KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen Bij Regels - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5

Koggeweg 4, ’t Veld

Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 21-11-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

Het bestemmingsplan Koggeweg 4 van de gemeente Hollands Kroon met identificatiecode
NL.IMRO.1911.BPKomZwdWKoggewg4-va01;

1.2 Bestemmingsplan:

De geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1911.BPKomZwdWKoggewg4-va01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw:

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan-huis-gebonden beroep:

Een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 Achtererfgebied:

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 Afhankelijke woonruimte:

Woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingspercentage:

Het percentage van het bouwvlak dat voor bebouwing in gebruik genomen mag worden;

1.11 Bed & Breakfast:

Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.12 Bedrijfs- of dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein (kennelijk) noodzakelijk is;

1.13 Beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 Bestaand:

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.15 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bijbehorend bouwwerk:

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.18 Bijgebouw:

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.20 Bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is;

1.21 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 Bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel;

1.23 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.24 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 Dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 Dakkapel:

Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
  1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;

1.27 Dakoverstek:

Een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.28 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders;

1.29 Druiplijn:

De horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
[image]

1.30 Erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.31 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 Geluidgevoelig object:

Gebouw dat dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.33 Hoofdgebouw:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 Huisvesting tijdelijke medewerkers:

Het tijdelijk huisvesten van economische actieve migranten die tot doel hebben op eigen initiatief en vrijwillig arbeid en inkomen te verwerven;

1.35 Kampeermiddelen:

1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.36 Longeercirkel:

Ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;

1.37 Logies:

Het bedrijfsmatig bieden van nachtverblijf, met uitzondering van tijdelijke huisvesting;

1.38 Mantelzorg:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.39 Overkapping:

Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.40 Paardenbak:

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.41 Peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst;
    1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
    2. indien op het water wordt gebouwd:
      1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  • 1.42 Permanente bewoning:

    Bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

    1.43 Recreatie bewoning:

    Een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

    1.44 Risicovolle inrichtingen:

    Een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

    1.45 Seksinrichting:

    Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

    1.46 Tijdelijke huisvesting:

    Huisvesten van personen voor de duur van ten minste 2 weken;

    1.47 Trainingsmolen:

    Ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast;

    1.48 Uitbouw:

    Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

    1.49 Voorerfgebied:

    Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

    1.50 Voorgevel:

    De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

    1.51 Voorerf:

    Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

    1.52 Voorgevel:

    De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel diekennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

    1.53 Voorkeursgrenswaarde:

    De maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

    1.54 Woning:

    Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is;

    1.55 Wonen:

    Bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;

    Artikel 2 Wijze Van Meten

    2.1 De dakhelling van een bouwwerk:

    Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

    2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

    Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.
    Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
    De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;

    2.3 De inhoud van een bouwwerk:

    Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

    2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

    Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

    2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

    Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

    2.6 Ondergeschikte bouwdelen:

    Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

    2 Bestemmingsregels

    Artikel 3 Water

    3.1 Bestemmingsomschrijving

    De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. water en oeverstroken, met een functie voor de waterrecreatie, de natuur en de waterhuishouding;
    2. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

    3.2 Bouwregels

    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

    3.3 Specifieke gebruiksregels

    De gronden als bedoeld in artikel 3.1. moeten als watervoorziening in stand worden gehouden.

    Artikel 4 Wonen

    4.1 Bestemmingsomschrijving

    De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. wonen al dan niet in combinatie met:
      • aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
      • niet meer dan 1/3 van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
      • alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
      • geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      • geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      • het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
      • er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
      • degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de gebruiker van de woning is;
      • er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
      • er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
      • buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
    2. het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
      • deze functie uitsluitend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
      • er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan, tenzij gebouwen zijn voorzien van de aanduiding “karakteristiek” of “specifieke bouwaanduiding stolp”;
      • permanente bewoning niet is toegestaan;
      • geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      • geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      • het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
      • het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden);
      met de daarbij behorende:
    3. groenvoorzieningen;
    4. openbare nutsvoorzieningen;
    5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
    7. waterlopen en -partijen.

    4.2 Bouwregels

    1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
      1. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedragen;
      2. woningen dienen vrijstaand te worden gebouwd en binnen een bouwvlak;
      3. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte' respectievelijk 'maximum bouwhoogte';
      4. de afstand van de niet aaneen gebouwde zijde(n) van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is;
    2. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen de volgende regels:
      1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
      2. in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
        1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
        2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
        3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
      3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
        1. 0 m² bij rijenwoningen, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
        2. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
        3. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
        4. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
        5. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
        6. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
      4. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
      5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
      6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
      7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      8. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
      9. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
    3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
      1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
      2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
      3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

    4.3 Nadere eisen

    Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • de milieusituatie;
    • het uitzicht van woningen van derden;
    • de verkeersveiligheid,
    nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

    4.4 Afwijken van de bouwregels

    Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. lid 4.2 sub a onder 3 voor het verkleinen van de bestaande afstand, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
    2. lid 4.2. sub a onder 4 voor het bouwen van het hoofdgebouw van de woning op een andere locatie dan de bestaande;
    3. lid 4.2. sub a voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 9 m en een dakhelling van ten minste 30 graden;
    4. lid 4.2. sub b onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
      1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
      2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
      3. er vooraf een plandschadeovereenkomst wordt ondertekend;
    5. lid 3.2. sub c ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
      1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwde zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m2 mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
      2. de hoogte van de omheining mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
      3. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen
    De onder a tot en met e genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • de milieusituatie;
    • het uitzicht van woningen van derden;
    • de verkeersveiligheid.
    Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij het bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp behorende toelichting.

