Sportlaan 36 te Anna Paulowna
Bestemmingsplan - gemeente Hollands Kroon
Vastgesteld op 21-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan:
Het Bestemmingsplan Sportlaan 36 te Anna Paulowna van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPAPhz004-va01 met de bijbehorende regels en bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een in Bijlage 2 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 afhankelijke woonruimte:
woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed & breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.9 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een afwijking op grond van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 druiplijn:
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak;
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel waaronder niet worden begrepen enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.27 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.28 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.29 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.30 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.31 tweede bouwlaag:
de eerste verdieping van het hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.32 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.33 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.34 wonen:
bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;
1.35 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is;
1.36 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.
Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;
- c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- f. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- g. meten:
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, kozijnen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- b. paden;
- c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. verblijfsvoorzieningen;
- e. water.
3.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
- b. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- c. het gebruik van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. paden;
- c. water;
- d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing en de waterafvoer en -berging;
- e. duikers en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water.
4.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van 1 uitbouw voor de voorgevel van een hoofdgebouw als bedoeld in lid 6.2, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
- 2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
- 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten;
- b. voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing en de waterafvoer en -berging;
- f. water;
- g. bruggen, duikers en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3;
- 2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3m.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen , al dan niet in combinatie met:
- 1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
- niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 75 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
- alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage Bijlage 2 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
- geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken;
- er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
- er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
- er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
- er geen buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
- 1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing en de waterafvoer en -berging;
- g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- h. water.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd” de naar de weg gekeerde gevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens dienen te worden gebouwd;
- 2. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” mag niet meer dan het aangegeven aantal bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd” uitsluitend rijwoningen mogen worden gebouwd;
- 3. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” aangegeven bouwhoogte;
- b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen het bestemmingsvlak toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met 70 m2;
- 3. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
- 4. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
- 5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6,5 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- 7. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 8. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 6
en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:- 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
- 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
- 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
- b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen van derden;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 onder a opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de bomen en beplanting in overeenstemming met het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1 en binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen;
- b. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- d. het gebruik van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
- e. het gebruik van bebouwing voor recreatieve bewoning;
- f. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
- g. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte.
- h. het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van Artikel 8 en/of Artikel 9 niet in stand wordt gelaten.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
8.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:
- a. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
- b. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- c. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
- het gebruik van gronden en bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 7 lid 8.1 en/of artikel 8 lid 9.2 niet in stand wordt gelaten;
9.2 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
9.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 indien:
- a. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- c. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie, waaronder de akoestische aspecten;
- de waterhuishouding;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie, waaronder de akoestische aspecten;
- de waterhuishouding;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving,
Het plan wijzigen ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
''Regels van het Bestemmingsplan Sportlaan 36 te Anna Paulowna''
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woningstichting Anna Paulowna is voornemens om 11 woningen te realiseren aan de Sportlaan 36 te Anna Paulowna. Op het perceel is in de huidige situatie nog bebouwing van het Multifunctioneel centrum (MFC) Triplo aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt en 11 grondgebonden woningen, bestaande uit 2 bouwlagen, worden teruggebouwd. Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (vastgesteld 27 juni 2013) is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Plangebied
Het plangebied is relatief centraal gelegen in de kern Anna Paulowna (zie ook figuur 1). De locatie is gelegen in een parkachtige omgeving binnen de bebouwde kom. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door woonbebouwing aan de Sportlaan, aan de noordzijde door een brede sloot, aan de oostzijde door de bebouwing van nummer 34. Het plangebied bevindt zich in een relatief groen gebied in een woonwijk.
Figuur 1. ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied omvat voor het grootste deel bebouwing en omliggend terrein van het MFC Triplo. Het overige deel is ingericht als groenvoorziening.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het kadastrale perceel 7208 en beslaat een oppervlakte van circa 3130 m2.
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
Het 'Bestemmingsplan Anna Pauwlona' (vastgesteld 27 juni 2013) is van toepassing op het plangebied. Op onderstaand fragment is een uitsnede van de bestemmingsplankaart weergegeven.
