KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Projectlocatie
1.3 Planbeschrijving
1.4 Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Verkeer En Parkeren
3.2 Milieuzonering
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Bodem
3.5 Geluid
3.6 Luchtkwaliteit
3.7 Besluit Milieu Effectrapportage
3.8 Cultuurhistorie
3.9 Water
3.10 Ecologie
3.11 Archeologie
3.12 Spuitcirkels
Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten
4.1 Planonderdelen
4.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Beoordeling Plan
5.3 Conclusie
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg
6.2 Vooroverleg
6.3 Zienswijzen
6.4 Conclusie
Hoofdstuk 7 Conclusie
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Eindrapprtage Quick Scan Natuur
Bijlage 2 Aanvullende Natuurtoets
Bijlage 3 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Burenoverleg

Kolhornerweg 3 Middenmeer

Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 16-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan

het bestemmingsplan "Kolhornerweg 3" van de gemeente Hollands Kroon

1.3 aan huis verbonden beroep- of bedrijf

Een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordtuitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de
huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 archeologische verwachtingwaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband me de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed en breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.12 bebouwingspercentage

het percentage van het bouwvlak dat voor bebouwing in gebruik genomen mag worden;

1.13 bestaand

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.16 bestaand

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bijbehorend bouwwerk

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  1. a. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. b. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. c. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. d. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. e. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. f. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.

1.29 dakoverstrek

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven,dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden

1.32 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij eenhoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.33 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.34 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkinsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidgevoelig object

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;

1.37 geluidzonderingsplichtige bedrijven

een bedrijf, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;

1.40 huishouden

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.

1.41 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groente, bloemen of planten;

1.42 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.43 longeercirkel

ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;

1.44 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.45 Mer-grens

de grens zoals bedoeld in het Besluit mer, onderdeel D;

1.46 natuurwetenschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.47 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.48 ondergeschikte detailhandel

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.49 ondersteunende voorzieningen

bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek;

1.50 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.51 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.52 peil

  1. g. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. h. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. i. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).
  4. j. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  5. k. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  6. l. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.53 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 permanente bewoning

bewoning van een woning als hoofdverblijf;

1.55 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.56 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 teeltondersteunend glas

glasopstand dienstbaar aan een vollegronds landbouwbedrijf en bestemd voor het broeien of opkweken van plantmateriaal;

1.58 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.59 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.60 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.61 voorgevellijn

de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.62 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is;

1.63 wonen

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;

1.64 zorgboerderij

(voormalig) agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor zowel de doelgroepen als zorginstelling, wordt geïnitieerd en begeleid;

1.65 zorgwoning/zorgappartement

een woning voor de huisvestiging van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning en waarbij dus ook geen sprake is van een afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  2. b. maximaal 18 zorgwoningen;
  3. c. maximaal één woning;
  4. d. tuinen, erven en terreinen;
  5. e. water;
  6. f. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bijgebouwen bij woningen waarbij geëist kan worden dat deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub f onder f ten behoeve van een andere situering van de woning op het perceel onder de voorwaarde dat:

  1. a. de nieuwe situering vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is;
  2. b. de nieuwe situering landschappelijk aanvaardbaar is;
  3. c. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  4. d. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 5 m bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Parkeren

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein

5.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters.

6.2 Vrijwaringszone radar

6.2.1 Aanduidingsomschrijving

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 89 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen;
  2. b. Het verbod zoals bedoeld onder a. geldt niet voor bouwwerken welke op het moment van inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds een hoogte hebben van meer dan 89 m boven NAP en welke niet worden verhoogd.

6.2.2 Afwijken

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 loid 2.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  2. b. voorafgaand aan de beslissing omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van het Ministerie van Defensie en Luchtverkeersleiding Nederland.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Mantelzorg

7.2.1 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat een aan- of uitbouw of een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast.

7.2.2 Tijdelijke bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid en toestaan dat een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebouwd ten behoeve van een tijdelijke mantelzorgwoning of een tijdelijke aanbouweenheid, mits:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. b. er sprake is van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  4. d. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  5. e. het te bebouwen erf niet meer dan 50% wordt bebouwd.
  6. f. De maximale oppervlakte van het gebouw niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  7. g. De tijdelijke woonruimte achter de voorgevellijn wordt geplaatst;
  8. h. Als de noodzaak voor mantelzorg komt te vervallen, wordt de omgevingsvergunning ingetrokken en dient de mantelzorg woning verwijderd te worden
  9. i. aan het afwijken bij een omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte binnen één maand daarna schriftelijk moet worden gemeld aan burgemeester en wethouder. Bij beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte trekken burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in en dient het gebruik van de van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte weer plaats te vinden conform de regels van het bestemmingsplan.

7.2 Bed & Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast onder de voorwaarde dat:

  1. a. voor percelen met de bestemmingAgrarischenWonen, niet zijnde aangeduid als traditionele Wieringermeerboerderijen of aangeduid als 'karakteristiek', de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. 2. gebruik dient te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning;
    3. 3. de afstand tot naastgelegen erven dient minimaal 10 m te bedragen;
    4. 4. permanente bewoning is uitgesloten;
    5. 5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    6. 6. de bed & breakfast functie ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    7. 7. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    8. 8. er is geen eigen kookgelegenheid toegestaan;
    9. 9. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
  2. b. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.

7.3 Transformatiestations

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de bouw van transformatorstations binnen de bestemmingen Agrarisch, onder de voorwaarde dat:

  1. a. het aantal transformatorstations niet meer mag bedragen dan 3;
  2. b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
  4. d. aangetoond is dat het transformatorstation noodzakelijk is voor de energievoorziening;
  5. e. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. f. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad.

7.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde t.b.v. hobbymatig houden van paarden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden bij de bestemming Agrarisch en Wonen onder de voorwaarde dat :

  1. a. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  2. b. de hoogte van een omheining niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
  3. c. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.

Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;

7.5 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    2. 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. b. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid onder artikel 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 8.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 8.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

Het eerste lid onder artikel 8.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kolhornerweg 3.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aan de Kolhornerweg 3 in de Wieringerwerf staat een voormalige boerderij (aardappelloods) met aan- en bijgebouwen. Er was een dierenpension met bedrijfswoning gevestigd; het perceel heeft een bestemming Bedrijf.

In de nieuwe situatie worden er in de woonboerderij op het perceel 18 zorgappartementen gerealiseerd waarbij de bestaande aan- en uitbouwen gebruikt worden als zorgboerderij. Dit is een maatschappelijke bestemming met een functie-aanduiding woonzorg(boerderij) en past niet binnen de bedrijfsbestemming die vanuit het bestemmingsplan op het perceel rust. De nieuwe functie zal worden gevestigd door Stichting JonkersZorg, die reeds eenzelfde zorginstelling bezit, welke gevestigd is aan de Herenweg 105 te Hoogwoud, gemeente Opmeer. De voorliggende functie te vergelijken met het de functie die is gerealiseerd met het bestemmingsplan Groethaven dat onlangs is vastgesteld op 19 november 2020 door de gemeenteraad van Hollands Kroon.

In dit hoofdstuk wordt hierna de locatie beschreven en wordt het initiatief evenals het bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt kort het relevante beleid behandeld en in hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op de omgevingsaspecten die voor de ontwikkeling aan de orde zijn. In de laatste drie volgt achtereenvolgens een juridische planbeschrijving, een onderbouwing van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid waarna afgesloten wordt met een eindconclusie.

1.2 Projectlocatie

De projectlocatie is gelegen langs de weg de Kolhornerweg in Middenmeer die evenwijdig loopt aan de Westfriesche Vaart. De weg loopt van de Provinciale weg N242 bij Middenmeer tot de Groetweg die aansluit op de N248. De projectlocatie is gelegen aan de zuidzijde van de weg. Aan de westzijde is direct grenzend aan het perceel een woonbestemming aanwezig en aan de zuid- en oostzijde is het perceel omgeven door akkerbouwgronden. De projectlocatie heeft een oppervlakte van 7.815 m2 en is aangeduid met het kadastrale nummer 368.