    4.5 Specifieke gebruiksregels

    4.6 Afwijken van de gebruiksregels

    Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • het straat- en bebouwingsbeeld;
    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzen gronden;
    • de milieusituatie;
    • het uitzicht van woningen;
    • de verkeersveiligheid;
    • de woonsituatie,
    bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. het bepaalde in lid 4.5.2, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:
      1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
      2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
      3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
      4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
    2. het bepaalde in lid 4.5.2, sub c en toestaan dat naast de in lid 4.2, sub b, onder 3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
      1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om dezenoodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatienodig;
      2. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
      3. het in lid 4.2, sub c, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
      4. et parkeren op eigen erf plaatsvindt;
      5. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan nietaangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

    5.1 Bestemmingsomschrijving

    De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

    5.2 Bouwregels

    Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
    1. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
      1. documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
      2. archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
    2. Indien uit het in lid 4.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
      3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
    De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² en ondieper dan 40 cm.

    5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
      1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40cm;
      2. het graven van watergangen;
      3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm;
      4. het verlagen van het waterpeil.
    2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
      1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
      2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of
      4. werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
    5. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
      1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunning-plichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
      2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
    6. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
      1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
      2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
      3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
      4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
      5. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn.

    5.4 Wijzigingsbevoegdheid

    1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden debestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis vanarcheologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden(meer) aanwezig zijn.
    2. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

    3 Algemene Regels

    Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

    Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing;

    Artikel 7 Algemene Bouwregels

    7.1 Parkeervoorzieningen

    Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

    7.2 Afwijkingsbevoegdheid

    Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6, lid 1 indien:
    1. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
    2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
    3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;

    onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.

    Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

    8.1 Strijdig gebruik

    Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
    de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
    • het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
    • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
    • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringsplichtige
      inrichtingen;
    • het gebruiken van (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van
      een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke
      woonruimte.
    • het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 7.2 of 6.1 niet in stand wordt gelaten;
    • Het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor tijdelijke huisvesting met uitzondering van bestaande tijdelijke huisvesting, dan wel de reeds vergunde tijdelijke huisvesting ten tijde van het tervisie leggen van het ontwerp van dit plan.

    8.2 Parkeervoorzieningen

    Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

    8.3 Afwijken parkeren

    Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7, lid 2 indien:
    1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
    3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;

    onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.

    8.4 Afwijken logies

    Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
    7.1 voor het huisvesten van tijdelijke medewerkers indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de 'beleidsregels logiesfuncties tijdelijke medewerkers Hollands Kroon', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door de gemeenteraad is vastgesteld.

    Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

    Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
    2. de bepaling dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd, waarbij het bouwvlak aan weerszijden met maximaal 2 m mag worden overschreden;
    3. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    4. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    5. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
    6. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
    De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    • de milieusituatie;
    • het uitzicht van woningen van derden;
    • de verkeersveiligheid.

    Artikel 10 Overige Regels

    4 Overgangs- En Slotregels

    Artikel 11 Overgangsrecht

    11.1 Overgangsrecht bouwwerken:

    11.2 Overgangsrecht gebruik:

    Artikel 12 Slotregel

    Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Koggeweg 4, 't Veld
    Aldus vastgesteld in de raadsvergadering
    De burgemeester, de secretaris
    ……………… ………………

    Bijlagen Bij Regels - 1

    Bijlage 1_Bij regels

    Bijlagen Bij Toelichting - 1

    Bijlage 1_Verkennend Bodemonderzoek Koggeweg 4 t Veld_Grondslag_2023_12_13

    Bijlagen Bij Toelichting - 2

    Bijlage 2_Actualiserende quick scan Koggeweg 4 t Veld_Adviesbureau Mertens_2023_12_04

    Bijlagen Bij Toelichting - 3

    Bijlage 3_Advies natuur Koggeweg_Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord_2024_02_19

    Bijlagen Bij Toelichting - 4

    Bijlage 4_Nader onderzoek vleermuizen Koggeweg 4_Vonk ecologie_2024_10_07

    Bijlagen Bij Toelichting - 5

    Bijlage 5_Nota van zienswijzen Koggeweg 4_gemeente Hollands Kroon_2024_10_11