Figuur 2. uitsnede geldend bestemmingsplan
Op figuur 2 is te zien dat er twee bestemmingen gelden in het plangebied. De gronden kennen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen'. De bestemming maatschappelijk is van toepassing op de bebouwing en het terrein van MFC Triplo. Ter plaatse kunnen maatschappelijke voorzieningen worden gevestigd. Alle bebouwing dient binnen het ingetekende bouwvlak van de maatschappelijke bestemming te worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte binnen de maatschappelijke bestemming bedraagt 8 meter. De maximale goothoogte bedraagt 5 meter binnen de voornoemde bestemming.
Naast het voorgaande is de bestemming 'Groen' van toepassing op het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor zowel groenvoorzieningen als sport- en speelvoorzieningen.
Strijdigheid
De beoogde bebouwing bestaat uit twee bouwlagen, voorziet in een woonfunctie en wordt voor een groot deel buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd. Het planvoornemen is voor zowel bouwen als het gebruik, strijdig met het geldend bestemmingsplan.
Bestemmingsplan Parkeren en Wonen
Daarnaast is het 'bestemmingsplan Parkeren en Wonen', zoals vastgesteld op 4 oktober 2018, van toepassing op het plangebied. Dit bestemmingsplan verwijst naar de parkeerregels zoals opgenomen in de ‘Parkeerregels Hollands Kroon 2018’. Hiermee wordt gewaarborgd dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen. Daarnaast is in het facetbestemmingsplan een uniform begrip van 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van een uniforme regeling, die rechtsgelijkheid biedt en duidelijk is voor alle inwoners en een goede basis geeft om op te treden tegen ongewenste vormen van gebruik, is een uniforme begripsbepaling voor het begrip ‘wonen’ vastgesteld. De regelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de uitwerking van het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk drie is vervolgens ingegaan op relevant overheidsbeleid. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk vijf betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan en de beschrijving van de bestemmingen zelf. Tenslotte is in hoofdstuk 6 zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied heeft betrekking op MFC Triplo en omliggend perceel te Anna Paulowna. Dit betreft bebouwing van één bouwlaag. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningbouw uit de jaren 70. Het MFC wordt ontsloten aan de Sportlaan. De locatie is uitsluitend te fiets of te voet bereikbaar. Voor voetgangers is ter plaatse van de Sportlaan een zebrapad aanwezig die een directe verbinding maakt met het MFC en de rest van het plangebied (zie ook figuur 5). Langs de westelijke zijde van het plangebied loopt een voetpad (zie figuur 3 en 4).
Figuur 3. vooraanzicht MFC Triplo (bron: google streetview, 2021)
Op figuur 3 is te zien dat MFC Triplo is omgeven door inheemse beplanting en enkele bomen. De gronden ten noordwesten van het MFC bestaan uit gras, struiken en enkele bomen.
Figuur 4. Zijaanzicht plangebied (bron: google streetview, 2021)
Figuur 5. overzicht MFC Triplo aan de Sportlaan (bron: google streetview, 2021)
2.2 Toekomstige Situatie
Bouwvolumes
In de toekomstige situatie is de bestaande bebouwing van MFC Triplo gesloopt en vervangen door nieuwbouw van 11 grondgebonden rijwoningen. De initiatiefnemer heeft, in samenwerking met Inbo en Fooq, een locatieverkenning gemaakt. In deze locatieverkenning is een massastudie gedaan die inzicht geeft in de bouwvolumes. Daarna is een meer concrete situatietekening gemaakt (zie figuur 6).
Figuur 6. Situatietekening van de toekomstige situatie plangebied (bron: Burea Schmidt 22 november 2023).
Op figuur 6 is te zien dat de bebouwing is opgesplitst. Aan de oostkant van het plangebied worden in totaal acht woningen (vier woningen tegenover elkaar) gerealiseerd. Aan de noordwestzijde van het plangebied worden drie woningen gerealiseerd. De woningen worden middels een smalle vertakking van de Sportlaan ontsloten. Op het centrale terrein tussen de woningen in is ruimte voor parkeren.