De navolgende afbeelding toont de bestaande situatie vanuit de lucht waarbij de projectlocatie is aangegeven met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0001.png"

Afbeelding: luchtfoto van de projectlocatie en haar omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Planbeschrijving

      • Bestaande situatie

In de huidige situatie is op de projectlocatie centraal een oorspronkelijke woonboerderij aanwezig met daarin een bedrijfswoning. Het overige deel van de woonboerderij wordt gebruikt als opslag. Verder is aan de oostzijde van het perceel een gebouw met een afgehekt deel aanwezig voor de opvang van honden en aan de zuidzijde een gebouw voor de opvang van katten. De navolgende afbeeldingen tonen foto's van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0002.png"

Afbeelding: zicht op woonboerderij vanuit noordelijke richting (bron: Funda.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0003.png"

Afbeeldingen: bijgebouwen (hondenkennel links en kattenkennel rechts)

Het perceel is ruim opgezet met veel groen waardoor het perceel landschappelijk vrij goed is ingepast en ook ten opzichte van het naastgelegen woonperceel sprake is van een groene afscherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0004.png"

Afbeelding: zicht over perceel vanaf woonboerderij in noordwestelijke richting (bron: Funda.nl)

      • Gewenste situatie

In de gewenste situatie worden (maximaal) 18 zorgappartementen en ondersteunende ruimtes waaronder dagbesteding gerealiseerd in de woonboerderij en bijgebouwen. De mogelijkheden van sloop/nieuwbouw binnen de contouren van de bestaande bebouwing worden tevens onderzocht. De navolgende afbeeldingen tonen schetsontwerpen van de gewenste situatie. Deze kunnen nog wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0005.jpg"

Afbeelding: schetsontwerp plattegrond begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0006.jpg"

Afbeelding: schetsontwerp plattegrond verdieping

De zorg wordt geboden door Stichting Jonkerszorg aan ouderen met intensievere begeleidings- en zorgbehoeften (bij dementie). Het doel is om met individuele aandacht en zorg de bewoners een vertrouwd gevoel te geven in een huiselijke sfeer. Stichting Jonkerszorg heeft als doelstelling om kwaliteit van leven van haar bewoners te verhogen door het werken vanuit een zeer bewoners- en vraaggerichte houding. Stichting Jonkerszorg heeft op dit moment al contractuele afspraken met de gemeente Hollands Kroon / Incluzio. Het voorliggende initiatief zal een uitbreiding zijn op het huidige contract. Naast de zorgappartementen zullen er (mogelijk) logieseenheden worden gerealiseerd voor bijvoorbeeld mensen die herstellende zijn van een fysieke - mentale gelegenheid of respijtzorg.

Hiertoe zullen de functies van dierenopvang verdwijnen van het perceel en in de bijgebouwen waar deze functies nu zitten, zal dagbesteding c.q. logies worden gerealiseerd. Met het nieuwe gebruik wordt een waardevolle voorziening toegevoegd aan het voorzieningenaanbod in de gemeente. De ligging is zeer gunstig te noemen voor het beoogd gebruik: de locatie ligt landelijk en rustig zodat er een kwalitatief hoogwaardig zorgniveau kan worden gegeven. Tegelijk wordt een zinvolle nieuwe invulling gegeven aan een bestaand pand. Er is dus sprake van duurzaam ruimtegebruik.

Met de nieuwe planologische status ontstaat een betere basis blijvend te investeren in het pand. Dit is belangrijk omdat het gaat om een cultuurhistorisch waardevol pand, een typisch voorbeeld van de boerderijen zoals die voor de Tweede Wereldoorlog gebouw werden en naargelang de grootte van het bedrijf, meerdere spanten had en breder van bouw was. Het woonhuis werd links of rechts van de schuur gebouwd, los of met kleine tussenbouw. Ook zijn er een aantal standaardtypen, waarbij woning en schuur een geïntegreerde eenheid vormen.

De voorliggende functie is te vergelijken met de functie die is gerealiseerd met het bestemmingsplan Groethaven dat onlangs is vastgesteld op 19 november 2020 door de gemeenteraad.

1.4 Bestemmingsplan

Vigerend is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', inclusief eerste partiële herziening van de voormalige gemeente Wieringerwerf. Tevens is het facetbestemmingsplan 'Parkeren en Wonen' van toepassing.

      • Buitengebied 2009 inclusief eerste partiële herziening

De projectlocatie heeft de enkelbestemming Bedrijf met de functieaanduidingen 'recreatie' en 'specifieke vorm van agrarisch – dierenpension'. Binnen de bestemming zijn bedrijven uit de categorie 1 en 2 toegestaan die zijn genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Tevens is een dierenpension toegestaan en zijn recreatieappartementen binnen de woonboerderij toegestaan. Op 19 maart 2010 is een bouwvergunning verleend voor de realisatie van 6 recreatieappartementen in de woonboerderij.

Tevens zijn er twee gebiedsaanduidingen van toepassing: 'luchtvaartverkeerszone – laagvlieggebied' en 'vrijwaringszone – radar'. Het laagvlieggebied regelt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters en de vrijwaringszone regelt een bouwverbod voor bebouwing hoger dan 89 meter.

Het voorliggende initiatief is in strijd met de regels omdat zorgappartementen onder een woonbestemming met een zorgaanduiding vallen en dit niet toegestaan is op grond van de doeleindenomschrijving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan

      • Parkeren en Wonen

Het bestemmingsplan bepaalt dat bij een functiewijziging van een bouwwerk in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien op grond van de parkeernormen 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018' of de wijziging daarvan.

Duidelijk is dat er voldoende ruimte op het perceel aanwezig is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het perceel.

      • Conclusie

De gewenste zorgappartementen en zorgboerderij met bijbehorende voorzieningen passen niet in het bestemmingsplan, omdat de woonzorgfunctie niet is toegestaan binnen de bestemming Bedrijf.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke

leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en

keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van

nationale belangen zijn:

  1. a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. b. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  3. c. Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  4. d. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  5. e. Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  6. f. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  7. g. Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  8. h. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in

eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Voorliggend plan ziet toe op het realiseren van 18 zorgappartementen in een bestaand pand + logiesfuncties. Dit raakt niet aan Rijksbelangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur en primaire waterkeringen.

Het voorliggende initiatief raakt geen belangen die in de SVIR en het Barro zijn verwoord.

Ladder duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorliggend perceel is bestemd als 'bedrijf' en daarmee wordt het gezien jurisprudentie aangemerkt als Bestaand Stedelijk Gebied (meer in het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een stedelijke bestemming, sprake is sprake van Bestaand Stedelijk Gebied) In de bestaande situatie zijn diverse bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan evenals een dierenpension en recreatieappartementen. De recreatieappartementen zijn mogelijk binnen de bestaande woonboerderij. Nu in de plaats van recreatieappartementen zorgappartementen worden gerealiseerd, is dit een functiewijziging die niet van een zodanige aard en omvang is dat zou moeten worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Inpandige functiewijzigingen zijn namelijk in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Zie onder meer een uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2316) of de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:96) inzake een functiewijziging van een restaurant. Bedrijfsuitbreidingen tot 400 m2 (ECLI:NL:RVS:2014:4409) of van een winkel met 400 m2 (ECLI:NL:RVS:2014:4409), of van een kantoor met 540 m2 (201506789/1/A1) worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Uitzondering hierop vormt een ontwikkeling waarvan de aard en impact zodanig substantieel is dat deze aanleiding geeft de ontwikkeling wel als stedelijke ontwikkeling te merken. Een functiewijziging naar een hotel met 160 kamers is daar een voorbeeld van (ECLI:NL:RVS:2016:1064).

