen om o.a. turf en land- en tuinbouwgewassen uit het achterland naar de Vecht en vandaar naar de markt te kunnen brengen.
Westelijk van de Vecht is de oorspronkelijke situatie in belangrijke mate verstoord door de aanleg van het Merwede-/Amsterdam Rijnkanaal; daarmee is de relatie tussen de Vecht en het westelijk veenweidegebied verbroken; de waterhuishouding is daarop aangepast.
Aan de oostkant is de oorspronkelijke situatie nog goed in het landschap te herkennen en zijn de bestaande afwateringskanalen en sluizen aangepast voor en geïntegreerd in de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) met het doel om het rijke gewest Holland tegen de vijand te beschermen, door polders onder water te zetten, te inunderen,
Speciaal voor de NHW aangelegd is de sluis in de Vecht bij Nieuwersluis en de inundatiesluis tussen de Vecht en de Wijde Blik.
Vechtpeil
Van nature werd het Vechtpeil bepaald door het water waarop de Vecht kon lozen: de Zuiderzee. De benedenloop stond onder invloed van getijdenwerking en bij aanhoudende noordenwinden kon het water hoog worden opgestuwd. Vanaf de aanleg in 1673 tot het moment dat de verbinding tussen Vecht en Amsterdam-Rijnkanaal open permanent werd (ca. 1970), speelde de Groote Zeesluis in Muiden de hoofdrol bij het beheersen van het Vechtpeil. Toch kon deze de jaarlijks terugkerende overlast van overstromingen niet voorkomen. Nog in 1928 waren er tot aan Oud Zuilen toe overstromingen. Angst voor verdere overstromingen, schade aan de landbouw en gevaren voor de volksgezondheid gaven uiteindelijk de doorslag voor de aanleg van een stoomgemaal in Muiden, dat op 31 januari 1931 in werking werd gesteld. In 1932, met de voltooiing van de Afsluitdijk, kwam er een definitief einde aan de directe invloed van de Zuiderzee op de Vechtstreek.
De permanente openstelling van de verbindingen met het Amsterdam-Rijnkanaal had tot gevolg dat het Vechtpeil ca. 30 cm daalde tot ca. -0,40 NAP, ongeveer het gemiddelde winterpeil van het IJmeer.
Door de permanente verlaging van het Vechtpeil zijn over grote lengtes de funderingen van (dakpan-)oeverbeschoeiingen droog komen te liggen, met grote schade aan de oevers tot gevolg, die de laatste jaren steeds meer zichtbaar wordt.
Sinds de aanleg van het Merwedekanaal is de Vecht als boezem voor zijn water vooral afhankelijk van de gebieden ten oosten van de Vecht. Door de drooglegging van de Bethunepolder en het verwerken van dat water tot drinkwater voor Amsterdam, heeft de Vecht een tekort aan water. In het zuiden zorgt het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden voor de toestroom van voldoende schoon water. Het noordelijk deel van de Vecht wordt vanaf 1976 in de zomermaanden kunstmatig gevoed met water uit het relatief schone IJmeer, dat door de Groote Zeesluis wordt ingelaten. Nu de Vecht zowel vanuit het noorden als het zuiden wordt gevoed, stroomt deze tot aan Nigtevecht tegen zichtzelf in.
Sinds de laatste verbreding van het Amsterdam Rijnkanaal, rond 1970, staat de Vecht op zes plaatsen in open verbinding met dat kanaal en wordt het overtollige water via het IJ en het Noordzeekanaal op de Noordzee geloosd.
[1] Bij de baggerwerkzaamheden in het kader van het Restauratieplan Vecht (RPV) zijn hiervan in 2011 resten aangetroffen.
2.11 De Vechtoevers Als Infrastructuur-drager
Tot diep in de Middeleeuwen was wie zich in onze streken niet over water wilde of kon verplaatsen vooral aangewezen op de hoge, relatief droge oeverwallen. Naarmate deze natuurlijke Vechtdijken werden verhoogd en verstevigd ontstond op beide oevers gaandeweg een stelsel van paden en wegen dat uitgroeide tot een regionaal netwerk.
Al vroeg in de middeleeuwen was de Vecht van grote betekenis voor de handelsbelangen van de stad Utrecht. De ontwikkeling van de infrastructuur op de Vechtdijken hangt dan ook nauw samen met deze handelsbelangen. Eerst voor de stad Utrecht; vanaf de 16e – 17e eeuw wordt dat overgenomen door Amsterdam.
Zo ontstaat op de westelijke oever een wegverbinding tussen Utrecht en Amsterdam (de Heerenwagenweg), vooral voor interlokaal rijvervoer, die zich later ontwikkelt tot postweg. Op de oostelijke oever ontstaan jaag- en zandpaden, in samenhang met het transport over water, de trekvaart.
Oostelijke oever
De ontwikkeling op de oostelijke oever valt voor een belangrijk deel samen met die van de trekvaart. De trekvaart, het vanaf een pad over het land (jaagpad) met een lange lijn voorttrekken van een schip, was al bij de Romeinen bekend en al in de middeleeuwen werden langs waterwegen stroken grond vrij gehouden voor het slepen van schepen. Het voordeel van trekvaart boven varen op het zeil is de onafhankelijkheid van weer en wind waardoor een geregelde vaart mogelijk werd.
Door de toenemende beurt- en turfvaart en de groei van de stad Utrecht nam de scheepvaart op de Vecht toe en daarmee het gebruik van het jaagpad. Al in 1437 had Utrecht tot aan Breukelen een jaagpad laten aanleggen, dat rond 1448 door het graven van de Nieuwe Wetering werd doorgetrokken tot de Angstel. In 1531 werd een ‘Maarschalk’ aangewezen die moest toezien op het onderhoud van de watergang tussen Utrecht en Amsterdam.
De opkomst van de Gouden Eeuw zorgde voor toenemende scheepvaart op de Vecht. Voor de turfvaart werden steeds vaker paarden gebruikt om te jagen en ook het overige wegverkeer nam toe, waardoor het jaagpad op de oostelijke oever steeds minder voldeed. Omstreeks 1600 besloten de Staten van Utrecht het bestaande jaagpad te verbeteren en ook geschikt te maken voor paarden en karren. Het pad moest daarom tenminste 12 voet (ca. 3,75 m) breed worden en voorzien worden van een dikke laag zand (vandaar zandpad) [1].
Tracé van het Jaagpad
In 1626 besloten de Staten van Holland en van Utrecht dat er een jaag- en zandpad moest komen dat loopt van Utrecht over de rechteroever van de Vecht tot aan de brug van het fort Nieuwersluis en vandaar langs de noordzijde van de Nieuwe Wetering en verder langs de Angstel en de Holendrecht richting Ouderkerk.
Voor de verlenging van het pad naar Weesp en Muiden in het noorden gaven de Staten in 1628 het groene licht om het jaagpad aan te leggen van Nieuwersluis tot aan de Hinderdam. Daarbij werd tevens toestemming gegeven voor twee afsnijdingen van Vechtbochten “tot vermeydinge van cromten in de Vecht en vercortinge van de vaert ende trekpad”: de Nesservaart als afsnijding van de Nes en de aanleg van de Reevaart (als Nieuwe Vecht). De ‘Oude Vechtarm’ in Vreeland was al in de 15e eeuw afgesneden.
Het onderhoud van de jaagpaden viel, door middel van verhoefslaging en het innen van tolgelden, samen met dat van de dijken waarover zij waren aangelegd (zie aldaar) en werd (mede) gefinancierd door de tol die werd geheven.
Westelijke oever
Al in de Middeleeuwen liep op de westelijke oever een doorlopende weg tussen Utrecht en Amsterdam, via Oud Zuilen, Maarssen, Breukelen en Loenen naar Loenersloot tot aan Baambrugge, Abcoude en Ouderkerk. Deze Heerenwagenweg of Heerenweg liep over de rug van de Vechtdijk en was uit klei opgeworpen en werd daarom ook wel Kleiweg genoemd. In 1531 bepaalden de Staten van Utrecht dat de weg een minimale breedte van 2 roeden (ca. 7,5 m) moest hebben. Karren trokken diepe sporen in de klei. Doordat zij eerst verschillende asbreedtes hadden, was de Kleiweg, zeker in natte perioden en in de wintermaanden, nagenoeg onbegaanbaar. Pas in de 17e eeuw werd de asbreedte gestandaardiseerd, zodat ook de postkoets een geregeld gebruik van de weg kon maken. In 1810 ging de weg deel uitmaken van het internationaal postroutenetwerk Amsterdam-Utrecht-Antwerpen.
Route Impériale No. 2 – Rijksstraatweg – N402
Wanneer Napoleon in oktober 1811, met zijn jonge gemalin Marie-Louise, Amsterdam wil bezoeken en de fortificaties wil inspecteren, is het weer belabberd en zijn de wegen haast onbegaanbaar. Voor zo’n belangrijke missie –en zijn jonge bruid!- was de trekschuit te min. Dus nam hij de karos – en bleef alsmaar in de modder steken. Eenmaal aangekomen in Amsterdam bepaalde hij per decreet dat de Kleiweg een Rijksstraatweg zou worden, de Route Impériale No. 2 van Amsterdam naar Parijs, de tweede hoofdweg van zijn Keizerrijk. De aanleg werd voortvarend ter hand genomen [2] en amper twee jaar later, september 1813, was de weg gerealiseerd.
Weer twee maanden later was Napoleon verslagen en zette Willem I als ‘soeverein vorst’ voet op Nederlandse bodem: de Keizerlijke weg werd een Nederlandse Rijksweg.
Tracé, aanleg en gebruik
Voor het grootste deel werd gebruik gemaakt van het bestaande tracé van de Kleiweg over de Vechtdijk maar sommige bochten werden door kaarsrechte ‘coupures’ afgesneden, zoals de Amsterdamsestraatweg tussen Maarssen en Utrecht, tussen Nijenrode en de kern van Breukelen en tussen Baambrugge en Abcoude. Bij de aanleg moest de Route Impériale voldoen aan hoge eisen: een verhoogde aarden baan met ruimte voor een 4 m brede verharde strook met gebakken klinkers, aan weerszijde geflankeerd door 2 m brede onverharde stroken, beplanting met bomen en aan de buitenzijde een sloot of greppel.
De nieuwe weg was vooral bestemd voor personen- en postverkeer. Zwaar verkeer was eerst niet toegestaan, dat moest nog gebruik maken van vervoer over water.
Met de opkomst van het spoor nam het verkeer over de Straatweg sterk af, om begin 20e eeuw met de opkomst van de auto weer sterk toe te nemen. Tot de openstelling van de rijksweg A2, in 1954, bleef de Rijksstraatweg voor het autoverkeer de hoofdverbinding tussen Amsterdam, Utrecht en Parijs.
Met de aanleg van de Rijksstraatweg wordt voor de Vecht en de Vechtstreek een nieuwe fase ingeluid, die bijna een eeuw later (1892) zijn definitieve beslag krijgt met de beslissing af te zien van het oorspronkelijke plan om de Vecht te verbreden en bochten af te snijden, maar om westelijk, op enige afstand van de Vecht het Merwedekanaal aan te leggen, waardoor de Vecht gespaard is gebleven en een Vechtstreek is ontstaan met twee ‘snelheden’: de ‘langzame Vecht’, waar de kwaliteiten van de Vecht bewaard zijn gebleven en op enige afstand daarvan de ‘snelle Vecht’, met de dynamiek van de grote infrastructuur.
[1] Manten 2002, p 27
[2] Uit het dagboek van Willem de Clercq -
Donderdag 4 juni 1812
Afgelopen zaterdag liep ik al om 7 uur naar de trekschuit en kwam ik al vroeg aan op mijn geliefde Rupelmonde. Daar merkte ik al direct dat men van slag was door onzalige berichten; het treurigste betrof wel de aanleg van de nieuwe weg, waarvoor men een dijk zou moeten verhogen tot meer dan 7½ voet boven het peil van de Vecht. Naast andere bezwaren, zou deze dijk het hele, door de dames zo geliefde zicht vanuit de Tuinkamer belemmeren. Bovendien is de weg voor het huis verbreed. Sloten, bruggen, hekken, mooie bomen, alles dat zich in zijn nieuwe tracé bevindt, moet worden gekapt of gesloopt. Voor de aanleg van deze dijk gebruikt men, tenslotte, links en rechts materialen, zonder zich te bekommeren om klachten van de eigenaar.
2.12 Hollandse Waterlinie
Nu de kans groot is dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 2019 de status van Werelderfgoed krijgt, liggen er voor Stichtse Vecht kansen om het boeiende verhaal van de Hollandse Waterlinies zichtbaar te maken, hoe de mens van de ‘nood’ (bodemdaling) een ‘deugd’ maakte (bescherming van het rijke Holland) om de vijand tegen te houden door het land ten oosten van de Vecht (de inundatievelden) onder water te zetten. En om alle processen en het ingenieuze netwerk van dijken en sluizen en andere waterhuishoudkundige werken die de Waterlinie mogelijk maakten in context te plaatsen en te tonen.
Als hoofdleverancier van water (nodig voor de inundatie) speelt de Vecht in zowel de Oude als de Nieuwe Hollandse Waterlinie een hoofdrol.
De Oude Hollandse Waterlinie linie volgde vanaf Muiden de Vecht stroomop om bij Nieuwersluis naar het westen af te buiten richting Woerden. Door inundaties - en een onverwacht vroeg invallende dooi – voorkwam deze linie dat de Fransen in de winter van 1672/73 Amsterdam en het rijke Holland konden innemen. Als represaille werden dorpen, buitenplaatsen en kastelen in brand gestoken – tenzij je voldoende betaalde!
De zuidelijke Vechtstreek en Utrecht werden dus niet beschermd door de Oude Hollandse Waterlinie. Het pleidooi om deze gebieden binnen de linie te brengen door deze naar het oosten op te schuiven, viel bij Napoleon in goede aarde: Amsterdam, de derde stad van zijn Rijk, zou zo beter beschermd worden. Uiteindelijk was het koning Willem I die in 1815 besloot tot de aanleg van het hele complex van dijken, sluizen, forten en andere werken, dat pas rond 1870 voltooid was. Als gevolg van de continue ontwikkeling van nieuw geschut en de komst van vliegtuigen moesten voortdurend verbeteringen worden aangebracht, tot aan de mobilisatie in 1939. Uiteindelijk was de linie van Muiden tot Woudrichem 85 km lang en gemiddeld 3 tot 5 km breed. Stichtse Vecht neemt daarin, met een Vechtlengte van 27 km (ca. 32%), een belangrijke plaats in.
Amsterdam, dat bij een oprukkend veldleger als laatste bastion zou dienen, was nog onvoldoende beschermd. Daarom regelde de Vestingwet van 1874 de aanleg van de Stelling van Amsterdam, een 135 km lange verdedigingslinie op 15 tot 20 km van het centrum van de stad. De Stelling, in eerste instantie ook een waterlinie, is van 1880 tot 1914 aangelegd en bevat 45 forten.
De Stelling van Amsterdam (in 1996 op de UNESCO Werelderfgoedlijst geplaatst) valt van Muiden tot Nigtevecht samen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De Vecht was als hoofdwaterkering en als hoofdverdedigingslinie –met als ‘achterland’ eerst de Zuiderzee en de Amstel, later het Merwede-/Amsterdam-Rijnkanaal- verantwoordelijk voor de aanvoer van het water dat nodig was om de inundatievelden onder water te kunnen zetten. Om dat water op de juiste plek en de gewenste diepte te krijgen, de zg. ‘onderwaterhuishouding’, was de linie voor een belangrijk deel afhankelijk van het al bestaande ingenieuze systeem van sluizen, dijken, vaarten, stuwen en gemalen. Omdat de inundatievelden ten oosten van de Vecht liggen, vinden we de (sporen van) inundatiesluizen ook alleen aan die zijde en wel bij de Nedereindse Vaart,de Maarsseveensevaart, de Machinekade, de Kraaienestersluis, de Weersluis, de Mijndensesluis, de sluis in het Oud Over (tussen 164-166), ’t Sluisje (Vreeland), ’t Hemeltje en (net buiten Stichtse Vecht) de sluis in de Dammerweg.
De Vechtdijken – en de toegangen tot die dijken (de accessen) - waren dus kwetsbaar en werden daarom door forten beschermd. Om de accessen te beschermen liggen de meeste forten op enige afstand van de Vecht, maar drie forten liggen dichtbij of aan de Vecht; het Fort aan de Hinderdam ligt er zelfs gedeeltelijk in. Het Fort bij Nigtevecht (als enige gelegen achter de Waterlinie) beschermt het sluizencomplex tussen de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal. Het Fort Nieuwersluis –waarvan het sluizencomplex in de Vecht deel uitmaakt- beschermt ook de Nieuwe Wetering, de verbinding tussen de Vecht en de Angstel. Door de bouw van de kazerne, thans in gebruik als penitentiaire inrichting, is in Nieuwersluis een deel van de vestingwerken niet meer als zodanig te herkennen. De schans die in het Rampjaar als onderdeel van de OHW zo’n belangrijke rol speelde, leeft voort in de naam van de buitenplaats Sterreschans.