Figuur 7. Sfeerimpressies toekomstige situatie plangebied (bron: Inbo, Fooq, Woningstichting Anna Paulowna, 18 mei 2022).
Landschappelijke inpassing
De locatie ligt in een parkachtige setting. In het plangebied staan diverse bomen die gekapt moeten worden om het plan te kunnen realiseren. Vanuit dat oogpunt is het belangrijk om het plan (weer) te laten aansluiten op de parkachtige omgeving en hier aandacht aan te besteden bij de verdere planontwikkeling.
Er is een landschapsontwerp (Bijlage 1 bij de regels en figuur 8) gemaakt waarmee de landschappelijke inpassing in de regels is geborgd. Hierin worden hagen bij de voortuinen voorzien. De zijgevels die grenzen aan het park zijn voorzien van ramen. Verder zijn er de organische kronkelende voetpaden die op afstand van het bouwblok liggen.
Rondom de woningen worden nieuwe bomen aangeplant ter compensatie van de te kappen bomen, in enkele clusters en een aantal solitaire bomen. Met name de zone langs de watergang wordt met bomen beplant. Hiermee wordt de parkachtige setting versterkt. Dit is in het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd door een voorwaardelijke bepaling op te nemen ten aanzien van de landschappelijke inpassing (lid 6.4 onder a).
Figuur 8. Uitsnede van het schetsontwerp. Dit is gebaseerd op de situatietekening (figuur 6) en aangevuld met de in te passen beplanting. Dit is ook het voorstel voor de landschappelijk inpassing (Erik Overdiep landschapsontwerp, 25 mei 2023)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. sterke en gezonde steden en regio's
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De algemene denklijn van de NOVI is in de planvorming betrokken.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Met het planvoornemen worden 11 woningen mogelijk gemaakt waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Ondanks dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden, neemt dat niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 Bro dient te worden voldaan. Bij een toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Dit dient met oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd.
Woningstichting Anna Paulowna, Stichting Huurdersorganisatie Anna Paulowna en de gemeente Hollands Kroon hebben naar aanleiding van het Regionale Actieprogramma Noord-Holland Noord, prestatieafspraken gemaakt over het aanbieden van voldoende sociale huurwoningen in de gemeente. Het aantal huishoudens van de gemeente Hollands Kroon blijft groeien tot 2030. Van groot belang is dat de bevolkingssamenstelling verandert door ontgroening en vergrijzing. Ouderen willen en kunnen steeds langer thuis wonen. Om te kunnen en blijven voorzien in voldoende woningen voor iedereen is het toevoegen van extra woningen aan de woningvoorraad noodzakelijk. In de huursector wordt 80% van de woningen toegewezen aan één of tweepersoonshuishoudens. De gemiddelde wachttijd voor een woning via de Woningstichting is op dit moment minimaal vijf jaar. Een betrekkelijk lange wachttijd voor actief woningzoekenden. Om te kunnen blijven voorzien in genoeg woningen worden met het planvoornemen 11 grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast is voorliggend woningaantal in de prestatieafspraken opgenomen.
De Ladder voor duurzame verstedelijking zit de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
- Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
- dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
- metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem;
- sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
- nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
- natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.
Het planvoornemen heeft betrekking op de herontwikkeling van voormalig MFC Triplo. Dit MFC is al enkele jaren geleden gesloten. De bebouwing is dus niet meer als zodanig in gebruik, staat leeg en raakt in verval. Het perceel vraagt om een nieuwe passende invulling. Voorliggend plan voorziet in een invulling die goed in de kern past. De sterke kern Anna Paulowna wordt in stand gehouden overeenkomstig de speerpunten van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 heeft provinciale staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De nieuwe stedelijke ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 6.3 van de Omgevingsverordening. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, en de Wegenverordening.
Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.