De behoefte aan zorg voor dementerende ouderen blijkt uit de uitbreidingsbehoefte van JonkersZorg. De huidige locatie in Hoogwoud biedt niet voldoende ruimte meer om aan alle zorgvraag te kunnen voldoen.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving
  • II. Klimaatverandering: Noord-Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • III. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • IV. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
  • V. Gebruik van de leefomgeving
  • VI. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • VII. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • VIII. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • IX. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
  • X. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  1. 1. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  4. 4. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  5. 5. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Het voorliggende initiatief is niet in strijd met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie. Het bieden van zorg in een gebied dat vanuit zichzelf rust kan bieden, is een innovatieve en duurzame economische ontwikkeling. De functiewijziging vindt plaats binnen de bestaande bebouwing waarbij de uitstraling van het perceel behouden blijft.

2.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Ensemble Wieringen - Wieringermeer

De projectlocatie ligt in het ensemble Wieringen – Wieringermeer. Het ensemble bestaat uit het voormalige eiland Wieringen met een zeer oud, kleinschalig, reliëfrijk, cultuurhistorisch waardevol keileemlandschap, de kleinere aandijkingenlandschappen Polder Waard-Nieuwland en Groetpolder, het veel recenter gerealiseerde, grootschalige, vlakke en open droogmakerijlandschap van de Wieringermeerpolder en het Amstelmeer. De landschappelijke en cultuurhistorische verschillen zijn groot binnen het ensemble, mede doordat de stapsgewijze verovering van land op water in heel verschillende perioden heeft plaatsgevonden. De aanleg van de Wieringermeerpolder behoorde, samen met de aanleg van de Balgzanddijk, de Amsteldiepdijk, de N99 en de Afsluitdijk, tot de eerste grote stap in de realisatie van de Zuiderzeewerken. Na het droogleggen van het kleine proefpoldertje Andijk in 1927, werd de Wieringermeerpolder in 1930 drooggelegd met het gemaal Lely bij Medemblik. De Afsluitdijk werd in 1932 gesloten waardoor de Zuiderzee veranderde in het IJsselmeer.

Landschappelijke karakteristiek

De Wieringermeerpolder is als agrarische productiepolder ontworpen vanuit een totaalconcept. Het poldervlak van de Wieringermeer is opgedeeld in vier polderafdelingen met een eigen oriëntatie en maatvoering van de kavels. Het verkavelingsplan is niet ontworpen vanuit een middenlijn naar de randen toe, zoals gebruikelijk was, maar vanuit de randen naar het centrum toe. Hierdoor zijn restkavels aan de randen vermeden, maar ontstond een driehoekig centrum met restkavels. De polder bestaat uit een robuuste geometrische driehoekige webstructuur met een zorgvuldige compositie van vaarten, lanen, linten, regelmatig verspreid liggende agrarische erven en enkele kernen aan vaarten. In de polder zijn, voor de geoefende kijker, kleine hoogteverschillen waarneembaar van de oude kreekruggen.

Openheid en ruimtebeleving

De Wieringermeerpolder is als geheel een van de meest open landschappen van Noord-Holland, met daarin de regelmatig verspreid liggende massa's van boerderijen en erfbeplanting langs wegen en vaarten. Deze vormen groene eilanden in een zee van ruimte. In een deel van de polder is het open karakter verdwenen door het glastuinbouwgebied/de Agriport en andere grootschalige ontwikkelingen langs de A7.

De navolgende afbeelding toont de schematische openheid van het gebied waarin de projectlocatie met een blauwe pijl is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0008.png"

Afbeelding: openheid en ruimtebeleving (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie)

Ruimtelijke dragers

In de Wieringermeerpolder zijn de rechtlijnige vaarten en wegen met beplanting de belangrijke ruimtelijke dragers. De erven zijn aan deze dragers gesitueerd. Op de erven staan boerderijen die met hun hoog opgaande lange kappen en rode panbedekking een ritmiek vormen en rode kleuraccenten in het landschap geven.

Dynamiek

In de Wieringermeer vinden grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in hoog tempo een plek, vaak met een innovatief karakter. Van alle landschappen in Noord-Holland is dit het landschap dat het beste grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in zich op kan nemen, mits dit met oog voor een goede omgevingskwaliteit gebeurt en tegelijkertijd geïnvesteerd wordt in het landschap. Delen van het ensemble zijn beleidsmatig beschermd, zoals het eiland Wieringen als aardkundig monument, NNN-gebied, ecologische verbindingen en weidevogelgebied. De Wieringermeerpolder is niet beperkt door deze beleidsvlakken.

Ambities en ontwikkelprincipes

De Wieringermeerpolder is ontworpen vanuit een totaalconcept. De ruimtelijke ontwikkelingen als windmolens, glastuinbouw, datacentra en agrarische schaalvergroting vragen om een nieuw ruimtelijk raamwerk voor de polder als gehele compositie (totaalontwerp), met respect voor het idee van het oorspronkelijk ontwerp. Hieraan moet een goede waardestelling van de gehele Wieringermeer op minimaal drie schaalniveaus ten grondslag liggen. De ruimtelijke kwaliteit kan worden vergroot door:

  • bij het nieuwe totaalontwerp een deel van de polderlijnen te behouden als ruimtelijke dragers van het oorspronkelijk ontwerp.
  • de randen van Wieringermeer te ontwikkelen tot landschappelijke zones, voortbouwend op hun eigen karakteristiek.
  • de A7 te ontwikkelen als ruimtelijke drager voor de polder en voor grootschalige ruimtelijke programma's op gebied van agribusiness en dataverkeer.

Beoordeling

Het wijzigen van de functie naar zorgappartementen heeft geen negatieve invloed op de ruimtelijke dragers, de openheid en ruimtebeleving of de ruimtelijke dragers van de Wieringermeerpolder. Er verandert immers niets aan de karakteristieke uitstraling van de woonboerderij. Het is een kleinschalige innovatieve ontwikkeling binnen een bestaand perceel dat past in de ontwikkeling van de Wieringermeerpolder van oorspronkelijk eenzijdig landbouwgebruik naar een verandering van gebruik op kleine schaal.

2.2.3 Omgevingsverordening NH2020

De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020.

Voor de projectlocatie zijn de regels van het werkingsgebied 'Landelijk gebied' relevant. Artikel 6.4 bepaalt dat kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien:

  1. a. op de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;
  2. b. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
  3. c. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

De locatie heeft reeds een stedelijke functie en de functiewijziging gaat niet gepaard met vergroting van bebouwd oppervlak. Omdat in het voorliggend geval sprake is van zorgappartementen waarbij sprake is van een gezamenlijke woonkamer en keuken is hier geen sprake van het toevoegen van reguliere woningen. Er wordt dus voldaan aan artikel 6.4 en er is geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020.

2.2.4 Woonagenda 2020-2025

In de Woonagenda 2020 – 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. Specifiek voor het woonbeleid van de provincie geldt dat de vraag leidend is. Dat heeft niet alleen betrekking op de kwantiteit, bepaald door de huishoudensgroei, maar eerst en vooral op de kwaliteit: het juiste type woningen voor alle verschillende doelgroepen. De provincie is niet verantwoordelijk voor wonen en zorg. Daarom wil de provincie geen kaders meegeven. Wel vraagt de provincie aandacht voor het realiseren van geschikte en bijzondere woonvormen en het bevorderen van doorstroming om zo het zelfstandig wonen te stimuleren. De zorgappartementen voor ouderen met een zorgvraag sluiten aan bij de behoefte aan bijzondere woonvormen.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionaal Actieprogramma Kop van Noord-Holland 2017 - 2020

In het RAP is opgenomen dat de regio vooral inzet op kwaliteit boven kwantiteit. Woningbouwlocaties en transformatiemogelijkheden liggen vooral binnenstedelijk. Er is daarnaast voldoende stimulans en ruimte voor nieuwe initiatieven en woonexperimenten. De bevolkingsgroei- en samenstelling in de Kop verandert. De regio anticipeert hierop door in te zetten op verduurzaming van het wonen door levensloopbestendigheid, energiebesparing en nieuwe woonconcepten te verkennen.