Verboden Kringen
Om het schootsveld rond de forten vrij te houden, werden zg. ‘Verboden Kringen’ ingesteld: binnen die kringen mocht niet worden gebouwd, of alleen in hout zodat die huizen in geval van nood konden worden gesloopt of zelfs in brand gestoken. De Vecht ligt binnen de Verboden Kring van de forten de Klop, Nieuwersluis, Nigtevecht, de Hinderdam, Uitermeer, Weesp en Muiden. In o.a. Nieuwersluis herinneren de houten Verboden Kring-huizen langs de Mijndensedijk daaraan.
Inundaties
Met uitzondering van het onder water zetten tijdens de Mobilisatie (1939) van de Keverdijkse Polder en tijdens de eerste oorlogsdagen van de Noorder en Zuider polders tussen Muiden en Muiderberg, is de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de Vechtstreek niet gebruikt voor zijn primaire doel: het land beschermen tegen de oprukkende vijand.
Wel zijn tegen het einde van de oorlog als represaillemaatregel zowel de Mijndensesluis, als ’t Sluisje in Vreeland door de Duitse troepen opgeblazen, met inundaties tot gevolg
2.13 Vestiging Industrie
Tot de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal was de Vecht belangrijk voor de vestiging van industrieën: de oevers als vestigingslocatie en de rivier als transportader. En het Vechtwater voor de bierbrouwerijen en wasserijen. Vanwege de beschikbaarheid van klei in de komgronden en van turf in het achterland (en de Vecht voor de deur voor transport) waren de oevers van de Vecht uitermate geschikt voor het vestigen van steen- en pannenbakkerijen. Vanaf de Bemuurde Weerd, vlak buiten Utrecht, tot aan Vreeland hebben vele steen- en pannenbakkerijen op de oevers van de Vecht gelegen. Maar al vroeg waren er allerlei andere industrieën, zoals kalkbranderijen, wasserijen en een glasfabriek (bij de Glashut) en, meer in de noordelijke Vechtstreek, bierbrouwerijen en jeneverstokerijen (Weesp) en zoutziederijen en scheepswerven (Muiden), die allen hun afval op de Vecht loosden.
Niet-agrarische activiteiten waren tot aan het einde van de 19de eeuw een uitzondering. In de 19e eeuw zorgden de aanleg van het spoor (1843), maar vooral de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal (1892) voor de vestiging van verschillende industrieën en daaraan gekoppelde bevolkingsgroei, vooral in Maarssen, Breukelen en Weesp. Dat neemt niet weg dat sommige fabrieken zich aan de Vecht vestigden (zoals de jamfabriek Zwaardemaker,
die rozebotteljam propageerde om een vitale vent te worden!) of de Verzinkerij Bammens en de Amsterdamse Kininefabriek (ACF) in Maarssen.
In Vreeland vormt de ligging aan de Vecht voor Bernard van Leer nog in 1930 een aantrekkelijke voorwaarde om zich met zijn vatenfabriek (thans Greif bv) te vestigen op de locatie van de vrml. buitenplaats Brugzicht.
Op en in meerdere buitenplaatsen waren industrieën gevestigd. Nog een paar voorbeelden: in het vlak buiten de stad Utrecht gelegen Zijdebalen was de beroemde, op waterkracht aangedreven zijdesprinnerij gevestigd; Lammerts van Bueren had zijn zeilmakerij op Herteveld; in het koetshuis van Vreedenhoef, ook Maarsen, zat de Atlas Verenfabriek.
De buitenplaatsen Cromwijck en het aan de overkant van de Vecht gelegen Vecht en Rhijn werden door hun eigenaar naast de steenfabriek gebouwd. Vecht en Rhijn is het enig overgebleven voorbeeld van een steen- en pannenbakkerij met landhuis aan de Vecht. De steenfabriek van Cromwijck sloot in de 19e eeuw; het huis verloor in 1934 zijn dak door brand in de kapok voor de matrassenfabriek. In de jaren zestig was Cromwijck in gebruik bij de FAM Stofzuigerfabriek. De berceau op Stoopendaal's afbeelding van Rupelmonde schijn te zijn aangelegd op de lijnbaan van een touwslagerij. De Glashut langs het Oud Over herinnert aan de glasfabriek op het terrein van Ooster echt. Al lang voordat van Leer vatenfabriek zijn vatenfabriek op Brugzicht vestigde was ooit, ook in Vreeland, op Vreedenhorst een koperplaat katoendrukkerij actief.
In 1914 werd op Veldzicht, langs de ’s-Gravelandseweg in Weesp, een ijzergieterij gevestigd, in de jaren zestig opgevolgd door Rubatex, een late verwerkende industrie. De zware bodemvervuiling zorgt al jaren voor een patstelling .
Van groot belang voor de ontwikkeling van noordelijke Vechtstreek zijn, behalve de rivier de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal, de aanleg (in 1641) van de Muider- en Naarder trekvaart voor het zandtransport van Muiderberg naar Amsterdam en, in 1874, de aanleg van de Gooilijn (Oosterspoorweg), de spoorlijn van Amsterdam naar Amersfoort en verder naar het DuitseRuhrgebied . In Weesp, waar tussen 1759 en 1769 het befaamde Weesper porselein werd gemaakt, zorgde de chocoladefabriek Van Houten (vanaf 1850) dat de stad tot grote bloei kwam. De Van Houtenkerk aan de Oude Gracht herinneren er aan dat dit bedrijf meer dan een eeuw zijn stempel op de stad heeft gedrukt.
De vestingstad Muiden had al in de 17e eeuw een kruitmolen of kruitfabriek, later onder de naam ‘De Krijgsman’ die vooral een reputatie heeft vele malen, soms met dodelijk gevolg, te zijn ontploft. Dat leidde in 1986 tot sluiting en lange procedures, totdat uiteindelijk in 2017 kon worden begonnen met de realisatie van ca. 1.300 woningen. Door de ligging aan de monding van de Vecht lag Muiden gunstig voor de zoutziederij en zouthandel, die al vanaf rond 1600 voor werkgelegenheid zorgde en uiteindelijk faam verwierf door de familie Bouvy die van 1838 tot de sluiting in 1969 leiding gaf aan de fabriek.
Nog in 1952 wordt Maarssen-Maarsseveen in het Uitbreidingsplan beschreven als ‘één der groeiende industriegemeenten van ons land’. Maar inmiddels is de industrie langs de Vecht verdwenen, met uitzondering van de betonfabriek Nigtevecht Beheer bv (Tasseron) en Greif bv. Maar het vuil bleef achter en ondertussen neemt de toeristisch-recreatieve industrie de Vecht in haar bezit.
2.14 Het Restauratieplan Vecht
Door vestiging in de eerste helft van de 20e eeuw van vervuilende industrie en het lozen van het stadswater van Utrecht wordt de Vecht een zwaar vervuilde rivier, een open riool en zo dood als een pier. Daarin wordt verandering gebracht door zuiveringsinstallaties en uiteindelijk het Restauratieplan Vecht, waarbij een groot aantal partijen hebben samengewerkt om de Vecht grondig te saneren en de waterkwaliteit te verbeteren en de Vecht weer gezond te maken en waterplanten en vissen weer terug te krijgen. Onder andere door een enorme baggeroperatie waarbij 2,4 miljoen kubieke meter zwaar vervuild slib is gebaggerd en afgevoerd en de realisatie van een groot aantal natuurvriendelijke oevers.
2.15 Geraadpleegde Literatuur
Berg, Bart O. Van den, Evert Boeve, Dedalo Carasso & Carla S. Oldenburger, Theekoepels en tuinhuizen in de Vechtstreek en ’s-Graveland, Vechtplassencommissie, 1980
Blijdenstijn, Roland & Kees Volkers, Over Historische wegen – varen, rijden en sporen door de provincie Utrecht, provincie Utrecht, 2018
Bos, Ingwer, Hendrik Feiken, Frans Bunnink & Jeroen Schokker, Influence of organics and classic fills on distributary channel processes in the distal Rhine-Meuse delta (The Netherlands), Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology, 284, 2009, pp 355-4374
Clercq, Willen de, Dagboek van Willem de Clercq 1811-1844, http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/declercq/
Clercq, Steven de & Hans van Bemmel, Het raadsel van de dakpanbeschoeiingen in de Vechtstreek,, Jaarb. Niftarlake, 2008, pp 90-99
Clercq, Steven de & Hans van Bemmel, Hoefslagpalen en een verkenning naar het onderhoud van de Vechtdijk,
Jaarb. Niftarlake, 2008, pp 106-114
Clercq, Steven de, Juliette Jonker-Duynstee, Jörn Copijn en Luuc van Dam, Vechtoevers – zien en gezien worden – Hoe houden we onze Vechtoevers mooi? Vechtplassencommissie, 2011
Clercq, Steven de, Land uit water, Jaarb. Niftarlake, 2014
Clercq, Steven de & Juliette Jonker-Duynstee, De Kracht van Stichtse Vecht, Vechtsnoer, 2018
Dukes, M.N.G., Een eeuw geleden: de redding van de Vecht, 1976
Donkersloot-de Vrij, Marijke, De Vechtstreek, Oude kaarten en de geschiedenis van het landschap, Heureka, Weesp, 1985
Dooren, Noël van, Vecht Vademecum, Vechtplassencommissie, 2002
Jonker-Duynstee, Juliette, De Vechtoevers – waterkering & infrastructuurdrager, manuscript, 2010
Jonker-Duynstee, Juliette en Anton Cruysheer, Vreeland, 750 jaar geschiedenis in vogelvlucht, VechtExclusief, 2015
Jonker-Duynstee, Juliette & Steven de Clercq, Gouden Bochten – Amsterdam & de Vechtstreek, Vechtsnoer, 2015
Manten, A.A., Scheepvaart op de Vecht, Maandblad Oud Utrecht, 1991, pp. 118-130
Manten, A.A., De mens zoek zijn weg, Rijkswaterstaat/HKBreukelen, 2002
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Binnenvaartpolitiereglement
Het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) bevat de verkeersregels voor de Nederlandse binnenwateren. Zo staan hierin de borden en overige verkeerstekens vermeld, de te voeren verlichting, tekens en geluidsseinen voor vaartuigen, en de voorrangs- en uitwijkregels op het water. Het BPR werd als wet vastgesteld op 26 oktober 1983 en vormt de opvolger van het vaarreglement (1965-1984). Het is op 1 juli 2010 grondig gewijzigd en voor per 1 januari 2016 op op onderdelen voor het laatst herzien.
Het BPR geldt voor iedereen en voor elk vaartuig, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart (inclusief roeiboten en surfplanken). Op grond van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement is het BPR geldig op alle Nederlandse binnenwateren, behalve de Rijn, de Waal en de Lek. Daar geldt het Rijnvaartpolitiereglement. In de grensgebieden op de Westerschelde, kanaal van Gent naar Terneuzen, de Maas in Limburg en de Eems-Dollard gelden specifieke reglementen.
Planspecifiek
In de (beleids)regels van de lagere overheidslagen, zoals de provincie en het waterschap, is qua regelgeving aangesloten bij het hoofdkader dat wordt gevormd door het BPR. De relevante begrippen uit het BPR zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
De ruimtelijke effecten van dit bestemmingsplan zijn in relatie tot de cultuurhistorische aspecten beperkt. Dit is mede ingegeven door het feit dat binnen dit bestemmingsplan de ruimtelijke uitgangspunten van de Provinciale verordening Natuur en Landschap zijn gevolgd. Daarmee heeft afstemming van de provinciale structuurvisie al deels plaatsgevonden. Daarnaast is in dit bestemmingsplan een directe relatie gelegd met de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente. Dit stuk, Waardevol Levend land, is in nauwe samenwerking met de provincie Utrecht tot stand gekomen. Via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' heeft dit document en de daarbij behorende kaart een juridische borging gekregen. De dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie betreft een beschermende regeling. Wat betreft recreatie en toerisme is het uitgangspunt in de regeling gericht op kwaliteitstoerisme in plaats van massatoerisme.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
In de verordening is De Vecht in (nagenoeg) zijn geheel aangewezen als NNN gebied. In het bestemmingsplan heeft dit geleid tot de dubbelbestemming Waarde - Ecologie. Middels een aanvullend vergunningstelsel wordt het behoud van natuurwaarden geborgd. In veel gevallen betreft het natuurvriendelijke oevers die ook als aanduiding op de verbeelding zijn opgenomen. Het beheer en onderhoud van de Vecht is overgedragen aan het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Het Hoogheemraadschap heeft inmiddels regels voor het beheer en onderhoud opgesteld. Daarmee zijn de de verordening hiervoor geen regels opgenomen.
Aangezien de rivier de Vecht deels is gelegen in de recreatiezone, drinkwaterwinningsgebied, landelijk gebied, cultuurhistorisch waardevolle gebieden (buitenplaatszone en militair erfgoed), groene hart, aardkundige waarden, en Natuur Netwerk Nederland. Daarmee zijn nagenoeg alle regels uit de provinciale verordening wel van toepassing op dit bestemmingsplan. Ook hier geldt dat de nauwe afstemming met de Provinciale verordening Natuur en Landschap tot gevolg heeft dat de regels van dit bestemmingsplan overwegend in overeenstemming zijn met de Provinciale Verordening.
Het bestemmingsplan is op 1 punt in strijd met de provinciale omgevingsverordening. Het heeft betrekking op de afmeting van recreatievaartuigen buiten het stedelijk gebied. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om middels een afwijkingsregeling de maat van recreatievaartuigen te vergroten van 7 meter naar 12 meter. Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen om middels een afwijkingsregeling recreatievaartuigen met kajuiten toe te staan waarbij de kajuit een maximale hoogte mag hebben van 1.70 meter (gemeten vanaf de waterlijn).
De reden waarom de provincie Utrecht de maximale maat van 7 meter hanteert is om te voorkomen dat recreatievaartuigen, die permanent afgemeerd zijn, teveel het landschappelijk beeld van de rivier de Vecht gaan domineren. De landschappelijke waarden komen dan in het geding. De Vecht is een belangrijke en kenmerkende rivier binnen de provincie Utrecht. Het is vanuit provinciale overweging niet vreemd dat men veel belang hecht aan het behoud en beschermen van de aanwezige waarden. Het stedelijk gebied kent een wezenlijk ander karakter dan het landelijk gebied. De te beschermen landschappelijke kwaliteiten zijn ook wezenlijk anders. Het is begrijpelijk dat de provincie de negatieve effecten op de openheid van het landelijk gebied wil beschermen.
Het Vechtse landschap is waardevol en een belangrijk stuk cultureel erfgoed. Daar moeten en willen wij zorgvuldig mee omgaan en daarom gelden er al jaar en dag regels voor ligplaatsen in de Vecht en behoud en herstel van natuurvriendelijke oevers. Deze beschermende regels zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Maar het verruimen van de maatvoering van recreatievaartuigen bij bewonersligplaatsen in het landelijk gebied van 7 naar 12 meter, doet naar onze mening geen onevenredige afbreuk aan de bescherming van de gestelde waarden. Daar komt bij dat delen van de Vecht die onder de provincie Noord-Holland vallen eveneens een ruimere afmeting hanteren voor recreatievaartuigen binnen het landelijk gebied. Binnen de buurgemeente Weesp worden ook langere vaartuigen toegestaan.
Als gemeente vinden wij een maatvoering van 12 meter, conform de regels binnen het stedelijk gebied, daarom acceptabel en komen wij tegemoet aan de duidelijke geluiden vanuit de samenleving om soepeler om te gaan met de maximale lengte van recreatievaartuigen bij bewonersligplaatsen in het landelijk gebied. Wij hebben hiervoor de volgende motivering. Het hebben van een (1) ligplaats is alleen toegestaan bij een woonperceel, waarbij de oever in eigendom is van de bewoner. Met deze regel wordt al voorkomen dat een aaneengesloten sliert recreatievaartuigen permanent wordt afgemeerd langs de oevers. Dit vormt voor de gemeente het belangrijkste sturingsmiddel om landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden te beschermen. Daarnaast is in het landelijk gebied meestal voldoende ruimte aanwezig bij een woonperceel voor een groter recreatievaartuig dan de gestelde 7 meter, zonder dat dit direct tot een verstoord landschappelijk beeld leidt. In de meeste gevallen is er ook voldoende afstand tussen de woonpercelen onderling. In de gemeente Weesp wordt deze ruimere maat gehanteerd en dit heeft niet direct een onevenredige verrommeling van het landschap tot gevolg.
In de planregels is er voor gekozen bij recht een maatvoering van 7 meter op te nemen en met een afwijking 12 meter toe te staan. De toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zal ruimhartig ter hand worden genomen.