Paragraaf 3.1.3. is reeds ingegaan op de beoogde ontwikkeling in relatie tot de vraag naar de ontwikkeling. Hieruit blijkt dat het voornemen aansluit op de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)
De Omgevingsvisie Hollands Kroon is op 19 januari 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. De Omgevingsvisie fungeert als koers- en inspiratiedocument en kompas voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Het doel van de Omgevingsvisie is uitdagen om initiatieven te nemen en deze te realiseren. De Omgevingsvisie maakt onderscheid in verschillende thema's. Voornamelijk het thema 'wonen' is met oog op het planvoornemen van belang.
In de Omgevingsvisie Hollands Kroon wordt onder andere ingegaan op ruimtelijke kwaliteit. De gemeente wil de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit van haar landschap en de dorpen onderbouwd ontwikkelen, verbeteren en indien nodig transformeren. Het planvoornemen zorgt voor een nieuwe woonkwaliteit in het dorp Anna Paulowna. Dit draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit in de kern Anna Paulowna. Er is derhalve sprake van ontwikkeling/verbetering van een bestaand woonmilieu in het dorp. Dit staat in lijn met de ambities en kaders uit de Omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie Hollands Kroon zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
3.3.2 Woonvisie Hollands Kroon 2021
Op 11 januari 2021 heeft de gemeenteraad de ambities op het gebied van wonen vastgelegd in de woonvisie. De gemeente zet in op:
- Een gezonde woningvoorraad
- Sturing op doelgroepen
- Nieuwe initiatieven
Sterke kernen dragen bij aan een sterke regio. Plekken die daarom zeer geschikt zijn voor woning-bouwprojecten liggen in één van de vier hoofdkernen: Anna Paulowna, Nieuwe Niedorp/Winkel, Hip-polytushoef en Wieringerwerf. Een groot deel van de nieuwbouwplannen moet in de vier hoofdkernen worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is daarbij om de identiteit van de kern te behouden en om het voorzieningenniveau op peil te houden. Om in de woningbouwbehoefte te voorzien wordt eerst binnen de kernen gebouwd. Voorliggende ruimtelijke motivering voorziet in een beperkte toevoeging van 11 woningen binnen de kern Anna Paulowna. De nieuwbouw zal qua karakter aansluiten op de identiteit van Anna Paulowna. Hiermee sluit het planvoornemen aan op de woonvisie Hollands Kroon 2021.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
4.1.1 Archeologie
In het geldend bestemmingsplan is voor het plangebied geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Naast archeologische dubbelbestemmingen in geldende bestemmingsplannen, heeft de gemeente Hollands Kroon het beleid ten aanzien van archeologie vastgelegd in de beleidskaart archeologie. Op grond van deze beleidskaart is het plangebied, evenals het grootste deel van de bebouwde kom van Anna Paulowna, vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Archeologische waarden in het plangebied worden dan ook niet verwacht. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het voornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd. Archeologisch onderzoek is niet vereist.
NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Hollands Kroon.
4.1.2 Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden in Anna Paulowna zijn opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland. Uit deze leidraad blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet door het aspect cultuurhistorie in uitvoerbaarheid belemmerd.
4.2 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Omgevingsverordening.
Onderzoek
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie van het plangebied uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:
SOORTENBESCHERMING
In het plangebied komen geen beschermde soorten met jaarrond beschermde nesten voor. Er is geen broedbiotoop (en geschikt leefgebied) voor roofvogels en uilen aanwezig. Er kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
Het is mogelijk dat in het gebied enkele (kleine) zoogdieren voorkomen zoals kleine marterachtigen, maar gezien de marginale schuilmogelijkheid, het ontbreken van gunstig jachtgebied en de aanwezigheid van mensen (en huisdieren) in de buurt betreft het geen essentieel deel van hun leefgebied en is in de omgeving veel meer geschikt biotoop aanwezig.
In de omgeving zijn drie soorten vleermuizen vastgesteld en is de potentie van de huidige gebouwen als verblijfplaats voor vleermuizen niet uit te sluiten. Daarom is voor deze soorten een aanvullend onderzoek uitgevoerd, om hiermee de precieze verblijfslocaties vast te kunnen stellen.