Specifiek voor de gemeente Hollands Kroon is beschreven dat de gemeente het faciliteren van initiatieven van bewoners als uitgangspunt neemt. Het accent op voorzieningen ligt in de vier grote kernen waar deze behouden en versterkt zullen worden om de groeiende doelgroep zorgvragers zo goed mogelijk te bedienen. Deze opgave zal samen met inwoners en welzijnsorganisaties georganiseerd en ingevuld worden. De gemeente kijkt naar innovatieve oplossingen, via diverse proeftuinen, voor leegstand zodat de ruimtelijke kwaliteit centraal blijft staan. Het verzorgen van kwaliteit van woningen is de basis voor de woon- en leefomgeving in Hollands Kroon.

Het voorliggende initiatief voorziet in de vraag naar zorgwoningen. De locatie ligt niet in een kern, maar betreft wel een stedelijke functie waar via transformatie een passende woonvorm kan worden gerealiseerd waar behoefte aan is.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Hollands Kroon

In de Omgevingsvisie zet de gemeente Hollands Kroon een integrale visie uiteen voor de periode tot 2030. Hoofdrichtingen van de beleidskeuzes voor de onderwerpen zijn:

  • De ruimtelijke kwaliteit en diversiteit van het landschap en de dorpen wordt onderbouwd ontwikkeld, verbeterd en indien nodig getransformeerd.
  • De gemeente zet in op een gezonde woningvoorraad waarbij de focus wordt gelegd op kwaliteit in plaats van kwantiteit van woningbouw. Dit heeft als consequentie dat er tot 2020 beperkte ruimte is:
  • voor andere private initiatieven voor het bouwen van nieuwe woningen;
  • om leegkomende bebouwing te herontwikkelen met woningbouw;
  • om vrijkomende agrarische gebouwen om te bouwen tot woningen (eventueel in combinatie met zorg).
  • Hollands Kroon stelt zich open voor nieuwe woonvormen.

Het voorliggende initiatief sluit aan bij de beleidskeuzes en de ambities van de gemeente op het gebied van wonen en zorg.

2.4.2 Gebiedsplan Wieringermeer

De gemeente Hollands Kroon, de Provincie Noord-Holland en Hoogheemraadschap Hollands

Noorderkwartier hebben in nauwe samenwerking dit gebiedsplan gemaakt met daarin een totaalvisie over de wenselijkheid, de potentiële locaties en de daarbij behorende ontwikkelprincipes voor nieuwe ontwikkelingen. Het betreft niet alleen ontwikkelingen die passen bij de modernisering en optimalisatie van de landbouw en het toekomstbestendig houden van de droogmakerij als modern productielandschap, maar ook de ontwikkelingen die geen directe relatie hebben met de landbouw of met het huidige gebruik van de Wieringermeer. Het gebiedsplan bevat een kader om gezamenlijk met de drie partners initiatieven te kunnen toetsen. Het gaat daarbij om projecten die niet binnen het huidige beleid passen en op korte termijn gerealiseerd kunnen worden, de ontwikkelprincipes voorzien in een kader om gezamenlijk dit soort initiatieven te wegen. Het gebiedsplan is gebaseerd op het beleid van de drie partners en loopt vooruit op een pilot omgevingsplan van de gemeente Hollands Kroon voor een deel van het gebied. Het gebiedsplan is eveneens een uitwerking van, en aanvulling op, de omgevingsvisie van gemeente Hollands Kroon.

Productiepolder

De projectlocatie is gelegen in het deelgebied 'productiepolder'. Grondgebonden landbouw is en blijft in de hele productiepolder mogelijk en belangrijk. Toch wordt er ook ruimte aangewezen als zoekgebied voor niet agrarische functies. Dit om aan specifieke vragen uit de markt te kunnen voorzien, passend bij de Wieringermeer en het cluster van land-, en glastuinbouw. Het betreft functies die een nationaal of bovenregionaal belang dienen of een andere toegevoegde waarde hebben. Bijvoorbeeld omdat deze meer werkgelegenheid opleveren, nodig zijn voor hogere maatschappelijke doelen (zoals bijvoorbeeld de energietransitie) of voorzien in een (lokale) behoefte. Omdat de voorliggende projectlocatie geen agrarische functie heeft maar een bedrijfsfunctie is er binnen dit initiatief geen sprake van het verdwijnen van een agrarische functie. Daarom biedt de kavel een uitgelezen mogelijkheid om invulling te geven aan een functie met maatschappelijk toegevoegde waarde.

Cultuurhistorisch waardevolle structuur

Het ensemble van de Kolhornerweg is aangewezen als 'cultuurhistorisch waardevolle structuur'. De cultuurhistorisch waardevolle structuur is gedefinieerd als de combinatie van rechtlijnige wegen, vaarten, beplantingstructuur met de erfclusters erlangs. De oorspronkelijke ritmiek van de erven is nog duidelijk aanwezig. Op de erven staan karakteristieke boerderijen met oranje daken. De belevingswaarde is het meest van belang en uit zich in het volgende:

  1. a. Lange lijnen in het landschap, met zicht op de erfboerderijen.
  2. b. De beplantingstructuur is bepalend: het geeft contrast tussen de beschutte erven en het weidse polderlandschap.
  3. c. De ruimte tussen opeenvolgende erven is bepalend voor de structuur (poldervenster): een afwisseling tussen het open polderlandschap en de beschutte erven.
  4. d. Bij de Schagerweg, Kolhornerweg en Westfriesche Vaart is de combinatie van een rechtlijnige vaart met wegen erlangs het meest aanwezig. De vaart loopt door tot aan de sluis. Af en toe zijn open plekken langs het water gemaakt, waardoor vrij zicht op de vaart mogelijk is.

Het voorliggende perceel voldoet aan de kenmerken van de cultuurhistorisch waardevolle structuur. De wijziging van de functie heeft geen negatieve invloed op de kenmerken en behoud de bestaande woonboerderij. Het geeft door de interne verbouwing nieuwe toekomstwaarde aan de bebouwing.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

3.1 Verkeer En Parkeren

In het kader van een nieuwe ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Verkeer

De verkeersgeneratie wordt bepaald met behulp van de laatste CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. In de bestaande situatie is er een kleine 1.000 m2 aan bebouwing aanwezig op het perceel. Conform de bestemming is er een aannemersbedrijf met werkplaats toegestaan tot 1.000 m2. Dit kan worden getypeerd als een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf. Overigens kan een dierenpension ook als eenzelfde bedrijf worden getypeerd. In het buitengebied heeft een dergelijk bedrijf een verkeersaantrekkende werking van minimaal 9,1 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo per etmaal. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van ruim 90 verkeersbewegingen.

Een zorgappartement kan worden getypeerd als een midden/goedkoop huurappartement met een verkeersaantrekkende werking van minimaal 3,7 verkeersbewegingen per woning, per etmaal. 18 zorgappartementen zorgen hiermee voor een verkeersgeneratie van 67 verkeersbewegingen/ etmaal. Als er rekening wordt gehouden met de verkeersbewegingen van het personeel dan zal het totaal nog steeds niet meer zijn dan de hoeveelheid verkeer dat er planologisch mogelijk is/feitelijk wordt gegenereerd. Bovendien betreft het hier een overschatting van de hoeveelheid verkeersbewegingen. Gezien de zorgvragers – mensen met dementie – zal het autobezit zeer laag liggen.

De functiewijziging zal niet tot een significante wijziging in de hoeveelheid verkeer leiden.