In het landelijk gebied mogen op grond van de provinciale regeling ook alleen open recreatievaartuigen afmeren bij. Met deze regeling wil men de bewoning van schepen tegengegaan. Daarnaast hebben recreatievaartuigen met kajuit negatieve gevolgen voor de beleefbaarheid van de Vecht en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden omdat deze boten hoger zijn dan recreatievaartuigen zonder kajuit. Het niet toestaan van een kajuit is de meest effectieve manier om beide effecten tegen te gaan. Voor de recreatievaartuigen binnen het stedelijk gebied mag de gemeente zelf bepalen welke regel ze wil hanteren.
Aangezien er al veel recreatievaartuigen met kajuiten liggen en het negatieve effect verwaarloosbaar is heeft de gemeente besloten kajuiten in het stedelijk en het landelijk gebied toe te staan. Om de hoogte wel te beheersen is een maximale hoogtemaat van 1.70 meter (vanaf de waterlijn) opgenomen. Voor het landelijk gebied is dit gelijk als voor de lengtemaat, opgenomen in een afwijkingsregeling.
Zie tevens paragraaf 5.3
3.2.3 Beleidsnota Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn drie oude wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet geïntegreerd. Deze wet vormt tevens een implementatie van de afspraken uit het Bestuursakkoord natuur. De provincie krijgt met deze wet in belangrijke mate de regie over het natuurbeleid. Verschillende taken en verantwoordelijkheden gaan hiermee over van het Rijk naar de provincie. Op grond hiervan is het noodzakelijk om, bij verordening, voor verschillende onderwerpen nadere regels te stellen. Deels verplicht de wet om deze regels te stellen, bijvoorbeeld betreffende faunabeheereenheden en faunabeheerplannen, deels zijn nadere regels wenselijk om op een efficiënte manier de uit de wet voortvloeiende taken en verantwoordelijkheden uit te kunnen voeren. De onderhavige regeling voorziet hierin. In de toelichting bij de verschillende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze regels.
De wet regelt niet alleen de bescherming van soorten en gebieden maar biedt ook een handvat om regels te stellen met betrekking tot de bescherming van landschappen. In Utrecht was hiervoor in het najaar van 2016 de Landschapsverordening provincie Utrecht 2016 vastgesteld. Deze landschapsverordening is met de komst van de Provinciale verordening komen te vervallen. De regels vanuit de oude Landschapsverordening zijn overgenomen in hoofdstuk 5, supplement a van de beleidsnota Wet natuurbescherming.
Provinciaal beleid Woonschepen
In afdeling A (artikel 5.4.2 t/m 5.4.4) zijn specifieke regels met betrekking tot woonschepen opgenomen.
Planspecifiek (woonschepen)
Zie paragraaf 5.3. In onderhavig bestemmingsplan worden de bestaande aanduidingen en regelingen voor woonschepenligplaatsen (bestaande planologische rechten) 1-op-1 overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen en is geen sprake van nieuw beleid of nieuwe ligplaatsen. Er is wel een speciale regeling opgenomen voor historische woonschepen die een afwijkende maatvoering hebben. Deze regeling komt overeen met de provinciale regels.
Planspecifiek (andere vaartuigen en voorwerpen)
Zie paragraaf 5.3.
Provinciaal beleid Steigers
In afdeling C (artikel 5.4.9 t/m 5.4.11) zijn specifieke regels opgenomen met betrekking tot havens en aanlegplaatsen bij andere vaartuigen en voorwerpen. Havens en aanlegplaatsen op bepaalde locaties kunnen de door de verordening beschermde belangen aantasten.
Indien er ruimte is om ontheffing te verlenen, kan door middel van de ontheffingsvoorschriften de inpassing in het landschap worden geregeld. In artikel 5.4.9 worden de voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de aanleg van havens en aanleg- en ligplaatsen aan elkaar gekoppeld. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld een vissteiger of remmingswerk onder het verbod valt. Voorzieningen, die op een bepaalde locatie in het water worden geplaatst of daarin al aanwezig zijn, kunnen ook de door de verordening te beschermen waarden aantasten. Indien op een bepaalde locatie ontheffing van het afmeerverbod voor een bepaald type woonschip of vaartuig aanvaardbaar is dan moet er gelijktijdig de mogelijkheid zijn om onder voorwaarden ontheffing te kunnen verlenen voor de inrichting en het hebben van de aanlegplaats en het maken en hebben van de daarbij behorende voorzieningen. Afhankelijk van de waarden van het gebied kan het treffen van voorzieningen op de oever tot een minimum worden beperkt.
Artikel 5.4.10 maakt het mogelijk om aan een erf een steiger te realiseren. Steigers moeten aan bepaalde afmetingenvoorschriften voldoen om te voorkomen dat zij een te grote inbreuk maken op natuur en landschap. Om te voorkomen dat verschillende overheden voor steigers verschillende afmetingenvoorschriften hanteren, is aansluiting gezocht bij de voorschriften die de meeste water- of vaarwegbeheerders stellen voor de betreffende locatie: 7,2 m².
Planspecifiek (steigers)
De regels van het bestemmingsplan voldoen aan de provinciale verordening. Zie paragraaf 5.3.
3.2.4 Natuur Netwerk Nederland
De rivier de Vecht is in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie in zijn geheel aangewezen als ecologische verbindingszone. Ecologische verbindingen zijn een essentieel onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur geheten).
Onder ecologische verbindingen worden gebieden of structuren verstaan die planten en dieren de mogelijkheid bieden zich binnen het landschap te verplaatsen tussen leefgebieden. Verbindingszones zullen, als strategie bij het oplossen van de problematiek van versnippering en isolatie, een positieve invloed uitoefenen op de overleving van populaties en planten- en diersoorten en daarmee bijdragen aan de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van ecosystemen.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN) is een robuust netwerk gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingen tussen de natuurgebieden. Enkele blijvend agrarische gebieden maken ook onderdeel uit van het NNN. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van het NNN.
Het NNN heeft twee doelen:
- de rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en te herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruimte en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen;
- ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.
Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken, zal bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:
- de bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
- de robuustheid en de aaneen geslotenheid van het NNN;
- de aanwezigheid van bijzondere soorten;
- de verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen.
Ook moet worden onderzocht of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het NNN niet leidt tot significante vermindering van de oppervlakte van de (natuur-)gebieden of de samenhang tussen deze gebieden.
Natuurvriendelijke oevers
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) heeft halverwege de jaren negentig een convenant gesloten met verschillende partijen, die bij het beheer van waterkwaliteit en kwantiteit van de rivier de Vecht betrokken zijn. In dit convenant is een restauratieplan voor de Vecht beschreven.
In het kader van dit restauratieplan zijn sinds 1997 ruim 12 km natuurvriendelijke oevers aangelegd waaronder kraamkamers voor waterplanten. Het doel van deze natuurvriendelijke oevers is de water- en oevervegetatie beter tot ontwikkeling te laten komen hetgeen een positief effect heeft op de waterkwaliteit en op de op water gerichte dieren en insecten waaronder vissen, libellen en waterkevers. De aanleg van meer natuurvriendelijke oevers en de in stand houding ervan blijft een belangrijk uitgangspunt voor de toekomst en hoort een plek te krijgen in het bestemmingsplan.
Een natuurvriendelijke oever wordt als volgt gedefinieerd: Oevers die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe “natte” zone die oever- en waterplanten de kans bieden zich te ontwikkelen.
Het restauratieplan is er onder andere op gericht om ondergedoken waterplanten weer terug te
krijgen in het natuurlijke beeld van de rivier. Het doel is dat langs ten minste 15% van de oevers waterplanten groeien. Deze plekken in rivier de Vecht moeten aan drie voorwaarden voldoen namelijk verspreiding van zaden, ontkieming en overleving. De volgende soorten waterplanten zijn in de basis als doelsoorten aangeven. Het zijn soorten die weinig eisen stellen aan hun milieu en daarom algemeen voorkomen. Deze vier soorten kwamen vroeger veel voor in de Vecht.
- Potamogeton pectinatus (Schedefonteinkruid)
- Callitriche obtusangula (Stomphoekig sterrenkroos)
- Elodea nutallii (Smalbladige waterpest)
- Ceratophillum demersum (Gedoornd hoornblad)
In Hinderdam zijn inmiddels kraamkamers voor waterplanten gerealiseerd. Een tweede kraamkamer is gewenst en zou in het gesaneerde Slijk (bij Ganzenhoef) kunnen komen te liggen.
De helderheid van het water is, zeker sinds de sanering van de waterbodem, goed. Op sommige plekken kun je al meer dan een meter diep het water in kijken hetgeen een positief effect heeft op de waterplanten. De visstand is nog niet optimaal. Er zitten te veel brasems en karpers en te weinig soorten die horen bij helder plantenrijk water, zoals de zeelt en ruisvoorn.
Waarom is uitbreiding van het areaal aan natuurvriendelijke oevers nodig?
Uit onderzoeken die onder meer in het kader van het Restauratieplan Vecht en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn uitgevoerd blijkt voor een goede ontwikkeling van de waterkwaliteit en ecologie een samenstel van maatregelen noodzakelijk. Deze maatregelen zijn:
- Verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringen die lozen op de Vecht;
- Baggeren van de Vecht inclusief het de waterbodemsanering van ’t Slijk;
- Uitbreiding van het areaal aan natuurvriendelijke oevers;
- Streven naar vermindering van het aantal woonboten op de Vecht;
- Beperken van de snelheid van vaartuigen op de Vecht.
Alle genoemde maatregelen zijn uitgevoerd. De uitbreiding van het areaal natuurvriendelijke oevers is net als alle andere maatregelen een onmisbaar onderdeel van dit samenstel aan maatregelen.
Het realiseren van extra faciliteiten (zoals extra steigers) voor de recreatievaart, waarin dit bestemmingsplan voorziet, leidt tot extra beschaduwen van de voor de ecologie belangrijke “natte” zone met waterplanten en het ondiepe deel van het onderwatertalud. Dit heeft een negatieve invloed op het behalen van de gestelde doelen voor de Vecht. Daarom gelden een aantal regels, namelijk:
- Er moet compensatie plaatsvinden door uitbreiding van het areaal natuurvriendelijke oevers met een flauw en ondiep onderwatertalud waar waterplanten zich kunnen ontwikkelen.
- De bouw van natuurvriendelijke steigers waarmee het doorlaten van licht niet onnodig wordt beperkt (zie figuur).
- Een verbod op het afmeren van een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting binnen de bestaande natuurvriendelijke oeverzones.
- Het aanbrengen van oeverbeschoeiing is binnen de natuurvriendelijke oeverzones alleen onder strikte voorwaarden toegestaan, namelijk tussen de natte en droge oever ten behoeve van versteviging van de wegconstructie en stabiliteit van de dijk.
Belangrijk aandachtspunt is tevens de vaarsnelheid van de recreatievaart. Veel recreanten houden zich niet aan de maximum vaarsnelheid. Hard varen brengt hoge golven met zich mee, die een negatief effect hebben op de oevers en de natuur.
De navolgende afbeeldingen laten zien op welke wijze een natuurvriendelijke steiger kan worden gerealiseerd.
Planspecifiek
De regels in het bestemmingsplan voldoen aan de provinciale verordening. Zie paragraaf 5.3.



3.2.5 Restauratieplan De Vecht 1996 -2015
Het restauratieplan De Vecht is opgesteld in samenspraak met een groot aantal instanties, te weten hoogheemraadschappen, provincie Utrecht en Noord-Holland, rijkswaterstaat, zuiveringsschap en zeven gemeenten. Het restauratieplan heeft geen wettelijke status. Wel is het een initiatief geweest dat werd gedragen door een aantal instanties die alle werken binnen dan wel verantwoordelijk zijn voor wettelijke kaders. Het geformuleerde streefbeleid diende doorvertaald te worden naar de verschillende beleidsdocumenten en juridisch bindende kaders. Voor elke participerende instantie is dit verschillend. Vanuit het streefbeeld, de geformuleerde maatregelen, de prioritering van maatregelen zijn verschillende scenario's geformuleerd. Vervolgens is een keuze gemaakt voor een scenario waaraan vervolgens te nemen maatregelen zijn gekoppeld. In het kader van het reparatieplan is uiteindelijk gekozen voor het zogenaamde scenario B+.
Als gevolg van scenario B+ zijn verschillende natuurvriendelijke oevers aangelegd, maar ook recreatieve aanlegplaatsen en zijn bestaande knelpunten ten aanzien van ligplaatsen voor woonschepen opgelost. Veel van deze fysieke ingrepen zijn reeds uitgevoerd en geborgd in de verschillende (ruimtelijke) plannen.
Planspecifiek
De cultuurhistorische waarden en ecologische waarden zijn expliciet bestemd met een beschermende regeling. De Natuurvriendelijke oevers zijn opgenomen in de verbeelding. Er is geen ruimte voor nieuwe ligplaatsen voor woonschepen. Alleen de bestaande ligplaatsen zijn bestemd. Zie verder paragraaf 5.3.
3.3 Waterschapsbeleid
3.3.1 Keur AGV
De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
- Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste
- Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen
- Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden' en ‘geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) beschikt over een Keur, een Keurbesluit vrijstellingen, met daarin voorwaarden voor vrijstelling, en de Beleidsregel keurvergunningen, waarin de vergunningsvoorwaarden staan waaraan activiteiten moeten voldoen die niet passen binnen de vrijstellingen uit het Keurbesluit vrijstellingen.
Overgangsbepalingen
In de overgangsbepalingen van de Keur is opgenomen dat voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren en/of de beschermingszones die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze Keur, wordt geacht vergunning te zijn verleend. De enige uitzondering op deze bepaling is wanneer het bestuur van oordeel is dat er een onacceptabele belemmering ontstaat voor het onderhoud of de aan- en afvoer van water, of voor het scheepvaartverkeer, of wanneer het object langs een rode oeverzone ligt.
Planspecifiek (overgangsbepalingen)
De rode oeverzones, die nader zijn afgebakend in het 'Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1 2016' (zie toelichting paragraaf 3.3.4), zijn overgenomen op de verbeelding en voorzien van de aanduiding 'vrijwaringszone - rode oeverzone'. De meeste van deze rode oeverzones bevinden zich nabij bruggen en sluizen. Ter plaatse is het innemen van ligplaatsen uitgesloten. Uiteraard mag er wel aangelegd worden aan speciaal daarvoor aangebrachte wachtsteigers.
Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen in oppervlaktewaterlichamen
Dit artikel wijst de onderhoudsplichtigen aan en benoemt hun onderhoudsverplichtingen en begrenst de fysieke omvang van de onderhoudsverplichtingen.
In artikel 2.5 van de Keur staat dat het hoogheemraadschap in principe verantwoordelijk is voor het op diepte houden (baggeren) en het vrijhouden van plantengroei (maaien) van het stromingsprofiel van primaire wateren. In de praktijk onderhoudt het hoogheemraadschap vaak het gehele 'natte' profiel, voor zover gelegen beneden het hoogste streefpeil, inclusief het natte deel van natuurvriendelijke oevers. Maar niet onder woonschepen en steigers en dergelijke en ook niet in bredere en grotere wateren zoals havenbassins, plassen en vijvers. (Afwijkende) afspraken over het onderhoud van wateren binnen stedelijk gebied tussen gemeente en hoogheemraadschap worden doorgaans vastgelegd in een beheerovereenkomst en kunnen uiteindelijk worden vastgelegd in de legger. Binnen stedelijk gebied zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het schoon houden van de openbare ruimte. Daar hoort ook het water bij. Daarom is het verwijderen van vuil uit de primaire (niet particuliere) wateren in stedelijk gebied een taak van de gemeente. Dit geldt ook wanneer met een gemeente is afgesproken dat AGV het 'schouwonderhoud' overneemt. Het schouwonderhoud betreft immers geen dagelijks onderhoud, waaronder het verwijderen van vuil wél valt.
Het onderhoud van het water onder woonschepen en steigers, is een verantwoordelijkheid van de gerechtigde van de ligplaats. De verplichting van de gerechtigde heeft prioriteit boven de verplichting van het hoogheemraadschap: dus bijzonder vóór algemeen. De reden hiervoor is dat de ligplaats in gebruik is bij de gerechtigde daarvan.
In artikel 2.7 is opgenomen dat voor gerechtigden van ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen specifieke onderhoudsverplichtingen gelden voor de ligplaats, waaronder uitdrukkelijk ook het water tussen wal en schip moet worden verstaan. Ook dit artikel bevat een algemene regeling die voor het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap geldt.
Planspecifiek (Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen)
In onderhavig bestemmingsplan zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over deze verplichtingen uit de Keur, anders dan dat altijd aan de bepalingen uit de Keur voldaan moet worden.