Overige soorten zijn in het plangebied niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
AANVULLEND ONDERZOEK VLEERMUIZEN
Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd, zie Bijlage 2. Er werden langsvliegende, foeragerende exemplaren en baltsende vleermuizen waargenomen. Tevens werd een zomerverblijf gevonden van de Meervleermuis.
Indien werkzaamheden worden verricht aan gebouwen of gebouwdelen waarin verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen, dan dient een plan van aanpak gemaakt te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Dit plan dient te worden ingediend in het kader van een WABO-procedure of in het kader van een ontheffingsaanvraag Wnb. Wanneer voldoende compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen en een geldig belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn aanwezig is, wordt een verklaring van geen bedenkingen afgegeven (Wabo-procedure) of een ontheffing (ontheffingsaanvraag Wnb). Er zijn tijdelijke compenserende maatregelen getroffen in de vorm van realisatie van vleermuiskasten. Vervolgens heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord een ontheffing van de Wnb verleend in kader van het voorliggende plan. De ontheffing geldt voor de periode 1 september 2023 tot en met 1 november 2026. De ontheffing is als Bijlage 3 bij de toelichting te raadplegen.
Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen uitwijken.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Waddenzee', 'Duinen Den Helder-Callantsoog' en 'Zwanenwater & Pettemerduinen' die respectievelijk op circa 4, 7 en 8 km afstand van het plangebied liggen. De werkzaamheden zijn kleinschalig van aard en er zijn om die reden nauwelijks externe effecten te verwachten. Het is mogelijk dat door de uitvoering van de plannen een toename aan stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Stikstofdepositie kan schadelijk zijn voor Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen ter bescherming van stikstofgevoelige habitattypen. In de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. Gezien de afstand zijn negatieve effecten vanwege de stikstofdepositie niet uit te sluiten. Met die reden is een stikstofberekening uitgevoerd.
Stikstofberekening
Ten behoeve van de ontwikkeling van het planvoornemen is een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit de rapportage blijkt dat als gevolg van het planvoornemen geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden optreedt. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
In het kader van soortenbescherming is een ontheffing van de Wnb verleend.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
4.3 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A). In nabijheid van het plangebied is geen sprake van spoorweglawaai of industrielawaai. In navolgende alinea's wordt daarom alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.
Onderzoek
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Sportlaan/Zijperlaan kent ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/uur. Een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer kent op grond van de Wet geluidhinder een zone, in dit geval een zone van 200 meter, gerekend uit de as van de weg. Voor binnen deze zone te realiseren geluidsgevoelige bebouwing dient akoestisch onderzoek te worden verricht.
De woningen aan de Sportlaan 36 liggen binnen de geluidszone van de Sportlaan. Er is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Geluidszaken (rapport Bijlage 5). Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Sportlaan op alle woningen hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. De geluidbelasting is echter nergens hoger dan de maximaal mogelijke hogere waarde van 63 dB.
Maatregelen ter beperking van de geluidbelasting op deze woningen zijn in redelijkheid niet mogelijk. Een snelheidsverlaging is niet in overeenstemming met de functie van de weg en het toepassen van geluidreducerend wegdek is niet kosteneffectief voor 11 woningen. Bovendien is de gemeente als wegbeheerder geen belanghebbende bij het project. Overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen of -wallen zijn stedenbouwkundig ongewenst en niet effectief vanwege de ontsluiting van de woningen op de Sportlaan.
De gemeente Hollands Kroon kan daarom overgaan tot het verlenen van hogere grenswaarden voor wegverkeerslawaai. Voorwaarde voor hogere waarden is dat het binnengeluidsniveau aanvaardbaar is. Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Het is bijvoorbeeld mogelijk te ventileren zonder hinder van wegverkeerslawaai, als ventilatieopeningen in een andere gevel dan de naar de weg gekeerde gevel worden gesitueerd. Hiertoe dient een gevelweringsonderzoek te worden uitgevoerd dat voor het indienen van een bouwplan mede aangeleverd moet worden. Het oordeel hierover is aan het bevoegd gezag.