Parkeren

De hoeveelheid parkeerplaatsen wordt bepaald aan de hand van de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018'. Van hieruit wordt de gemiddelde bandbreedte uit de CROW van toepassing verklaard. Voor midden/goedkope appartementen betekent dit een parkeernorm van 1,4 pp per woning. Voor 18 woningen is dit 25 parkeerplaatsen. Voor de zorgverleners kan er rekening worden gehouden met enkele parkeerplaatsen. Er komen dan nog enkele plaatsen bij voor de logieseenheden. Er is voldoende ruimte op het perceel aanwezig om deze hoeveelheid te realiseren op een wijze waardoor ze ook ruimtelijk goed worden ingepast. Zoals hiervoor gesteld zal het autobezit zeer laag liggen omdat de bewoners van de appartementen dementerende ouderen zijn. De hoeveelheid parkeerplaatsen dat benodigd is zal daarom lager zijn. De benodigde behoefte wordt daarom ingeschat op maximaal 10 plaatsen.

3.2 Milieuzonering

Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot de hinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.

Nieuwe situatie

Bij het realiseren van een nieuwe functie (woningbouw) dient vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

1. past de nieuwe functie in de omgeving?

2. laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (anders gezegd, er kan een acceptabel woon- en leefklimaat voor de zorgwoningen worden gegarandeerd) en wordt het bedrijven mogelijk binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen/ de bedrijfsvoering uit te oefenen. Dit heet milieuzonering.

Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee

richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevings-kwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functieschei-ding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Di-rect naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, dienstverlening, horeca en/of kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, aldus de VNG-brochure. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

In het voorliggende geval is er sprake van een bedrijfsbestemming in het projectgebied. Er zijn bedrijven toegestaan tot de milieucategorie 2, waaronder aannemersbedrijven. Ook is een dierenpension toegestaan (en ook aanwezig) en is het toegestaan om de woonboerderij te gebruiken ten behoeve van recreatieappartementen. Naast het bedrijfsperceel is een woonbestemming aanwezig. De omzetting van de bedrijfsfuncties naar zorgappartementen betekent een vermindering van de milieu-uitstraling vanaf de projectlocatie. Hiermee wordt een ruimtelijke verbetering gerealiseerd.

3.3 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden. Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.

Wet- en regelgeving

Voor inrichtingen (bedrijven) is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid (Revi) van toepassing. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is van toepassing op onder meer hoofdtransportleidingen voor aardgas. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is een risiconormering vastgesteld in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Op 1 april 2015 is het Basisnet volledig in werking getreden. Het basisnet bestaat uit een aangewezen aantal routes (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarop het mogelijk moet zijn en blijven om gevaarlijke stoffen te vervoeren.

De wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stellen dat bij ruimtelijke besluiten waarbij de vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten in de nabijheid van een weg, waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (GR) moet worden beschouwd. Nieuw in het Bevt ten opzichte van de huidige situatie is het begrip Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit begrip heeft betrekking op de kans dat een tankwagen met brandbare vloeistof als gevolg van een calamiteit lek raakt, waardoor brandbare vloeistof vrij komt en vlam vat.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is een maat voor de veiligheid van het individu op een bepaalde locatie. Het PR heeft een wettelijk vastgelegde grenswaarde van maximaal 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Dit betekent dat de kans op overlijden van een persoon als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op een miljoen per jaar mag zijn. Op locaties waar het risico hoger is, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden gesitueerd en in beginsel ook geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten. Op basis van art 5, 1e lid van het Bevi dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan de grenswaarde (voor het PR) in acht te nemen. Daarbij is dus niet relevant of het kwetsbare object reeds aanwezig is; op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan dient aangetoond te zijn dat de aanwezige kwetsbare objecten in het plangebied voldoen aan de grenswaarde.

Het GR heeft ten opzichte van het PR een extra dimensie; het wordt namelijk beïnvloed door het aantal personen dat zich binnen de invloedssfeer van mogelijke ongevallen bevindt. Het groepsrisico zet de kans op een ongeval uit tegen het aantal mogelijke slachtoffers. Hoe groter de groep slachtoffers kan zijn, hoe lager de kans op een dergelijk ongeval mag zijn.

Het GR kent een richtwaarde, de zogenaamde oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde, vaak aangeduid met "1”, geeft weer wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. De oriëntatiewaarde biedt een handvat om tot consensus te komen over de mate van vertrouwen dat de toekomst gevrijwaard blijft van een ramp. Door het groepsrisico te vergelijken met de oriëntatiewaarde legt het bevoegd gezag verantwoording af of de kans acceptabel is.

Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en lijn waar 1% letaliteit optreedt. Als oriëntatiewaarde geldt de in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde “norm” voor het GR, namelijk:

• 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;

• 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;

• 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;

• enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Beoordeling

Om te bepalen of er sprake is van veiligheidsrisico's wordt per potentieel gevaar opleverende activiteit (Inrichtingen, buisleidingen, vervoer over de weg) gekeken naar de aanwezigheid daarvan in de buurt van het plangebied en daarna naar het eventuele plaatsgebonden- en groepsrisico.

Inrichtingen en buisleidingen

Aan de hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl), kan worden gesteld dat het plangebied - en de omgeving daarvan - niet valt binnen een Plaatsgebonden Risico contour (PR) of binnen het invloedsgebied van een inrichting of een buisleiding. Dit houdt tevens in dat het Groepsrisico (GR) van die activiteiten niet nader hoeft te worden beschouwd.. Zie navolgende uitsnede van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0009.png"

Transportroute gevaarlijke stoffen

Uit de provinciale risicokaart blijkt wel dat op circa 100 meter van de woonboerderij de N248 aanwezig is waarover brandbare stoffen worden vervoerd. De aanwezigheid van het water tussen de weg en de projectlocatie zal ervoor zorgen dat een plasbrand niet tot aan de projectlocatie komt. Doorgaans zal leidend zijn vervoer van GF3. Niet is bekend om hoeveel vervoersbewegingen het gaat, maar uitgaande van de vergunde doorzet van minder dan 500 m3/jaar voor LPG stations en ervaringen met andere LPG stations met vergelijkbare of zelfs grotere doorzet, is een aantal van 140/jr een redelijke inschatting, of zelfs een worst-case scenario.

Gelet op de Handreiking is een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) bij dit wegtracé niet aanwezig met voornoemde transportaantallen. Wanneer het aantal GF3 transporten per jaar namelijk lager is dan 4.000/jr heeft, volgens voornoemde handreiking, een snelweg geen PR 10-06 contour.

In artikel 8 van het Bevt is geregeld dat:

  1. 1. Indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, wordt in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning tevens ingegaan op:
    1. a. 1°.de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en 2°.de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
    2. b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
    3. c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
    4. d. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
  2. 2. Het eerste lid kan buiten toepassing blijven indien bij de vaststelling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond dat:
    1. a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of
    2. b. b.1°.het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en 2°.de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.
  3. 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, bevat de toelichting bij het besluit de onderbouwing daarvan.
  4. 4. Het groepsrisico wordt berekend volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

Lid 4 heeft betrekking op artikel 14 Revt (methode Basisnet): bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevt dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, vindt de berekening van het groepsrisico plaats door toepassing van de rekenmethodiek transportrisico's: hiermee wordt bedoeld HART en RBM II. Bij de berekening van het groepsrisico worden de vervoershoeveelheden uit de tabellen in de bijlagen, genoemd in artikel 2, eerste lid, gebruikt.

In dit geval kan de berekening via HART, waarin de volgende vuistregels worden gehanteerd:

Toetsing oriëntatiewaarde

Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens(bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5(ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe. Niet van toepassing

Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde in Tabel 7 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in Tabel 8 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Hier wordt (ruimschoots) aan voldaan: de drempel is 2690 (zie hierna). 2690*10=26.900 terwijl GF3 zoals aangegeven 2.517 bedraagt.

Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde

Vuistregel 1: Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe. Niet van toepassing

Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 7 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 8 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden. Zie hierna:

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0010.png"

In de bijlage bij voornoemde handleiding is aangegeven dat wanneer het aantal GF3 transporten minder is dan de drempelwaarde in Tabel 3 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 4 (2-zijdige bebouwing) 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Het plangebied ligt op ca 100 m van de as van de weg. Het beschouwde gebied is 14/ha, hierbinnen is een aanwezigheid mogelijk van ca.100 personen (schatting van de nieuwe situatie; het gaat om eenzijdige bebouwing met zowel woningen als bedrijven), derhalve 7/ha. Bij deze waarden is er geen drempelwaarde. De drempelwaarde wordt gelet op tabel 4 anders gezegd dus niet overschreden. Hiermee treedt de vuistregel in werking dat 10% van de orientatiewaarde niet wordt overschreden en kan verdere verantwoording achterwege blijven. Aan lid 3, artikel 8 Bevt wordt tevens voldaan (middels voorgaande toelichting).

Zodoende is het plan haalbaar voor wat betreft externe veiligheid.

3.4 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. Er heeft verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden teneinde de bodemkwaliteit te achterhalen. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd1.De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie aan de Kolhornerweg 3 te Middenmeer is vastgelegd. De gestelde hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht is bevestigd. Er zijn zowel in grond als in grondwater geen verhogingen aangetoond. De onderzoeksresultaten vormen zodoende geen belemmeringen voor de nieuwe functie. Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. De hypothese van een asbestonverdachte locatie wordt gehandhaafd. Het aspect bodem werpt daarom geen belemmeringen op ten aanzien van de uitvoering van het bestemmingsplan.

  1. 1. VERKENNEND BODEMONDERZOEK KOLHORNERWEG 3 TE MIDDENMEER, Grondslag, 27 oktober 2021

3.5 Geluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet wegverkeerslawaai in beschouwing worden genomen. De Wgh heeft geen betrekking op wegen binnen een woonerf ligt of op wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur of lager. De te beschouwen wegen kennen een geluidszone, dit is een aandachtsgebied waar binnen een akoestisch onderzoek moet plaats vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom. Buitenstedelijk is het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied waar de zone van een autoweg of autosnelweg ligt. Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrens-waarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde vast te stellen. Bij een bestaande weg mag voor bestemmingen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde van maximaal 53 dB worden vastgesteld, in binnenstedelijk gebied is deze waarde maximaal 63 dB.

De woonboerderij ligt binnen de geluidszone van de Kolhornerweg en de N248. De verkeerintensiteit aan de Kolhornerweg is evenwel zeer laag; geschatte intensiteit is minder dan 5 auto's per uur. De nieuwe zorgfunctie zal daar naar verwachting nauwelijks aan bijdragen (zie paragraaf verkeer). De verwachting is niet dat de Kolhornerweg voor een overschrijding van de voorkeurswaarde (48 dB) gaat zorgen. De N248 ligt voorts op meer dan 100 meter met daartussen een zeer dichte beplantingsstrook. Hoewel deze in de geluidsmodellering doorgaans niet meetelt, heeft dichte beplanting wel degelijk een geluidsreducerend effect. Ook vanwege de N248 is de verwachting dat deze niet leidt tot een onacceptabel woon- en leefklimaat. Tot slot mag er ter plaatse al worden gewoond en neemt de afstand van de zorgwoningen tot voornoemde wegen in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie, niet toe. Onder deze omstandigheden kan worden afgezien van akoestisch onderzoek.

3.6 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen van de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, artikel 5.6 tot en met 5.24, van de Wet milieubeheer. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien aannemelijk is gemaakt dat:

  1. 1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of
  3. 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  4. 4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  5. 5. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).

Niet in betekenende mate

In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de 'Regeling Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekende mate (NIBM)'. Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De grens voor NIBM is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% van de grenswaarde mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een besluit toestaat. Deze grenswaarde bedraagt 40 ug/m3 voor NO2 en PM10 en 25 ug/m3 voor PM2,5.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke bouwprogramma's vastgelegd wanneer er nog sprake is van "niet in betekenende mate". Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.

De voorliggende toename van 18 zorgappartementen is overduidelijk NIBM. Dit is gestaafd met een berekening met de NIBM-tool, zie hierna. Zeker wanneer daar tegenover de afname van bedrijfsverkeer wordt beschouwd. De uitvoerbaarheid van het initiatief wordt door de luchtkwaliteitseisen niet nadelig beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0011.png"

3.7 Besluit Milieu Effectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is voor projecten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu (in de breedste zin van het woord) bepaald dat er een Milieueffectrapportage (m.e.r.) moet worden gemaakt of dat door het bevoegd gezag moet worden beoordeeld of dat er een m.e.r. moet worden gemaakt. In het Besluit MER zijn in bijlage C de projecten aangewezen waarvoor een m.e.r. verplicht is. In bijlage D zijn de projecten opgesomd waarvoor een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De bouw van woningen is conform bijlage D, punt 11.2 pas m.e.r.-beoordelingsplichtig als het de bouw van 2.000 woningen of meer betreft.

Duidelijk is dat hier geen m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde is. Er is hier sprake van de ontwikkeling van 18 zorgappartementen binnen een bestaand volume, waarbij een bedrijfsfunctie verdwijnt. Van significante gevolgen voor het milieu is hier dan ook geen sprake.

3.8 Cultuurhistorie

In 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Onder meer heeft dit tot gevolg dat in bestemmingsplannen cultuurhistorie meegewogen dient te worden. Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de geschiedenis; de cultuurhistorische waarden van de locatie worden niet aangetast. Cultuurhistorie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.9 Water

Beleid

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets” de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.

Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn

De Europese Kaderrichtlijn is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2016

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is in 2016 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0012.png"

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid

Provinciale Watervisie 2015

De Provinciale watervisie beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. De belevingswaarde van het alom aanwezige water en de mogelijkheden die het biedt, het leven met en strijden tegen, dat is wat Noord-Holland uniek maakt. Vanuit dit vertrekpunt wil de provincie met het waterbeleid Noord-Holland mooier, bedrijviger en veiliger maken dan het al is, op een haalbare en betaalbare manier. De provincie zet het waterbeleid daarom zo in dat er een impuls vanuit gaat voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Er wordt onderscheid gemaakt in twee thema's, te weten “Veilig” en “Schoon en “Voldoende”. Binnen deze thema's worden doelen gesteld. De doelen voor het thema Veilig zien vooral toe op het in orde zijn van de regionale keringen, het beperken van slachtoffers, economische schade en een adequate rampenbestrijding. Bij dijkversterkingen moet aandacht zijn voor een goede ruimtelijke inpassing. Bij Schoon en Voldoende gaat het er vooral om dat er schoon grondwater moet zijn en schoon en voldoende oppervlaktewater, zwemwater en drinkwater.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Waterprogramma 2016-2021

Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. De komende jaren staat het Hoogheemraadschap voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water.

Ten aanzien van waterveiligheid gelden drie doelen.

  1. 1. Veiligheid voor iedereen. Iedereen in Nederland die wordt beschermd door een dijk, duin of dam, heeft een kans van niet meer dan 1 op de 100.000 per jaar (10-5) om te overlijden door een overstroming;
  2. 2. Zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers en schade;
  3. 3. Bescherming van vitale en kwetsbare functies. Er is extra bescherming voor infrastructuren zoals nutsvoorzieningen, wegen, ziekenhuizen en communicatiemiddelen die tijdens en na een ramp cruciaal zijn voor het functioneren van een gebied. Dit geldt ook voor functies die grote milieu- of gezondheidsschade kunnen opleveren wanneer ze door een overstroming worden getroffen.