Verboden handelingen in en nabij waterkerende dijklichamen en oppervlaktewaterlichamen
Het is op basis van artikel 3.1 lid 2 onder andere verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszones daarvan en in de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies:
- steigers en afmeerpalen aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;
- ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;
Ad 3.1 lid 2 sub i
Redenen voor dit verbod zijn het zo min mogelijk beperken van de doorstroming; en daarnaast water en oevers, en de ruimte onder en achter de steiger, zoveel mogelijk toegankelijk houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen. Het aanbrengen van steigers of afmeerpalen kan ook de waterkering verzwakken. Tenslotte speelt ook de ecologische toestand van water en oever een belangrijke rol. Onderhoud van de steiger wordt niet gezien als een wijziging. Het vervangen van de hele steiger, of een gedeelte dat zich in het water bevindt, zoals een of meerdere palen van de steiger, wordt beschouwd als wijziging. Een uitbreiding van de steiger is altijd een wijziging.
Ad 3.1 lid 2 sub m
Wanneer een schip langs een waterkering is afgemeerd dient onder meer voldoende ruimte tussen het schip en de wal over te blijven voor inspectie en onderhoud van de waterkering of de beschoeiing van de oever om er zeker van te zijn dat de stabiliteit van de achtergelegen waterkering niet in gevaar komt. Ook mogen in het water of langs de oever gelegen zaken niet dusdanig in de waterkering of beschermingszone verankerd zijn dat ze schade aan de waterkering kunnen veroorzaken of de stabiliteit daarvan kunnen aantasten. De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud van het water mag ook niet gehinderd of geblokkeerd raken door het nemen van ligplaats.
Planspecifiek (Verboden handelingen)
In het Keurbesluit vrijstellingen (zie toelichting paragraaf 3.3.2) zijn vrijstellingsbepalingen opgenomen voor steigers en afmeerpalen in wateren binnen stedelijk gebied, steigers en afmeerpalen in wateren buiten stedelijk gebied, steigers en afmeerpalen langs groene oeverzones en het ligplaats nemen (meren en ankeren). Daarnaast zijn in de Beleidsregel keurvergunningen (zie toelichting paragraaf 3.3.3) vergunningsregels opgenomen voor steigers.
3.3.2 Keurbesluit vrijstellingen
Het aanvragen van vergunningen brengt veel administratieve lasten met zich mee voor burgers en bedrijven. Het waterschap wil die lasten zo klein mogelijk maken. In de Keur staat daarom een bepaling, in artikel 3.16, waarmee het dagelijkse bestuur van het waterschap de mogelijkheid krijgt om bepaalde activiteiten vrij te stellen van de vergunningplicht en voor die activiteiten voorwaarden en voorschriften vast te stellen. Het Keurbesluit Vrijstellingen is de uitwerking van dit artikel. Het Keurbesluit heeft alleen betrekking op de verboden in hoofdstuk 3 van de Keur.
In het Keurbesluit heeft het waterschap beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan, zonder dat een Keurvergunning nodig is. Dit scheelt administratief werk voor burgers en bedrijven. In veel gevallen geldt wel een meldplicht. Daarmee kan het waterschap inzicht houden in het aantal en de omvang van deze activiteiten.
Voor activiteiten die volgens de Keur verboden zijn en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling, kunnen initiatiefnemers een vergunning aanvragen bij het waterschap (zie toelichting paragraaf 3.3.3). Met een vergunning kan het waterschap toestemming verlenen om een activiteit uit te voeren ondanks een algemeen verbod (of: na te laten, ondanks een algemeen gebod).
Steigers en afmeerpalen in wateren in stedelijk gebied
In artikel 5.1 lid 1 van het Keurbesluit is opgenomen dat onder voorwaarden geen watervergunning is vereist voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van steigers en afmeerpalen in wateren binnen stedelijk gebied. Steigers mogen in principe nooit breder zijn dan 1,2 m, omdat de ruimte onder de steigers bereikbaar moet zijn en blijven voor maai-, bagger- en ander onderhoud, en voor inspectie. Steigers mogen ook niet op meer palen in het water rusten dan nodig is om de constructie te kunnen dragen, en er moet een onderlinge afstand van tenminste 3,0 m zijn. Reden voor deze voorwaarden is het zo min mogelijk beperken van de doorstroming. Daarnaast zijn de voorwaarden bedoeld om water en oevers en de ruimte onder en achter het werk, zoveel mogelijk toegankelijk te houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen. Bovendien beschouwt het waterschap een groter aantal palen als demping.
Ook mogen steigers niet geheel of gedeeltelijk in de vaarstrook of een rode of groene oeverzone liggen en niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren.
Planspecifiek (steigers en afmeerpalen in stedelijk gebied)
Aangezien de oevers langs het volledige plangebied blijkens de kaart 'KRW-oppervlaktewaterlichaam en Natura 2000-gebieden' aangewezen zijn als groene oeverzone is het niet mogelijk om voor steigers gebruik te maken van deze vrijstellingsbepaling in het plangebied. Afmeerpalen zijn wel mogelijk.
Steigers en afmeerpalen in wateren buiten stedelijk gebied
In artikel 5.1 lid 2 van het Keurbesluit is opgenomen dat onder voorwaarden geen watervergunning vereist is vereist voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van steigers en afmeerpalen in wateren buiten stedelijk gebied. Buiten stedelijk gebied koppelt AGV het toestaan van steigers en afmeerpalen aan bebouwde oeverpercelen. Door het toestaan van een steiger en/of 2 afmeerpalen per oeverperceel met woonbebouwing, is er een goed evenwicht tussen de wensen van aanwonenden om een afmeermogelijkheid te hebben, en de noodzaak van het openhouden van het water voor de doorstroming en het onderhoud. Binnen stedelijk gebied is vaak sprake van aaneengesloten bebouwing op de kant, zodat de voor het watersysteem gewenste beperking van steigers en afmeerpalen niet gekoppeld kan worden aan bebouwde oeverpercelen.
Indien de beoogde steiger in afwijking van lid 1 toch in een groene oeverzone ligt, mag (op basis van artikel 5.1 lid 2 sub d derde bullit) gebruik worden gemaakt van een open type steiger zoals aangegeven in bijlage 1 van het Keurbesluit vrijstellingen.
Planspecifiek (steigers en afmeerpalen buiten stedelijk gebied)
Vanwege de bepaling in lid 2 sub d van het Keurbesluit is er buiten stedelijk gebied wel de mogelijkheid om onder voorwaarden langs groene oeverzones steigers te kunnen realiseren. Tevens is geen watervergunning vereist voor het hebben en verwijderen van steigers en afmeerpalen in wateren langs groene oeverzones, voor zover:
- de steigers of afmeerpalen tussen 9 maart 2006 en 1 december 2011 zijn aangebracht in overeenstemming met de destijds geldende regelgeving; en
- de steigers of afmeerpalen aan een oever zijn gelegen die op grond van de Oeverzoneringskaarten, vastgesteld door het Algemeen Bestuur van AGV op 9 maart 2006, als bruine oever werd aangemerkt.
Ligplaats nemen (meren en ankeren) algemeen
In artikel 5.2 lid 1 van het Keurbesluit is opgenomen dat geen watervergunning is vereist voor het ligplaats nemen in wateren met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, voor zover:
- het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en,
- er minimaal 0,3 m afstand is tussen de onderkant van het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting en de waterbodem; en,
- dit gebeurt met gebruikmaking van een krachtens de Keur toegestane afmeervoorziening, indien men wenst af te meren in een groene oeverzone; en
- de bij het ligplaats nemen aan te brengen loopplanken gezamenlijk een aaneengesloten breedte van maximaal 2,0 m hebben.
Ligplaats nemen (meren en ankeren) buiten stedelijk gebied
Voor het ligplaats nemen buiten stedelijk gebied is nog een nadere uitleg opgenomen in artikel 5.2 lid 2 van het Keurbesluit. In dit lid staat aanvullend op lid 1 dat geen watervergunning is vereist voor het ligplaats nemen in wateren buiten stedelijk gebied, met dien verstande dat:
- slechts sprake is van 1 drijvende inrichting per oeverperceel met woonbebouwing óf per woonschip; en daarbij
- slechts sprake is van óf 1 schip, eventueel inclusief daarbij behorende boatsaver), óf 1 drijvend voorwerp per oeverperceel met woonbebouwing of per woonschip; en
- niet geheel of gedeeltelijk in het leggerprofiel van primaire wateren wordt afgemeerd; en
- de drijvende inrichting en het drijvende voorwerp elk afzonderlijk niet meer dan 6,0 m lang en 1,2 m breed zijn.
De beperking van maximaal één drijvende inrichting, plus één schip of drijvend voorwerp per oeverperceel geldt niet wanneer er langs het betreffende oeverperceel (legaal) meerdere woonschepen liggen. In dat geval mag langs ieder woonschip zonder vergunning één drijvende inrichting, plus één schip of drijvend voorwerp zoals een onderhoudsvlonder of terras, afgemeerd liggen. Het voorwerp of de inrichting mag niet groter zijn dan 6,0 m bij 1,2 m.
In artikel 5.2 lid 3 is opgenomen dat geen watervergunning is vereist voor het ligplaats nemen in wateren buiten stedelijk gebied, voor zover wordt voldaan aan de vereisten van lid 1 van dit artikel en de ligplaats zich bevindt binnen een jachthaven of een openbare aanlegplaats. Openbare aanlegplaatsen zijn aanlegplaatsen die door of in opdracht van de bevoegde autoriteit zijn aangelegd en die op grond van de scheepvaartverkeersregelgeving als zodanig zijn aangewezen.
Artikel 5.2 is niet van toepassing op het ligplaats nemen met schepen en drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen langs onbeschoeide oevers van waterkerende dijklichamen.
Planspecifiek (ligplaats nemen)
Het is onder voorwaarden mogelijk om vrijstelling te krijgen om ligplaats te nemen: het vaartuig moet in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren liggen. Tevens moet het ligplaats nemen in het plangebied gebeuren met gebruikmaking van een krachtens de Keur toegestane afmeervoorziening, omdat langs de hele oever van de Vecht sprake is van een groene oeverzone.
Indien sprake is van openbare passantenligplaatsen buiten stedelijk gebied is geen watervergunning vereist op basis van de keur.
3.3.3 Beleidsregel keurvergunningen
Het waterschap beoordeelt de vergunningaanvraag en bepaalt de vergunningsvoorwaarden met behulp van de Beleidsregels Keurvergunningen. Bij de afweging is het uitgangspunt dat het beschermingsniveau niet in gevaar mag komen door de activiteit. Veiligheid gaat altijd voor. Soms zijn activiteiten niet direct schadelijk voor het watersysteem, maar wel hinderlijk voor bijvoorbeeld het onderhoud. In die gevallen wil AGV het maatschappelijk belang van de activiteit meewegen bij de beslissing om al dan niet een vergunning te verlenen. Een aantal beleidsregels bevat daarom de voorwaarde dat ‘de aanvrager moet aantonen dat de activiteit een maatschappelijk belang dient', vaak in combinatie met ‘dat er geen acceptabele alternatieven zijn'. Bij een vergunning levert AGV voorschriften over de manier waarop de aanvrager de activiteit moet uitvoeren.
Beleidsregels voor werken in en nabij wateren
Beleidsregel 1: algemene voorwaarden voor werken in of nabij wateren
Het bestuur kan onder voorwaarden vergunning verlenen voor de aanleg van (kunst)werken in wateren. De belangrijkste algemene voorwaarden die relevant zijn voor het plangebied zijn:
- de vaarfunctie mag niet worden gehinderd;
- de schade aan de ecologische waarde door de aanleg van kunstwerken in een groene oeverzone wordt volledig gecompenseerd waarbij:
- de verminderde oeverlengte wordt hersteld tot de oorspronkelijke oeverlengte;
- de vorm van de nieuw aan te leggen oever is minimaal gelijk aan de oorspronkelijke oever;
- de compensatie vindt plaats in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam.
- bij de aanleg van kunstwerken in een groene oeverzone geeft de aanvrager een overzicht van de huidige begroeiing;
- de aanvrager toont aan dat de stabiliteit van oever en bodem in stand blijft;
- indien het werk geplaatst wordt in of binnen een afstand van 75 m van een bocht van wateren dan toont de aanvrager aan dat het werk buiten de bochtverbreding geplaatst wordt. De aanvrager berekent de bochtverbreding zoals gedefinieerd in Richtlijnen Vaarwegen (RVW,2005) en
Beleidsregel 5: steigers
Beleidsregel 5 bevat voorwaarden voor de aanleg of het wijzigen van steigers.
Planspecifiek (beleidsregels voor werken in en nabij wateren)
Voor ‘normale’ toepassingen hebben steigers meestal geen vergunning nodig als ze voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling (Keurbesluit). Soms voldoen ze niet aan die voorwaarden, bijvoorbeeld als een aanvrager een grotere steiger wil aanleggen bij een appartementencomplex of vanwege toegankelijkheid voor rolstoelen. Dit zijn voorbeelden van uitzonderlijke situaties. Een steiger mag uiteraard geen belemmering vormen voor de doorstroming. De aanvrager moet dan ook onderhoud uitvoeren onder de steiger om te zorgen dat de bodem daar niet dichtgroeit of slibt.
Steigers zijn niet overal toegestaan. In de zogenaamde ‘rode oeverzones’ en in de middenstrook of vaarstrook mogen steigers niet worden geplaatst, omdat ze daar hinder opleveren voor het vaarverkeer. Datzelfde geldt ook voor steigers in groene oeverzones. Dit zijn oevers met een natuurfunctie (vanuit Natura 2000 of Europese Kaderrichtlijn Water). Een steiger is hier niet wenselijk, maar soms mogelijk met afdoende compenserende maatregelen, zoals beschreven bij beleidsregel 1.
Steigers moeten bovendien 25 m afstand houden van bemalingsobjecten (en bij bepaalde typen wateren zelfs 50 m). Dit is nodig omdat schepen die afmeren bij de steiger hinder kunnen veroorzaken voor de bemaling als ze er te dicht bij liggen. Ook moeten steigers minstens 3,0 m uit elkaar liggen, omdat het onderhoud van de watergang anders lastig wordt.
Een steiger buiten stedelijk gebied kan alleen vergund worden als deze gelegen is aan een bebouwd oeverperceel. Percelen die van het water gescheiden worden door een openbare weg zijn geen oeverpercelen. Het vereiste van een bebouwd oeverperceel geldt niet wanneer sprake is van maatschappelijk belang, omdat anders sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten.
3.3.4 Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1 2016
Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft voor (gedeelten van) de vaarwegen, waarvoor het door de provincie als nautisch beheerder is aangewezen, een algemene regeling getroffen voor het nemen van ligplaats als ook het vastleggen van de maximaal toegestane afmetingen van vaartuigen. Dit verkeersbesluit dient ter bescherming van:
- de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer
- de instandhouding van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
- het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen
- schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen.
- de breedte van de minimaal vrij te houden vaarstrook;
- de maximale diepgang, lengte en breedte van schepen;
- de ligging van de oevers waarlangs het verboden is om zonder vergunning ligplaats te nemen, te meren of te ankeren met een schip, drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.
Breedte vaarstrook
Voor de meeste wateren is gekozen voor een krap profiel als uitgangspunt voor de breedte van de vaarstrook. (zie Richtlijnen Vaarwegen 2011, RWS). Zo is er ruimte genoeg voor de beroepsvaart en recreatievaart. Voor de situatie in Vreeland is gekozen voor het formaliseren van de praktijksituatie. De Vecht is ter plekke zo smal dat maatgevende schepen (beroepsvaart) elkaar niet kunnen passeren. Hier is voor een kort traject een enkelstrooks profiel gekozen. Bij het bepalen van de vrij te houden vaarstrook wordt uitgegaan van de as van de watergang tenzij anders bepaald.
Voor de rivier de Vecht in de gemeente Stichtse Vecht geldt van noord naar zuid gezien de volgende minimaal vrij te houden vaarstrook:
Naam vaarweg | Minimaal vrij te houden vaarstrook (m) |
Vecht (Muiden - Sluis 't Hemeltje) | 21,0 |
Vecht (Sluis 't Hemeltje - Mijndense Sluis, uitgezonderd Vecht bij Vreeland) | 17,0 |
Vecht bij Vreeland (Korenmolen De Ruiter - Van Leerbrug) | 13,0 |
Vecht (Mijndense Sluis - Weerdsluis) | 17,0 |
Kunstwerk Vechtsluis bij Maarssen (verbinding met Amsterdam Rijnkanaal) | 6,5 |
Ligplaats nemen
Artikel 2 betreft een nadere invulling van artikel 7.02 uit het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Het is verboden zonder ontheffing van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht ligplaats te nemen, te meren of te ankeren met een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting:
- meer dan 6,0 m uit de waterkant van vaarwegen of (lid 1);
- binnen de vaarstrook of een gedeelte daarvan (lid 2);
- langs de op de kaart aangegeven rode oeverzones (lid 3).
De wachtligplaatsen bij bruggen en sluizen kunnen in of nabij een rode oeverzone liggen. Uiteraard is het toegestaan om daar voor een korte periode ligplaats te nemen of te meren om te wachten tot de eerst volgende brug- of sluisbediening.
De ligging van de rode oeverzones is aangegeven op de kaart. Bij deze oevers bestaan nautische bezwaren tegen het ligplaats nemen, meren of ankeren. Dit kan zijn omdat het bijvoorbeeld een onoverzichtelijke situatie bij een bocht en bij bruggen en sluizen (engten) is.
De lengte van de rode zones bij engten is gelijk aan twee keer de maximale lengte van de schepen voor dit deel van de vaarweg. Hiermee geeft het hoogheemraadschap een nadere invulling aan de genoemde engten bij bruggen en sluizen zoals aangegeven in het Binnenvaartpolitiereglement. Daar waar de rode lijn 'in het water' is getekend mag er ligplaats genomen worden tussen de rode lijn en de dichtstbijzijnde oever.
Bij een aantal bruggen en sluizen ontbreken plaatselijk enkele rode oeverzones. Hier zijn ondanks de nabijheid van een engte nautisch gezien toch ligplaatsen mogelijk.
Ontheffingsmogelijkheden
Ontheffing van het verbod om af te meren buiten 6,0 m (lid 1) uit de oever en ligplaats nemen langs rode zones (lid 3) is mogelijk. Van het verbod om binnen de vaarstrook of een gedeelte daarvan ligplaats te nemen, te meren of te ankeren in (lid 2) kan slechts ontheffing worden verleend voor tijdelijke activiteiten (zie toelichting paragraaf 3.3.5).
Planspecifiek
De rode oeverzones zijn in het bestemmingsplan overgenomen en ter plaatse is het verboden om ligplaats te nemen. De breedte van de vaarstrook is eveneens in de regels van het bestemmingsplan overgenomen.
3.3.5 Beleidsregel voor nautische vergunningen
Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is op een aantal wateren aangewezen als nautisch beheerder. Het nautisch beheer betreft de zorg voor veilig en vlot scheepvaartverkeer. Deze werkzaamheden betreffen onder meer:
- Het zorgen voor voldoende brede vaarstroken,
- Het beoordelen van de veilige afmetingen (diepte, breedte en lengte) van schepen ten opzichte van het te bevaren water,
- Het controleren van het gebruik van openbare aanlegplaatsen,
- Het zorgen voor markeringen, betonningen e.d.
- Het beperken van de schade aan oevers en waterkeringen door scheepvaart en
- Het beperken van de schade aan landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden door scheepvaart
Ter regulering van bovenstaande gelden er regels, die zijn vastgelegd in het Binnenvaartpolitiereglement en de Verkeersbesluiten. Van de verboden in de Verkeersbesluiten en een aantal verboden uit het BPR kan ontheffing worden verleend. Voor de beoordeling hiervan zijn in deze beleidsregel vergunningsvoorwaarden opgesteld.
Voordat een vergunning verleend kan worden, moet in ieder geval aan de volgende algemene voorwaarden (= beleidsregel 1) voldaan worden:
- de aanvrager toont desgevraagd aan dat de te vergunnen handeling het scheepvaartverkeer niet onnodig ophoudt en
- de aanvrager toont desgevraagd aan dat het scheepvaartverkeer niet in gevaar wordt gebracht en
- de aanvrager toont desgevraagd aan dat er geen schade wordt veroorzaakt aan de oevers, waterkeringen of werken gelegen in of over de vaarweg en
- de aanvrager toont desgevraagd aan dat geen schade wordt veroorzaakt aan de natuurwetenschappelijke waarden van het gebied waarin de vaarweg ligt.
Beleidsregel ligplaats nemen
Deze beleidsregel vormt het afwegingskader om toestemming te kunnen geven voor ligplaats nemen, meren of ankeren met een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting. Deze beleidsregels zijn van toepassing op vergunningsaanvragen die betrekking hebben op het verbodsartikel 2 uit het Verkeersbesluit AGV-1.
Beleidsregel 3
In deze beleidsregel zijn vergunningsvoorwaarden opgenomen voor het ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen in de vaarstrook of langs rode oeverzones:
- Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden vergunning verlenen voor tijdelijk ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen:
- De aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en
- de aanvrager toont desgevraagd aan dat het ligplaats nemen, meren of ankeren ter plaatse noodzakelijk is en
- de tijdelijke ligplaats, het meren of ankeren wordt niet langer gebruikt dan nodig met een maximum van 6 maanden per jaar en
- de afmetingen van het schip, de drijvende inrichting en/of het voorwerp zijn niet groter dan strikt noodzakelijk en
- De tijdelijke ligplaats is nodig voor onderhoud aan werken of wateren.
- Het bestuur kan onder de volgende voorwaarden vergunning verlenen voor ligplaats nemen, meren of ankeren van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen:
- de aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en
- de schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen liggen niet (gedeeltelijk) in de vrij te houden vaarstrook en
- de schepen, drijvende inrichtingen of voorwerpen liggen parallel aan de lenterichting van de vaarstrook en
- in het geval er sprake is van een remmingwerk dan wordt er ligplaats genomen tussen het werk en de dichtstbijzijnde oever en
- indien er sprake is van een brug met zijdoorgangen wordt er ligplaats genomen buiten een strook met een breedte gelijk aan de zijdoorgang en een lengte van 20,0 m vanaf de buitenzijde van het landhoofd aan weerzijde van de brug. De richting van deze strook is gelijk aan die van de vaarstrook.
Beleidsregel 4
In deze beleidsregel zijn vergunningsvoorwaarden opgenomen voor het ligplaats nemen, meren of ankeren meer dan 6,0 m uit de waterkant:
- De aanvrager voldoet aan beleidsregel 1 en
- De aanvrager toont desgevraagd aan dat het ligplaats nemen, meren of ankeren ter plaatse noodzakelijk is.
De regels voor ligplaats nemen, meren en ankeren uit het Verkeersbesluit AGV-1 zijn strikt. De breedte van de vaarstrook is afgestemd op het gebruik van de wateren door beroeps- en recreatievaart. De rode oevers zijn aangegeven op die plaatsen waar ligplaats nemen, meren en ankeren een potentieel probleem veroorzaakt voor vlot en vooral veilig scheepvaartverkeer bij smalle doorgangen zoals bij bruggen en sluizen. De aangelegde wachtligplaatsen kunnen uiteraard wel gebruikt worden om ligplaats te nemen, meren of ankeren om te wachten tot de eerstvolgende brug of sluisbediening.
Naast deze wachtligplaatsen zijn er onder de genoemde voorwaarden tijdelijke en permanente ligplaatsen mogelijk. Het vaartuig moet in de lengterichting afgemeerd worden omdat bij haakse ligging te veel vaarmanoeuvres nodig zijn. Dit verstoort het andere vaarverkeer bij het passeren van een brug of sluis.
Achter een remmingwerk achten het waterschap het mogelijk om veilig een ligplaats te nemen, aangezien het overige vaarverkeer geen gebruik maakt van dit deel van de vaarweg. De zijdoorgangen van een beweegbare brug worden gebruikt door de pleziervaart. Door deze zijdoorgangen bevaarbaar te houden, blijft het aantal brugopeningen beperkt. Wanneer ligplaats genomen wordt vlak voor of in de nabijheid van de zijdoorgang neemt de veiligheid af.
Planspecifiek
De rode oeverzones zijn in het bestemmingsplan overgenomen en ter plaatse is het verboden om ligplaats te nemen. De breedte van de vaarstrook volgt uit de tabel in toelichting paragraaf 3.3.4.
3.3.6 Verkeersbesluit openbare aanlegvoorzieningen regio Vecht
Het Verkeersbesluit openbare aanlegvoorzieningen regio Vecht is per 9 februari 2009 gewijzigd in werking getreden. Naast een aantal correcties is er tevens een verbod opgenomen om binnen 72 uur na vertrek van een 3 x 24 uur zone (passantenligplaats genoemd in dit bestemmingsplan), opnieuw op diezelfde afmeervoorziening af te meren.
Op navolgende afbeelding is de kaart behorende bij het verkeersbesluit weergegeven. Het betreft aanlegplaatsen, wachtplaatsen, aftuigplaatsen en plaatsen voor kano's die door middel van verkeerstekens zijn aangegeven opdat daar tijdelijk kan worden afgemeerd voor recreatieve doeleinden danwel ten behoeve van brug- of sluisbediening. In het kader van voorliggend bestemmingsplan zijn alleen de aanlegplaatsen (3 x 24 uur passenligplaatsen) relevant.


3.3.7 Natuurvriendelijke steigers
Het waterschap doet graag een beroep op particulieren die een steiger realiseren om deze steiger zo natuurvriendelijk mogelijk te maken. Hiervoor is een ontwerpprincipe opgesteld als handreiking. Omdat een steiger en schip de oever beschaduwen is daar geen groei van waterplanten mogelijk. Met het ontwerp van een steiger kan daarmee rekening gehouden worden. Dat kan door het oppervlak van een steiger zoveel mogelijk te beperken en door enige ruimte te laten tussen de steigerplanken.
Verder kan de negatieve invloed van de beschaduwing gecompenseerd worden door waterplanten te laten groeien. Dit kan door een palenrij te slaan in het verlengde van de steiger. Een palenrij die vanaf de hoek van de steiger schuin aflopend (of met een bocht) richting de oever gaat. Met hier en daar in de palenrij openingen om vissen en amfibieën door te laten. Door in de zone tussen deze palenrij en de oever de bodem met klei te verondiepen ontstaat een ondiepe zone met een diepte tussen de 0,2 en 0,6 meter. In deze verondiepte zone kunnen waterplanten groeien. Waterplanten hebben een positief effect op de ontwikkeling van de ecologie van de Vecht.
Binnen de gebieden met de dubbel bestemming Waarde - Ecologie is een regeling van nadere eisen opgenomen. Hiermee wordt het mogelijk voor het college nadere eisen te stellen aan de vergunning. Hiermee kan 'afgedwongen' worden dat steigers conform dit principe worden gerealiseerd.
Hieronder is dit principe in een tekening weergegeven.

In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de ecologische aspecten van het plangebied.
3.3.8 beleidsplan waardevol toerisme
Het Beleidsplan Waardevol Toerisme Stichtse Vecht vormt de actualisatie van het toeristisch-recreatief Beleidsplan
Recreatie en Toerisme Water Verbindt (2014) van de gemeente Stichtse Vecht. Het omschrijft een gebalanceerde aanpak van recreatie en toerisme voor de periode tot 2030 met hierbij een concrete uitvoeringsagenda voor de jaren 2021, 2022 en 2023.
Voor de Vecht wordt er geen forse toename van het aantal vaarbewegingen voorzien. Dit zal rond de 35.000 vaarbewegingen per jaar blijven schommelen. Voor wat betreft het aanbod van ligplaatsen wordt geen capaciteitsverandering voorzien. Daarmee zal dit als een natuurlijke rem gaan werken op de groei van het aantal bewegingen. Wel wordt een toename van het gebruik van bestaande boten voorzien. Uit de analyse van de leefomgeving blijkt dat er in Stichtse Vecht geen sprake is van overtoerisme, omdat er geen structurele hoge druk bestaat van bezoekers op de leefomgeving. Er is wel sprake van piekmomenten door bezoek.
De recreatievaart op de Vecht leidt tot hinder en klachten. Eén van de voorgestelde maatregelen in het beleidsplan is het realiseren van sanitaire voorzieningen voor de recreatievaart. Daarmee wordt overlast voorkomen. Gezocht wordt naar locatie aan de noordkant en in het midden van de Vecht. Specifieke locaties zijn nog niet aangewezen. Daarnaast wordt ingezet op een gedragscampagne om overlast te voorkomen.
Planspecifiek
Vanuit het beleidsplan is ingezet op het voorkomen van overlast als gevolg van de recreatievaart en wordt niet ingezet op een capaciteitstoename van afmeervoorzieningen. Voorliggend bestemmingsplan sluit hierop aan door alleen bestaande voorzieningen vast te leggen en niet te voorzien in een verdere toename van voorzieningen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Stichtse Vecht
De Omgevingsvisie Stichtse Vecht is op 12 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Stichtse Vecht kent een grote trots als het gaat om de cultuur, het unieke landschap van de Vecht en de veenweidegebieden en de historische dorpen die als een kralensnoer langs de Vecht zijn verrezen. De kernkwaliteiten zijn het vertrekpunt voor de toekomst. Dit doet de gemeente door te behouden en te versterken. Nieuwe ontwikkelingen dragen hieraan bij. Deze vinden plaats in lijn met de schaal, maat en logica van de gevormde werelden en gebruiken het erfgoed als inspiratie.
Stichtse Vecht is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor veel mensen. Er is een enorme behoefte aan woningen vanuit de regio en vanuit Stichtse Vecht zelf. Driekwart van de inwoners gaf dan ook aan behoefte te hebben aan meer woningen in de eigen kern. Er is zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve woningbouwopgave. De gemeente beoogt dan ook een flinke inhaalslag te maken en grote aantallen nieuwe woningen te realiseren in de periode tot 2030 en ook daarna.
Langzame Vecht
Het gebied rondom de Vecht is aangewezen als 'Langzame Vecht'. Dit is een gebied met twee gezichten: de drukkere levendige westzijde en de rustigere, groene oostzijde. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van dorpen, buitenplaatsen, landhuizen, kastelen, boerderijen en rivieren. Langs de rivier de Vecht werden kastelen en voorname huizen gebouwd waarvan er nog vele overeind staan.
Binnen de belevingszone zijn veranderingen alleen mogelijk als ze de typische beleving van de Langzame Vecht behouden en/of versterken. De bestaande kwaliteiten op het gebied van erfgoed, cultuurhistorie en landschap zijn leidend. Specifieke aandacht hebben we voor de zichtlijnen. In de Langzame Vecht zijn er zichtlijnen van en naar de buitenplaatsen, de forten (verboden kringen), groepsaccommodaties, molens (molenbiotopen) en beschermde dorpsgezichten.
Qua toerisme wil de gemeente inzetten op kwaliteitstoerisme passend bij De Vecht en haar bijzondere waarden.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Breukelen-Loenen (2008)
Het Landschapsontwikkelingsplan Breukelen-Loenen (verder: LOP) heeft een stimulerend en adviserend karakter in bestaande situaties. Zij stelt alleen randvoorwaarden bij nieuwe omtwikkelingen. Het LOP is een toetsingskader bij ontwikkelingen in het buitengebied en is vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht. In het LOP worden verschillende landschapstypen onderscheiden. Het weidelandschap oost, het stroomruggenlandschap van de Aa, Angstel en Slootdijk, het stroomruggenlandschap Vecht Noord en het stroomruggenlandschap van de Vecht Zuid. Het LOP is maar beperkt van invloed op het onderhavige bestemmingsplan. Dit omdat de ruimtelijke ingrepen als gevolg van dit bestemmingsplan ook beperkt zijn. Voor de sturing op passende elementen langs het water voorziet dit bestemmingsplan in een regeling van nadere eisen waarmee excessen voorkomen kunnen worden.
3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan Maarssen
In 2010 is voor Maarssen een Landschapsontwikkelingsplan (verder: LOP) opgesteld. Het LOP heeft tot doelstellingen het benoemen, behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied van Maarssen, het opstellen van een aansprekende visie voor de komende 10-15 jaar, die als inspirerend streefbeeld en als toetsingskader dient voor nieuwe ontwikkelingen en het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied.
Voor de Vechtzone is in het landschapsontwikkelingsplan het volgende opgenomen:
Voor de stroomruggen en oeverwallen van de Vecht is beplanting kenmerkend welke bestaat uit boomgaarden, vochtige loofbosjes, parkbossen, geriefhoutbosjes, kavelgrensbeplantingen, houtsingels, solitaire bomen, knotbomen, lanen, hagen, wegbeplantingen en oeverbeplanting. In het algemeen is hier in beperkte mate uitbreiding en herstel van de vroeger veelvuldig voorkomende landschapselementen gewenst. Belangrijk is het behoud en herstel van de doorzichten vanaf de Vecht naar het achterland en de beleving van de beplanting van de erven bij boerderijen en buitenplaatsen. Ook behoud van de grotere open gebieden, dient als randvoorwaarde voor de ontwikkeling van beplanting.
Verder is in het landschapsontwikkelingsplan is opgenomen dat de beeldkwaliteit van de Vechtoevers verbeterd dient te worden door beheer van oeverbeplanting. Specifiek wordt aandacht geschonken aan het behoud en de verbetering van de dakpanbeschoeiing in de oevers van de Vecht. In het bestemmingsplan is hiervoor een specifieke regeling opgenomen.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Zoals uit hoofdstuk 3 is gebleken is het voorliggende bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Derhalve is in veel gevallen geen nader onderzoek noodzakelijk.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden onder voorwaarden extra ligplaatsen toegelaten. De ontwikkelingen, die het plan toelaat bevat activiteiten, die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van jachthavens met 100 ligplaatsen of meer valt onder onderdeel D.10. In onderhavig bestemmingsplan worden slechts beperkt extra ligplaatsen mogelijk gemaakt en ook nog eens verspreid over de hele loop van de rivier de Vecht in de gemeente Stichtse Vecht. Het gaat in de eerste plaats vooral om het reguleren van al bestaande ligplaatsen. Het aantal nieuwe ligplaatsen blijft onder de drempelwaarde, die in het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen. Er geldt geen verplichting om een m.e.r. beoordeling uit te voeren. In de volgende hoofdstukken van de toelichting wordt het effect van het plan voldoende beschreven.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
- landbouw;
- moestuin/volkstuin;
- wonen met tuin;
- kinderspeelplaatsen;
- natuurgebieden;
- groen met natuurwaarden;
- industrie en ander groen;
- bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
- klasse landbouw en natuur (1, 2 en 5);
- klasse wonen (3, 4 en 6);
- klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Wanneer onderzoek noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch vooronderzoek. De NVN-5725 (Bodem - Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek) van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) vormt de leidraad voor het historisch onderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond) van het NNI te worden uitgevoerd.
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van de realisatie van een nieuwe bestemming voldoen aan de doelstellingen uit de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip "actief bodembeheer". Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Planspecifiek
Binnen het plangebied vinden geen ingrepen aan de bodem plaats. Het betreft ligplaatsen op het water. Daarmee blijven de bodemfuncties vergelijkbaar als in de geldende bestemmingsplannen. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bij recht mogelijk; ligplaatsen zijn immers geen geluidgevoelige bestemmingen. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk.
Voor passagiersschepen geldt dat deze veelal een inrichting zijn in het kader van de Wet milieubeheer en vanuit het Activiteitenbesluit nadere voorwaarden gelden voor de bedrijfsactiviteiten die verricht worden.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een
gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. Daarnaast mag niet onvermeld blijven, dat per 1 januari 2015 de grenswaarde voor PM2,5 in werking is getreden.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden:
- Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat;
- Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het betreft, naast bezoekersligplaatsen, voornamelijk bewonersligplaatsen op de Vecht ten behoeve van particuliere woningen. Dit levert geen extra voertuigbewegingen op en heeft derhalve geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Uit de luchtkwaliteitskaarten van de Omgevingsdienst Regio Utrecht blijkt dat de luchtkwaliteit op de Vecht overal voldoet aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening op dit aspect.
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de woningen in de buurt van de ligplaatsen voor passanten is een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden gegarandeerd doordat er voldoende afstand is ten opzichte van woningen. De VNG-publicatie kent geen bruikbare categorie voor ligplaatsen voor passanten. Bij de beoordeling is de grootste richtafstand van milieucategorie 1 gehanteerd. Hieraan wordt voldaan. De ligplaatsen bij particuliere woningen zijn geen inrichtingen. Daarom zijn er ten opzichte van omringende woningen geen belemmeringen. Deze ligplaatsen zijn geen gevoelige bestemming. Eventuele bedrijven worden dan ook niet belemmerd.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor In het Bevt is in artikel 7 te lezen, dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de hulpdiensten om een ramp te bestrijden, voor zover het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van een weg, spoorweg of binnenwater, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij nieuwbouwprojecten moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een calamiteit voordoet op de transportroute. Een risicoberekening is niet verplicht voor plannen die op meer dan 200 m van de transportroute liggen (artikel 8 Bevt).
Planspecifiek
De ligplaatsen zijn getoetst aan de informatie op de provinciale risicokaart. Op deze kaart staan inrichtingen en locaties die een verhoogd veiligheidsrisico kunnen vormen voor de omgeving. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er geen inrichtingen en locaties op de risicokaart staan die een belemmering vormen voor de aangewezen ligplaatsen. Er is uitgegaan van een beperkt aantal ligplaatsen (maximaal 10) per aangewezen locatie en een beperkte duur dat men verblijft op deze locaties. Niet is getoetst is aan het activiteitenbesluit, het vuurwerkbesluit, en het beleid ten aanzien van elektromagnetische straling, omdat, mede gezien de beperkte tijdsduur dat men op een ligplaats verblijft, dit geen relevante risico’s oplevert.
4.3 Archeologie
De Nederlandse bodem bevat archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 - een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed – hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.
Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. De bescherming van archeologische waarden krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die (in potentie) als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.
Gemeenten dienen bij bodemingrepen het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, beschikt gemeente Stichtse Vecht over een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied. Deze beleidskaart stelt de gemeente Stichtse Vecht in staat de archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces.
Sinds juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet van kracht; hierin blijven de uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) van kracht als de basis voor de omgang met de archeologische monumentenzorg. De belangrijkste verandering is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Voor dit bestemmingsplan is met name de betere inkadering in de Erfgoedwet van het archeologische erfgoed in en op waterbodems van belang.
Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden en archeologische verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens, dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd. Voor waterbodems is een aangepaste AMZ-cyclus voor Waterbodems van toepassing.
Planspecifiek
Op de nieuwe archeologische beleidskaart, zoals deze te raadplegen is via kaarten.stichtsevecht.nl heeft De Vecht een lage verwachtingswaarde. Het plangebied ziet alleen op water. Bodemverstorende werkzaamheden vinden nagenoeg niet plaats. Om deze reden is geen archeologische dubbelbestemming meer opgenomen.
4.4 Ecologie
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de flora en fauna (soortbescherming) en met de bescherming van natuurgebieden en natuurverbindingen (gebiedsbescherming). De bescherming van flora en fauna en van aangewezen natuurgebieden (Natura 2000) is geregeld in de Wet natuurbescherming die sinds 1 januari 2017 van kracht is geworden.
Naast de volgens de Wet natuurbescherming aangewezen gebieden kent Nederland nog het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) genoemd). In paragraaf 3.2.4 is uitvoerig ingegaan op de ligging van De Vecht binnen het NNN.
Soortenbescherming
Het doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebied dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht.
Aangezien niet alle soorten even zeldzaam zijn, zijn er lijsten opgesteld met soorten die zwaarder zijn beschermd. Hierbij worden de lijsten uit de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn (conventies van Bonn en Bern) gebruikt. Hierbij moeten de beschermingsregimes gevolgd worden die bij deze richtlijnen zijn genoemd en zijn overgenomen in de Wet natuurbescherming.
Daarnaast is er een landelijke lijst opgesteld met soorten die extra bescherming genieten binnen Nederland. Het beschermingsregime van deze soorten wordt nader ingevuld door de Provincie die met de wetwijziging van 1 januari 2017 het bevoegd gezag is geworden.
Gebiedsbescherming
De wet is ook van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitat en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Voor activiteiten die een negatieve invloed kunnen hebben op deze gebieden gelden strikte regels. Dergelijke activiteiten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (Provincie). Het bevoegd gezag bepaalt of er een vergunning volgens de natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden. De vergunningaanvragen worden door de Provincie afgehandeld.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de beschermde gebieden uit de Habitat- en/of Vogelrichtlijn kent Nederland het NNN. De NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Natuurbeschermingswet maar worden vastgelegd in de bestemmingsplannen. Deze zijn op hun beurt getoetst aan de provinciale structuurvisie.
Planspecifiek
De basis van het natuurbeleid is de het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS/ Ecologische Hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Grotere natuurgebieden zijn beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden, zoals verdroging. Ze zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven. Door natuurgebieden met elkaar te verbinden, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) omvat in de provincie Utrecht zo'n 30.000 hectare natuur en omvant een grote afwisseling van bossen, heide, stuifzand, bloemrijke graslanden, rietlanden en plassen. Het is het leefgebied van talloze planten en dieren, maar ook het gebied waar veel mensen naar toe komen om te genieten en te ontspannen.
De Vecht is in zijn geheel in de Provinciale verordening van de Provincie Utrecht aangewezen als onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland. De Vecht is ongeveer 44 km lang. 27 km daarvan ligt binnen de grenzen van de gemeente Stichtse Vecht. De Vecht is daarmee ook een belangrijke verbindende factor tussen verschillende ecologlische gebieden
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten initiatiefnemers voldoende rekening houden met de natuur. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) kan haar kwaliteit alleen behouden en ontwikkelen als bedreigingen worden voorkomen.
4.5 Visrechten
Heerlijke visrechten vallen onder de noemer van zogenaamde oude zakelijke rechten. Deze oude zakelijke rechten dateren van voor de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838. Het bijzondere aan oude zakelijke rechten is dat ze los staan van het eigendom van de grond. Oude zakelijke rechten zijn verhandelbaar en overerfbaar. Er bestonden voor 1838 diverse soorten zakelijke rechten, het visrecht was daar één van.
Heerlijke visrechten werden vroeger uitgegeven door koningen en keizers aan hun lagere gezagsdragers voor een bepaald gebied, de heerlijkheid. De begrenzing van een heerlijkheid moet uit oude documenten herleid worden. Het heerlijk visrecht strekt zich uit –behoudens tegenbewijs- tot alle openbare of bevaarbare wateren binnen de heerlijkheid, zoals die bestonden voor 1838.
Binnen het plangebied komen verschillende visrechten voor. Het visrecht kan zich verzetten tegen eventuele publiekrechtelijke mogelijkheden. Omdat in dit bestemmingsplan één bestemming Water is opgenomen voor de gehele Vecht is een generieke gebruiks- en bebouwingsregeling opgenomen. Het kan zijn dat een eigenaar van gronden niet volledig gebruik kan maken van bouw- of gebruiksmogelijkheden als gevolg van deze visrechten.
4.6 Cultuurhistorie
In hoofdstuk 2 van de plantoelichting is uitvoerig ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de Vecht. In 2016 is door SB4 in opdracht van de gemeente Stichtse Vecht een uitvoerige inventarisatie opgesteld van de aanwezige cultuurhistorische elementen binnen de gemeente Stichtse Vecht. Al deze elementen zijn geplaatst op een interactieve kaart die via internet raadpleegbaar is. De cultuurhistorische waardenkaart is vastgesteld op 20 december 2016 door de gemeenteraad van Stichtse Vecht.
Onderdeel van de waardenkaart is een uitgebreide toelichting op de waardenkaart. De toelichting van de waardenkaart is opgenomen als bijlage bij deze plantoelichting. Het bestemmingsplan zelf voorziet in een dynamische verwijzing naar de kaart. Op deze wijze zijn cultuurhistorische elementen, zoals bijvoorbeeld dakpanbeschoeiingen, kenbaar. Via de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie zijn de elementen vanuit de cultuurhistorische waardenkaart geborgd middels een juridische regeling.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op zowel het vastleggen van het beleid voor ligplaatsen (niet zijnde woonschepenligplaatsen) alsmede het beheer van de bestaande situatie, waarbij de waardevolle elementen binnen het plangebied van een passende bescherming zijn voorzien. De geldende planologische rechten (zowel qua gebruik als qua bebouwing) zijn daarbij zoveel mogelijk gerespecteerd. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor het onderhavig bestemmingsplan is een gedetailleerde systematiek gekozen voor de gronden in het plangebied die (vrijwel) allemaal onderdeel uitmaken van de rivier de Vecht. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
In essentie wordt voor het water van de Vecht een nieuwe enkelbestemming opgenomen. Met deze enkelbestemming worden de geldende regelingen voor de Vecht, veelal met de bestemming Water, in één keer voorzien van één uniforme regeling. In de bestemming Water zijn de regels voor bouwen en gebruik opgenomen en de vrijwaringszones. Verder zijn specifieke functie aanduidingen waaronder woonschepenligplaatsen en passantenligplaatsen.
Naast de bestemming Water had de Vecht in de verschillende bestemmingsplan nog een groot aantal dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen zijn opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan. Daarmee kent dit bestemmingsplan veel verschillende dubbelbestemmingen die hun herkomst hebben uit een groot aantal verschillende plannen. De dubbelbestemmingen zijn vooral gericht op het beschermen van aanwezige waarden waaronder Cultuurhistorie en ecologie, maar ook het beschermen van essentiële functies zoals kabels en leidingen en de waterkeringen.
5.2 Opzet Van De Regels
Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In toelichting paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Aanleiding voor dit bestemmingsplan en daarmee ook belangrijk onderdeel van de regeling is de juridische regeling voor ligplaatsen, afmeervoorzieningen en opstapplaatsen langs De Vecht. Hiervoor was binnen de gemeente Stichtse Vecht nog geen uniforme regeling. Met dit bestemmingsplan wordt hiervoor één nieuwe regeling voorgesteld. Deze regeling is in uitvoerig overleg met de andere waterbeheerders tot stand gekomen.
In hoofdstuk 2 zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
Voor dit bestemmingsplan is de bestemming Water - De Vecht de belangrijkste bestemming. Binnen deze bestemming is uiteraard De Vecht als waterstroom geregeld en het gebruik van De Vecht als vaarroute. Daarnaast zijn binnen deze bestemming de ligplaatsen voor woonschepen geregeld. De regeling voor woonschepen is een zogenaamde beleidsneutrale omzetting. Met het overnemen van de woonschepen in dit bestemmingsplan is de juridische regeling ongewijzigd gebleven.
Naast de bestemming Water - De Vecht gelden verschillende dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen en samengevoegd uit de nu geldende bestemmingsplannen.
Op verzoek van het Waterschap en de Provincie Utrecht zijn voor de aanwezige natuurvriendelijke oevers en ondiepe waterzones ook een regeling opgenomen. Deze regeling heeft primair tot doel de aanwezige natuurvriendelijke oevers en/of ecologische waarden te beschermen. Gezien deze doelstelling zijn deze regelingen opgenomen in de dubbelbestemming voor ecologie.Daarnaast is ook binnen de enkelbestemming ingezet op het behoud en de versterking van de ecologische waarden van de Vecht. De natuurwaarden van de Vecht hangen samen met de aanwijzing als NNN gebied.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- de anti-dubbeltelregel;
- de algemene aanduidingsregels ;
- de algemene wijzigingsregels;
- administratieve bepaling.
De algemene aanduidingsregels bevat een regeling voor de molenbiotoop. Met de aanduidingsbepaling is afgeregeld dat bebouwing niet te hoog mag zijn en daarmee de windvang en/of de ontvangst verstoord. Daarnaast is met een aanduidingsregeling de geluidzone van industrie geregeld. Binnen deze zone mogen geen nieuwe gevoelige objecten worden gerealiseerd. Voor rijk- en gemeentelijk monumenten is een bouwaanduiding opgenomen. Deze bouwaanduiding heeft hoofdzakelijk een signalerende functie.
De wijzigingsbepaling is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied Noord. De bevoegdheid maakt het mogelijk het maximaal aantal ligplaatsen voor woonschepen te verlagen indien noodzakelijk. Aanvullend is een regeling opgenomen waarmee ligplaatsen 'verlegd' kunnen worden.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 Bestemmingen
De gronden in het plangebied kennen slechts één enkelbestemming, in casu de bestemming 'Water - De Vecht'. Daarnaast zijn er verschillende dubbelbestemmingen die over de gronden in het plangebied gelegen zijn:
5.3.1 Artikel 3 Bestemming Water - De Vecht
De bestemming en opgenomen regels kennen hun herkomst uit regels die de gemeente stelt aan ligplaatsen en bijbehorende voorzieningen, regels die de provincie Utrecht stelt, op grond van de Landschapsverordening en regels die het Hoogheemraadschap, op basis van de Keur, stelt aan de Vecht. In veel gevallen blijft het noodzakelijk naast een vergunning van de gemeente te hebben voor de bouw van een afmeervoorziening ook toestemming te hebben van het Hoogheemraadschap en/of de provincie Utrecht. Toestemming van het ene bevoegd gezag betekend niet automatisch toestemming van het andere bevoegd gezag.
De systematiek kent een bepaalde gelaagdheid.
Artikel 3.1 bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Water - De Vecht' zijn bestemd voor water en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en natuur en natuurvriendelijke oevers in de Vecht. Dit is de primaire bestemming. Deze primaire functies van het water mogen in geen geval in het geding komen en vormen een belangrijk uitgangspunt bij een belangenafweging.
Vervolgens zijn in de bestemmingsomschrijving gerubriceerd de overige functies opgenomen.
Bestaande uit:
- verschillende soorten ligplaatsen en afmeerplaatsen, waarbij bepaalde categorieën uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding;
- overige functies en bijbehorende voorzieningen.
- Om goed het type ligplaatsen te doorgronden dienen de specifieke ligplaatsen zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving in nauwe samenhang met artikel 1 (begripsbepalingen) gelezen te worden.
Artikel 3.2 Bouwregels
De bouwregels zijn zoveel als mogelijk generiek gehouden. Er zijn in principe alleen bouwwerken toegestaan en geen gebouwen, mits de gebouwen specifiek zijn aangeduid op de verbeelding en van een regeling zijn voorzien (o.a. woonschepen). De bebouwingsregeling is ook uitgesplitst naar type bouwwerk, te weten steigers en (af)meerpalen en woonschepen. Op deze wijze is het eenvoudiger te bepalen welke 'spelregels' er gelden voor bepaald typen bouwwerken.
Voor specifieke voorzieningen zijn afwijkingen mogelijk. Voor het gebruikmaken van een afwijking is in veel gevallen ook instemming van het waterschap of de provincie noodzakelijk, los van de vergunningen die van deze instanties ook verkregen moeten worden. Zoals eerder al aangegeven betekent toestemming van het ene bevoegd gezag niet automatisch toestemming van het andere bevoegd gezag.
Belangrijk element in de regels is de mogelijkheid voor het college om nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen kunnen gesteld worden om de belangen van ecologie, cultuurhistorie, nautische veiligheid, waterkwaliteit en landschap beter te borgen. Met het stellen van nadere eisen kan in het kader van een omgevingsvergunning specifiek maatwerk worden verricht om de waarden van de rivier De Vecht te beschermen.
Steigers en (af)meerpalen
De bestemming water biedt de mogelijkheid om steigers en (af)meerpalen bij woningen of woonschepen te realiseren (artikel 3.2.3). De maatvoering van deze steigers is bewust beperkt gehouden. De Vecht is naast een vaarweg namelijk een belangrijke drager van cultuurhistorische en ecologische waarden. De omvang van een steiger, waar vervolgens ook nog een vaartuig wordt afgemeerd, kan deze waarden negatief beïnvloeden.
Voor steigers geldt dat er in principe maximaal 1 is toegestaan per eigen erf bij een woning (zie ook onder kopje erf). De afmeervoorziening moet in principe parallel aan de oever worden aangelegd en mag niet meer dan 6 meter, gemeten vanaf de oever, de Vecht 'opgaan'. Het kan zijn dat op basis van de vrij te houden vaarstrook de diepte gemeten vanaf de oever nog minder meters kan bedragen. Daarmee is de vuistregel een voorziening mag maximaal 6 meter de Vecht insteken behoudens waar de vrij te houden vaarstrook dit onmogelijk maakt.
Voor woongebouwen met meerdere woningen geldt dat wanneer een bewoner een eigen erf heeft tot aan het water daar ook maximaal 1 steiger is toegestaan. Indien meerdere bewoners in één woongebouw een eigen erf hebben tot aan het water is er per bewoner/erf ook maximaal 1 steiger toegestaan. Daarmee kunnen er per woongebouw dus meerdere steigers zijn. Indien een woongebouw een collectieve tuin heeft tot aan het water dan is daar ook maximaal 1 steiger toegestaan.
Voor woonschepen geldt eveneens dat het realiseren van een steiger is toegestaan. Deze steiger mag alleen wordt gerealiseerd tussen de oever en het woonschip. In geen geval mag een steiger gerealiseerd worden langszij het woonschip en het vaarwater. Ook voor woonschepen geldt dat de afmeting bewust beperkt is gehouden. Woonschepen mogen geen gebruik maken van de afwijkingsregeling, omdat het totale bebouwde oppervlakte op het water dan veel te groot wordt, hetgeen een negatieve invloed heeft op de ecologische waarden. Daarnaast heeft dit tot gevolg dat het woonschip verder van de oever af komt te liggen. Ook dit heeft invloed op de aanwezige waarden, omdat woonschepen qua omvang en gebruiksfunctie een grotere impact hebben op de omgeving van het water dan een recreatievaartuig. Het meanderende beeld van de rivier met zijn oevers wordt daardoor verstoort.
Voor alle steigers geldt dat ze aanwezige waarden niet mogen verstoren. Vooral de ecologische waarden kunnen negatief beïnvloed worden door het afdekken van het water. In specifieke gevallen zal de voorkeur daarom uitgaan naar een natuurvriendelijke steiger. Deze is opgenomen als bijlage bij de regels. Binnen gebieden die zijn aangeduid als “groene oeverzone” zijn dit type steigers zelfs verplicht. Ook het hebben van verlichting op een steiger heeft een negatieve invloed en is daarom niet toegestaan.
Er zijn ook een paar expliciete steigers aanwezig in de Vecht die een speciale aanduiding hebben gekregen op de verbeelding en waarvoor speciale regels gelden, namelijk een steiger die gebruikt wordt als terras en een speciale aanlegsteiger met een afwijkende maatvoering.
Drijvende steigers en vlotten zijn niet expliciet uitgesloten. Deze bouwwerken zijn soms vaartuigen op zichzelf geworden en worden soms gebruikt om andere vaartuigen op te stallen. Drijvende steigers en vlotten kunnen bijdragen aan de verrommeling van de Vecht en vervolgens aantasting van de aanwezige waarden.
Erf
De regels gaan er vanuit dat een recreatievaartuig alleen permanent mag worden afgemeerd als iemand grond in eigendom heeft aan de Vecht. Het grondeigendom aan de Vecht moet in dat geval wel onderdeel uitmaken van een direct aan de rivier de Vecht gelegen woning of appartement. Er zijn situaties waarbij het erf doorsneden wordt door een openbare weg, pad (o.a.jaagpad) of sloot. In dat geval mag de oever ook als onderdeel van het erf worden gezien. Er is dan sprake van een soort “overtuin”, afhankelijk uiteraard van de bestemming die op de oever rust. Een oever met een bestemming verkeer of groen biedt op grond van de bestemming namelijk geen ruimte om een private tuin of voorziening te realiseren. In geval van een openbare weg of (jaag)pad zal altijd gekeken moeten worden of het innemen van de ligplaats of bouw van een steiger een negatieve invloed heeft op de functie en cultuurhistorische waarden. In de begrippen van artikel 1 is het begrip “erf” nader omschreven.
Afwijkingsregeling voor grotere steiger en voor een openbare recreatieve steiger
Er is een mogelijkheid opgenomen om in uitzonderlijke gevallen middels een afwijkingsregeling een iets grotere steiger te realiseren. Hierbij wordt gedacht aan een appartementencomplex waar meerdere ligplaatsen mogelijk zijn. Het is op dat moment esthetisch fraaier om 1 steiger te maken in plaats van allemaal losse steigers. Om gebruik te kunnen maken van deze regeling moeten wel voorwaarden in acht worden genomen. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de grotere steiger geen invloed mag hebben op de aanwezige waarden en dat de steiger met het vaartuig niet meer dan 6 meter uitsteekt gemeten vanuit de oever. Ook de minimaal vrij te houden vaarstrook speelt een rol bij het bepalen of een steiger kan worden gerealiseerd of niet. Het gaat hier echt om een maatwerkregeling voor een uitzonderlijke situatie en niet om een extra plusje op de regeling bij recht.
Er is een regeling opgenomen om openbare recreatieve steigers te realiseren die onderdeel uitmaken van de openbare ruimte. Denk hierbij aan een vissteiger of steiger die onderdeel uitmaakt van een fiets of kanoroute als rustpunt. De voorziening moet voor iedereen vrij toegankelijk zijn. Commerciële recreatieve steigers zijn dus niet toegestaan op grond van deze regeling.
Woonschepen
Een woonschip valt onder de bouwregels (artikel 3.2.5). In de regels zijn de maximale maten van het woonschip opgenomen. Daarnaast is aangegeven dat de woonschepen onderling afstand moeten houden van elkaar om te voorkomen dat er een aaneengesloten wand ontstaat. In artikel 1 is het begrip “woonschip” nader omschreven. Er is een afwijkingsregeling opgenomen (artikel 3.4.3 en 3.4.4) ten aanzien van de maatvoering, o.a. bij een historisch woonschip. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Wat wordt verstaan onder een historisch (woon)schip staat in artikel 1 als begrip opschreven.
Het innemen van een ligplaats voor een woonschip mag alleen als er op de verbeelding een aanduiding “woonschepenligplaats” is opgenomen. Op andere plekken in de rivier is het innemen van een ligplaats voor een woonschip op grond van artikel 11.1 uitgesloten. Er is geen regeling om het aantal woonschepenligplaatsen te laten toenemen. Wel is er in artikel 3.7 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt een bestaande ligplaats te verplaatsen. In het kader van het Restauratieplan De Vecht is een aantal woonschepen definitief verwijderd, omdat zij een knelpunt vormden. In geen geval mag het aantal woonschepen in de rivier de Vecht dus toenemen. Daarom is 1 van de voorwaarden dat de planologische mogelijkheid om op de locatie een woonschip af te meren van de verbeelding wordt verwijderd.
Historische (woon)schepen
De aanwezigheid van historische schepen wordt gezien als een aanvulling op de belevingswaarde van de rivier de Vecht. Vooral de combinatie van de Buitenplaatsen, beschermde dorpsgezichten en historische schepen draagt hier aan bij. Daarom is voor historische schepen een speciale rol weggelegd in de regels. Er is in artikel 3.4.3. een speciale afwijkingsregeling opgenomen voor historische woonschepen, die vaak qua afmeting afwijken van de standaard maatvoering van woonschepen. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Het schip moet o.a. ingeschreven staan in het register van de Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN) en in goede staat van onderhoud verkeren. Een historisch woonschip is alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding “woonschepenligplaats”.
Er zijn ook historische schepen die worden gebruikt als recreatievaartuig en die zijn afgemeerd op bewonersligplaatsen. Ook voor deze groep geldt dat het schip qua maatvoering kan afwijken van de standaardmaatvoering voor recreatievaartuigen. Hiervoor is eveneens een afwijkingsregeling opgenomen in artikel 3.6.4 waar voorwaarden aan verbonden zijn.
Tot slot is er een groep die een historisch schip heeft maar geen eigendom aan de Vecht of een stuk oever dat te klein is voor het betreffende schip. Voor deze groep is aan de kade van een bedrijf in Vreeland een mogelijkheid opgenomen om af te meren. Op de verbeelding is hiervoor een aanduidingsvlak opgenomen en in artikel 3.5.10 staan de bijbehorende regels. Gelet op het gemeentelijk beleid richt de uitwerking van het bestemmingsplan zich op het versterken van de beeldkwaliteit, het beschermen van aanwezige waarden, het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat en het faciliteren van passende (recreatieve) ontwikkelingen in onze gemeente. Gezien de reeds aanwezige invloed van het gevestigde bedrijf op de leefomgeving, is het niet wenselijk op deze locatie extra bedrijfsmatige activiteiten toe te staan, zoals een op-/afstapplaats en bevoorrading voor passagiersschepen. Ook permanente bewoning, recreatief nachtverblijf en onderhoudswerkzaamheden kunnen een negatieve impact hebben op de omgeving en zijn daarom uitgesloten.
Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels in artikel 11 zijn er, aanvullend op de bestemmingsomschrijving, ook specifieke gebruiksregels van toepassing (Artikel 3.5). Deze gebruiksregels verbijzonderen de bestemmingsomschrijving. Deze aanvullende regels maken duidelijk hoe en op welke wijze de ligplaatsen en afmeerplaatsen mogen worden gebruikt. De specifieke gebruiksregels kunnen gezien worden als een verbijzondering/verdere uitwerking van de verschillende soorten ligplaatsen en afmeerplaatsen. Zoals eerder aangegeven zijn de verschillende typen ligplaatsen in artikel 1 nader gedefinieerd.
De aanvullende regels, zoals opgenomen in artikel 3.5, starten in artikel 3.5.1 met generieke regels die voor alle ligplaatsen en afmeerplaatsen gelden en sluiten goed aan bij de regels van de Keur. In deze regeling wordt aangegeven wat de vrijwaringzones zijn van het water. Het waterschap is op het gebied van vaarwegbeheer de verantwoordelijke instantie. Zij bepalen wat de minimaal vrij te houden vaarstrook is en de vrij te houden zones (rode oever zones) bij bruggen en sluizen.
De minimaal vrij te houden vaarstrook en zones worden bepaald op grond van nautische aspecten en zijn bedoelt om het vaarverkeer veilig en zonder belemmeringen te laten plaatsvinden. Deze regel moet dus voorkomen dat het innemen van een ligplaats, al dan niet in combinatie met een steiger, 1 van de hoofdfuncties van het water, namelijk waterweg, in gevaar brengt. De primaire functies van het water mogen in geen geval in het geding komen.
De andere vrijwaringszone betreft de “rode oeverzone”, Dit zijn de vrij te houden zones bij bruggen en sluizen, Hier bevinden zich immers de wachtplekken/-ruimtes. Het is wel mogelijk om ontheffing te krijgen van het waterschap om hier een ligplaats in te nemen. Op voorhand moet dan getoetst worden wat voor vaartuig daar permanent afgemeerd wordt en of dit vanuit de primaire functie van het water, namelijk waterweg, acceptabel is.
De regeling heeft dus vooral een signalerende functie: Let op hier is een vergunning of ontheffing van een andere instantie nodig. De Keur is op dit punt dus leidend. Ook als deze regel niet is opgenomen in het bestemmingsplan blijft de regel gelden. De regeling in het bestemmingsplan is wel ‘flexibel’ gemaakt middels een dynamische verwijzing. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de vaartbreedte of zones in de Keur worden gewijzigd dit ook in dit bestemmingsplan de minimale vrij te houden maat wordt.
De verdere regels, 3.5.2 en verder, bevatten specifieke regels voor specifieke ligplaatsen of situaties.
Aanvullende regels voor bewonersligplaatsen binnen en buiten stedelijk gebied
De rivier de Vecht meandert door het landschap en passeert verschillende dorpskernen. Er is op de verbeelding aangegeven of er sprake van binnen of buiten het stedelijk gebied. Dit onderscheid komt voort uit de provinciale regelgeving. Voor beide gebieden gelden namelijk andere regels als het gaat om bewonersligplaatsen (artikel 3.5.2 en 3.5.3.).
Binnen het gebied van de Vecht moeten verschillende belangen worden behartigd en de aanwezige waarden worden beschermd. Mensen die aan de Vecht wonen willen hun recreatievaartuig graag afmeren bij hun woning. Voor het stedelijk en het landelijk gebied geldt dat een bewoner grond in eigendom moet hebben aan de Vecht om een recreatievaartuig te kunnen afmeren. Ook hier geldt net als bij steigers het begrip “erf”.
Er mag bij dat erf maar 1 recreatievaartuig worden afgemeerd. Het is niet wenselijk om bij 1 woning meerdere boten af te meren. Er moet namelijk ook rekening worden gehouden met het landschap en de natuur, omdat dit samen met de monumentale gebouwen een belangrijk onderdeel is van de belevingswaarde van de Vecht. Het afmeren van maximaal 1 recreatievaartuig per woonperceel voorkomt dat het afmeren van boten het landschappelijke beeld te veel gaat domineren. Met deze regel wordt voorkomen dat een aaneengesloten sliert recreatievaartuigen permanent wordt afgemeerd langs de oevers. Dit vormt het belangrijkste sturingsmiddel om landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden vanuit dat oogpunt te beschermen.
Er is wel maatwerk mogelijk om onder voorwaarden met vergunning meerdere boten af te meren. Het gaat dan vooral om ligplaatsen bij een appartementencomplex. Het gaat hier om maatwerk waar niet ondoordacht gebruik van kan worden gemaakt. Aantasting van aanwezige waarden kan een belangrijke basis vormen om te weigeren aan deze afwijkingsregeling mee te werken. Het is in geen geval de bedoeling meerdere recreatievaartuigen bij een woning af te meren als deze recreatievaartuigen niet van de betreffende bewoner is. De oevers van de woonpercelen mogen dus niet als een soort “jachthaven” gebruikt worden. (Commerciële) verhuur van de eigen oever aan derden om een recreatievaartuig af te meren wordt gezien als een bedrijfsmatige activiteit en is niet toegestaan.
De maximale lengte van recreatievaartuigen binnen het stedelijk gebied is 12 meter. Hoe deze lengte moet worden gemeten staat in het artikel “wijze van meten”. In verschillende voorgaande bestemmingsplannen en/of beleidsregels is de maximale maat van 12 meter voor recreatievaartuigen bij woningen al opgenomen. In de eerste plaats wordt aansluiting gezocht bij de kavel breedte van een woonperceel. Het recreatievaartuig mag dus niet groter zijn dan de grenzen van het eigen perceel. In het landelijk gebied geldt dat recreatievaartuigen een maximale lengte mogen hebben van 7 meter. De gemeente wil ook hier liever een maatvoering van 12 meter aanhouden, maar vooralsnog is dat in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening. Er is daarom wel een afwijkingsregeling opgenomen (artikel 3.6.2) die een maximale lengte van 12 meter in het landelijk gebied mogelijk maakt. De kans is aanwezig dat op termijn deze provinciale regeling wordt versoepeld.
Waar langere boten zijn afgemeerd met vergunning mogen deze blijven liggen. Hier zijn de overgangsregels voor gebruik van toepassing. Het is wel van belang dat eigenaren in de eerste plaats zelf aantonen dat ze onder dit recht vallen. Het recht heeft ook alleen betrekking op het recreatievaartuig dat er ligt op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij nieuwe situaties of verandering van het betreffende gebruik kan de gemeente handhavend optreden. Voor het landelijk gebied is de provincie bevoegd. Daarnaast is het van belang te weten dat het waterschap kan handhaven op grond van de Keur.
Er is ook een maximale hoogte verbonden aan de kajuit van het recreatievaartuig binnen het stedelijk gebied, Dit om te voorkomen dat schepen met een hoge kajuit en/of fly bridge het beeld van de Vecht teveel gaan domineren en het risico op permanente bewoning wordt vergroot. Dit zou de waarden van de rivier De Vecht kunnen aantasten hetgeen ongewenst is. De maximale hoogte van een kajuit is 1.70 meter. Hoe deze hoogte moet worden gemeten staat in het artikel “wijze van meten”.
Op grond van de provinciale regels geldt ook voor kajuiten in het landelijk gebied een strenger regime. Een kajuit is niet toegestaan (allen open vaartuigen). De gemeente heeft op dit punt eveneens een andere visie. Daarom is in het bestemmingsplan een afwijkingsregeling opgenomen (artikel 3.6.2.) die het mogelijk maakt van bovengenoemde regeling af te wijken en dezelfde maatvoering te hanteren als voor het stedelijk gebied. De kans is aanwezig dat op termijn deze provinciale regeling wordt versoepeld.
Aanvullende regels voor passantenligplaatsen
De passantenligplaatsen zijn aangegeven op de verbeelding. Er zijn geen nieuwe passantenligplaatsen opgenomen in dit bestemmingsplan. In de regels zijn speciale gebruiksregels opgenomen. De locatie van de passantenligplaatsen mogen niet gebruikt worden voor bewonersligplaatsen. Zie ook de algemene gebruiksregels in artikel 11. Mocht er in de toekomst ruimte zijn voor nieuwe passanteligplaatsen of de behoefte aan de verplaatsing van passantenligplaatsen dan is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 3.7.
Aanvullende regels voor bezoekersligplaatsen
Bezoekersligplaatsen zijn bedoeld voor recreatievaartuigen. Recreanten die met een sloepje over de Vecht varen kunnen even aanmeren bij een horecagelegenheid om daar iets te drinken of eten, of een bezoek brengen aan een winkel met streekproducten of museum. Het bezoek is tijdelijk van aard. Overnachten is niet toegestaan. Bezoekersligplaatsen mogen niet verward worden met sloepenverhuur. Dit valt namelijk niet onder de regeling voor bezoekersligplaatsen. Passagiersschepen vallen eveneens niet onder de bezoekersligplaatsenregeling. Zie ook de artikel 1 (begripsbepalingen),
Aanvullende regels voor passagiersschepen
Naast passantenligplaatsen en bewonersligplaatsen zijn er ook voorzieningen voor passagiersschepen in de Vecht. Passagiersschepen mogen alleen afmeren om passagiers te laten op- en afstappen binnen de aanduiding ‘opstapligplaatsen voor passagiersschepen’ of de aanduiding ‘vaste ligplaats passagiersschepen’. Deze aanduidingen staan op de verbeelding aangegeven.
In de regels (artikel 3.5.7, artikel 3.5.8 en artikel 11.1) staan voorwaarden die verder gelden, zodat voldoende sturing kan worden gegeven en overlast voor omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt. Het college heeft binnen deze regels ook de mogelijkheid om extra nadere eisen te stellen.
Binnen de regels voor de opstapplaatsen en vaste ligplaatsen voor passagiersschepen zijn voorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden hebben als doel de waarden van de rivier De Vecht en de leefomgeving van bewoners te beschermen. Het streven is een goede balans te vinden tussen het woongenot van de inwoners, het cultureel erfgoed, de natuur en de meerwaarde voor de economie. Het gemeentelijk beleid is gericht op kwaliteitstoerisme dat past bij de rivier en zijn waarden. Massatoerisme is niet gewenst. Vanuit dat oogpunt bezien zijn o.a. regels gesteld aan o.a. de verkeersafwikkeling van de passagiersschepen. Daarnaast kan het college nadere eisen stellen aan de locatie. Als strijdig gebruik wordt het veroorzaken van geluidshinder vanaf het passagiersschip of de ligplaats middels muziekinstallaties, aggregaten e.d. genoemd, met uitzondering van het geluid ten gevolge van de voortstuwing gedurende het aanmeren en de afvaart (algemene gebruiksregels artikel 11).
Er is een verschil tussen een vaste ligplaats en een opstapligplaats. Bij een vaste ligplaats mag het passagiersschip permanent een ligplaats innemen. Bij een opstapligplaats is dat niet het geval. Denk bij een opstapligplaats aan de locatie bij Goudestein. Deze locatie kan door verschillende passagiersschepen gebruikt worden als op- of afstapplek, mits hiervoor toestemming is gegeven door de eigenaar, in dit geval de gemeente. De functie wordt veel gebruikt voor trouwerijen.
Een vaste ligplaats kan ook gebruikt worden als opstapplaats, mits hiervoor voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
De sluis van Nieuwersluis is een monument en maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (UNESCO erfgoed). Voor de ligplaatsen in de sluis van Nieuwersluis is expliciet een maximale maatvoering opgenomen voor de passagiersschepen om te voorkomen dat de passagiersschepen door hun omvang het monument gaan domineren en de waarden van het monument daardoor negatief worden beïnvloeden.
In artikel 3.5.6 en 3.5.9 zijn regels gesteld over het tijdelijk halt houden van een passagiersschip. De halteplek voor de fietsboot en de wachtplekken bij de brug of sluis zijn andere voorzieningen dan een opstapplaats of vaste ligplaats voor passagiersschepen. Wat betreft de halteplaatsen voor de fietsboot merken wij het volgende op. De halteplaatsen voor de fietsboot zijn niet aangeduid en mogen in principe op elke gewenste plek gerealiseerd worden conform de regels in voorgaande bestemmingsplannen en analoog aan het principe van een bushalte. Het gaat om een korte stop van hooguit 15 minuten. Deze regeling geldt ook voor de veerpont. De meeste halteplaatsen zijn in de afgelopen jaren al gerealiseerd. Mocht er behoefte zijn aan meer halteplaatsen voor de fietsboot dan verzet dit bestemmingsplan zich daar dus niet tegen. Het is van belang dat op het moment dat er behoefte is aan extra halteplekken hierover specifiek overleg wordt gevoerd met bewoners waar deze plek dan het beste kan komen. De wachtplekken bij de brug of sluis vallen binnen de vrijwaringszone (rode oever zone). De wachtligplaats voor de passagiersschepen is bedoelt voorkomen dat meerdere passagiersschepen de vaarweg blokkeren.
In artikel 3.7 Wijzigingsbevoegdheid is een speciale regeling opgenomen om onder voorwaarden nieuwe opstapligplaatsen of vaste ligplaatsen voor passagiersschepen op de verbeelding op te nemen. Het is van belang dat bij de afweging, of toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, in ogenschouw wordt genomen dat het totale aantal ligplaatsen voor passagiersschepen in de rivier de Vecht niet in onevenredige mate toeneemt, waardoor de balans tussen het faciliteren van recreatie en toerisme versus de aanwezige waarden van de rivier en de leefomgeving in het geding komen. Massatoerisme is niet gewenst.
5.3.2 Artikel 4 Leiding - Water
Er is een speciale beschermende regeling opgenomen voor leidingen die op de waterbodem liggen en. De locaties waar deze leidingen liggen zijn op de verbeelding weergegeven middels een aanduiding.
5.3.3 Artikel 5 Waarde beschermd dorpsgezicht en artikel 6 Waarde cultuurhistorie
Het feit dat mensen graag langs de rivier de Vecht wonen of er recreëren wordt mede bepaald door de aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Het is belangrijk om deze waarden te beschermen. Er is daarom gebruik gemaakt van dubbelbestemmingen. Naast de bestemming Water heeft de rivier de bestemming Waarde beschermd dorpsgezicht en Waarde Cultuurhistorie, In de bestemmingsomschrijving is een opsomming gegeven van de kenmerkende waarden van de rivier De Vecht en haar oevers. Daarnaast is een dynamische verwijzing gemaakt naar de vastgestelde Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK) die in 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het betreft hier een samenwerkingsproduct van gemeente en provincie. De CHWK maakt onderdeel uit van de Atlas Cultuurhistorische van de provincie Utrecht en is ook te vinden op onze openbaar toegankelijke kaartviewer. De kaarten geven inzicht in de te beschermen waarden, zoals zichtlijnen en bouwwerken. De toelichting “Waardevol Levend Land” van de CHWK is als pdf bijlage opgenomen bij deze toelichting.
In de bestemmingsomschrijving voor de bestemming Waarde beschermd dorpsgezicht is niet alleen verwezen naar de toelichting van het aanwijzingsbesluit, maar zijn ook de specifieke waarden voor deze omgeving benoemd. De te beschermen waarden van de dorpskernen worden namelijk mede bepaald door de historie van de rivier de Vecht waar de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Unesco erfgoed), de Stelling van Amsterdam en de Buitenplaatsen onderdeel van uitmaken.
Naast de dubbelbestemming wordt in de regels van de bestemming Water veelvuldig melding gemaakt van de te beschermen waarden als voorwaarden en kan het college van B&W ook nadere eisen stellen. Aantasting van de aanwezige waarden is een weigeringsgrond. Een door het college aan te wijzen ter zake deskundige kan bepalen of er sprake is van aantasting en aanvullende voorwaarden in de omgevingsvergunning noodzakelijk zijn.
De aanwezige waarden kunnen zich ook op de oever bevinden. De gebruiks- en bouwmogelijkheden die de regels voor Water bieden kunnen direct negatieve gevolgen hebben voor een waarde die zich op de oever bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de beleefbaarheid van de jaagpaden en dakpanbeschoeiingen. De jaagpaden en dakpanbeschoeiingen vormen een belangrijke cultuurhistorisch elementen die steeds verder onder druk komen te staan door o.a. de bouw en het gebruik van steigers.
5.3.4 Artikel 7 Waarde Ecologie
De Vecht maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland en valt daarmee onder nationale en provinciale bescherming. De rivier heeft een belangrijke functie als ecologische verbindingszone. Daarom heeft de rivier naast de bestemming Water de bestemming Waarde ecologie. De bestemming Waarde Ecologie heeft als doel behoud en de versterking van bestaande natuurwaarden waaronder de natuurvriendelijke oevers. Voor de bestaande natuurvriendelijke oevers is een speciale extra aanduiding opgenomen op de verbeelding.
De aanwezige waarden bevinden zich in de rivier maar ook op de oever. Vooral het overgangsgebied tussen water en land is een belangrijke zone voor het aquatisch ecosysteem (leefgebied in of bij het water voor dieren, amfibieën, insecten en planten). De gebruiks- en bouwmogelijkheden die de regels voor Water bieden kunnen direct negatieve gevolgen hebben voor een waarde die zich in het water en op de oever bevinden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bouw en het gebruik van steigers. Door grote delen van het water af te dekken middels een steiger gaan de planten dood door gebrek aan zonlicht hetgeen directe gevolgen heeft voor het aquatisch ecosysteem. Maar ook het aanbrengen van verlichting op een steiger kan het aquatisch ecosysteem negatief beïnvloeden. Bij het toetsen van een aanvraag om omgevingsvergunning zal altijd gekeken moeten worden of er sprake is van aanwezige waarden die aangetast kunnen worden conform de regels binnen de bestemming Waarden ecologie en de regels die gelden binnen het Natuur Netwerk Nederland (interim verordening provincie Utrecht).
Naast de dubbelbestemming Waarde ecologie wordt in de regels van de bestemming Water veelvuldig melding gemaakt van de te beschermen waarden als voorwaarden en kan het college van B&W ook nadere eisen stellen. Aantasting van de aanwezige waarden is een weigeringsgrond. Een door het college aan te wijzen ter zake deskundige kan bepalen of er sprake is van aantasting en aanvullende voorwaarden in de omgevingsvergunning noodzakelijk zijn.
In het kader van het Restauratieplan De Vecht zijn natuurvriendelijke oevers hersteld en nieuwe natuurvriendelijke oevers aangelegd. De bestaande natuurvriendelijke oevers zijn op de verbeelding weergegeven met de aanduiding “groene oeverzone”. Omdat deze smalle stroken vaak lastig waar te nemen zijn op de verbeelding is ervoor gekozen een aparte signaleringskaart toe te voegen aan de regels.
Binnen deze aanduiding geldt in de basis een afmeerverbod en verbod op de bouw van een steiger. Bij een erf van een woning is alleen een bewonersligplaats met eventueel een bijbehorende steiger toegestaan, waarbij de steiger voldoet aan speciale voorwaarden die ervoor zorgen dat de aanwezige waarden in stand blijven. Een tekening van dit type steiger is opgenomen als bijlage bij de regels. De regels voor de open steiger staan binnen de regels voor Water en binnen de regels voor Waarden ecologie. Van deze regels kan niet worden afgeweken.
Dat niet overal de specifieke aanduiding natuurvriendelijke oever is aangegeven wil niet zeggen dat op die plek vervolgens geen natuurwaarden aanwezig zijn. Daarnaast biedt de regeling de mogelijkheid nieuwe natuurvriendelijke oevers te maken en middels een wijzigingsbevoegdheid op de kaart weer te geven.
5.3.5 Artikel 8 Waterstaat - waterkering
De waterkeringen zijn op de verbeelding aangegeven. De regels moeten de waterkering beschermen. Het is niet toegestaan te bouwen of graven in de waterkering zonder toestemming van het waterschap.
5.4 Algemene Regels
In elk bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen om 10% af te kunnen wijken van de in de regels genoemde maten. De “marge regeling” is bedoeld als maatwerkregeling voor een bepaald onderdeel. Dat maatwerk kan technisch of esthetisch van aard zijn. Uit de praktijk blijkt dat deze marge regeling van 10% toegepast wordt op alle maten, waarmee het bouwwerk als het ware wordt opgeblazen als een ballon. Daar is deze marge regeling niet voor bedoelt. Voor de Vecht zou dat kunnen betekenen dat steigers maar ook woonschepen veel groter worden dan de regeling in de basis beoogd heeft te willen regelen. De marge regeling mag niet cumulatief worden gebruikt door afwijking op afwijking te stapelen. Het is gewenst deze vorm van stapeling ook uit te sluiten als het gaat om het toepassen van de verschillende maten van een bouwwerk. Het is of-of en niet en-en.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt bij recht geen bouwplan mogelijk zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht daarmee bestaat er, in het kader van dit bestemmingsplan, ook geen wettelijke verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst.
De plankosten van dit bestemmingsplan worden betaald uit de algemene middelen van de gemeente.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.1 Vooroverleg En Inspraak
Het voorontwerpbestemmingplan De Vecht heeft vanaf 15 september 2017 tot en met donderdag 26 oktober 2017 ter inzage gelegen in het kader van inspraak en vooroverleg (participatieface). Er zijn 3 informatieavonden gehouden in Maarssen, Breukelen en Loenen ad Vecht en er zijn gesprekken gevoerd met de verschillende belangen organisaties waaronder de dorpsraden en de Vechtplassencommissie. Gedurende de periode van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraak- of overlegreactie in te dienen. In deze periode van 6 weken zijn 85 reacties ontvangen. In de ‘Nota Inspraak en Overleg” zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. Daarnaast is per reactie aangegeven of en in welke mate de reactie aanleiding geeft tot een wijziging van het voorontwerpbestemmingsplan. De 'Nota Inspraak en Overleg' is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingplan De Vecht heeft vanaf 10 januari 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. In deze periode van 6 weken zijn 174 zienswijzen ontvangen. Een aantal zienswijzen is gelijkluidend. In de ‘Nota zienswijzen’ zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarnaast is per reactie aangegeven of en in welke mate de reactie aanleiding geeft tot een wijziging van het bestemmingsplan. De ‘Nota zienswijzen’ is als bijlage opgenomen bij dit plan.
Voor het plan is een uitgebreide procedure doorlopen. Er zijn 3 informatiebijeenkomsten geweest over het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast is apart gesproken met de dorpsraden en Vechtplassencommissie. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan wederom besproken in 3 informatiebijeenkomsten. Voor de vaststelling van het plan heeft de commissie fysiek domein 4 avonden vergadert en tijdens die vergaderingen de ruimte gegeven aan insprekers om hun bezwaren nogmaals kenbaar te maken. Tot slot heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan tijdens de raadsvergadering. Alle bovengenoemde momenten zijn gepubliceerd via het wettelijke spoor op www.overheid.nl en via de gemeentelijke nieuwsbrief. Mensen die op het voorontwerp en/of het ontwerpbestemmingsplan hadden gereageerd zijn ook schriftelijk op de hoogte gehouden.