Conclusie
Met betrekking tot geluid wordt het plan uitvoerbaar geacht, mits een hogere waarde voor wegverkeerslawaai wordt verleend. Dit besluit wordt genomen vóór het in werking treden van het bestemmingsplan.
4.4 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.
Onderzoek
Om te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 6 is de volledige rapportage opgenomen. Hieruit blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Aangezien hoogstens sprake is van licht verhoogde gehalten in de grond en concentraties in het grondwater, wordt aanvullend onderzoek vooralsnog niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet in uitvoerbaarheid door onvoldoende milieuhygiënische bodemkwaliteit belemmerd.
4.5 Externe Veiligheid
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen.
Onderzoek
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn en geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Met het planvoornemen worden daarnaast geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd die kunnen leiden tot eventuele risico's voor nabijgelegen (beperkt) kwetsbare objecten.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
4.6 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.
Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Inmiddels is het tweede Nationaal Waterplan (NWP2) van kracht. Het plan beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.
Wateradvies
Op 12 juni 2023 is via de digitale watertoets het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geinformeerd over het planvoornemen. Uit het ontvangen advies (Bijlage 7) blijkt dat voor het voornemen de korte procedure gevolgd kan worden. Dat betekent dat het planvoornemen een beperkte invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie en kan worden volstaan met standaard maatregelen.
WATERCOMPENSATIE
Uit het voorlopig advies blijkt dat met het planvoornemen slechts in beperkte mate sprake is van een toename aan verharding. In de bestaande situatie is sprake van 1.150 m2 aan verharding. In de nieuwe situatie is gerekend met een totaal van 1.496 m2 aan verharding. Omdat deze toename een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden (minder dan 800 m2).
WATERKWALITEIT EN RIOLERING
Met het planvoornemen zijn geen activiteiten beoogd die kunnen leiden tot het afstromen van vervuild hemelwater. Het hemelwater kan dan ook als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het schone hemelwater af te voeren naar een rioolwaterzuiveringsinrichting. Dat betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling geadviseerd wordt een gescheiden stelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om het gebruik van uitloogbare materialen zoveel mogelijk te voorkomen.
KLIMAATADAPTATIE
In het aanvullende wateradvies wordt het volgende meegegeven over klimaatadaptatie en planvorming. Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Ook bolle of holle straatprofielen kunnen water bergen bij extreme neerslag.
Conclusie
Wat betreft de waterhuishoudkundige aspecten is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.7 Hinder Van Bedrijven
Wet- en regelgeving
Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Toetsing
Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 sociale rijwoningen. Een woning is aan te merken als een hindergevoelig object en is daarmee gevoelig voor hinder vanwege nabijgelegen bedrijvigheid.
De dichtstbijgelegen bedrijvigheid betreft een maatschappelijke bestemming (kerkgebouw Oase), op een afstand van ongeveer 100 meter tot het plangebied. Een dergelijke functie kan gecategoriseerd worden als lichte bedrijvigheid (milieucategorie 2, met bijbehorende minimale richtafstand van 30 meter). Aan de te hanteren richtafstand kan ruimschoots worden voldaan. Ook met oog op een eventuele toekomstige invulling zijn geen belemmeringen voor het voornemen te verwachten.
Voor het overige zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig.
Voorts dient te worden opgemerkt dat de inrichting 'MFC Triplo' met het planvoornemen komt te vervallen. Bij wijziging, verhuizing of bedrijfsbeëindiging dient een melding Activiteitenbesluit te worden ingediend. In de nadere planuitwerking zal deze melding worden ingediend.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder vanwege bedrijvigheid uitvoerbaar.
4.8 Verkeer En Parkeren
VERKEER
Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de vuistregels en kengetallen die in de publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.
Voor meer specifieke oplossing dient rekening gehouden te worden met:
- bereikbaarheidskenmerken van een locatie;
- specifieke eigenschappen van een functie;
- mobiliteitskenmerken van gebruikers/bezoekers van een functie;
- het gemeentelijk parkeer- of mobiliteitsbeleid.
Het CROW beveelt hierover aan de vrijheid te nemen om af te wijken van de kencijfers als er uit ervaring bij specifieke functies reden is om dit te doen.
