Tuinbouwweg 33 Maarssen
Wijzigingsplan - gemeente Stichtse Vecht
Vastgesteld op 21-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan:
het wijzigingsplan 'Tuinbouwweg 33 Maarssen' met identificatienummer NL.IMRO.1904.WPTuinbouwweg33MRS-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.
1.2 Wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Verbeelding:
de verbeelding van het wijzigingsplan 'Tuinbouwweg 33 Maarssen' , bestaande uit de bladen met het nummer NL.IMRO.1904.WPTuinbouwweg33MRS-VG01.
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.7 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.8 Antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 Atelier:
werkplaats van een kunstenaar.
1.10 Bebouwing:
één of meer bouwwerken.
1.11 Bed en breakfast of air B&B:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die gerund wordt door de eigenaren tevens bewoners van de betreffende woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van kortdurend toeristisch nachtverblijf in combinatie met het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten.
1.12 Bedrijf aan huis:
een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk), dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.13 Beeldkwaliteit:
alle aspecten die van invloed zijn op de voorstelbaarheid en beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in die omgeving (waaronder de cultuurhistorische en landschappelijke waarden).
1.14 Beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.15 Bestaande situatie:
- a. bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de ter inzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders bepaald;
- b. bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.
1.16 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.19 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten vernieuwen of veranderen van een standplaats:
1.20 Bouwgrens:
de grens van een bebouwbaar gebied.
1.21 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping.
1.22 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij het bepalen van de oppervlakte van het bouwperceel in geval van particuliere initiatieven worden gronden met openbare bestemmingen, zoals verkeer, groen en water niet meegerekend.
1.23 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.27 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 Geluidgevoelig object:
woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.29 Hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.30 Huishouding:
een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners.
1.31 Kap:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.
1.32 Kelder:
bouwwerk waarvan het merendeel onder de grond is gelegen.
1.33 Kelderingang:
een constructie die dient voor de toegang tot een kelder.
1.34 Kelderkoekoek:
een uitgebouwde constructie van beperkte omvang aan de buitenzijde van de kelderwand die dient voor daglichttoetreding en/of ventilatie van de kelder. Als uitgebouwde bak wordt het ook wel een lichtkolk of vossengat genoemd, een lange doorgaande koekoek ook wel een wolfskuil.
1.35 Mantelzorg:
Huisvesting van maximaal twee personen in of bij een woning van één huishouden, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.36 Nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.
1.37 Perceel:
afgedeeld stuk land of water, kavel.
1.38 Perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
1.39 Voorerf/voorerfgebied:
de gronden die behoren bij een hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel/voorkant en die geen onderdeel uitmaken van het achtererfgebied.
1.40 Voorgevel/voorkant:
de naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een hoofdgebouw die in de meeste gevallen architectonisch als de voornaamste gevel kan worden aangemerkt omdat daar de hoofdentree is gelegen.
1.41 Woning of wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.42 Woonadres:
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:
buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.
Bebouwingspercentage:
bouwgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met bebouwing, tenzij in de regels anders is bepaald.
Bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.
Bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, (geen gebouw zijnde), met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bouwhoogte van een antenne-installatie:
- a. in geval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. in geval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
Bouwhoogte bruggen en viaducten over water
De hoogte van bruggen en viaducten of daarmee gelijk te stellen voorzieningen over het water wordt gemeten vanaf het gemiddeld waterpeil tot de onderzijde van de brug/viaduct.
Breedte van een bouwvlak:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de grens van het bouwvlak of rooilijn.
Breedte van een bouwwerk:
buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren en evenwijdig aan de betreffende gevel.
Dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Diepte van een bouwwerk: (horizontaal)
Buitenwerks en/of het hart van scheidingsmuren en haaks op de betreffende gevel;
Diepte van een (ondergronds) bouwwerk: (verticaal)
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
Goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;
de hoogte van een windturbine of een windmolen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmolen
Inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken.
Insteek van watergangen:
vanaf de insteek die wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld.
Maaiveldhoogte:
De gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
Ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van bouwwerk.
Oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Peil:
De hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel, waarbij geldt dat:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: De bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer van gebouwen minimaal 30 cm boven peil ligt;
- b. als de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst of de gronden waar het bouwwerk komt aantoonbaar lager liggen dan de weg, wordt door burgemeester en wethouders bij aanvang van de werkzaamheden het peil vastgesteld;
- c. ter plaatse van water het gemiddeld waterpeil als peil wordt aangehouden of de hoogte van de aangrenzende oever;
- d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden of een ruimtelijk ongewenste invulling, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Verkoopvloeroppervlakte (detailhandel) (vvo):
binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en welke voor het publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis en mantelzorg;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken
- c. erven en tuinen;
- d. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen en water;
- g. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
ten aanzien van hoofdgebouwen:
- a. deze uitsluitend worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
- b. per bouwvlak een (1) woning is toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal wooneenheden is aangegeven, geldt dat als toegestaan aantal;
- c. de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 650 m³ bedraagt, met uitzondering van de woningen met de aanduiding “voormalige recreatiewoning”;
- d. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal respectievelijk 4,5 m en 10 m bedraagt, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven met uitzondering van de woningen met de aanduiding “voormalige recreatiewoning”;
- e. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
- f. Een hoofdgebouw slechts één (1) officiële voorkant heeft namelijk de kant die naar de openbare weg is gekeerd. Als er onduidelijkheid is over de voorkant, zal het college van B&W de voorkant aanwijzen.
ten aanzien van bijbehorende bouwwerken:
- g. bij elk hoofdgebouw binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, waarbij:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwvlakken afhankelijk van de grootte van het bouwperceel maximaal bedraagt;
totale aaneengesloten oppervlakte bouwperceel* maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken tot 300 m2 60 m2 van 300 m2 tot 500 m2 80 m2 van 500 m2 tot 750 m2 90 m2 van 750 m2 tot 1.000 m2 100 m2 van 1.000 m2 en meer 150 m2 * bij het bepalen van de oppervlakte van het bouwperceel in geval van particuliere initiatieven worden gronden met openbare bestemmingen, zoals verkeer, groen en water niet meegerekend. - 2. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen bouwperceel bedraagt;
- 3. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken respectievelijk maximaal 3 m 5 m bedraagt;
- 4. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt, waarna deze mag worden afgewerkt met een dak;
- 5. bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen het achtererfgebied;
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwvlakken afhankelijk van de grootte van het bouwperceel maximaal bedraagt;
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
- h. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal:
- 1. 1 m op de gronden vóór de naar het openbaar gebied gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- 2. 2 m op de overige gronden;
- i. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen waaronder speelvoorzieningen, bedraagt maximaal 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 3 Algemene regels onder Artikel 6 Algemene bouwregels is het mogelijk af te wijken van de onder artikel 3.2 genoemde bouwregels:
Burgermeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2 sub h voor het bouwen op een geringere afstand van de (bouw)perceelsgrens, dan wel tot op de (bouw)perceelsgrens, als dit geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- b. artikel 3.2 sub d voor het vergroten van de maximale inhoud van 650 m3 naar maximaal 800 m3 met dien verstande dat:
- 1. het bouwperceel voor maximaal 40% bebouwd is;
- 2. de landschappelijke, en natuurwaarden en gebruiksmogelijkheden van derden niet onevenredig worden aangetast
- 3. een schriftelijk advies wordt gevraagd van een deskundige inzake de te beschermen waarde en landschappelijk inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 5" mogen bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen worden gebouwd, mits de bepalingen van artikel 4.3 vooraf in acht zijn genomen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk
- a. Behoudens het onder 4.3.d bepaalde moet, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100.000 m², en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm, de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- b. De vergunning als bedoeld in 4.3. sub a wordt verleend indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit het rapport blijkt dat:
- 1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
- 3. er geen behoudenswaardige archeologische waarden zijn.
- c. Aan de vergunning als bedoeld in 4.3. sub a kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
- 3. de verplichting de (bouw)werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.
- d. Het overleggen van een archeologisch rapport bij de vergunningaanvraag is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Artikel 4.3.c is van overeenkomstige toepassing.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
- a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
- 1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend: het afgraven, ontgronden, saneren, afplaggen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede vergraven, verdiepen en verruimen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- 6. het verwijderen van bestaande funderingen en het verwijderen en/of uittrekken van heipalen.
- b. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt de aanvrager een rapport waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
- 1. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
- 3. er geen behoudenswaardige archeologische waarden zijn.
- c. Aan de vergunning als bedoeld in 4.4 sub b kunnen burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen (PvE);
- 3. de verplichting de werken en werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorwaarden te stellen kwalificaties.
- d. Het overleggen van een archeologisch rapport bij de vergunningaanvraag is niet nodig, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Artikel 4.4.c is van overeenkomstige toepassing.
4.5 Uitzonderingen
Het in 4.4.a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
- a. bij plangebieden met een totaal oppervlakte kleiner dan 100.000 m²;
- b. die niet dieper dan 30 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd;
- c. die in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
- d. die bestaan uit onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande wegcunetten en leidingtracé's;
- e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
- 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
- 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
- f. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een daartoe gecertificeerde instantie.
4.6 Beoordeling
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3 en 4.4 te verlenen, vragen burgemeester en wethouders advies aan een archeologisch deskundige.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels en het bestemmingsvlak van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" te wijzigen voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene regel
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
6.2 Bestaande afwijkende maatvoering
- a. In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
- b. in die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
- c. ingeval van herbouw zijn de leden a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
6.3 Erf- en terreinafscheidingen
Voor zover in hoofdstuk 2 niet reeds is bepaald gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal:
- 1. 1 m op de gronden vóór de naar het openbaar gebied gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- 2. 2 m op de overige gronden;
- b. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijde, waaronder speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m.
6.4 Milieu
6.5 Ondergronds bouwen
6.6 Overschrijding bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen
De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:
- a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen tot maximaal 30 cm;
- c. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
- d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels tot maximaal 75 cm;
- e. balkons met niet meer dan 1 m;
- f. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
- g. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen de bouwgrens in geen enkele stand met meer dan 1 m overschrijden;
- h. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
- i. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
- j. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Beroep aan huis
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis (activiteit) wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. alleen activiteiten die passen binnen het gebied en zijn benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en vallen onder milieucategorie 1 zijn toegestaan;
- b. In afwijking van het gestelde onder a. zijn opslag van vuurwerk, horeca (met uitzondering van (air)B&B),seksinrichtingen, koeriers of (personen-)vervoersbedrijven, kinderdagverblijven en detailhandel (met uitzondering van functioneel ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel), en alle activiteiten die worden genoemd onder artikel 7.2 "strijdig gebruik" uitgesloten;
- c. ten aanzien van internethandel is alleen internethandel zonder showroom of
- d. afhaalfunctie (publieksaantrekkende werking) toegestaan;
- e. Het vloeroppervlak in gebruik voor een activiteit mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m².
- f. bij de activiteit moet sprake zijn van een normale afwikkeling van verkeer waaronder parkeren en moet worden voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan opgenomen uitgangspunten met betrekking tot parkeren. De regel is dat parkeren op eigen erf moet plaats vinden of dat de initiatiefnemer op eigen kosten parkeerplaatsen aanlegt in het openbaar gebied;
- g. De activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan.
- h. De activiteit mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- i. De ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.
7.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
- a. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
- b. opslag en verkoop van vuurwerk;
- c. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor meer dan één huishouden;
- d. commerciele kamerbewoning/-verhuur, met uitzondering van toeristisch en recreatief gerelateerde kamerverhuur namelijk (air)B&B;
- e. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- f. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- g. het plaatsen van zeecontainers voor de opslag van goederen;
- h. het plaatsen van voorzieningen voor het opwekken en leveren van duurzame energie anders dan voor eigen gebruik;
- i. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- j. er mag geen sprake zijn van een significatie toename van de stikstofdepositie (immissie) binnen de stikstofgevoelige habitats binnen het Natura2000 gebied.
7.3 Parkeren
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen.
- b. Geen omgevingsvergunning is nodig voor sloopwerkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen of een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 4. plaatsvinden bij bouwwerken die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien geen onevenredige schade plaatsvindt van de karakteristieke waarden van de bebouwing, om te beoordelen of er geen onevenredige schade plaatsvindt kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat een bouwhistorisch en/of cultuurhistorisch onderzoek wordt verricht
- d. In afwijking van het bepaalde onder c kan een omgevingsvergunning worden verleend als sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep of als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
- e. indien het bevoegd gezag voornemens is om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub c of d, wordt de commissie voor ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.
8.2 milieuzone - 100-jaarsaandachtsgebied
Binnen de aanduiding "milieuzone - 100-jaarsaandachtsgebied", is het bepaalde in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) en Provinciale Milieuverordening (PMV) van toepassing. Rekening moet worden gehouden met het standstill-principe waarbij functiewijzigingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit niet zijn toegestaan. Verder geldt dat bedrijfstypen met een bodemrisico niet zijn toegestaan. Een overzicht van deze bedrijfstypen is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Voor bestaande inrichtingen geldt overgangsrecht.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- b. afwijkingen van maten met niet meer dan 15% met uitzondering van oppervlaktematen en percentages;
- c. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor betere realisering van bestemmingen en bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer bedragen dan 3 m en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden overschreden;
- d. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
- e. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
- f. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk na goedkeuring door de Veiligheid Regio Utrecht (VRU) of de opvolger van deze organisatie onder een andere naam;
- g. het gebruik van gebouwen voor kamerbewoning/-verhuur, mits:
- 1. er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
- 2. het gebruik voor kamerbewoning/-verhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
- 3. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
- 4. de tijdelijkheid van de kamerbewoning/-verhuur moet aantoonbaar zijn;
- h. afwijking als bedoeld onder a t/m g wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de aanwezige beeldkwaliteit zoals benoemd in paragraaf 3.3 van de toelichting bij dit bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan Maarsseveense Plassen d.d. 14 september 2017 dat als bijlage bij deze regels is gevoegd;
- i. de afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen en/of bouwvlakken te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken, voor zover dit van belang is voor een betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
Onder voorwaarde dat:
- c. de overschrijdingen (zoals bedoeld onder a. en b.) mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak en/of bouwvlak mag met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
- d. het wijzigen van de bestemming en/of bouwvlak niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- e. het wijzigen van de bestemming aanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
- f. door de situering van een woning de omliggende (agrarische) bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsuitoefening;
- g. aangetoond is dat de bestaande en beoogde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
- h. het bevoegd gezag wint, alvorens over de wijziging te beslissen op grond van een inrichtingsplan, schriftelijk advies in bij ter zake deskundigen.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het wijzigingsplan Tuinbouwweg 33 Maarssen".