Ten aanzien van wateroverlast wil het Hoogheemraadschap overlast niet tegen elke prijs voorkomen. Men wil wel naar een zo groot mogelijke flexibiliteit bij het beheer van het totale watersysteem (boezem en polders), zodat men bij clusterbuien snel (anticiperend) gebruik kan maken van de ruimte die we in het watersysteem hebben. Door verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe. De ruimte voor waterberging is daardoor beperkt. Ook wordt de openbare ruimte vaak multifunctioneel gebruikt. Om achteruitgang van het watersysteem te voorkomen, vraagt het Hoogheemraadschap in ruimtelijke plannen om maatregelen die de nadelige effecten van verharding voorkomen of compenseren. Ten aanzien van watertekort luidt de doelstelling: zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. We zorgen voor een duurzame en eerlijke verdeling op een basaal niveau en met de huidige infrastructuur. Tot slot zorgt het Hoogheemraadschap voor een gezond oppervlaktewater.

Keur en algemene regels

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:

"Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  • de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  • het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."

Watertoets

Met behulp van de watertoets wordt getoetst of binnen nieuwe plannen aan de waterhuishouding voldoende aandacht is besteed. Uitgangspunt van de watertoets is dat de initiatiefnemer en de waterbeheerder samenwerken aan het ruimtelijk plan, waarbij het wateraspect volledig wordt ingevuld. In de dagelijkse praktijk van de ruimtelijke ordening is de positie van de waterbeheerder met de introductie van de watertoets sterker geworden.

Situatie plangebied

Het bebouwde/verharde oppervlak neemt ten opzichte van de bestaande situatie niet toe. Ook de rioleringssituatie verandert niet; er wordt aangesloten op het bestaande gemengd rioleringssysteem. Er wordt niet gewerkt met niet-uitloogbare materialen, zoals zink en wordt geen water gedempt. Er wordt ook niet gebouwd binnen de beschermingszone van een regionale waterkering en wordt geen water gedempt. Gelet hierop worden geen belemmeringen verwacht v.w.b. het aspect water.

Overleg

Er zal overleg worden gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als onderdeel van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. De resultaten worden hier vermeld.

3.10 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

Soortenbescherming

Vanwege de geplande verbouw dient op grond van de Wet natuurbescherming is onderzocht of er beschermde plan- en diersoorten hinder zullen ondervinden. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd2. In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van beschermde planten, overige zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen en beschermde ongewervelden wordt uitgesloten. Verder is er een kans op het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw). Directe en indirecte effecten kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan wordt geadviseerd om een gerichte veldinventarisatie uit te voeren naar het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw). Na afronding van deze aanvullende inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist.

De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.

In 2022 is aanvullend onderzoek gedaan naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen. De rapportage is als bijlage bijgevoegd3. Uit deze rapportage komt naar voren dat er geen indicaties verkregen zijn die duiden op de aanwezigheid van broedlocaties van de huismus of gierzwaluw.

Op en nabij de planlocatie werden in totaal vier soorten vleermuizen waargenomen. Gewone
dwergvleermuis was hierbij veruit het talrijkst aanwezig. De andere soorten: Laatvlieger, Ruige
dwergvleermuis en Gewone grootoorvleermuis werden waargenomen maar waren kortdurend aanwezig. Op de planlocatie (woongebouw/schuur) is een verblijflocatie aanwezig van een Gewone dwergvleermuis. Een deel van de buitenruimte grenzend aan het woongebouw/schuur doet dienst als paarterritorium van een Gewone dwergvleermuis. De voorgenomen ontwikkeling leidt naar verwachting tot, in ieder geval tijdelijk, verdwijnen van de verblijfplaats van een Gewone dwergvleermuis. Een negatief effect op de het aanwezigheid van een paarterritorium als gevolg van verlichting is mogelijk, maar lijkt te kunnen worden voorkomen. Andere in dit kader relevante negatieve effecten op vleermuizen worden niet verwacht.

Overtreding van de Wet natuurbescherming als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal afgaande op de verkregen resultaten optreden in het kader van soortbescherming. Wat betreft het paarterritorium kan dit worden voorkomen als de in de rapportage beschreven preventieve maatregelen (beperking lichtuitstraling) worden opgevolgd en nageleefd. Dit geldt niet voor de geconstateerde aanwezigheid van een verblijfplaats van een Gewone dwergvleermuis. Een ontheffingsaanvraag dan wel verklaring van geen bedenkingen is hier aan de orde. Deze kan in het kader van de voorgenomen werkzaamheden worden verkregen, en hoeft daarmee geen blijvende beperking te zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontheffingsaanvraag is gedaan.

Gebiedsbescherming

In de nabije omgeving liggen geen Natura 2000-gebieden, NNN-gebied of weidevogelleefgebied. Van externe effecten is in principe alleen bij Natura 2000-gebieden sprake, gedacht kan worden aan verstoring door licht of een toename van stikstofdepositie op hiervoor gevoelige en reeds overbelaste habittatypen. In een bijgevoegde notitie stikstofdepositie4 is een stikstofonderzoek beschreven dat ingaat op zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. Sinds de Porthos-uitspraak van de Raad van State is het were verplicht ook de aanlegfase mee te nemen bij het bepalen van de stikstofdepositie.

Er is in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase van de planontwikkeling geen toename van de
stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.

Geadviseerd wordt de checklist natuur inclusief bouwen te volgen. Daarmee kan, vaak zonder extra kosten, een betere leefomgeving gecreëerd worden voor natuur bij de bouw van nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0013.jpg"

Natura 2000-gebieden in de omgeving

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect ecologie. De benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming van de Gewone dwergvleermuis is verleenbaar en de stikstofdepositie blijft beneden de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

  1. 2. QUICK SCAN BESCHERMDE PLANTEN- EN DIERSOORTEN KOLHORNERWEG 3 TE MIDDENMEER, Adviesbureau Mertens, januari 2022
  2. 3. Aanvullend onderzoek natuurtoets, AFO advisering, rapport 01/355, 8 november 2022
  3. 4. Notitie stikstofdepositie, Sweco, 20 december 2022

3.11 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Op grond van het overgangsrecht van deze wet zijn de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht gebleven totdat de Omgevingswet in werking treedt. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Dit plan voorziet niet in grondroerende werkzaamheden, en ter plaatse is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen–er geldt een lage verwachting op archeologische vondsten (hetgeen gezien de geschiedenis van de Wieringermeerpolder ook logisch is). Zodoende kunnen er geen archeologische relicten worden aangetast en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect archeologie is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.12 Spuitcirkels

In de omgeving zijn geen bedrijven gevestigd die geuroverlast veroorzaken. Wel zijn de omliggende gronden als bollengrond in gebruik.

Er bestaan geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen boomgaarden/bollenvelden waarin met gewasbeschermingsmiddelen kan worden gespoten en nabijgelegen woningen en daarbij behorende tuinen en andere gevoelige functies. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer opgenomen in haar uitspraak van 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308, wordt een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Hierbij wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens: vanaf de bestemming die het telen van bollen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk maakt tot aan de grens van de bestemming die de woning(en) mogelijk maakt. Dit betekent dat ook tot tuinen een richtafstand moet worden aangehouden. Dit brengt echter niet met zich dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.

In bepaalde gevallen kan met een geringere afstand worden volstaan. Uit jurisprudentie (onder meer in de uitspraak van 30 maart 2016 in zaak nr. 201402301/3/R3) blijkt dat het aanhouden van een kortere afstand dan de richtafstand zorgvuldig moet worden onderzocht en goed moet worden onderbouwd. Daarbij gaat het om het aspect gezondheid/woon- en leefklimaat en om de milieuruimte voor agrarische bedrijvigheid waarmee zij hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitoefenen.

Het is zo dat bollenteelt een lagere waarde aan neerslag kent dan fruitteelt. Bij bloembollen wordt intensief, maar neerwaarts gespoten. Deze spuittechniek (naar beneden spuiten) zorgt voor beduidend minder drift in de lucht dan opwaartse of zijwaartse machinale bespuitingen.

Uit onderzoeken van de Wageningen UR blijkt dat de gezondheidsrisico's van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden met name liggen bij opname van stoffen door de huid (dermaal risico)5 Door drift (verdwaaiing van spuitvloeistof) kan de mens ongewenst in contact komen met gewasbeschermingsmiddelen. In het algemeen neemt de drift af naarmate de afstand toeneemt6 . In de onderzoeken van de WUR is het maximaal dermale blootstellingseindpunt (AEL) vastgesteld op 100%. Overschrijding van dit eindpunt betekent dat de huidblootstelling van mensen aan bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot schadelijke effecten kan leiden voor de gezondheid. In de winter groenblijvende windhagen aan de rand van een perceel kunnen de hoeveelheid drift aanzienlijk beperken.

In 2019 is een omvangrijk onderzoek uitgebracht van een consortium van wetenschappers waarin voor het eerst zo uitgebreid de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in Nederland in kaart is gebracht, specifiek bij omwonenden van bollenvelden. In het algemeen blijkt uit het onderzoek dat naast opname van de huid en inademing mensen stofdeeltjes met bestrijdingsmiddelen op hun kleding en schoenen mee kunnen dragen en dat mensen via het eten van groente en fruit uit eigen tuin bestrijdingsmiddelen binnen kunnen krijgen. De belangrijkste routes voor de blootstelling van omwonenden zijn verdamping van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof. Omdat de wind tijdens de bespuitingen niet gericht was op de huizen van omwonenden, werd in het veldonderzoek geen bijdrage via drift tijdens de bespuitingen waargenomen7 . Dit laatste is ook goed gebruik bij telers. Er wordt vrijwel altijd gelet op de windrichting bij bespuitingen8 . Het is namelijk ook in het belang van de teler dat de gespoten middelen op de gewassen terechtkomen, in het gebied van het gewas blijven en niet van het gebied afwaaien (behalve gezondheidsredenen ook vanwege de hoge kosten van arbeid (loonwerk) en kosten van gewasbeschermingsmiddelen).

Hoewel nooit alle risico's kunnen worden uitgesloten wordt in het onderzoek geconcludeerd dat er geen gezondheidsproblemen naar voren zijn gekomen die samenhingen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Ook het Ctgb heeft gereageerd op voornoemd onderzoek9. Hun conclusie luidt: “onderzoeken naar de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden van landbouwgebieden laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden. Dit betekent dat omwonenden geen gezondheidsrisico's lopen. Er is daarom geen reden om in te grijpen in de toegelaten middelen. De onderzoeken bevestigen dat de door het Ctgb gebruikte beoordelingsmethodieken en de daarin gehanteerde Europese modellen voor verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (omwonenden, grond, moestuingewassen) robuust zijn: de feitelijke blootstelling is lager dan de berekende blootstelling bij toelating van de middelen”.

Activiteitenbesluit

Voor agrarische bedrijven en tuinbouwbedrijven geldt voorts dat zij op grond van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rekening dienen te houden met voorwaarden en beperkingen. De regels voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn de afgelopen jaren aangescherpt. Hierbij is van belang dat in artikel 3.78a, lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgelegd dat in ieder geval een driftreductie moet worden bereikt van 75% (ten opzicht van een vastgelegde referentietechniek). Uit artikel 3.83, lid 5 van het Activiteitenbesluit volgt daarnaast een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij een windsnelheid groter dan 5 m/s.

Gelet op bovenstaande, wordt gemotiveerd de conclusie getrokken dat de aanwezigheid van bollenvelden rondom het plangebied, geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat en daarmee uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

  1. 5. Onder meer 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaardbespuitingen', J.C. van der Zande en M. Wenneker, WUR, maart 2015).
  2. 6. Onder meer notitie 'Driftarme doppen voor de teelt van opzetters in de laanbomenteelt', PRI Wageningen UR en RIVM (2019), p. 23
  3. 7. Volgens RIVM (2019)
  4. 8. Dit praktijkgebruik van telers wordt ook bevestigd in RIVM (2019), p. 33
  5. 9. Brief van 4 april 2019 aan staatssecretaris van I&W en minister van LNV.

Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten

4.1 Planonderdelen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende planregel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. a. via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In het voorschrift van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  2. b. via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de planregels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen bestemmingsregel hebben. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

Planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. Het hoofdstuk “inleidende regels bestaat uit een tweetal artikelen te weten de begrippen en de wijze van meten. In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/- bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijkebegrippen zijn opgenomen in dit artikel. De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de planregels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in debestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Eerst voor gebouwen, dan voor de overige bouwwerken. Deze worden genoemd 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde', en betreffen de constructies van enig omvang die toch geen gebouw zijn. Te denken valt aan erfscheidingen, hekwerken, lichtmasten, speelvoorzieningen, vlaggenmasten, lantaarnpalen, en dergelijke. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Toelichting

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2 Dit Bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is een bestemming Maatschappelijk met aanduiding zorgboerderij opgenomen. Het gehele terrein mag als zodanig gebruikt worden. Datzelfde geldt voor de zorgwoningen, waarvan er maximaal 18 zijn toegestaan. De gebouwen mogen dus ook gebruikt worden voor logieseenheden (=onderdeel zorgboerderij), of ten behoeve van functies ter ondersteuning van de zorgboerderij/zorgwoningen. De gebiedsaanduidingen uit het geldende bestemmingsplan zijn onverkort overgenomen. De bouwregels zijn afgestemd op de bestaande situatie, inhoudende dat er 3 gebouwen zijn toegestaan met een totale oppervlakte van 880 m2, en met een maximale bouwhoogte van 12,5 m (= hoogte hoofdgebouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz026-va01_0014.png"

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is in dit kader de vraag relevant of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

5.2 Beoordeling Plan

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen in het aangrenzende openbaar gebied niet aan de orde en wordt het opstellen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente Hollands Kroon zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit plan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten.

5.3 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg

In oktober 2021 zijn op verschillende data de omwonenden geïnformeerd; daarvan is verslag opgetekend welke als bijlage is toegevoegd10. De reacties waren positief.

  1. 10. Verslag burenoverleg Kolhornerweg 3, Stichting Jonkerszorg, 26 oktober 2021

6.2 Vooroverleg

Het plan wordt in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overleginstanties. De reacties worden t.z.t. hier samengevat en van een antwoord voorzien.

6.3 Zienswijzen

Op de bestemmingsplanplanprocedure is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan wordt het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen. De zienswijzen die binnen de termijn binnenkomen worden te zijner tijd hier beantwoord.

6.4 Conclusie

Het plan is in het kader van het vooroverleg toegestuur aan vooroverlegpartners. De reacties zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen binnen gekomen.

Hoofdstuk 7 Conclusie

Het plan maakt inzichtelijk dat het perceel Kolhornerweg 3 zich leent voor een omzetting van 18 zorgappartementen en zorgboerderij. Binnen het bestaande volume van de woonboerderij kunnen de zorgappartementen worden gerealiseerd, dan wel kan via sloop/nieuwbouw met eenzelfde volume. Het perceel is ruim opgezet waardoor parkeren geen probleem is. In de bestaande situatie is het perceel reeds goed met groen ingepast door een ruime groene omzoming. De functiewijziging betekent een verbeterde milieuhindersituatie voor het naastgelegen perceel. Omdat het geen agrarisch perceel betreft past het ook in de gemeentelijke beleidsvisie met betrekking tot de Wieringermeerpolder. Er verdwijnt immers geen agrarische functie. Ook stelt de gemeente zich open op naar bijzondere woonvormen en betreft het initiatief een functie waar maatschappelijk behoefte aan is.

Door het omzetten van de functie binnen het bestaande volume is de ruimtelijke invloed van het initiatief beperkt. Tevens is gemotiveerd dat de relevante omgevings- en milieuaspecten de ontwikkeling niet in de weg zullen staan, eventueel na het doen van onderzoek.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Eindrapprtage Quick Scan Natuur

Bijlage 2 Aanvullende Natuurtoets

Bijlage 3 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Burenoverleg