Er is vanuit gegaan dat Anna Paulowna in een 'weinig stedelijk' gebied ligt en het plangebied tot de zone 'rest bebouwde kom' behoort. De beoogde woningen vallen in de categorie 'huur, huis, sociale huur'. Voor deze categorie geldt een verkeersgeneratie van minimaal 5,2 en maximaal 6 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag. Voor 11 woningen in totaal komt dit neer op een minimale verkeersgeneratie van 58 en een maximale verkeersgeneratie van 66 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.
In de huidige situatie was een basisschool gevestigd. In de publicatie van het CROW zijn geen kencijfers met betrekking tot verkeersgeneratie voor een basisschool opgenomen. Voor een kinderdagverblijf (crêche) zijn wel kencijfers opgenomen. Hiervoor geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van minimaal 33 en maximaal 38 motorvoertuigen.
In vergelijking met de toekomstige situatie kan verondersteld worden dat de verkeersgeneratie in de huidige situatie ongeveer gelijk zal liggen aan de toekomstige verkeersgeneratie. Verwacht mag worden dat omliggende wegen voldoende capaciteit bieden om de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie op te vangen.
PARKEREN
De gemeente Hollands Kroon heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in het Facetbestemmingsplan Parkeren en Wonen (vastgesteld 4 oktober 2018). Het Facetbestemmingsplan verwijst naar de 'Parkeerregels Hollands Kroon zoals vastgesteld op 9 maart 2018. Deze parkeerregels gaan uit van gemiddelden en verwijst naar de publicatie 317 van het CROW.
De te realiseren woningen komen overeen met de categorie 'huur, huis, sociale huur'. Hiervoor is een gemiddelde parkeernorm van 1,6 per woning opgenomen. In deze norm is het bezoekersparkeren ook betrokken. Hiervoor wordt een norm van circa 0,3 gehanteerd. Voor in totaal 11 woningen komt dit neer op een totale parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen.
Er worden 16 parkeerplekken tussen de woningen in het plangebied gerealiseerd, bestaande uit 12 dwarsparkeerplaatsen en 4 langsparkeerplaatsen.
In mei 2023 zijn er parkeertellingen geweest. Uit de parkeerdrukmeting is naar voren gekomen dat er in de Sportlaan, de langsparkeervakken voor de appartementengebouwen De Bolder en De Dukdalf (voormalige Meerpaal locatie) nog voldoende capaciteit is om extra parkeerdruk op te vangen. Met betrekking tot de parkeersituatie is een overleg met de gemeente geweest. Afgesproken is dat van de te realiseren parkeerplekken er twee kunnen worden toegewezen aan de Sportlaan, rondom de appartementengebouwen De Bolder en De Dukdalf (voormalige Meerpaal locatie).
Als blijkt uit de parkeertellingen is met de toevoeging van de extra parkeerdruk door de ontwikkeling er alsnog voldoende parkeerruimte in de omgeving van het plangebied beschikbaar.
Het planvoornemen voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.
4.9 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10.
Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 voertuigbewegingen van auto's dan wel 132 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2019)
Met het planvoornemen is nauwelijks sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De grenswaarden zoals hiervoor aangegeven worden dan ook niet overschreden. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het bestemmingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Overig
4.10.1 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.
Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
DUURZAAM BOUWLOKET
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.
Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. Daarnaast wordt gesproken over BENG, Bijna Energie Neutrale Woningen. Volgens de BENG-norm moet minstens de helft van de energie die nodig is voor de verwarming van woningen, afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen zoals wind en zon. In de nadere planvorming zal rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving wat betreft duurzaamheid.
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit het beste aan bij onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.
Zoals hiervoor aangegeven sluit het voornemen het beste aan bij categorie D11.2. Van belang is echter of het voornemen daadwerkelijk als stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is niet gedefinieerd in het Besluit m.er. In de toelichting op het Besluit m.e.r zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant.
Het afgelopen jaar is uit jurisprudentie meer duidelijk geworden welke concrete omstandigheden een kunnen rol spelen bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het transformeren van panden zonder dat de bebouwing toeneemt, is een belangrijke overweging van rechters om een ontwikkeling niet als een stedelijk ontwikkelingsproject te zien (ECLI:NL:RVS:2018:348 of ECLI:NL:RBNHO:2017:9184). Het blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraken dat relevant is hoe de gewijzigde functie zich verhoudt tot de bestaande functie. Eveneens van belang is in welke omgeving de ontwikkeling plaatsvindt. Vanuit de achtergrond van het Besluit m.e.r., de beoordeling van de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu, is het logisch dat de locatie van invloed is op het risico dat deze gevolgen ontstaan. Zo zal een ontwikkeling op een bedrijventerrein veel minder snel tot nadelige gevolgen leiden dan een ontwikkeling in een natuurgebied. Voor een deel wordt de omvang van de wijziging bepaald door toename van het bebouwd oppervlak. Daarnaast kan de wijziging van het gebruiksoppervlak een rol spelen.
In een recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:729) overweegt de afdeling dat hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 11 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 11 grondgebonden woningen. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Anna Paulowna en wordt omgeven door woonbebouwing. Het plangebied zelf is bebouwd en was in gebruik als basisschool. De kenmerken van de omgeving, de huidige inrichting en gebruik maken dat de nieuwe bebouwing en het gebruik niet zijn aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde. Vanwege de ligging in de bebouwde kom en de afstand tot natuurgebieden zijn negatieve effecten op het milieu niet te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de verantwoording van de omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Plansystematiek
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
5.2 Toelichting Op De Regels
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
GROEN
De gronden ter plaatse van de voor de ruimtelijke structuur belangrijke groenvoorzieningen zijn bestemd als 'Groen'. Hiermee wordt het groene karakter aan de voorzijde en achterzijde van de woongebouwen gewaarborgd.
TUIN
De gronden voor de naar de weg gekeerde gevels van woningen zijn bestemd als ‘Tuin’. Met uitzondering van uitbouwen mogen hier geen gebouwen worden gebouwd. Deze bestemming is er op gericht om het bouwen van gebouwen en bouwwerken in voortuinen bij woningen te beperken. Binnen deze bestemming is daarnaast de mogelijkheid opgenomen om de gevraagde watercompensatie te realiseren.
VERKEER - VERBLIJF
De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is toegekend aan de gronden die het plangebied doorkruisen. Het gaat hierbij om de toerit. Deze bestemming is in de basis bedoeld voor de erfontsluitingswegen in Anna Paulowna. Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van wegen en openbare nutsvoorzieningen gebouwd worden.
WONEN - WOONGEBOUW
De bestemming 'Wonen' is aan de overige gronden van het plangebied toegekend. Binnen deze bestemming is gestapelde bebouwing toegestaan in de vorm van appartementengebouwen. Het aantal woningen is door middel van een aanduiding op de verbeelding beperkt tot 8 stuks. Daarnaast is op de verbeelding de beoogde bouwhoogte van 6,5 m opgenomen. Naast wonen mogen de woningen ook gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep. Bijgebouwen zijn toegestaan op 1 m achter de voorgevel.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst en een anterieure overeenkomst afgesloten. In een planschadeovereenkomst is geregeld dat de initiatiefnemer van een ruimtelijke procedure de kosten draagt van eventuele schade die een derde lijdt als gevolg van het plan. Een anterieure overeenkomst regelt het kostenverhaal en bevat overige afspraken, zoals het soort inrichting van de openbare ruimte.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg ex. art. 3.1.1. Bro
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties worden in het bestemmingsplan verwerkt.
Informeren omwonenden
Omwonenden van het plangebied worden door de initiatiefnemer geïnformeerd over de plannen. Dit kan in een later stadium eventueel bezwaren en vertraging van de plannen voorkomen.
Overleg ex. art. 3.8 Wro
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kon iedereen een schriftelijke zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan geven. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 2 Lijst aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 1 Ecologisch onderzoek
Bijlage 2 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 3 Ontheffing Wnb
Bijlage 4 Aeriusberekening
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek