KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch - Paardenhouderij
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 8 Bedrijf
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 10 Bergruimten
Artikel 11 Bos
Artikel 12 Cultuur En Ontspanning
Artikel 13 Groen
Artikel 14 Groen - 1
Artikel 15 Horeca
Artikel 16 Maatschappelijk
Artikel 17 Natuur
Artikel 18 Natuur - Landschapselement
Artikel 19 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 20 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 22 Recreatie - Volkstuin
Artikel 23 Verkeer
Artikel 24 Verkeer - Snelweg
Artikel 25 Verkeer - Spoorweg
Artikel 26 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 27 Water
Artikel 28 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied
Artikel 29 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied 2
Artikel 30 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied 3
Artikel 31 Leiding - Gas
Artikel 32 Leiding - Warmtetransportleiding
Artikel 33 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 34 Leiding - Water
Artikel 35 Waarde - Archeologie 2
Artikel 36 Waarde - Archeologie 3
Artikel 37 Waarde - Archeologie 4
Artikel 38 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 42 Anti-dubbeltelregel
Artikel 43 Algemene Bouwregels
Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 45 Algemene Gebruiksregels
Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 48 Overgangsrecht
Artikel 49 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen En Overige Ruimtelijke Plannen
1.4 Opbouw Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Doel Van Het Bestemmingsplan
2.1 Actualisatie Bestemmingsplan
2.2 Plaatsgebonden Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Kwaliteit
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijke Kwaliteit In Samenhang Beschouwd
3.3 Deelgebieden Met Hun Specifieke Gebiedskenmerken
3.4 Zonering Van Deelactiviteiten
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid En Visies
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Water
5.3 Bodem
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geluid
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Natuur
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Systematiek Van Het Bestemmingsplan
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels
6.5 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Uitgangspunten Beeldkwaliteit
Bijlage 4 Verbeelding Ruimtelijk Kader
Bijlage 5 Authentieke Meidoornhagen
Bijlage 6 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Monumentenlijst Bp Landelijk
Bijlage 2 Schaken Met Paard En Landschap
Bijlage 3 Welstandsnota Leidschendam-voorburg
Bijlage 4 Het Dak Op! - Beleidsnotitie Met Sneltoetscriteria Voor Dakterrassen
Bijlage 5 Beleidsnota Woningsplitsing En Kamerverhuur Leidschendam-voorburg

Landelijk-2

Bestemmingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg

Vastgesteld op 09-07-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk - 2 met identificatienummer NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft (gezien de aard, omvang en intensiteit), die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder wordt niet verstaan een kleinschalig bedrijf aan huis;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangrenzende woning

een woning, die zich bevindt op een aangrenzend bouwperceel;

1.7 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 achtergevel

de van de weg en/of water afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of zijgevel;

1.9 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene- en blauwe functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur, en op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn (agrarisch) loonwerk, cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie, onderhoud van (openbare)groenvoorzieningen, natuur- en bosbouw en overige gerelateerde werken.

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van een product (dieren en gewassen (incl. siergewassen)) door middel van het telen van gewassen en/of het fokken (en houden) van dieren;

1.11 agrarisch bedrijfscentrum

het centrum van een agrarisch bedrijf, bestaande uit een complex van bedrijfsgebouwen, agrarische bedrijfswoning en andere bouwwerken en voorzieningen, waarin en van waaruit het agrarisch bedrijf wordt geleid en waarbinnen de diverse bedrijfsactiviteiten plaatsvinden;

1.12 agrarische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van agrarische bedrijfsvoering;

1.13 algemene leefbaarheidstoets

toets bij een vergunningaanvraag voor woningsplitsing en kamerverhuur waarbij de leefbaarheid in de directe omgeving van het betreffende gebouw in kaart wordt gebracht zoals opgenomen in de Beleidsnota Woningsplitsing en kamerverhuur Leidschendam-Voorburg;

1.14 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede wordt begrepen het verkopen en/of leveren - als ondergeschikte activiteit - van goederen die verband houden met het ambacht;

1.15 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.16 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.17 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.18 archeologie, Programma van Eisen (PvE)

een inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling en de uitvoeringswijze van een archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord staan, alsook de randvoorwaarden van het onderzoek, bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met het vondstmateriaal. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.19 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag gestelde of te stellen kwalificaties;

1.20 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.21 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden (cultuurhistorie);

1.22 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.23 bed & breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch recreatieve activiteit, die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.24 bedrijf

een onderneming, waarbij het accent ligt op:

  • het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen of;
  • het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren/verlenen van diensten;

al dan niet in combinatie met bedrijfsgebonden detailhandel;

1.25 bedrijf aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse,

1.26 bedrijfsgebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het bedrijfsproces dan wel de hoofdfunctie van het bedrijf;

1.27 bedrijfsgebouw/ -ruimte

een gebouw dan wel ruimte in een gebouw, dat blijkens zijn indeling, inrichting en/of situering is bestemd om te worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten;

1.28 bedrijfsmatig

deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.29 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

alle inpandige ruimte die voor de individuele bedrijfsvoering benodigd is, waaronder in elk geval begrepen alle voor het publiek toegankelijke ruimten alsmede alle ruimten die uitsluitend voor personeel toegankelijk zijn, maar exclusief ruimte die collectief gebruikt wordt (zoals bezoekerspassages, expeditieruimtes, afvalopslag, etc.) alsmede exclusief constructieve elementen, trapgaten, vides, ruimten en/of voorzieningen zoals brandgangen, ruimten voor nutsvoorzieningen, stijgpunten ten behoeve van woningen of parkeervoorzieningen, etc.;

1.30 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel;

1.31 behoud ex situ

de ontsluiting of opgraving van een vindplaats met als doel de daar aanwezige archeologische informatie te verzamelen en te documenteren volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in een hiervoor opgesteld Programma van Eisen;

1.32 behoud in situ

behoud in situ is het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem, als bron van kennis en beleving door middel van technische maatregelen en/of inpassing en vrijwaring van de archeologische waarden in de inrichting van het plangebied;

1.33 beschermd Stads- en dorpgezicht

gebieden met een bijzonder cultuurhistorisch karakter die door de minister zijn aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant;

1.34 beschermingszone

Aan een leiding grenzende zone, waarin ter bescherming van die leiding voorschriften en beperkingen gelden.

1.35 bestaand

situatie (gebouw, gebruik, afstand, situering, oppervlakte etc.) ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.36 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.37 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.38 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.39 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.40 bosbouw (bebossen)

een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van bos ten behoeve van houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie;

1.41 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.42 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.43 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.44 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.45 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.46 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.47 caravanstalling

een stallingsruimte voor caravans, campers en vouwwagens;

1.48 consumentenvuurwerk

vuurwerk voor particulier gebruik;

1.49 cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van een vlinderjungle, alsmede ondergeschikte vormen van horeca ten dienste van deze voorziening;

1.50 cultuurhistorie

  • historische (steden)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg;
  • archeologie, en
  • cultuurlandschap / historische geografie;

1.51 cultuurhistorische waarden

de aan een structuur, terrein, gebied, object en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek;

1.52 dagrecreatie

een vorm van recreatie waarbij personen een (gedeelte van een) dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten. Voorbeelden van dagrecreatie zijn: surfen, zeilen, zwemmen, wandelen en paardrijden;

1.53 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting;

1.54 dB(A)

geluidssterkte die gecorrigeerd is voor de gevoeligheid van het (menselijk) oor;

1.55 draf- en renbaan

een (ovalen) baan voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, waarop paarden getraind en afgericht kunnen worden, alsmede waar toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.56 deel(tijd)activiteit

Een activiteit binnen een bedrijfsvoering welke ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch gezien, ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit/-functie van het bedrijf. Hieronder wordt mede begrepen bedrijfsgebonden detailhandel. De deelactiviteit hoeft geen directe relatie te hebben met de agrarische bedrijfsvoering;

1.57 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of voor verbruik ter plaatsen;

1.58 detailhandel in dagelijkse artikelen

de detailhandel in de categorieën levensmiddelen en/of artikelen ten behoeve van de persoonlijke verzorging;

1.59 detailhandel in niet-dagelijkse artikelen

de detailhandel, niet zijnde detailhandel in dagelijkse artikelen;

1.60 detailhandel in volumineuze goederen

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën.

  • detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;
  • tuincentra;
  • bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en -stoffering;

1.61 detailhandel ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming detailhandel waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan strikt functiegebonden ondersteunende horeca mag uitoefenen;

1.62 dienstverlening

het aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële, economische en/of maatschappelijke diensten aan derden. Hieronder wordt niet begrepen: een garagebedrijf, een horecabedrijf en een seksinrichting;

1.63 ecologische verbindingszone

een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur) die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken

1.64 ecologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;

1.65 erf

het gedeelte van het perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het -op het perceel gesitueerde- hoofdgebouw. Het een en ander met dien verstande dat wordt verstaan onder:

  • achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
  • zijerf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel(s);

1.66 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, die is gericht op het (laten) geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard, zoals onder meer een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.67 escortbedrijf

een bedrijf dat klanten voorziet van escorts, dat wil zeggen: personen die tegen betaling als partner van klanten optreden;

1.68 (publieks)evenement

elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, inclusief herdenkingen, waarbij een verzameling mensen zich in een bepaald tijdvak in/op een (meestal) begrensde en (eventueel beperkt) openbaar toegankelijke inrichting of terrein bevindt of beweegt;

1.69 extensieve recreatie

een vorm van dagrecreatie waarbij recreanten in relatief geringe aantallen gebruik maken van al dan niet aangelegd en aanwezige voorzieningen, zoals wegen, paden, water en oevers, teneinde rust dan wel natuur te beleven. Voorbeelden van deze vorm van recreatie zijn: wandelen, fietsen, kanoën, paardrijden en vissen;

1.70 extensieve weidegang (door paarden)

weidegang door paarden, waarbij het grasland niet intensief wordt gebruikt en als grasland behouden blijft. Voor extensieve weidegang door paarden wordt in het plangebied aangehouden:

  • 0,3 ha grasland per veulen;
  • 0,5 ha grasland per volwassen paard.

Een pony wordt gelijk gesteld met een paard;

1.71 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.72 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij, waarvan de activiteiten primair gericht zijn op het rijden met een paard. Hieronder vallen onder andere: paardenverhuurbedrijven, maneges, paardenpensions, oefenaccomodaties en wedstrijdstallen;

1.73 geluidbelasting

de geluidbelasting vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarden van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;

1.74 geluidgevoelige functie

bewoning of andere geluidgevoelige functies binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder;

1.75 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel in Besluiten krachtens die wet;

1.76 geluidgevoelig terrein

als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft;

1.77 geluidwerende voorzieningen

maatregel in de vorm van een geluidswal en/of geluidscherm waardoor de (geprojecteerde) woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan wel aan de (maximaal) vastgestelde hogere grenswaarden;

1.78 gemaal

een bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding respectievelijk het reguleren van de waterstand;

1.79 groenvoorzieningen

ruimte in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenstroken en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.80 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) gronden, waaronder mede wordt begrepen een paardenfokkerij. Hieronder wordt niet begrepen: een bollenbedrijf, fruitteeltbedrijf, bedrijf met boskoopse cultures, boomkwekerij, houtteeltbedrijf, hoveniersbedrijf, intensief agrarisch bedrijf, (glas)tuinbouwbedrijf en een paardenhouderij, geen paardenfokkerij zijnde. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één agrarisch hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen;
  • reëel: wanneer de omvang van het bedrijf, passend is bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn;
  • kleinschalig: wanneer er geen perspectief is op volwaardigheid of de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua aard en omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig;

1.81 hartlijn van een leiding

midden van de leiding zoals op de verbeelding is aangegeven;

1.82 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.83 hoofdmassa van een gebouw

de massa van een (hoofd)gebouw, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken;

1.84 horeca(bedrijf)

een bedrijf gericht op één of meer van de volgende activiteiten:

  • het verstrekken al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  • het exploiteren van zaalaccomodaties;
  • het verstrekken van nachtverblijf;

een en ander al dan niet in combinatie met dienstverlening en een vermaaksfunctie (een erotisch getinte vermaaksfunctie uitgezonderd);

1.85 hoveniersbedrijf

een bedrijf gericht op aanleg en onderhoud van tuinen en groenvoorzieningen;

1.86 huishouding

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren;

1.87 huisvesting in verband met mantelzorg

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.88 intensieve agrarische bedrijvigheid

bedrijfsactiviteiten –zelfstandig of als neventak- gericht op het houden (en/of fokken) van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het houden van dieren niet of zeer beperkt afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Voorbeelden hiervan zijn: een varkenshouderij, (edel-)pelsdierhouderij en een pluimveehouderij;

1.89 inwoning

het bewonen van een ruimte, die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen met dien verstande dat dit slechts is toegestaan binnen de bestaande woning;

1.90 kamerverhuur

Het (al dan niet bedrijfsmatig) verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden en aan meer dan 4 personen;

1.91 kampeermiddel

  • een tent, vouwwagen, kampeerauto, (toer)caravan of camper;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.92 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht (o.a. voorzieningen), en blijkens de inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of het geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.93 kamperen

een vorm van openluchtrecreatie waarbij men tijdelijk in een kampeermiddel op een buitenterrein verblijft, meestal één of meerdere nachten of tijdens vakanties;

1.94 kantine/foyer

een ondergeschikte verblijfsruimte, als zelfstandig gebouw of in een gebouw, behorende bij een (agrarisch) bedrijf, waar personeel en klanten/bezoekers van het bedrijf ter ontspanning tijdelijk kunnen verblijven en voedsel en/of dranken (geen alcohol zijnde) kunnen kopen/nuttigen. Een horecabedrijf wordt hier niet onder begrepen;

1.95 kassen

(agrarische) bouwwerken, hoofdzakelijk bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, hoger dan 1 m. Hieronder wordt mede begrepen: plastic tunnels, boog- of tunnelkassen, schermhallen en hobbykassen. Bij een glastuinbouwbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen;

1.96 kinderopvang (kinderdagverblijf)

kinderdagverblijf (crèche) voor de opvang van kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar en/of buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar die de basisschool bezoeken. Buitenschoolse opvang kan bestaan uit opvang voor schooltijd, na schooltijd, op vrije dagen of tijdens schoolvakanties;

1.97 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

het in of bij een woning verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit ter plaatse (in de woning en/of de daarbij behorende bouwwerken) kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.98 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.99 landelijk bedrijf

een bedrijf dat qua aard en omvang thuishoort in het landelijk gebied of daarmee een functionele binding heeft en geen grootschalig of industrieel karakter draagt, zoals een hoveniersbedrijf, een dierenpension en/of dierenasiel. Onder landelijk bedrijf wordt niet verstaan een agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij en vormen van niet-agrarische bedrijven, die uit functioneel en/of ruimtelijk oogpunt op een bedrijfsterrein thuishoren;

1.100 landschappelijke waarde

een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.

1.101 landschapsdeskundige

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door het bevoegd gezag aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten, zoals natuurwaarden;

1.102 ligplaats

een formeel door het bevoegd gezag als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, dat bestemd is voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig;

1.103 loonbedrijf

een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent gericht op grondverzet, aan zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven en particulieren. Onder deze diensten wordt niet verstaan: asfaltering van wegen, de aanleg van treinrails of het realiseren van betonfundering;

1.104 longeercirkel

een al dan niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waarin paarden getraind kunnen worden;

1.105 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen van educatieve, sociale, culturele, medische en levensbeschouwelijke aard al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van dienstverlening en/of sport alsmede ondergeschikte detailhandel en/of horeca ten dienste van deze voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn alle vormen van kinderopvang toegestaan;

1.106 manege

een zelfstandig dagrecreatief bedrijf voor het beoefenen van de paardensport dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.

1.107 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.108 mantelzorgwoning

een woning op het terrein van het huis van iemand die zorg nodig heeft. De woning is bedoeld voor de zorgverlener (vriend, familielid). Het is ook mogelijk dat de persoon die zorg nodig heeft in de mantelzorgwoning woont. In dat geval woont de zorgverlener in het bijbehorende huis;

1.109 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel niet of beperkt afhankelijk is van de bij dat bedrijf behorende gronden als productiemiddel;

1.110 nieuwe ontwikkeling

ruimtelijke ontwikkeling, herontwikkeling en/of functieverandering van een perceel en/of pand niet passend binnen de vigerende bestemming, geldend op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk-2";

1.111 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.112 ondergeschikte detailhandel

een detailhandelsvoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan detailhandel, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m² en maximaal 20% van de totale omzet.

1.113 ondergeschikte horeca

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteiten in direct in verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);

1.114 opslag/stalling

Het in hoofdzaak voor langere tijd uitsluitend bewaren van goederen, materiaal en/of andere zaken, zonder dat die opslag/stalling gepaard gaat met bedrijfsvestiging ter plaatse en waarbij het aantal verkeersbewegingen beperkt is;

1.115 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.116 paardenbak/buitenrijbaan

een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten/trainen van paarden, waar eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.117 paardenfokkerij

een paardenhouderij, die uitsluitend gericht is op het fokken/opfokken van paarden, de verkoop hiervan en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; het africhten van eigen (geen paarden van derden) gefokte paarden en/of het verhandelen hiervan, is uitsluitend als onderschikt onderdeel van de bedrijfsvoering toegestaan;

1.118 paardenhouderij

een bedrijf, waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op paarden, zoals het houden, fokken/opfokken, africhten, trainen, verhandelen en/of het berijden van paarden. Een paardenhouderij is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen;
  • kleinschalig of in deeltijd: wanneer de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua en aard omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig;

1.119 paardenpension/pensionstal(ling)

een paardenhouderij, zelfstandig of in combinatie met een ander bedrijfsfunctie, die gericht is op het houden van paarden van derden; hieronder wordt mede verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden; een pony wordt gelijkgesteld met een paard.

1.120 paddock

een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen;

1.121 parkeervoorzieningen

voorzieningen voor het laten stilstaan van voertuigen, (brom)fietsen daaronder mede begrepen, langer dan nodig is voor het (onmiddellijk) laten in-, uit- en afstappen van passagiers of voor het laden en/of lossen van goederen en de daarbij behorende in- en uitritten;

1.122 peil

  • indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen (maaiveld);
  • indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;

1.123 perceel

een aaneengesloten stuk grond, al dan niet voorzien van bebouwing; een perceel kan samenvallen met een erf, maar kan ook meer omvatten;

1.124 perceelgrensafscheiding

een afscheiding rond een perceel;

1.125 permanente bewoning

een zodanig gebruik van een gebouw, dat dit noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister (BRP) van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende regels;

1.126 plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond;

1.127 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, zoals een paardenfokkerij of stoeterij;

1.128 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.129 prostitutiedoeleinden

bedrijvigheid en/of activiteiten ten behoeve van een seksinrichting, raamprostitutie, thuisprostitutie, een escortbedrijf en andere vormen van prostitutie;

1.130 recreatief nachtverblijf

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor een, veelal kortdurend, recreatief verblijf met overnachting van recreanten/toeristen en waarvan de gebruikers elders hun woonverblijf hebben.

Hieronder wordt niet begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.131 recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.132 reëel toekomstperspectief

aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn;

1.133 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of daarmee naar aard en omvang vergelijkbaar, activiteiten in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een bordeel of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.134 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in Bijlage 1 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt;

1.135 Staat van horeca-activiteiten

de staat van horeca-activiteiten die in Bijlage 2 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt;

1.136 stacaravan

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.137 streekproducten/ ambachtelijke producten

goederen, voedsel en/of dranken, die met een specifieke naam in een bepaalde streek en/of op een ambachtelijke wijze worden gemaakt;

1.138 theetuin/-schenkerij

een erf, tuin, een al dan niet (gedeeltelijk) overdekte ruimte en/of een gebouw op een agrarisch bouwperceel of op een woonboerderij, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd om bedrijfsmatig daarop of daarin thee, koffie en andere niet-alcoholische dranken en versnaperingen, zoals broodjes, ijs, gebak, aan passerende recreanten te verkopen en ter plaatse te laten nuttigen, zulks al dan niet in combinatie met speelgelegenheid voor kinderen. In dit verband mogen ter plaatse geen activiteiten worden uitgeoefend die strijdig zijn met de milieuwetgeving en/of drank- en horecawetgeving;

1.139 vaartuig

een voorwerp, dat bestemd of ingericht is, voor het vervoer over water, van personen en/of goederen, danwel een drijvend werktuig of woonschip;

1.140 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk - 2 met het nummer NL.IMRO.1916.Landelijk2- VG01;

1.141 verblijfsrecreatie

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats inclusief recreatief nachtgebruik;

1.142 volkstuin

een perceel grond dat geen deel uitmaakt van de grond waarop de woning van de gebruiker staat, waarop de gebruiker siergewassen en/of groenten voor eigen gebruik teelt eventueel met bijbehorende bouwwerken zoals tuinhuisjes, kweekkassen, berg- en toiletruimte en/of groenvoorzieningen;

1.143 voorgevel

de naar de weg gekeerde (oorspronkelijke) gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.144 voorgevel(rooi)lijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als hiervoor bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
  • bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;

1.145 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen en inlaten;

1.146 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dan wel een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouding;

1.147 woningsplitsing

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

1.148 zijgevel

de zijdelingse gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of achtergevel;

1.149 zorgboerderij

een boerderij waar zorg wordt geboden aan een specifieke doelgroep (met een zorgindicatie door een arts of een erkende instelling), waarbij het meehelpen op de boerderij onderdeel uitmaakt van de behandeling en/of dagbesteding van de doelgroep;

1.150 zorgwoning

woning en/of wooneenheid ten behoeve van zorg aan en verpleging van een bijzondere groepering of instelling.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk;

2.2 bebouwingspercentage:

het percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend;

2.3 bedrijfsvloeroppervlak:

Alle inpandige ruimte die voor de individuele bedrijfsvoering benodigd is, waaronder in elk geval begrepen alle voor het publiek toegankelijke ruimten alsmede alle ruimten die uitsluitend voor personeel toegankelijk zijn, maar exclusief ruimte die collectief gebruikt wordt (zoals bezoekerspassages, expeditieruimtes, afvalopslag, etc.) alsmede exclusief constructieve elementen, trapgaten, vides, ruimten en/of voorzieningen zoals brandgangen, ruimten voor nutsvoorzieningen, stijgpunten ten behoeve van woningen of parkeervoorzieningen, etc.;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, technische installaties en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;

2.6 brutovloeroppervlak:

  1. a. Algemeen: binnen de gevels van het bouwwerk inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlaktes van de diverse bouwlagen bij elkaar opgeteld moeten worden;
  2. b. Detailhandel ondersteunende horeca: het voor publiek toegankelijke gedeelte binnen de gevels van het pand waarin de detailhandel is gevestigd inclusief de ruimte achter de kassa, maar exclusief opslagruimten en personeelsruimten;

2.7 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.8 goothoogte/ boeiboordhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, oftewel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Daar waar een gevellijn staat aangegeven op de verbeelding wordt de goothoogte gemeten in de gevellijn;

2.9 grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten boven peil en buitenwerks bij een verticale projectie van de gevelvlakken;

2.10 hoogte van een windmolen/ -turbine:

vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen respectievelijk windturbine;

2.11 inhoud van een bouwwerk:

tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen;

2.12 overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, technische installaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt;

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk (= footprint)

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 relatie

indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

2.15 verkoopvloeroppervlak:

De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch - Paardenhouderij

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Bergruimten

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 10.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het (bouw)perceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing, met inachtneming van de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf zoals opgenomen in Bijlage 6 Ruimtelijkekwaliteitsparagraaf;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  4. d. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Bos

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Cultuur En Ontspanning

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Groen

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' (evz) zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, zodanig dat voor flora en fauna verbindingen tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden kunnen ontstaan dan wel kunnen worden gerealiseerd.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Groen - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Horeca

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Natuur - Landschapselement

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.2 Bouwregels

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Recreatie - Dagrecreatie

19.1 Bestemmingsomschrijving

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Recreatie - Recreatiewoning

20.1 Bestemmingsomschrijving

20.2 Bouwregels

20.3 Specifieke gebruiksregel

Een bestaande recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken mag alleen voor permanente wonen gebruikt worden met in achtneming van artikel 48.3.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie

21.1 Bestemmingsomschrijving

21.2 Bouwregels

21.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' (kt) mogen ten hoogste het aantal niet permanente kampeerplaatsen, ten behoeve van niet-permanente verblijfsrecreatie, aanwezig zijn zoals die aanwezig waren ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan, alsmede mogen twee trekkershutten worden gebouwd;
  2. b. indien de bestaande dan wel voormalige bedrijfswoning op enig moment is of wordt verkocht, of een bedrijfssplitsing of enige daarmee gelijk te stellen transactie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, waarbij die bedrijfswoning is of wordt afgestoten, blijft die woning tellen als een bedrijfswoning;

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Recreatie - Volkstuin

22.1 Bestemmingsomschrijving

22.2 Bouwregels

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Verkeer

23.1 Bestemmingsomschrijving

23.2 Bouwregels

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Verkeer - Snelweg

24.1 Bestemmingsomschrijving

24.2 Bouwregels

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Verkeer - Spoorweg

25.1 Bestemmingsomschrijving

25.2 Bouwregels

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 26 Verkeer - Verblijfsgebied

26.1 Bestemmingsomschrijving

26.2 Bouwregels

26.3 Specifieke gebruiksregels

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Water

27.1 Bestemmingsomschrijving

27.2 Bouwregels

27.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' (evz) zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, zodanig dat voor flora en fauna verbindingen tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden kunnen ontstaan dan wel kunnen worden gerealiseerd.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied

28.1 Bestemmingsomschrijving

28.2 Bouwregels

28.3 Specifieke gebruiksregels

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28.3.2 onder e ten behoeve van het vergroten van het vloeroppervlak tot een maximum van 65 m², mits er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, ook ten behoeve van de uitbreiding.

Artikel 29 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied 2

29.1 Bestemmingsomschrijving

29.2 Bouwregels

29.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, aanvullend aan het bepaalde in lid 29.2, nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing van bebouwing op het perceel en/of in de omgeving;
  2. b. het behoud, herstel en/of de versterking van de gebiedseigen karakteristieken en waarden en/of van de (cultuurhistorische waarde van de) bebouwing;
  3. c. de situering, de gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzenden gronden en/of bouwwerken;
  4. d. de geluidsaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

29.4 Specifieke gebruiksregels

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 29.4.1 onder e ten behoeve van het vergroten van het vloeroppervlak tot een maximum van 65 m², mits er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, ook ten behoeve van de uitbreiding.

Artikel 30 Wonen - Grondgebonden - Buitengebied 3

30.1 Bestemmingsomschrijving

30.2 Bouwregels

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om aanvullend aan het bepaalde in 30.2 nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing binnen het bestemmingsvlak dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken en/of waarden van het gebied en/of van de (cultuurhostorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) van bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  4. d. geluidsaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten;

Een en ander met inachtneming van het bepaalde in de van deze regels deel uitmakende Uitgangspunten Beeldkwaliteit.

30.4 Afwijken van de bouwregels

30.5 Specifieke gebruiksregels

30.6 Afwijken van de gebruiksregels

30.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 31 Leiding - Gas

31.1 Bestemmingsomschrijving

31.2 Bouwregels

31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 31.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding en energieleveringszekerheid niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

31.4 Specifieke gebruiksregels

31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Leiding - Warmtetransportleiding

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Warmtetransportleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. ondergrondse warmtetransportleidingen met de daarbij behorende beschermingszone;

Een en ander met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bijbehorende voorzieningen.

32.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. Uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  3. c. de warmtetransportleidingen worden binnen de beschermingszone gerealiseerd en de hartlijnen van deze leidingen liggen minimaal 3 meter uit de grens van de dubbelbestemming 'Leiding - Warmtetransportleiding'.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels als bedoeld onder 32.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s) en voorts onder de voorwaarde(n) dat:

  1. a. met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels wordt gebouwd en het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. overeenkomstig een verleende omgevingsvergunning voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten tijde van de vaststelling van dit inpassingsplan.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 33 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 37 Leiding - Hoogspanningsverbinding

33.1 Bestemmingsomschrijving

33.2 Bouwregels

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.2.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient schriftelijk advies te worden gevraagd aan de leidingbeheerder.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Leiding - Water

34.1 Bestemmingsomschrijving

34.2 Bouwregels

34.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 34.2.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze afwijking dient schriftelijk advies te worden gevraagd aan de leidingbeheerder.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Waarde - Archeologie 2

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

35.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  3. c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

35.3 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels de afgifte van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 35.2 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de onder a genoemde archeologische waarde door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad of mogelijke schade aan de archeologische waarde kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse voor de Archeologie in acht worden genomen.

35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Waarde - Archeologie 3

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

36.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  3. c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder c, geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - zone archeologie 3' (swr-za3) een afwijkende dieptemaat van 75 cm beneden maaiveld;
  5. e. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

36.3 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de onder a genoemde archeologische waarde door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad of mogelijke schade aan de archeologische waarde kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse voor de Archeologie in acht worden genomen.

36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 37 Waarde - Archeologie 4

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

37.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:

  1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2.000 m²;
  3. c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 100 cm beneden maaiveld;
  4. d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

37.3 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 37.2 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de onder a genoemde archeologische waarde door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad of mogelijke schade aan de archeologische waarde kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse voor de Archeologie in acht worden genomen.

37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 38 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht

38.1 Bestemmingsomschrijving

38.2 Bouwregels

Op de gronden met deze bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bouwwerken - bepaald door de goothoogte, de bouwhoogte, de kapvorm, de dakhelling, de voorgevelbreedte, de gevelindeling, de bestaande bouwmassa en de bestaande uiterlijke verschijningsvorm - dient gehandhaafd te worden;
  2. b. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in de bestemmingsgrens en/of bouwgrens, die grenst aan het openbaar gebied of aan de weg, te worden gebouwd;
  3. c. de voorgevelbreedte van hoofdgebouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de perceelsbreedte;
  4. d. de goothoogte van hoofdgebouwen dient tenminste 75% van de aangegeven goothoogte te bedragen;
  5. e. per pand dient sprake te zijn van wisselende goot- en bouwhoogten;
  6. f. het is verboden hoofdgebouwen samen te voegen.

38.3 Afwijken van de bouwregels

38.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.

38.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie

39.1 Bestemmingsomschrijving

39.2 Bouwregels

Op, dan wel in, deze gronden als bedoeld in artikel 39.1 mag niet worden gebouwd.

39.3 Afwijken van de bouwregels

39.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden en/of bebouwingselementen onevenredig worden aangetast;
  2. b. het zicht op cultuurhistorische kwaliteiten, zoals in Bijlage 6 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf aangegeven, aan te tasten;
  3. c. de authentieke meidoornhagen, zoals in Bijlage 5 Authentieke meidoornhagen aangegeven, aan te tasten.

39.5 Afwijken van de gebruiksregels

39.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

39.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de bebouwing te slopen.

Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied

40.1 Bestemmingsomschrijving

40.2 Bouwregels

Op, dan wel in, deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 40.1.1 genoemde bestemming, met een maximum hoogte van 5 m en;
  2. 2. nadat hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de verantwoordelijke waterbeheerder.

40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Water - Waterbergingsgebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. b. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterlopen;
  4. d. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  6. f. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  7. g. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking.
  8. h. diepploegen, d.w.z. het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 m of meer diep);
  9. i. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen en heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden);
  10. j. het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  11. k. het uitvoeren van heiwerken of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.

Artikel 41 Waterstaat - Waterkering

41.1 Bestemmingsomschrijving

41.2 Bouwregels

41.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 41.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze afwijking dient schriftelijk advies te worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

41.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 42 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 43 Algemene Bouwregels

43.1 Bestaande maten

43.2 Parkeren

Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels

44.1 overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden

De als 'overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.

44.2 overige zone - paardenbeleid randgebieden

De als 'overige zone - paardenbeleid randgebieden' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor:

  1. a. deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;
  2. b. de vestiging van (nieuwe) paardenhouderijen, welke middels een omgevingsvergunning kunnen worden aangevraagd.

44.3 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 45 Algemene Gebruiksregels

45.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik, strijdig met dit plan, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van (permanente) bewoning;
  4. d. het niet in stand laten van een parkeervoorziening op eigen terrein welke is opgenomen in een verleende omgevingsvergunning ten behoeve van het (toenmalig) realiseren van het op hetzelfde terrein gelegen gebouw;
  5. e. de opslag en/of verkoop van consumentenvuurwerk;
  6. f. Bevi-inrichtingen;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

45.2 Woningsplitsing en kamerverhuur

Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels

46.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden alsmede de elders in dit plan beschreven ruimtelijke -, cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden, bevoegd af te wijken van:

  1. a. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten met ten hoogste 15%, mits dit in verband met het realiseren van de bestemming noodzakelijk is of indien door de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met direct aangrenzende percelen en/of bouwwerken: deze afwijking mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van eerder met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakte afwijkingen: uitgangspunt voor de afwijking is de normstelling zoals opgenomen in de bouwregels van hoofdstuk 2 van dit plan;
  2. b. de bestemmingsregels en toe te staan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft met ten hoogste 10%;
  3. c. de bestemmingsregels en toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van kunstobjecten en objecten van zend-, ontvang- en sirenemasten tot ten hoogste 40 m., met dien verstande dat de hoogte van een zend- of antennemast op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m.

46.2 Aanvullende voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 46.1 wordt slechts verleend:

  1. a. indien en voor zover hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. indien en voor zover sprake is van een algemeen belang dan wel van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. indien en voor zover de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van Bijlage 6 Ruimtelijkekwaliteitsparagraaf.

Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels

47.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan het plan te wijzigen in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd indien:

  1. a. de oppervlakte van elk bestemmingsvlak met niet meer dan 5% wordt vergroot dan wel verkleind;
  2. b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, railverkeer en/of industrielawaai op de gevel van geluidgevoelige objecten respectievelijk op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een daartoe verkregen hogere grenswaarde;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. 1. ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische-, landschappelijke-, botanische-, of ecologische waarden;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. 3. de woonsituatie;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de verkeersveiligheid;
  6. 6. de sociale veiligheid;
  7. 7. de aansluiting aan structurele groen- en/of waterelementen;
  8. 8. de gebruiksmogelijkhed en van de aangrenzende gronden.

47.2 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van bestaande woningen in twee afzonderlijke woningen, al dan niet met inbegrip van aan de bestaande woning aangebouwde voormalige bedrijfsbebouwing (stal).

47.3 Nieuwe landschapselementen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur - Landschapselement' als bedoeld in artikel 18, ten behoeve van de aanleg van nieuwe landschapselementen die een groter oppervlak beslaan dan 250 m², ter plaatse van gronden die in dit plan aangewezen zijn met de bestemming 'Agrarischmet waarden - Landschapswaarden, Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' en/of 'Natuur', indien zulks gewenst is uit het oogpunt van landschapsbouw en/of natuurontwikkeling.

47.4 Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur' als bedoeld in artikel 17, ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden dan wel natuurreservaten ter plaatse van gronden, die in dit plan zijn aangewezen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden', indien zulks gewenst is uit het oogpunt van natuurontwikkeling en ecologie op grond van rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid.

47.5 Ecologische verbindingen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd een aanduiding 'ecologische verbindingszone' (evz) op te nemen, ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe ecologische verbindingen tussen natuur(ontwikkelings)gebieden, indien zulks gewenst is uit het oogpunt van natuurontwikkeling en ecologie op grond van rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 48 Overgangsrecht

48.1 Bouwwerken

48.2 Gebruik

48.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor de recreatiewoningen ter plaatse van de bestemming Recreatie - Recreatiewoning geldt het volgende:

a. de recreatiewoning mag worden gebruikt ten behoeve van permanente bewoning door de hoofdbewoner van de recreatiewoning , aan wie eerder een persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;

b. zodra de hoofdbewoner niet meer woont in het betrokken hoofdgebouw vervalt het recht zoals geformuleerd in lid a;

c. als hoofdbewoner wordt aangemerkt de persoon/personen aan wie eerder een persoonsgebonden gedoogbeschikking is/zijn verleend en die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Landelijk-2 volgens de gemeentelijke bevolkingsregister (BRP) van de gemeente Leidschendam-Voorburg als hoofdbewoner(s) staan ingeschreven op het betreffende adres.

Artikel 49 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk - 2'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De landelijke overheid werkt al enkele jaren aan de invoering van de Omgevingswet. Met de komst van deze wet worden de wetten voor de leefomgeving gebundeld en gemoderniseerd. Tientallen wetten, besluiten en regelingen worden vervangen door één wet, vier AMvB's en één regeling. De Omgevingswet staat voor een goed evenwicht tussen het benutten en beschermen van onze leefomgeving.

De Omgevingswet heeft tot gevolg dat ook op gemeentelijk niveau het planologisch regime verandert. De bestemmingsplannen worden straks vervangen door één omgevingsplan. De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft ter voorbereiding op de invoering van de Omgevingswet besloten om al haar huidige bestemmingsplan samen te voegen tot 2 bestemmingsplannen: één voor het stedelijk gebied en één voor het landelijk gebied. Bestemmingsplan "Landelijk - 2" omvat vrijwel het gehele buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van de bestaande situatie en het harmoniseren van zoveel mogelijk planregels uit alle oudere plannen om gelijke regelgeving in gelijke situaties te krijgen. De actualisering is hoofdzakelijk beleidsneutraal. De wijzigingen die doorgevoerd worden ten opzichte van onderliggende plannen zijn in Hoofdstuk 2, paragraaf 2.1.4 uiteengezet.

Landelijk - 2

Voor het landelijk gebied is in de zomer van 2021 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Uit een nadere inventarisatie en naar aanleiding van zienswijzen is gebleken dat er nog onvolkomenheden in het ontwerpbestemmingsplan zaten. Daarom is besloten om een tweede versie van het ontwerpbestemmingsplan op te stellen, genaamd Landelijk - 2. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van versie 1 zijn beschreven in Hoofdstuk 2, paragraaf 2.1.4.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg ligt tussen de gemeenten Leiden, Voorschoten, Den Haag en Zoetermeer en wordt doorkruist door de A4.
Het plangebied omvat de Duivenvoordecorridor, Vlietland, het gebied rondom dorpskern Stompwijk, het gebied ten noordoosten van de woonwijk Leidschendam-Zuid genaamd Leidschendammerhout, de Nieuwe Driemanspolder en het huidige landelijk gebied. De dorpskern van Stompwijk maakt geen deel uit van het plangebied.
Een aantal, veelal kleinere, deelgebieden worden buiten het plan gelaten. Het betreft ontwikkelgebieden waarvoor in het verleden al een overeenkomst is gesloten met een partij en waarin is afgesproken om een afzonderlijk, op de ontwikkeling toegespitst, ruimtelijk plan te ontwikkelen.


In onderstaand figuur is het plangebied aangegeven. Het plangebied beslaat ruim 200 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied Landelijk - 2

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen En Overige Ruimtelijke Plannen

Het bestemmingsplan Landelijk - 2 vormt het planologisch-juridisch bindende kader voor het ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied, dat is vastgelegd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

Voor het plangebied gelden de volgende ruimtelijke plannen:

  • Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg (m.u.v. BP Vlietland Noordoost 2005)
  • Een aantal wijzigingsplannen:
      1. a. Wilsveen 4;
      2. b. Wilsveen 33;
      3. c. Stompwijkseweg 29;
      4. d. Doctor van Noortstraat 191;
      5. e. Meer- en Geerweg 3a.

En een aantal afzonderlijke bestemmingsplannen:

  • Landelijk Gebied;
  • Landelijk Gebied II;
  • Partiële herziening BP Landelijk Gebied (Westeinderweg 8a);
  • Meer- en Geerweg 5;
  • Bovenmeerweg 34 en 36;
  • Landelijk gebied Leidschendam 1978;
  • Stompwijk;
  • Stompwijk Verbindingsweg;
  • Buitenvoorde;
  • Noortheylaan 1b;
  • Veursestraatweg 215;
  • Wijziging tracé Hogedruk Aardgasleiding W-514-19;
  • Nieuw Essesteijn;
  • Wilsveen 8;
  • Wilsveen 10-10a;
  • Wilsveen 17;
  • Oostvlietweg 39-39a;
  • Westeinderweg 6 en 8 2011;
  • Oosteinde 3 plattelandswoning.

Met deze herziening wordt voor nagenoeg het gehele landelijk gebied één planologisch regime geschapen, behalve voor de plannen Vlietland, delen van de Duivenvoordecorridor (anders dan de hiervoor genoemde delen zoals Buitenvoorde of Veursestraatweg 215) en Meeslouwerpolder. Voor deze plannen geldt een apart planologisch regime. Wel met dien verstande dat het plan Meeslouwerpolder momenteel wel in werking is getreden, maar nog niet onherroepelijk is.

1.4 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan "Landelijk - 2" is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het doel van het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit en visie op het plangebied;
  • In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau;
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten;
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op nieuwe ontwikkelingen;
  • In hoofdstuk 7 wordt de juridische vormgeving behandeld;
  • In hoofdstuk 8 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Doel Van Het Bestemmingsplan

2.1 Actualisatie Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft als doel het actualiseren van de bestaande situatie en het harmoniseren van zoveel mogelijk planregels uit alle oudere plannen om gelijke regelgeving in gelijke situaties te krijgen in heel het buitengebied van Leidschendam-Voorburg.

De afgelopen jaren is er sprake geweest van nieuwe wetgeving en/of gewijzigd beleid. Ondanks dat voorliggend plan zoveel mogelijk conserverend van karakter is, is in dit bestemmingsplan wel het meest recente en relevante beleid opgenomen. Bijvoorbeeld het beleid voor woningsplitsing. In deze paragraaf worden de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de onderliggende bestemmingsplannen en de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan beschreven.

2.1.1 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf

De beschrijving van de ruimtelijke kwaliteit is gebaseerd op de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf uit het voormalige bestemmingsplan Landelijk Gebied 2011 en uiteengezet in Hoofdstuk 3. Daarnaast is het als bijlage bij de regels opgenomen bij artikel 46.2 onder c.

2.1.2 Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 november 2014 gelden er andere regels met betrekking tot vergunningsvrij bouwen. De regels hiervoor zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 2, van Bijlage II Bor blijft het bestemmingsplan buiten toepassing. In onderliggende bestemmingsplannen gold vaak nog een striktere regeling ten opzichte van het Bor. Om beter aan te sluiten bij het Bor zijn de volgende wijzigingen in de planregels aangebracht:

  • De voormalige regels voor erfbebouwing zijn geschrapt en zijn vervangen door de regeling uit bijlage II van het Bor;
  • Omdat in het Bor wordt gesproken over voor- en achtererfgebieden, vervalt de noodzaak van een aparte bestemming 'Tuin'. Daar waar een bestemming 'Tuin' gold in onderliggende bestemmingsplannen zijn de betreffende gronden toegevoegd aan de naastgelegen, bijbehorende bestemmingen;
  • De oude terminologie van aan-, uit- en bijgebouwen is vervangen door de term bijbehorend bouwwerk. Alleen van de aanduiding 'bijgebouw' wordt vanwege geen update van de SVBP nog wel gebruik gemaakt.
  • Voor beschermde dorpsgezichten is een dubbelbestemming opgenomen die de historische karakteristieken beschermd en de aanwezige historisch-ruimtelijke en/of cultuurhistorische waarden behoud. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' is het vergunningsvrij bouwen niet mogelijk.

2.1.3 Overige nieuwe regelingen

Afwijkingbevoegdheid dakterras

Binnen de woonbestemmingen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van dakterrassen welke is gekoppeld aan de beleidsnota 'Het dak op!'. Een nadere toelichting hierover is opgenomen in paragraaf 4.3.8.2.

Afwijkingbevoegdheid woningsplitsing en/ of kamerverhuur

Binnen de woonbestemmingen en algemene gebruiksregels is een afwijkingsbevoegdheid voor woningsplitsing en/ of kamerverhuur opgenomen. Een nadere toelichting hierover is opgenomen in paragraaf 4.3.8.3.

2.1.4 Overige wijzigingen

In het voorliggend plan zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan.

Plangebied

Het plangebied Vlietland Noordoost 2005 dat onderdeel uitmaakt van de Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg maakt geen deel meer uit van het plangebied. Binnen het plangebied Vlietland Noordoost 2005 spelen momenteel nog diverse ontwikkelingen, waaronder de inmiddels lopende planprocedure voor de doorontwikkeling van Vlietland Noord en discussie over de toekomstige planologische regeling voor de rest van het recreatiegebied. Dit behoeft dus een separate planologische procedure. Het doel van het bestemmingsplan Landelijk-2 is namelijk het zoveel mogelijk harmoniseren van de bestaande planregels, ter voorbereiding op de Omgevingswet.

Wijzigingsbevoegdheden

De wijzigingsbevoegdheden zijn in de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan verwijderd. Dit was gedaan met het oog op de Omgevingswet, waarin de mogelijkheid tot het opstellen van een wijzigingsplan komt te vervallen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn weer opgenomen. Alleen de (oude) provinciale Ruimte-voor-ruimte regeling is in bestemmingen Agrarisch en Agrarisch-Glastuinbouw niet meer teruggekomen. De provincie hanteert nu immers ook andere criteria om planologisch mee te werken aan het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen.

Alhoewel de algemene mogelijkheid tot het opstellen van een wijzigingsplan vervalt onder de Omgevingswet en hiervoor een wijziging van het omgevingsplan benodigd is (bevoegdheid raad), kan de gemeenteraad een delegatiebesluit nemen waarin het college bevoegd is om het omgevingsplan te wijzigen op grond van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in de bestemmingsplannen. Hiermee wordt hetzelfde bereikt qua procedure en is het niet benodigd om de wijzigingsbevoegdheden te schrappen. Bij het opstellen van het definitieve omgevingsplan dient wel bezien te worden op welke manier de wijzigingsbevoegdheden landen in het omgevingsplan.

Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf

In de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan was heel specifiek de waarde per gebied bepaald, maar dit was geen beleidsneutrale overgang van de voorheen geldende bestemmingsplannen naar dit bestemmingsplan Landelijk-2. Dit is aangepast door alleen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' op te nemen om de binnen het plangebied cultuurhistorische kwaliteiten te borgen en te beschermen.

Verder is in de algemene afwijkingsregels (artikel 46.2 onder c.) een verwijzing naar Bijlage 6Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. Dit is in lijn met de huidige praktijk om bij het toetsen van aanvragen omgevingsvergunningen in strijd met het huidig bestemmingsplan, getoetst wordt aan de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf.

Bouwvlakken en aanduidingen

In de eerste versie waren niet alle bouwvlakken en (specifieke) bouw- en functieaanduidingen volledig overgenomen. In onderhavige versie is dit zoveel mogelijk op de verbeelding geregeld met bouwvlakken en de bewuste aanduidingen.

Cultuur en ontspanning

De bestemmingsomschrijving voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden is gewijzigd ten behoeve van een vlinderjungle, ondergeschikte horeca en daarbij behorende voorzieningen zoals een terras.

Bestemming Wonen en Groen

In de eerste versie hadden de woonpercelen de bestemming 'Wonen-grondgebonden'. De naam van de bestemming is in onderhavige versie gewijzigd naar 'Wonen-grondgebonden-buitengebied'. Daarnaast is voor het perceel Wilsveen 17 een nieuwe bestemming opgenomen, genaamd 'Wonen- Grondgebonden - buitengebied 2'. Dit perceel heeft in het geldende plan een specifieke regeling. Deze is daarom omwille van de duidelijkheid en leesbaarheid als een aparte bestemming opgenomen. Volgens eenzelfde motivering is voor het perceel Doctor van Noortstraat 3 de bestemming 'Wonen-grondgebonden-buitengebied 3' in de planregels opgenomen.

In onderhavige versie is tevens een een bestemming 'Groen- 1' opgenomen. Dit heeft te maken met de specifieke regeling die is overgenomen uit het bestemmingsplan Stompwijk - Verbindingsweg, waarover ten tijde van dat bestemmingsplan specifieke afspraken zijn gemaakt.

Plaatsgebonden ontwikkelingen waarvoor een wijziging naar omgevingsvergunning voor een buitenplanse afwijking is verleend, zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Ten opzichte van de eerste ontwerpversie is aan de tweede ontwerpversie 'De Groene Horsten' toegevoegd. Verder zijn er aanpassingen doorgevoerd op de verbeelding wat betreft de woningbouw ontwikkeling 'De Coulissen', waarvoor het bestemmingsplan Buitenvoorde de planologische basis vormde.

De Groene Horsten

De Groene Horsten is een woningbouwontwikkeling waarvoor een buitenplanse omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 7 woningen. Het perceel is gelegen in de noordelijke hoek van de Noortheylaan en de Veursestraatweg achter de nummers 201 - 211. De ontwikkeling is ingetekend op de verbeelding conform de vergunde omgevingsvergunning.

Buitenvoorde / De Coulissen

Tijdens het bestemmingsplan proces voor de woningbouw ontwikkeling de Coulissen is er wat ruimte ingebouwd in het bestemmingsplan Buitenvoorde om qua ontwikkel mogelijkheden nog wat kleine schuifruimte te hebben. Inmiddels zijn de woningen vergund en is het van belang om de gerealiseerde kwaliteiten te bewaken. Een van de belangrijkste kwaliteiten is gestrooide losse volumes in een groen bosveld. Het realiseren van bijbehorende bouwwerken doet daar afbreuk aan. Om de kwaliteit te borgen zijn de bouwvlakken in onderhavig bestemmingsplan aangepast en zijn de bouwvlakken ingetekend conform de verleende omgevingsvergunning.

Parkeerregeling

Op grond van de op 29 november 2014 in werking getreden 'Reperatiewet BZK' zijn op 1 juli 2018 de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening vervallen. Een van de voorschriften betreft het realiseren van voldoende parkeer-, laad- en losmogelijkheden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bestemmingsplannen vastgesteld na 29 november 2014 dienen een parkeerregeling te bevatten. Veel van de onderliggende bestemmingsplannen zijn vastgesteld voor deze datum. Dit bestemmingsplan bevat in artikel 43.2 derhalve een dynamische verwijzing naar de vastgestelde Nota Parkeernormen.

2.2 Plaatsgebonden Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan maakt een tweetal ontwikkelingen mogelijk. Voor deze ontwikkeling is al de nodige ruimtelijke onderzoeken verricht en is vanuit planologisch oogpunt beoordeeld dat de ruimtelijke ontwikkelingen toelaatbaar is.

De eerste ontwikkeling betreft de realisatie van een weidevogelgebied in de Meerpolder tussen Stompwijk en Zoetermeer, een project van gemeente Leidschendam-Voorburg, gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en provincie Zuid-Holland.

De tweede ontwikkeling betreft het planologisch overnemen van de warmtetransportleiding uit het provinciaal Inpassingsplan WarmtelinQ Rijswijk-Leiden en aanlandlocatie in dit plan. Dit inpassingsplan is op 12 juni 2024 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld.

In de eerdere ontwerpversie van het bestemmingsplan was ook een derde ontwikkeling opgenomen. Dit betrof de Stompwijkseweg 20c, waarbij een herinrichting van het erf en nieuwe voorzieningen voor mens en dier werden beoogd. Echter is deze ontwikkeling uit onderhavige versie gehaald vanwege het verzoek van initiatiefnemer om de aangevraagde planologische wijziging in te trekken.

In de navolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de ontwikkeling en de toetsing van de ontwikkeling aan relevante omgevingsaspecten.

2.2.1 Weidevogelgebied Meerpolder

In de Meerpolder tussen Stompwijk en Zoetermeer ligt Weidevogelgebied Meerpolder. Hoofddoel van het plan Weidevogelgebied Meerpolder is om de natuurwaarden te versterken en om tegelijkertijd de structurele wateroverlast op de weilanden op te lossen. Het is daarmee een win-win project voor zowel de natuur als de agrarische bedrijfsvoering:

Agrarische bedrijfsvoering behouden en verbeteren

  • De dubbelfunctie van het weidevogelgebied als waterberging zorgt voor het drooghouden van de omliggende weilanden;
  • Het weidevogelgebied zelf blijft in agrarisch beheer. Dit zal minder intensief zijn dan daarvoor waardoor de opbrengst zal verminderen maar dit wordt ruimschoots gecompenseerd door het beëindigen van de structurele wateroverlast in de omliggende weilanden.

De landschapswaarden behouden en versterken

  • De kenmerkende kavel- en slotenpatronen zijn verwerkt in het herinrichtingsplan waardoor het historische landschap beleefbaar blijft;
  • Het historische hakhoutbosje ter plekke blijft behouden;
  • De oorspronkelijke openheid van het landschap wordt hersteld door het kappen van later aangeplante bomen (aangeplant 2e helft 20e eeuw bij de aanleg van de oliewinningslocaties van de NAM). Eerste aanleiding om te kappen is dat deze bomen uitkijkposten zijn voor predatoren waardoor er geen overlevingskansen zijn voor de eieren, de jonge weidevogels en soms zelfs de oudervogels

Natuurwaarden

  • In het weidevogelgebied worden de natuurwaarden geoptimaliseerd voor weidevogels die op de Rode Lijst staan zoals de grutto.
  • Onderdeel hiervan is het herstellen van de vroegere rijkdom aan kruiden om de hoeveelheid insecten te vergroten. Het teruglopen van de insecten is, naast predatie, de belangrijkste oorzaak van het langzaam maar zeker uitsterven van de weidevogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0002.png"

Figuur 2: Weidevogelgebied Meerpolder

De ontwikkeling is passend binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Voor onder andere het dempen van water, het wijzigen van de kruidlaag en het realiseren van de beoogde 'keverbanken' is een aanlegvergunning vereist (reguliere Wabo-procedure).

2.2.2 Inpassingplan WarmtelinQ Rijswijk-Leiden en aanlandlocatie

Provinciale Staten van Zuid-Holland (PS) hebben op 22 september 2021 besloten om voor de warmtetransportleiding tracé Rijswijk -Leiden een provinciaal inpassingsplan (PIP) op te gaan stellen inclusief een MER. In dat kader wordt het plan-m.e.r. voor het PIP gecombineerd uitgevoerd met een project-m.e.r.. De provincie heeft als beleidsbeslissing geformuleerd om zich in te zetten voor de realisatie van een bovenregionale warmte-infrastructuur. Daarmee is WarmtelinQ van provinciaal belang. Naast een PIP, zullen voor de aanleg van de leiding nog andere vergunningen en besluiten nodig zijn van andere bevoegde gezagen. Omdat het project om een regionaal warmtetransportnet te realiseren van provinciaal belang is, hebben PS voor het project de provinciale coördinatieregeling (PCR) uit de Wro van toepassing verklaard. Hierdoor wordt besluitvorming over het PIP samen met besluitvorming door overige bevoegde gezagen, voor bijvoorbeeld vergunningenprocedures, met elkaar gecoördineerd al dan niet in verschillende clusters van vergunningen. Op 10 mei 2023 is dit door Provinciale Staten van Zuid-Holland besloten.

De Crisis- en herstelwet is van toepassing op WarmtelinQ Rijswijk – Leiden en de aanlandlocatie. Die geldt namelijk voor alle besluiten die nodig zijn voor de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten ten behoeve van het transport of het leveren van duurzame energie en bovendien ook voor alle projecten waarvoor een provinciaal inpassingsplan wordt opgesteld. Daarbij gaat het om de besluiten over het inpassingsplan en de benodigde vergunningen (zie afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet).

Het provinciaal inpassingsplan WarmtelinQ Rijswijk - Leiden en aanlandlocatie zal de gemeentelijke bestemmingsplannen binnen het plangebied van het inpassingsplan vervangen bij enkelbestemmingen en aanvullen voor de dubbelbestemmingen. Daardoor kunnen de warmtetransportleidingen, het pompstation, de piek- en backup-installatie en het warmteoverdrachtstation op de aanlandlocatie en de andere technische voorzieningen worden gerealiseerd en wordt de leiding beschermd tegen onwenselijke ingrepen zoals activiteiten waarvoor ingrepen in de bodem nodig zijn (indrijven van objecten in de bodem, graafwerkzaamheden, het planten van diepwortelende bomen en dergelijke). Voor dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming in de planregels en op de verbeelding toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0003.png"

Figuur 3: topografische weergave gemeente Leidschendam-Voorburg, projectgebied globaal in rood weergegeven (bron: gemeentenatlas.nl)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Kwaliteit

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied die voorheen was opgenomen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf. Deze paragraaf gold als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Zoals beschreven in paragraaf 2.1.1 is de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen als bijlage bij de regels en zijn de waarden beschreven in deze toelichting. Zie hiervoor artikel 46.2 onder c. De kwaliteit vormt mede de onderbouwing om al dan niet planologisch medewerking te verlenen aan het afwijken van dit bestemmingsplan.

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit een beschrijving van de ruimtelijke kwaliteit op drie niveaus: structuren, bouwstenen en deelgebieden.

Bij structuren wordt onderscheid gemaakt tussen nationaal en regionaal schaalniveau en lokaal schaalniveau. Op nationaal en regionaal schaalniveau wordt in paragraaf 3.2.1 de relatie tussen omliggende steden en het landelijk gebied aangehaald. Op lokaal schaalniveau wordt het landelijk gebied opgedeeld in zes hoofdtypen van structuren, dit zijn de dragers van het landelijk gebied, dit wordt nader beschreven in paragraaf 3.2.2. De hoofdtypen zijn:

1. Lintdorpen en lintwegen

2. Dijken en keringen

3. Waterstructuren

4. Weidegronden

5. Landpaden en kerkepaden

6. Markante punten, wegen en zichtlijnen

Deze hoofdtypen worden verder uitgewerkt in kwaliteiten en beleving, bedreigingen en wensbeelden. Om bovengenoemde dragers van het landelijk gebied te behouden en te beschermen zijn deze met een dubbelbestemming cultuurhistorie aangeduid. De zes hoofdtypen van structuren zijn weer doorvertaald naar specifieke locaties waarbij per deellocatie een overzicht van de ruimtelijke kenmerken wordt gegeven.

Bij bouwstenen in paragraaf 3.2.3 wordt een onderscheid gemaakt in archeologische, bouwkundige en beplantingsbouwstenen. Deze bouwstenen vormen de basis voor de opbouw van het gebied. Naast de waarneembare ruimtelijke kwaliteiten van het landschap zijn er ook de verborgen kwaliteiten uit het verleden. Deze komen naar voren in de archeologische bouwsteen in paragraaf 3.2.3.1. Ruimtelijke kwaliteit en archeologie zijn soms nauw verbonden, omdat de huidige structuur geleidelijk aan ontstaan is in de loop van de tijd. Om grip te kunnen krijgen op de vaak onzichtbare en nog niet bekende archeologische monumenten heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg in 2013 een analyse laten maken van de landschappelijke kenmerken van bekende nederzettingen (RAAP, 2013). Deze vindplaatsen en verwachtingen komen terug als archeologische bouwsteen. In de bouwkundige bouwsteen in paragraaf 3.2.3.2 wordt ingegaan op de kwaliteit van de aanwezige bebouwing in het gebied. In paragraaf 3.2.3.3 wordt nader ingegaan op de kwaliteit van de aanwezige beplanting in het gebied.

Ten slotte wordt in paragraaf 3.3 een verdeling gemaakt in negendeelgebieden. Met kenmerkende structuren en bouwstenen wordt de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied beschreven. De specifieke structuren en bouwstenen komen hier samen en vormen acht onderscheidende deelgebieden van het landelijk gebied.

Naast de onderverdeling in structuren, bouwstenen en deelgebieden kan het plangebied worden onderverdeeld in verschillende zones waarin, afhankelijk van de locatie, verschillende deelactiviteiten of vervolgfuncties mogelijk zijn. De zonering van deelactiviteiten wordt beschreven in paragraaf 3.4.

3.2 Ruimtelijke Kwaliteit In Samenhang Beschouwd

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke kwaliteiten van het landelijk gebied beschreven van groot naar klein:

  • Nationaal en regionaal schaalniveau: open ruimten en kwaliteit van de horizon;
  • Lokaal structuurniveau: linten, dijken en waterlopen;
  • Bouwstenen: erven, dammen en beplantingen, maar ook ondergrondse bouwstenen.

Deze aspecten zijn op zichzelf relevant. Echter kan het landelijk gebied pas echt goed begrepen worden als ze in samenhang worden bekeken. Op het hoogste niveau speelt de samenhang van open ruimten en de kwaliteit en zichtbaarheid van de horizon met de omringende stadsranden. Daarbinnen zijn de opvallende structuren van de linten, de dijken en watergangen. Deze structuren worden weer gekenmerkt door een verscheidenheid aan bebouwde en onbebouwde elementen. Sommige van deze elementen hebben een markante en beeldbepalende uitstraling, dat zijn de bouwstenen. Hiertoe behoren de bruggen aan de Stompwijkse Vaart en Doctor van Noortstraat, de meidoornhagen, de Laurentiuskerk met kerkbos, de Molendriegang en begraafplaats Wilsveen.

3.2.1 Nationaal en regionaal schaalniveau

Het landelijk gebied van Leidschendam-Voorburg heeft een bijzondere positie als kruispunt van twee op nationaal en regionaal niveau belangrijke landschappelijke gebieden: Het Groene Hart en de Duivenvoordecorridor. Het is de laatste vrijwel intacte landschappelijke verbinding van het veenweidegebied met de Noordzee. Daarnaast is een essentieel hoofdkenmerk dat de horizon voor een deel niet dominant verstedelijkt is waardoor het een opvallende groene enclave is in de Randstad.

Er is sprake van een duidelijke hiërarchie in open ruimten:

  • Duivenvoordecorridor: kleinschalige groene open ruimten tussen bebouwingen, bosschages, landgoederen en kassen. De open ruimten zijn tussen de 100 meter en 500 meter groot;
  • Vlietzone: open agrarisch gebied aangevuld met open ruimten van plassen. De open ruimten zijn globaal tussen de 800 meter en 2 kilometer groot;
  • Droogmakerijen en veenweidegebied: open agrarisch gebied van enkele kilometers groot. Het noordoostelijke agrarisch gebied sluit direct aan op het Groene Hart, waar open gebieden voorkomen met een lengte van 10 kilometer en meer.

In deze gebieden zijn de verschillende fasen van het cultuurhistorische gebruik goed afleesbaar. Het grote, onbewoonde veengebied is rond de 11e eeuw ontgonnen. Vanuit de ontginningsbasis begon de verkaveling. Dit waren oorspronkelijk vaarten waar later ook wegen liepen. Vanaf de 15e eeuw tot midden 19e eeuw zijn grote oppervlakten uitgegraven voor de turfwinning. Er ontstonden grote plassen. Deze werden drooggemalen tot de nog bestaande droogmakerijen. Dit had grote gevolgen voor de ruimtelijk structuur. Zo verdween een groot deel van het dominante dorp Wilsveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0004.jpg"

Figuur 4: Hiërarchie open ruimten

Kwaliteit en beleving van de horizon
Het gebied bevindt zich te midden van grootstedelijke kernen, onder andere Den Haag, Leiden en Zoetermeer. Deze randen hebben een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. Ze vormen een duidelijke begrenzing en geven aan de verschillende ruimten een eigen maat en identiteit. De horizon van het gehele plangebied is gevarieerd. Aan de west- en zuidzijde bestaat de horizon uit stedelijk gebied (Leidschendam, Leidschenveen, Waterland, Zoetermeer en Den Haag), aan de oostzijde ligt Zoeterwoude-Dorp en gaat het gebied over in het Groene Hart. Daarnaast bevinden zich bosschages en doorgaand open landschap aan de horizon. Op grotere afstand zijn hier en daar fragmenten van historische skylines waarneembaar, zoals die van Leiden en Delft. Van belang voor de beleving van de open ruimten is de textuur van de weiden. Bij slagenverkaveling worden de lange optrekkende percelen gescheiden door sloten. Het microreliëf in het plangebied is cultuurhistorisch waardevol en komt dus voort uit het ontginningsproces maar ook door veel oudere kreekruggen in de bodem. Van oudsher zijn weinig bosschages in het gebied aanwezig waardoor grote openheid een basiskenmerk is. Wel is op veel plekken de oorspronkelijke rijenbeplanting, die vanuit de linten langs de optrekkende kavelgrenzen tot ongeveer 100 meter de open ruimte in reikten, verdwenen.


Bedreigingen

  • De openheid van het landschap staat onder druk door verdichting als gevolg van de bouw van huizen, kassen en bedrijven. Ook worden de oppervlakten van huiskavels steeds groter.
  • De openheid wordt minder goed beleefbaar doordat bebouwing van de omliggende steden steeds hoger wordt. De authentieke horizon wordt steeds beperkter van omvang door stedelijke bouwactiviteiten. De skyline van de steden is op zich een waardevol contrast maar dit mag niet te dominant worden. Hoogbouw tot in Den Haag is zichtbaar vanuit het gebied.
  • Nieuwe beplanting kan de openheid aantasten. Bosschages ten behoeve van recreatiegebieden verkleinen lokaal de doorzichten naar omringend en achterliggend landschap.
  • Het aantal paarden in het landelijk gebied neemt sterk toe. De bijbehorende ophogingen en egaliseringen verminderen het microreliëf en het landschapsbeeld verandert door het graasgedrag. Beide processen hebben negatieve effecten voor de weidevogels.

Wensbeeld
Het is gewenst dat de kenmerkende grote openheid aanwezig blijft samen met een “open horizon”. In de richting van het Groene Hart is dit essentieel. Richting Leidschendam- Voorburg, Den Haag en Zoetermeer ontstaat een nieuwe stedelijke horizon. Het contrast in horizonten, dat de laatste decennia is ontstaan, kan ook als een kwaliteit onderkend worden. De open maten zijn een fraai contrast met het stedelijke gebied en bovendien een voorwaarde voor beleving van de cultuurhistorische betekenis.
Toch kan het gebied niet op slot, omdat er ontwikkelruimte moet worden gezocht als onderdeel van een nieuw verdienmodel bij vrijkomende agrarische bedrijven (vab's). Een ander voorbeeld is de ontwikkelruimte die nodig is ten behoeve van het houden van paarden. Het is gewenst om bij de situering rekening te houden met de hiërarchie van open ruimten en derhalve de grote waarden van de openheid van de Zoetermeersche Meerpolder en het oostelijke poldergebied te behouden.
De algehele wens voor het buitengebied is het behoud van streekeigen kwaliteiten; bebouwing en beplanting. Daarnaast is behoud van het authentieke landschap en daarmee het weidevogel microreliëf gewenst. Daarom moet worden voorkomen dat te grote grasland-arealen worden begraasd door paarden. Hiervoor zijn randvoorwaarden ten behoeve van weidegang opgenomen in het paardenbeleid "Schaken met paard en landschap".

Nieuwe ontwikkelingen in de randen houden rekening met de belevingswaarde van de integrale landschappelijke kwaliteit. Dit betekent een zorgvuldige inpassing naar locatie en uitvoering met aandacht voor achtergronden en verbindingen tussen de open ruimten. Verdichtende ontwikkelingen in het westelijke poldergebied kunnen gesitueerd worden als coulissen voor de randen met dynamische stedelijke bouwintensiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0005.jpg"

Figuur 5: Horizonkwaliteitskaart

3.2.2 Lokaal structuurniveau

Voor de aantrekkingskracht van het gebied is de situering en verschijningsvorm van de landschappelijke structuren cruciaal. Hierin is ook het “geraamte” van de cultuurhistorische identiteit vastgelegd. Dit blijkt onder meer uit de historische structuren van het cultuurlandschap met haar gevarieerde lijnvoering van wegen en watergangen. Deze historische detaillering is medebepalend voor de authentieke uitstraling van het gebied. Op lokaal niveau worden zes hoofdtypen van structuren onderscheiden. Navolgend wordt hier op ingegaan.

3.2.3 Bouwstenen

De ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied is verder te vertalen in een aantal bouwstenen. Deze bouwstenen vormen de basis voor de opbouw van het gebied. Een onderscheid wordt gemaakt in archeologische, bouwkundige en beplantingbouwstenen.

3.3 Deelgebieden Met Hun Specifieke Gebiedskenmerken

Ook op korte afstand binnen het gebied zijn verschillende kenmerken waarneembaar. Om deze redenen wordt in deze paragraaf een beschrijving gegeven van de te onderkennen deelgebieden binnen dit bestemmingsplan. Op basis van specifieke kenmerken is de indeling voor deze deelgebieden tot stand gekomen.

De deelgebieden zijn:

  • Leidschendammerhout en Vlietland
  • Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder en Meeslouwerpolder
  • Drooggemaakte Grote Polder
  • Groote Westeindsche Polder en Zwet- en Groote Blankaardpolder
  • Zoetermeersche Meerpolder
  • Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder
  • Duivenvoordecorridor
  • Nieuwe Driemanspolder
  • De Vliet en vlietoevers

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0014.jpg"

Figuur 14: Deelgebieden bestemmingsplan Landelijk - 2

3.3.1 Leidschendammerhout en Vlietland

Dit deelgebied omvat de Leidschendammerhout met onder andere Vogelplas Starrevaart en het recreatieve plassengebied Vlietland. Ruimtelijk wordt het aan de westzijde begrensd door de hooggelegen Vliet met de Oostvlietweg en aan de zuidoostkant de laaggelegen rijksweg A4. Vanuit de A4 is het gebied onderdeel van het Nationaal snelwegpanorama Wijk en Wouden, één van de negen in ons land. Wat het waterbeheer betreft valt het deel ten zuiden van de Kniplaan onder de gecombineerde Starrevaart en Damhouderpolder. Ten noorden van de Kniplaan zijn de oorspronkelijke polders verdwenen en is het gebied onderdeel van de hoofdboezem.

Tegenwoordig is het deel van de Vliet tussen Delft en Leiden, waar het oorspronkelijke landschapsbeeld nog beleefbaar is, uniek. Op alle andere plekken is de Vliet inmiddels ingekapseld in stedelijke structuren. Het meest gave en daardoor landschappelijk het meest waardevolle deel, is de Leidschendammerhout tussen Leidschendam en de Kniplaan. Hier is ter hoogte van de Duivenvoordecorridor het oorspronkelijke landschap zelfs aan beide zijden beleefbaar. Het profiel kenmerkt zich hier door een markante hoogtesprong met de Vliet hoog boven het landschap omdat het veen ten oosten langs de Vliet diep is uitgegraven. Hierdoor ontstond een plas die begin 19e eeuw weer is drooggemaakt.

Er zijn maar enkele 19e-eeuwse boerderijen die vanwege hun grote erven onderaan de dijk liggen, terwijl de kleinschalige burgerwoningen hoog op de dijk aan het jaagpad grenzen. Verder beeldbepalend zijn de unieke meidoornhagen langs de weg die hier zeer gaaf zijn en soms gecombineerd zijn met opgaande bomen. Bij de Kniplaan ligt een buurtschapachtige verdichting met kleinschalige burgerwoningen. Hier is een recente ophaalbrug die het oorspronkelijke voetveer vervangt.

Het tweede deel tussen de Kniplaan en Leiden heeft geen markante hoogtesprong omdat het rond de zandwinplassen is opgehoogd met de afgegraven onbruikbare bovengrond. Het karakter is hierdoor sterk getransformeerd met alleen het jaagpad en wat oorspronkelijke bebouwing als restant. Hier ligt wat burgerbebouwing en een voormalige boerderij (het Pannenhuis) die in afwijking van de andere boerderijen van voor de 19e eeuw dateert.

Richting Leiden ligt aan de overzijde de bebouwing van Voorschoten waarvan het recente deel dominant direct aan de Vliet grenst met een sterk stedelijk karakter door o.a. appartementen met een parkeergarage. De oudere bebouwing van Voorschoten houdt meer afstand en heeft een groene rand die aansluit op de kwaliteit van de Vliet.

Vlietland en de Leidschendammerhout zijn een uitvloeisel van de aanleg van de A4 in het midden van de 20e eeuw en het recreatieve beleid van de hogere overheid. Door de versnipperende werking ontstond een soort tussengebied dat vanaf ca. 1960 is ontwikkeld als een recreatieve zone voor de stedeling met een uitgebreid netwerk van voet- en wandelpaden. Hierin is een sterke compartimentering in 5 hoofdgebieden zichtbaar.

De grootste transformatie is bij hoofdgebied 1, Vlietland, waar door zandwinning twee geschakelde recreatieve plassen ontstonden, omsloten door opgaande beplantingen. Daarbinnen is de interne inrichting typisch voor de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw met een modernistische en wat eenvormige inrichting met weinig variatie in biotopen. Vanaf Leiden is een zonering zichtbaar van intensief naar extensief met eerst zwemstranden, een camping en jachthavens richting een meer natuurlijk deel grenzend aan de Kniplaan. Deze grens valt op als hoge dijk met wandelpad parallel aan de Kniplaan.

Het oorspronkelijke maaiveld ligt aan de kant van Leiden ongeveer gelijk met het maaiveld rondom de recreatieplassen. Hierdoor gaan beide zijdes van de A4 een ruimtelijke relatie met elkaar aan waarbij het landschap van de polders tot over de A4 doorloopt. Vanaf Vlietland is het open polderlandschap van de overzijde van de A4 waarneembaar. Verder richting Leidschendam “duikt' het oorspronkelijke maaiveld en komen de plassen van Vlietland achter een dijk te liggen. Hier is de relatie tussen Vlietland en de polders van Stompwijk moeilijk waarneembaar.

De relatie met het resterende open veenweidegebied aan de overzijde van de A4 is een belangrijke landschappelijke factor. Binnen de randzone is er een relatie met het achtergelegen open veenweidegebied. Deze relatie bestaat uit de verschillende doorzichten met de onbeplante zone voor en achter de A4.

De snelweg vormt een van de belangrijkste ruimtelijke, landschappelijke en ecologische barrière in het landelijk gebied. De snelweg is op enige afstand gelegen van het opgaand groen van Vlietland waardoor de snelweg voor het grootste deel onderdeel uitmaakt van het open veenweidegebied. De snelweg manifesteert zich binnen het landelijk gebied door de portalen, lichtmasten en verkeersgeleiderails. Vooral deze laatste hebben een belangrijke negatieve rol wanneer het gaat om de visuele barrièrewerking van de snelweg.

De begrenzing van Vlietland is vanuit de snelweg waarneembaar als een groene en sterk variërende bosstrook met daarachter een onbeplante open zone (het water). Door deze variërende begrenzing (in afstand, grootte, dichtheid, plantsoort en doorzicht) is het duidelijk dat het gebied van Vlietland behoort tot een recreatief cultuur- en natuurlandschap en onderdeel is van het landelijk gebied.

Een bedreiging voor Vlietland en de randzone is het versterken van de begrenzing tussen de A4 met het achterliggend open veenweidegebied en het recreatiegebied.
Hierdoor zal het gebied niet meer als een geheel waarneembaar zijn.

Tussen de Kniplaan en Leidschendam ligt de Leidschendammerhout, een natuur- en recreatiegebied gecombineerd met delen van het oorspronkelijke landschap. Bij de Kniplaan ligt hoofdgebied 2, de Starrevaartplas met vogelkijkhut, een natuurplas omsloten door lage dijken waar veel zeldzame vogelsoorten voorkomen.

Dan volgt hoofdgebied 3, een dicht bebost recreatief tussengebied met nieuwe bossen en paden. Dit nieuwe bos ligt deels op een locatie met een zeer slappe en vochtige kleibodem waar oorspronkelijk tot eind 19e eeuw een vrijwel even groot hakhoutbos lag. Hierop aansluitend hoofdgebied 4, een open agrarisch weidegebied met enkele boerderij erven en een manege en ten slotte het 5e hoofdgebied; een recreatief open graslandschap met een mix van weiland en wat volkstuinen tegen het bedrijventerrein aan de Star.

Langs de A4 ligt over de hele lengte van de Leidschendammerhout een natuurstrook met enkele bosjes en kleine vogelplassen en middendoor in de lengte een grote watertransportleiding in een opvallend dijkje met bovenop een voetpad.


Gebiedskenmerken:

  • Strategische schakel in de laatste doorgaande groene verbinding Groene Hart met de kust.
  • Laatste wijde uitzichten langs de Vliet als laatste locatie waar de Vliet nog beleefbaar aan het oorspronkelijke landschap grenst (traject Leidschendam- Kniplaan) waarbij ter hoogte van de Duivenvoordecorridor het oorspronkelijke landschap zelfs aan beide zijden waarneembaar is.
  • Cultuurhistorische zichtlijn kasteel Duivenvoorde over de Vogelplas Starrevaart richting Stompwijk.
  • Panoramische vergezichten vanaf de hier hooggelegen Vliet richting veenweidegebied over de A4 met zichtlijnen naar de 3 molens, Stompwijk en Zoetermeer en in de andere richting naar het dichte strandwallenlandschap aan de overkant van de Vliet.
  • Panoramische vergezichten vanaf de randzone van de meren van Vlietland over het veenweidegebied richting Stompwijk.
  • De rijksweg A4 als onderdeel van het veenweidegebied en randzone van Vlietland;
  • Opgaand groen van Vlietland.
  • Variërende begrenzing van dit opgaand groen (variërende afstanden opgaand groen tot snelweg.
  • De transparantie van opgaand groen (met name zichtlijnen bij de sloten).
  • Binnenin het gebied door compartimentering een grote diversiteit in ruimtebeleving met 5 hoofdgebieden. Vanaf Leidschendam zijn dat respectievelijk recreatief graslandschap -agrarisch weidegebied - recreatief bosgebied - omdijkte Vogelplas Starrevaart - recreatieplassen Vlietland omsloten door transparante beplanting.
  • Het jaagpad met karakteristieke doorgaande Meidoornhagen op de dijk langs de Vliet met doorkijkjes bij de toegangen tot de weilanden.
  • Door het hele gebied van Leidschendam tot de Kniplaan loopt in de lengte een opvallende lage dijk met bovenop een voetpad, ontstaan door de watertransportleiding die daar loopt.

Ontwikkelingen
In en aan de rand van het gebied spelen een aantal grotere ontwikkelingen. Allereerst zorgt de aanleg van de Rijnlandroute voor een majeure ingreep in het gebied. De gevolgen van die ingreep, inclusief de grote aarden wallen t.b.v. de afscherming van Vlietland zullen zich in de loop der jaren aftekenen. Ook overige afschermende voorzieningen zullen een grote impact hebben in het toekomstig ruimtelijk functioneren van het gebied.
De verbreding van de A4 zal het bestaansrecht voor een aantal functies bemoeilijken. Voorbeeld hiervan is de Meerburgerlaan, welke verplaatst dient te worden in verband met de verbreding.
Aan de rand van de Leidschendammerhout wordt een woonbuurt ontwikkeld. Met deze ontwikkeling wordt de stadsrandzone voor dit deel van de grens van het bestaand stedelijk gebied gedefinieerd.

3.3.2 Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder en Meeslouwerpolder

Dit deelgebied omvat de Meeslouwerpolder en een deel van de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder. Vanuit de A4 is het gebied onderdeel van het Nationaal snelwegpanorama Wijk en Wouden, één van de negen in het landelijk gebied. Qua waterbeheer valt het samen met recreatiegebied Leidschendammerhout. Aan de zuidzijde vormt het hooggelegen dijklint van de Stompwijkseweg een opvallende grens met de vele groene erven en in het oosten ligt de hoge dijk van de Nieuwe Vaart. Beide polders zijn onderdeel van het grote veenweidegebied van het Groene Hart dat doorloopt tot de hoge zandgronden bij Utrecht. Het zijn gave diepgelegen droogmakerijen uit de 19e eeuw met een vrij strakke slagenverkaveling loodrecht op de Stompwijkseweg. Loodrecht hierop liggen de middentochten die het meest opvallen in de Meeslouwerpolder waar de brede Meerburgerwetering begint. Deze is nog steeds een vaarverbinding naar de oude Rijn. Een extra middentocht ligt in het deel van Meeslouwerpolder waar de kavels langer worden. Hier stond aan de Nieuwe Vaart de windwatermolen van de voormalige Kleine Westeindsche Veen- en Droogmakerij.

Van grote betekenis is dat via het deelgebied de landschappelijke eenheid tussen het Groene Hart en kust nog goed beleefbaar is. Via de open delen van de Leidschendammerhout is hier contact tussen het uitgestrekte veenweidegebied van het Groene Hart en het strandwallenlandschap van de Duivenvoordecorridor. Belangrijk cultuurhistorisch element is de zichtlijn van Kasteel Duivenvoorde over de Vogelplas in het plangebied.

Binnen het deelgebied zelf overheerst de open ruimte van de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder met een zicht in de lengterichting van ruim 3,5 km. Ter hoogte van de drie molens is plaatselijk een sterk verrommeld en verdicht gebied waardoor de molendriegang vanaf de A4 minder zichtbaar is. Hier ligt ook in het lint het voormalige stoom- en later dieselgemaal van deze polder 'de Antagonist'. Sinds eind 20e eeuw maalt deze polder rechtstreeks uit op de Vliet. De smalle hoge dijk van de Kniplaan en Knipvaart vormt de scheiding met de Meeslouwerpolder. Sinds eind 19e eeuw werd alleen nog in de bebouwingslinten beplant nadat enkele zeer grote hakhoutbossen waren ontgonnen.

In de Meeslouwerpolder is er een tweedeling met eerst het gesloten Stompwijkse kassengebied uit midden 20e eeuw en daarna een vrij gaaf open weidegebied met daarin loodrecht op de kavelrichting het laat 19e-eeuwse bebouwingslint van de Westeinderweg. Vanaf de A4 wordt het zicht op het lint van Stompwijk met de kerk door de kassen wat belemmerd. Opvallend zijn verder langs de A4 de afgeknotte voormalige poldermolen de Meerenburger met jachthaventje en camping en de Zustersdijk; een laag dijkje tussen deze molen en de Doctor van Noortstraat dat ooit de grens vormde tussen de Meeslouwerpolder en de voormalige Kleine Westeindsche Veen en Droogmakerij. Naast de molen ligt onder de A4 een ecotunnel. De oostzijde van de Meeslouwerpolder grenst via de Nieuwe Vaart aan de Groote Westeindsche polder met een opvallende hoogtesprong van ruim 3,5 m omdat deze polder niet uitgeveend is. Langs deze dijk zijn op de kop van de Westeinderweg recent enkele grotere erven met dominante bebouwing ontstaan (loonwerker en melkveehouderij).

Gebiedskenmerken:

  • In de dwarsrichting laatste schakel tussen het uitgestrekte veenweidegebied van het Groene Hart en het strandwallenlandschap van de Duivenvoordecorridor beleefbaar via open delen in de Leidschendammerhout.
  • Lange zichtlijn in de lengterichting van de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder.
  • Diepgelegen droogmakerijen uit de 19e eeuw met vrij strakke slagenverkaveling.
  • Verrommeling ter hoogte van de drie molens beperkt het zicht vanaf de Vliet en vooral de A4.
  • Zicht op lint Stompwijk is vanaf A4 door kassengebied wat beperkt.
  • Ecotunnel onder de A4 naast de Meerburg (tegenwoordig Meerenburger).

Ontwikkelingen
Om het dorp Stompwijk te ontlasten van zwaar verkeer is er een verbindingsweg aangelegd. De weg zelf en de kunstwerken hebben een grote ruimtelijke impact welke vraagt om een zorgvuldige inpassing ondergeschikt aan het polderlandschap.

3.3.3 Drooggemaakte Grote Polder

Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de dijk met de Stompwijkseweg en Vaart, in het zuiden respectievelijk door het Wilsveen, het dijkje met de Scheisloot op de grens met Zoetermeer en ten slotte de ringdijk van de Zoetermeersche Meerpolder. De oostzijde eindigt bij de kern Stompwijk en in het westen is de grens de dijk van de markante molendriegang van Wilsveen. Het gebied hierachter lijkt erbij te horen maar is onderdeel van de Nieuwe Driemanspolder.

Zeer gave droogmakerij met markante molendriegang en de grootste aaneengesloten open ruimte van de regio. Opvallend is het zicht op de heuvels met skischans van het recreatiegebied Buijtenpark. Verder vallen de hooggelegen linten op met hun opgaande beplanting met als markant punt de kerk van Stompwijk met het kerkebos.
Aan de westzijde bevindt zich een belangrijk knooppunt in de regionale waterafvoer met als grote blikvanger de molendriegang van de Nieuwe Driemanspolder met daarnaast het markante brede water van de boezem voor de waterafvoer van Zoetermeer, voorheen ook een belangrijke vaarweg. Daarom ligt op de kop van deze boezem met de Stompwijkse Vaart een schutsluis (nu verborgen onder de grond) met daarnaast een voormalige herberg en botenverhuur. De opvallend schuin lopend kavel in de hoek met de Stompwijkse weg was vroeger ook onderdeel van de boezem. Door het zeer grote aaneengesloten gebied zijn er meerdere tochten in de lengterichting en in het breedste deel ook nog 2 dwarstochten. Het eigen gemaal ligt ter hoogte van de Kniplaan en vervangt hier vanaf eind 19e eeuw de gesloopte molendriegang.

De verkaveling is vrij strak waarbij opvalt dat richting Stompwijk de kavelbreedte iets regelmatiger is. In de uitloper aan de zuidzijde ligt een blok waarvan de kavelrichting loodrecht staat op het dominante patroon omdat dit zich richt op de knik in het lint van Wilsveen. De grens van het blok volgt grofweg het door de vervening verdwenen lint van Wilsveen dat oorspronkelijk recht doorliep naar de Zoetermeersche Meer.

Vanuit de diverse linten lopen bij enkele actieve boerenerven lange moderne bedrijfswegen de open ruimte in. Tussen de Meer- en de Geerweg loopt de enige openbare ontsluiting in de grote open ruimte; een recent fietspad. Over de dijk langs de drie molens liep het kerkenpad naar de verdwenen kerk van Wilsveen. De beplanting beperkt zich tegenwoordig tot de erven in de linten maar had vroeger wat beplanting langs de kavels en veel beplanting onderlangs de dijken langs de kwelsloot. Een vreemde eend in de bijt is een blokkavel met rondom wat beplanting, tegen de ringdijk van de Zoetermeersche Meerpolder, een restant van een oliewinningterrein van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Opvallend is ook de extra brede dam in de Groote Tocht in het laatste kavel tegen de kern van Stompwijk aangelegd voor de drafbaan van de Stompwijkse paardendagen.


Gebiedskenmerken:

  • Grootste aaneengesloten open ruimte in de regio.
  • Zeer lange zichtlijnen tot 4 km.
  • Regionaal waterknooppunt bij de drie molens waar meerdere afvoer- en voormalige vaarwegen samenkomen.
  • Vrij strakke slagenverkaveling met in de breedte wat regelmatiger kavels richting kern Stompwijk.
  • Veel tochten en dwarstochten met extra brede dam in de Groote Tocht voor de Stompwijkse paardendagen.
  • Aardolielocatie van de NAM bij de ringdijk van de Zoetermeersche Meerpolder met enige beplanting. Het nog aanwezig NAM-terrein alsmede de weg door de polders naar Zoetermeer is in 2021 opgeheven, waarna het weer weiland is.
  • Kerkepad over de dijk van de molendriegang.

3.3.4 Groote Westeindsche Polder en Zwet- en Groote Blankaardpolder

De rijksweg A4 vormt de noordgrens van dit deelgebied, in het zuiden wordt deze gevormd door de Ommedijksche Watering. Aan westzijde is de Nieuwe Vaart gelegen en in het oosten wordt het gebied begrensd door de rand van het dorp Zoeterwoude. De gemeentegrens loopt midden door het gebied.

Dit is cultuurhistorisch gezien een zeer waardevol gebied, want het is zonder meer het meest gave slagenlandschap in het plangebied. Omdat het veen niet uitgegraven is voor turfwinning omdat de turf hier door afzettingen van de Oude Rijn van te slechte kwaliteit was. Daardoor is het oorspronkelijke middeleeuwse maaiveld en slotenpatroon nog intact. Daarnaast is vooral de Groote Westeindsche polder uitzonderlijk gaaf gebleven met een rijkdom aan kleine cultuurhistorische details in de inrichting. Ten eerste vanwege de geïsoleerde ligging alleen ontsloten door een doodlopende weg en ten tweede door het zeer natte maaiveld dat alleen extensief beheer toelaat. Het niet uitgeveende maaiveld ligt vrij hoog (ca. - 1,5m NAP) waardoor langs de Nieuwe Vaart een sterke hoogtesprong is naar de diep gelegen aangrenzende droogmakerij (ca. - 4,5 NAP).

De bebouwing beperkt zich tot enkele korte linten zodat de open ruimten nog grotendeels aaneengesloten zijn. Het omvat een langgerekt gebied van ca. 2500x650m. De waterstand is hoog omdat bij teveel drooglegging het maaiveld teveel in zou klinken. Hierdoor is al een badkuipeffect ontstaan omdat de boezemvaarten nog op de oude hoogte liggen (resp. Meerburgerwetering en ringvaart Drooggemaakte Kleine Geer- en Blankaardpolder).

Het is alsof er een dijk is aangelegd terwijl het om het oorspronkelijke maaiveld gaat. In deze “dijken'' is een zeer bijzonder patroon ontstaan op de plaatsen waar de kavelsloten vroeger rechtstreeks op de vaart aansloten maar vanwege het inklinken gedempt moesten worden. Dit patroon kenmerkt zich door vele golvende inhammen waarin kleine natuurgebiedjes zijn ontstaan met oevervegetatie met ook in het talud een sterke golving. Dit patroon is in de ringvaart van de Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder het duidelijkst en getuigt van de effecten van de sterke inklinking. Bovendien is dit microreliëf ook verrijkend voor flora en fauna.

Bij de waterstructuren valt ook een klein petgat op met legakker; restanten van een beginnende turfwinning die in de regio zeldzaam zijn. De kavelsloten zijn meestal breder dan in de droogmakerijen. Er zijn geen tochten dwars op de kavelrichting maar alleen her en der dwarssloten of restanten daarvan, waarvan een aantal schuin liggen. Verder veel meer greppels dan elders in het gebied zowel in de lengte van de kavels als opvallend dwars daarop om de lengte greppels af te wateren. Het maaiveld heeft hierdoor veel microreliëf wat nog wordt versterkt door een aantal opvallende kreekresten.

De beplanting heeft als bijzondere elementen zes kleine vierkante bosjes in het midden van een kavel; wellicht oude pestbosjes waar besmet vee is begraven. Ook kenmerkend is dat op veel damhoofden wilgen staan. Bij de oorspronkelijke erven komen wat meer hakhoutbosjes voor dan elders in het plangebied.

Het Oosteinde, de hoofdontsluitingsweg met vaart, loopt dwars door het deelgebied als grens tussen beide polders. Weg en vaart heetten oorspronkelijk Stompwijkse weg resp. Vaart en zijn de voortzetting hiervan tot aan Zoeterwoude. Langs deze weg ligt vanuit Stompwijk tot aan de gemeentegrens een vrij dicht bebouwingslint. De oneven zijde in de Groote Westeindsche polder heeft goed herkenbare historisch bebouwing met hoofdzakelijk vrij gave monumentale boerderijen en groene erven waarvan veel nog met het oorspronkelijke agrarische gebruik, namelijk melkveehouderij. Aan de even zijde in de Zwet- en Groote Blankaardpolder zijn de oude erven doorontwikkeld met overheersende grote bedrijfspercelen, grote bedrijfsgebouwen en twee kassencomplexen die diep in de open ruimte doorsteken. De ruimtelijke impact hiervan is des te groter omdat door de smalle langgerekte vorm van de polder deze erven ca. de helft van de kaveldiepte beslaan. Hierdoor zijn vooral vanuit Stompwijk nauwelijks diepe zichtlijnen mogelijk zodat vanuit de linten de openheid vanuit veel standpunten niet wordt ervaren. De omgeving van beide polders heeft ook veel van het oorspronkelijk karakter behouden. Waar dit niet het geval is, heeft dit doorgaans visueel een beperkte invloed.

Gebiedskenmerken:

  • De polder is voor Leidschendam-Voorburg bijzonder omdat deze nooit is uitgeveend. Het middeleeuwse slagenlandschap is hier nog behouden met een rijkdom aan kleine variaties in kavelgrenzen en het slotenpatroon. De overige polders in het plangebied zijn allemaal jongere uitgeveende droogmakerijen die vanaf 1614 tot eind 19e eeuw zijn drooggelegd; diep gelegen en met een kleibodem.
  • Sloten langs opstrekkende kavels zijn vaak breder en grilliger dan in de latere droogmakerijen die meer planmatig in vrij korte tijd zijn heringericht.
  • Grote langgerekte open ruimten aan weerszijden van het Oosteinde.
  • Lintbebouwing langs wegen (deels historische bebouwing).
  • Veel microreliëf met greppels en kreekresten.
  • De waterstand is hoog omdat bij teveel drooglegging het maaiveld teveel in zou klinken waardoor de waarde voor weidevogels zeer hoog is;
  • De doodlopende weg midden in de Groote Westeindsche polder (Westeinde) heeft het authentieke profiel behouden wat in de regio bijna nergens meer voorkomt. Deze is zeer smal (ongeveer 3 meter) en het laatste deel is nog onverhard;
  • De dammen aan het Westeinde met beplanting op de hoofden en meerdere kleine (pest)bosjes.

3.3.5 Zoetermeersche Meerpolder

De Zoetermeersche Meerpolder wordt begrensd door de Ommedijk met Ringsloot. De gemeentegrens met Zoetermeer loopt midden door het gebied. Deze polder heeft een bijzondere geschiedenis vanwege de oorsprong als veenmeer. Dit is te herkennen aan de karakteristieke eivorm, die vooral te vinden is in Noord-Holland waar veel meer veenmeren lagen. Al in 1614 is deze polder drooggemaakt, toen in de omgeving de turfafgravingen nog in volle gang waren. Het is daardoor de oudste droogmakerij van Zuid-Holland. De regelmatige verkaveling is door de grotere ouderdom wat grilliger dan de jongere droogmakerijen, te zien aan de meer afgeronde koppen van kavels en breedtevariatie in de tochten. Bijzonder is de karakteristieke 90 graden verdraaiing aan de beide uiteinden om in de ronding te passen.

Opvallend is verder het gevarieerde en golvende patroon van de ringdijk en de oevers van de ringvaart. De interne afwatering loopt via drie tochten naar een gemaal in de Noordoosthoek net over de gemeentegrens. De oorspronkelijke molendriegang voor deze polder is nu af geknot en valt weg in de open ruimte. De eivorm wordt vanuit de polder nauwelijks ervaren door de zeer grote open ruimte van bijna vier kilometer in doorsnede.

Dit is wel zichtbaar op de wegen op de ringdijk en door de boombeplanting langs de rechte Middelweg die door het contrast de ronde vorm benadrukt. De Middelweg loopt precies door het midden, heeft nog een vrij bescheiden profiel dat daardoor landschappelijk goed past. De weg maakt bij binnenkomst over de ringdijk met vaart een karakteristieke hoogtesprong (oorspronkelijk lagen hier ophaalbruggen). De weg is midden 20e eeuw bij het kortsluiten met het Oosteinde gemoderniseerd en op dezelfde hoogte doorgetrokken over de Jan Koenensloot. Op de taluds zijn Populieren geplant, wat nu een zeer markant element is.

Opvallend is ook de weg van Nederlandse Aardolie Maatschappij langs de Middeltocht beplant met zware Abelen, nu in gebruik als agrarische bedrijfsweg na het saneren van de Ja- knikker. De vier wegen op de ringdijk vertrekken vanaf de Middelweg en lopen oorspronkelijk dood maar zijn nu deels doorgetrokken als recreatief fietspad. Vanuit enkele actieve boerenerven lopen moderne bedrijfswegen de open ruimte in.

De schaarse bebouwing dateert van na de droogmaking, is nog grotendeels agrarisch van oorsprong en heeft veel van het karakter behouden. Pas in de 2e helft van de 20e eeuw zijn drie woningen midden in de open ruimte gebouwd nabij de Middelweg. Deze vallen niet zo op in de grote openheid.

De oorspronkelijke beplanting is schaars. In open ruimte groeien maar enkele kleine verspreide bosjes en er was heel plaatselijk wat beplanting langs de kavelgrenzen vanuit het lint. De meeste beplanting staat op de erven. Bijzonder en zeer waardevol relict is het intacte erf van een begin 20e eeuw verdwenen 18e-eeuwse boerderij, met enkele forse hakhoutbosjes en een houtsingel langs de oude toerit de nog het oorspronkelijke wegprofiel heeft. Kenmerkend aan de Stompwijkse kant zijn de meidoorhagen met knotbomen aan de droge kant van de Meer en Geerweg. Opvallend is de Populierenbeplanting langs de Middelweg met een haag tussen weg en fietspad.

Gebiedskenmerken:

  • De karakteristiek met de eivorm van een drooggemaakt veenmeer: de Hollandse oerpolder uit de Gouden Eeuw.
  • Zeer grote open ruimte waardoor de ronde vorm vooral op de ringdijk wordt ervaren.
  • Zeer waardevol gevarieerd en golvend patroon van de ringdijk en de oevers van de ringvaart.
  • Bomenrijen met populieren langs Middelweg verduidelijken de karakteristieke ronde vorm van de polder.
  • Bescheiden profiel van de Middelweg past landschappelijk goed.
  • Opvallende Abelen langs de NAM weg parallel aan de Middeltocht.
  • Bebouwing heeft nog grotendeels het oorspronkelijke beeld met verspreide agrarische bebouwing onderlangs dijken; slechts enkele recente woningen in open ruimte.
  • Vrij strakke verkaveling met een verdraaing aan de uiteinden vanwege de ronding.
  • Meidoornhagen met knotbomen ter plaatse van bebouwing aan de Stompwijkse kant langs de Meer en Geerweg. Overige hagen verdwenen.
  • Bijzonder en zeer waardevol intact erf van een verdwenen 18e-eeuwse boerderij, met enkele forse hakhoutbosjes en een houtsingel langs de oude toerit met het oorspronkelijke wegprofiel.

Ontwikkelingen
Vanuit het lokale natuurnetwerk wordt er ingezet op behoud en versterking van de aanwezigheid van weidevogels. Daarvoor dient opgaande beplanting te worden ontkracht in verband met habitat predatoren.

3.3.6 Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder

De Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder wordt begrensd door de omliggende dijken en vaarten. De gemeentegrens loopt midden door het gebied. Deze polder is een uitzonderlijk gave kleine droogmakerij van eind 19e eeuw, waar de opbouw van een Hollandse droogmakerij mede door het kleine formaat zeer herkenbaar is. De oorspronkelijke patronen van de inrichting zijn grotendeels intact. Onderaan de dijk ligt een ringweg die in de 19e eeuw nog niet gesloten was. Vanaf Stompwijk is er bij het binnenrijden vanaf de hoge dijk een fraai uitzicht. Halverwege in de lengte ligt een middentocht.

Zeer bijzonder is het golvende patroon in de noordelijke dijk van de ringvaart door oude aansluitingen op sloten die in de ringvaartoever door de moerasvegetatie kleine natuurgebiedjes vormen. De sloten werden in de 18e eeuw of eerder gedempt toen de niet uitgeveende aangrenzende Zwet- en Groote Blankaardpolder teveel was ingeklonken om nog rechtstreeks op de ringvaart te kunnen lozen.

De bebouwing is nog schaars, staat grotendeels op de authentieke locaties op de ringdijk en zijn naar buiten gericht op de ringvaart. Bij enkele boerenerven is recent de overzijde van de ringweg betrokken, soms inclusief bebouwing, wat storend is voor het landschapsbeeld (bijvoorbeeld een klein kassencomplex). Aan de zuidzijde lag ook een kassencomplex dat inmiddels is afgebroken. Tegen de gemeentegrens zijn midden 20e eeuw ook 2 kleine woningen verschenen.

Beplanting beperkt zich van oudsher tot de erven. Een recente toevoeging eind 20e eeuw is een klein bosje middenin de open ruimte. Er staat een bijzondere hardstenen grenspaal Stompwijk- Zoeterwoude op de noordelijke ringdijk. Die op de zuidelijke ringdijk met Zoetermeer is in de loop der jaren verdwenen.

Gebiedskenmerken:

  • Vrij kleine ruimte van ongeveer 2 km omsloten door de dijken.
  • Zeer smalle ringweg beneden de dijken binnen sloten met steile smalle berm.
  • Bijzonder patroon in ringdijk en oever ringvaart door inklinking.
  • Oorspronkelijke boerderijen en enkele burgerwoningen bovenop de dijk naar buiten gericht op de ringvaart met achteringangen vanaf de ringweg.
  • Markant 19e eeuws gemaal op de noordelijke ringdijk.
  • Bijzondere hardstenen grenspaal Stompwijk- Zoeterwoude.

3.3.7 Duivenvoordse en Veenzijdsepolder

Een deel van deze polder ligt in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Overige delen liggen in Wassenaar en Voorschoten en Leiden. Het bekendste deel in onze gemeente is de duivenvoordecorridor. Een minder bekend en minder toegankelijk deel ligt aan de bovenzijde van het spoor.
Het gebied ligt in het grootste, van rijkswege beschermde dorpsgezicht van Nederland. 'Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam - Voorburg'.
Het gezicht omvat een aangesloten reeks van landgoederen, buitenplaatsen met bijbehorende parken, tuinen, landerijen met boerderijen en villawijken met wijk- en groenvoorzieningen. In het gebied liggen onder meer de landgoederen Zuidwijk, De Horsten, Duivenvoorde, Clingendael, Backershagen en De Paauw en villaparken De Kieviet en Oud Wassenaar. In het gebied zijn de historisch geografische, landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken uit de zeventiende tot en met de vroege twintigste eeuw nog goed herkenbaar.

Gebiedskenmerken

  • De sterke visuele relatie tussen het Horst- en Weidegebied.
  • De nog aanwezig landschappelijke kwaliteiten die aansluiten bij de agrarische functie en inrichting in relatie tot de ooit aanwezige en nog resterende buitenplaatsen.
  • De historische importantie van de Veursestraatweg als landverbinding over de Strandwal (tussen Voorburg, Veur en Voorschoten).

Ontwikkelingen
De Duivenvoordecorridor is in ontwikkeling naar een gebied waar naast landschapsbeleving en verblijfsrecreatie ook gewoond kan gaan worden. Ook wordt er een meer fijnmazig wandelnetwerk ontwikkeld om het gebied meer beleefbaar te maken.

3.3.8 Nieuwe Driemanspolder

De Nieuwe Driemanspolder is de nieuwe natuur- en recreatievoorziening tussen Den Haag en Zoetermeer en is voor een deel gelegen op grondgebied van Leidschendam-Voorburg. Naast natuur en recreatie heeft de polder een regenwaterretentie functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0015.png"

Figuur 15: Luchtfoto Nieuwe Driemanspolder 2020


Gebiedskenmerken
Doordat het gebied niet veel lager ligt en doordat de opgave voor waterretentie groot was is een groot deel van het gebied omdijkt. Buitendijks zijn er vele waterpartijen, wandel, fiets en ruiterpaden en groenvoorzieningen aangebracht. Het deel van het gebied wat gelegen is in Zoetermeer heeft een meer publieksfunctie met camping en horeca.

3.3.9 De Vliet en vlietoevers

De Vliet maakt deel uit van het Rijn-Schiekanaal tussen Overschie en Leiden en is een zeer sterke structuur in het gebied. Om de cultuurhistorische waarde van de Vliet en de oevers in het tracé Leidschendam-Voorburg in stand te houden en waar nodig te versterken, heeft de gemeenteraad in 2010 de Cultuurhistorische Analyse van de Vlietoevers goedgekeurd. Met deze analyse heeft de gemeente getracht om de cultuurhistorische kwaliteiten van de Vlietoevers binnen Leidschendam-Voorburg in kaart te brengen.

De architectonische kwaliteiten langs de Vliet zijn onder te verdelen in de volgende vier waarden:

  • Een moderne uitstraling voor de bouwperiode waarin het pand is gerealiseerd
  • Bebouwing met een eigen karakter en kwaliteit
  • Symbiose tussen architectuur en ruimtelijke omgeving
  • Verfijndheid in materialen en detaillering

Bedreigingen

  • Door bodemdaling en klimaatsverandering vernatten de lage gebieden. Dit leidt tot discussie over het grondwaterpeil.
  • Landgoederen kampen met omvangrijke problemen omdat de instandhouding kostbaar is en de baten veelal ontoereikend zijn.
  • De veeteelt tobt met het probleem van schaalvergroting en de vernatting van het Veenweidegebied.
  • De glastuinbouw wordt sterk beperkt en moet uitwijken naar andere locaties.
  • De noodzaak van infrastructurele verbeteringen.

Wensbeeld

  • De ambitie van de gemeente en de provincie is om de Vlietzone te ontwikkelen tot een robuust (openbaar) toegankelijk en aantrekkelijk gebied voor groen, natuur, recreatie (sport) en landgoederen verbonden met Midden-Delfland en Vlietland, voorzien van een daarbij passende stedelijke ontwikkeling, ontdaan van verrommeling en met een terughoudend vormgegeven, goed ingepaste infrastructuur.
  • Behouden en versterken van het landschappelijke, groene en cultuurhistorisch waardevolle karakter van het gebied.
  • Benutten en verder versterken van de kwaliteiten en de recreatieve potentie van de Vlietzone.
  • Grote ruimtelijke dynamiek creëren op de middellange en lange termijn in samenhang met verbetering van de bereikbaarheid (MIRT-opgaven Haaglanden).
  • Versterken van de identiteit van de kernen en benutten van de ligging van de oude kernen;
  • Cultuurhistorische kwaliteiten zichtbaar en beleefbaar houden en maken, zoals de Romeinse stad aan de Vliet, sporen van de functie als trekvaart, sporen van industrie (betoncentrale Mebin), molen De Salamander en het Sluiscomplex en omgeving;
  • Excellente woonmilieus creëren aan de Vlietoevers.
  • De gemeente richt zich op behoud en ontwikkeling van excellente woonmilieus op de westelijke Vlietoever zoals wonen aan het water, buitenplaatsen en andere hoogwaardige groene woonmilieus. Gestreefd wordt naar transformatie van incidentele werkgebieden tot aantrekkelijke woonmilieus en de realisatie van openbare oevers of stedelijke balkons aan de westelijke kant.
  • De wens om gebiedseigen water en afstromend water uit de duinen en strandvlakten in eigen gebied te benutten;
  • De toeristisch-recreatieve mogelijkheden vergroten en verbeteren;
  • Bescherming van de hoge natuurwaarden en het realiseren van de ecologische verbindingen.

3.4 Zonering Van Deelactiviteiten

Het plangebied heeft, naast de onderverdeling in structuren en deelgebieden, verschillende zones waarin, afhankelijk van de locatie, verschillende deelactiviteiten of vervolgfuncties mogelijk zijn.

In sommige gevallen komt het voor dat de activiteiten grootschalig worden, waarbij de agrarische functie zelfs verdwijnt. Bijvoorbeeld een boerderij waarbij het houden van paarden in pension is uitgegroeid tot een paardenhouderij. Er is dan geen sprake meer van een deeltijdactiviteit, maar van een nieuwe functie waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is. In dit geval is sprake van een vervolgfunctie.

De zonering is opgehangen aan de lintwegen in het plangebied.
Er zijn vier zones opgenomen, betreffende:

Zone 1:
Het Oosteinde (N206) als doorgaande weg met een breed profiel. Deze weg kan verkeersaantrekkende deeltijdfuncties goed aan. Het achterliggende weidegebied (Groote Westeindsche polder en Zwet- en Groote Blanckaartpolder) dient hierbij wel beschermd te worden tegen intensieve gebruiksfuncties, zoals paardenbeweiding en poldersporten, vanwege de landschaps- en natuurwaarden.

Deeltijdactiviteiten en vervolgfuncties in Zone 1 zijn mogelijk, ook wanneer die niet gebiedsondersteunend zijn aan het landelijk gebied en een verkeer aantrekkende werking hebben. Activiteiten dienen wel landschappelijk te worden ingepast, waarbij intensief gebruik van het aangrenzend weiland voorkomen dient te worden.

Zone 2:
De overgang van stad naar land aan het begin van de Stompwijkseweg en (in de toekomst) de Westeinderweg, nabij de kern Stompwijk. Bij deze laatste ontsluiting dient bij nieuwe activiteiten/ vervolgfuncties die een intensief gebruik van de weides kennen, rekening te worden gehouden met de aanwezige landschaps- en natuurwaarden.

(Deeltijd)activiteiten/vervolgfuncties met een verkeersaantrekkende werking in Zone 2 zijn mogelijk indien deze gebiedondersteunend zijn aan het landelijk gebied. Activiteiten dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij activiteiten die voorzien intensief gebruik van weides, rekening moeten houden met de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. De toename van het autoverkeer is/ dient te worden afgewogen tegen de landschappelijke winst.

Zone 3:
De Stompwijkseweg als doorgaande weg met een profiel breder dan 4 meter. In de toekomst de belangrijkste recreatieve route.

Zone 4:
De Oostvlietweg als belangrijke landelijke recreatieve route en de overige smalle linten (vaak niet breder dan 4 meter) in het plangebied met hun waardevol achterland (landschaps en natuurwaarden).

Activiteiten met of zonder landschappelijke winst, maar zonder verkeer aantrekkende werking zijn toegestaan in alle 4 de zones. Activiteiten dienen wel landschappelijk te worden ingepast waarbij intensief gebruik van het aangrenzend weiland voorkomen dient te worden.


Op onderstaande kaart is de zonering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0016.png"

Figuur 16: Zonering deelactiviteiten en vervolgfuncties

In onderstaande tabel is weergegeven welke deeltijdactiviteiten/vervolgfuncties in de verschillende zones zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0017.png"

Figuur 17: (deel)activiteiten / vervolgfuncties per zone

Ruimtelijke randvoorwaarden
De bouwwerken ten behoeve van de (deeltijd)activiteiten/vervolgfuncties dienen binnen het aanwezige bestemmingsvlak te liggen. Voor deelactiviteiten geldt dat het gezamenlijk oppervlak aan bebouwing binnen het bestemmingsvlak niet vergroot mag worden, tenzij aangetoond wordt dat bebouwing niet meer geschikt is voor de gewenste activiteit. Bestaande leegstaande bouwwerken dienen als eerst gebruikt te worden ten behoeve van de deelactiviteiten.

In de regels van de hoofdbestemming: Agrarisch, A-PH, of Wonen zijnde een woonboerderij (voormalig agrarisch bedrijfscentrum) zijn voor een aantal deeltijdactiviteiten al toelaatbaarheideisen opgenomen. Bijvoorbeeld het maximale gebruiksvloeroppervlak ten behoeve van een activiteit. Voor niet benoemde activiteiten in de hoofdbestemming vormen bovenstaande activiteiten behorende bij de zone van het betreffende lint, het toetsingskader.
Bij een aanvraag kunnen tevens nadere eisen gesteld worden aan bijvoorbeeld maximaal gebruiksvloeroppervlak.

Hoofdstuk 4 Beleid

Het bestemmingsplan Landelijk - 2 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's van het rijk, de provincie en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het ruimtelijk beleid op rijksniveau. De tweede paragraaf gaat in op het ruimtelijk beleid op provinciaal niveau. Ten slotte wordt in de derde paragraaf ingegaan op het ruimtelijke beleid op gemeentelijk niveau. Een verdere ruimtelijke vertaling van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt nader beschreven in hoofdstuk 6.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

- Duurzaam economisch groeipotentieel

- Sterke en gezonde steden en regio's

- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Binnen die prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.

Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal

3. Afwentelen wordt voorkomen

Toetsing plan aan NOVI
De NOVI kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het plangebied van toepassing zijn. Dit bestemmingsplan heeft wel raakvlakken met de NOVI, met name waar het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. De (boven)lokale afstemming wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Bro gewijzigd en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigd Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is Bro gewijzigd en geldt een nieuwe Laddersystematiek. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.

De Ladder geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet álle woningbouwprojecten gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt dat Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

Toetsing plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Met dit bestemmingsplan vinden, met uitzondering van een nieuwe ontwikkeling die is beschreven in paragraaf 2.2, geen nieuwe ontwikkelingen plaats.

De ontwikkeling van het Meerpolder behelst geen stedelijke ontwikkeling, een ladderonderbouwing is daarmee niet aan de orde. Voorliggend plan is dan ook niet in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Barro

4.1.3 Barro

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is eerder aangekondigd als de Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'.

De AMvB Ruimte is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hierin worden door het Rijk kaderstellende uitspraken gedaan ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deze uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (d.w.z.: door middel van tussenkomst door de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het rijk.

In het Barro staan een aantal projecten beschreven die van rijksbelang zijn en waarmee rekening dient te worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Toetsing plan aan Barro

Voorliggend plan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk in een van bovengenoemde gebieden of aandachtsvelden als bedoeld in het Barro. Vanuit het Barro volgen dan ook geen aanvullende randvoorwaarden voor het plan.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsbeleid

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het provinciale Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft men richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De actuele keuzes zijn digitaal raadpleegbaar via de website van de provincie Zuid-Holland.

Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot een integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie - Herziening 2021 en de Omgevingsverordening Zuid-Holland - herziening 2021 is per 15 maart 2022 in werking getreden.

4.2.2 Provinciale Omgevingsvisie

De Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 2 februari 2022 de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Beiden zijn op 15 maart 2022 in werking getreden en worden vervangen door de nieuwe Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) na inwerking van de Omgevingswet. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

De Omgevingsvisie benoemt voor de provincie de visie, ambities en opgaven voor de provincie Zuid-Holland. De omgevingsvisie bevat zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendige meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Naast de zes ambities stelt de provincie in de omgevingsvisie 12 provinciale opgaven voor de omgevingskwaliteit vast. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale opgaven omgevingskwaliteit zijn: Landschap en cultuurhistorie, Gezondheid en veiligheid, Natuur en recreatie, Ruimte en verstedelijking (de bebouwde ruimte beter benutten), Wonen, Bodem en ondergrond, Cultuurparticipatie en bibliotheken, Klimaatadaptie, Zoetwater en drinkwater, Bereikbaarheid, Regionale economie en Energievoorziening.

Ook het programma Ruimte en de Kwaliteitskaart zijn onderdeel van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid - Holland. Het programma Ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Daarbij gaat het om locatie specifieke of de programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie. Om aan te geven wat de provincie verstaat onder gebiedskwaliteit is een integrale Kwaliteitskaart opgenomen in de Omgevingsvisie. Deze integrale Kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen:

  1. 1. Laag van de ondergrond. De grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen;
  2. 2. Laag van de cultuur-en natuurlandschappen. De laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut;
  3. 3. Laag van de stedelijke occupatie. De steden en dorpen en hun onderlinge netwerken;
  4. 4. Laag van de beleving. De identiteit en (recreatieve) beleving.

De kwaliteitskaart bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven. Een richtpunt beschrijft hoe de provincie Zuid-Holland kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap moet rekening gehouden worden met deze richtpunten. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang.

Per laag is een aantal specifieke richtpunten aangegeven waar bij de ontwikkeling van een gebied rekening moet worden gehouden. Uitgangspunt daarbij is dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, zolang er sprake is van behoud of versterking van de gedefinieerde ruimtelijke kwaliteit in de Kwaliteitskaart (ja, mits-beleid). Dit beleid geldt zowel voor het stedelijk als het landelijk gebied.

4.2.3 Provinciale Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de Omgevingsverordening er één is. De Omgevingsverordening Zuid-Holland stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. De inhoud is van toepassing op de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, waarbij een provinciaal belang speelt. De provincie heeft in de Omgevingsverordening Zuid - Holland daarom onder meer regels opgenomen over Activiteiten in de fysieke leefomgeving, zoals bodemsanering en flora- en fauna activiteiten, de leefomgevingskwaliteit en instructieregels aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen. Zo worden er bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan bestemmingsplannen welke de ontwikkeling van bedrijven of kantoren mogelijk maken of welke betrekking hebben op gebieden met een provinciaal belang, zoals langs provinciale vaarwegen of nabij landgoederen en kastelen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ('AMvB Ruimte/ Barro') van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan Provinciale Omgevingsverordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Romeinse Limes.

Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de provinciale omgevingsvisie, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma Ruimte. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing plan

Aangezien het plan "Landelijk - 2" hoofdzakelijk conserverend van aard is, sluit deze aan bij het relevante provinciale omgevingsbeleid. De uitgangspunten zijn passend binnen de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en versterken tevens de kwaliteiten. Het bestemmingsplan zal binnen de vastgestelde provinciale voorwaarden worden vormgegeven. Vanuit provinciaal beleid zijn er geen belemmeringen ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling. De bestaande overgang van het landelijk gebied naar bebouwde ruimte blijft met onderhavige plan behouden.

4.3 Gemeentelijk Beleid En Visies

4.3.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

In de strategische visie (2004) en in de structuurvisie Ruimte voor Wensen (2006) is een overkoepelende ambitie geformuleerd voor de gemeente als aantrekkelijke groene woonstad. Hoewel deze en vele andere oorspronkelijke ambities uit de structuurvisie 2006 overeind blijven, vertonen de ruimtelijke opgaven tussen 2006 en 2012 wel duidelijke nuanceringen en accentverschuivingen.

De integrale ruimtelijke opgaven zijn gericht op het versterken van de identiteiten van de gemeente, die te vinden zijn in drie ruimtelijke entiteiten: het stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Binnen deze kerngebieden in het doel de ruimtelijke structuur te verbeteren op basis van ruimtelijke kwaliteiten van de zogenoemde ‘identiteitsdragers’.

Samengevat zijn de ambities voor het buitengebied:

  • De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van groene woonstad.
  • Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
  • Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
  • Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

Met de herijking van de structuurvisie worden de wijzigingen en aanvullingen in bestaande opgaven en ambities verder in beeld gebracht en worden nieuwe kansen voor de ontwikkeling van de gemeente naar voren gehaald. Met dit document wordt de ruimtelijke toekomstvisie voor de gemeente geschetst tot het jaar 2040.

Het beleidsdocument 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' en het bijbehorende 'Structuurvisie Ruimte voor Wensen 040, herijking 01' zijn vastgesteld op 25 september 2012.

Toetsing plan

In de structuurvisie 2006 lag de nadruk op het zoeken naar nieuwe woningbouwlocaties in het buitengebied. Het beleid en de visie hierop zijn gewijzigd. Het buitengebied heeft grotendeels een agrarische functie, dit blijft nog steeds de primaire drager van het landschap. Voorliggend plan betreft hoofdzakelijk een conserverend plan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met de Structuurvisie. Door de cultuurhistorische dubbelbestemming wordt tevens een passende bescherming geboden van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten in het landelijk gebied.

4.3.2 Kompas voor de leefomgeving

De samenleving roert zich. Er is veel maatschappelijk initiatief. De mondiger wordende inwoner heeft ertoe bijgedragen dat de Omgevingswet in ontwikkeling is. Een van de veranderingen uit die Omgevingswet is meer ruimte geven aan maatschappelijk initiatief. In het najaar van 2017 is het ‘Toekomstbeeld–LV op de kaart’ vastgesteld. De kern van het Toekomstbeeld is de groene aantrekkelijke woongemeente met drie karakteristiek verschillende kernen. Dit vormt bij het opstellen van de Omgevingsvisie dan ook een belangrijk uitgangspunt. De Omgevingsvisie gaat dienen als integraal afwegingskader voor diverse projecten en initiatieven van bewoners, bedrijven en gemeente. De uitwerking wordt vertaald in programma, projecten en plannen.

Dit Kompas van de Leefomgeving geeft de uitgangspunten, de gemeentelijke doelen en de hoofdkeuzes weer voor de op te stellen Omgevingsvisie.

Het beleidsdocument 'Kompas voor de leefomgeving' is vastgesteld op 8 januari 2019.

Toetsing plan

Voorliggend plan omvat vrijwel het gehele buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg en is opgesteld in het kader van de Omgevingswet. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De twee ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn in lijn met het beleidsdocument. Daarmee is het plan in overeenstemming met het beleidsdocument "Kompas voor de leefomgeving".

4.3.3 Agrarisch

4.3.4 Bodem

4.3.5 Bouwen en verbouwen

4.3.6 Duurzaamheid

4.3.7 Erfgoed

4.3.8 Wonen

4.3.9 Geluid

4.3.10 Groenstructuur

Groen in het plangebied
Het buitengebied ligt op een knooppunt van drie landschappen: Midden-Delfland, het Groene Hart en de kustzone en kenmerkt zich door een breed scala aan voor het groen relevante ontwikkelingen waaronder het Nationaal Park Hollandse Duinen, het Regiopark 'Duin, Horst en Weide' en het waterrijke natuur- en recreatiegebied in de Nieuwe Driemanspolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0019.png"

Figuur 19: Gemeente Leidschendam-Voorburg (oranje grens); het werkgebied van Regiopark Duin, Horst & Weide (groene cirkel) binnen het gebied van het Nationaal Park Hollandse Duinen (hoofdgrens is de Vliet met hierlangs een zone met het veenweidegebied van Stompwijk)

Omdat er in andere kaders de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied al is vastgelegd wordt in het gemeentelijke groenbeleid alleen op hoofdlijn aandacht besteed aan het buitengebied. Geconcludeerd wordt dat er in het buitengebied een duidelijke hiërarchie van open ruimten waarneembaar is. De insteek van het Groenstructuurplan is om deze karakteristiek te versterken. Er ontstaat differentiatie in het buitengebied wat de recreatieve waarde van het gebied ten goede komt.

4.3.11 Grondzaken

4.3.12 Horeca

4.3.13 Luchtkwaliteit

4.3.14 Recreatie en toerisme

4.3.15 Sociaal beleid

4.3.16 Sport

4.3.17 Verkeer en parkeren

4.3.18 Water

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk zijn de voor het plangebied relevante milieu-en omgevingsaspecten beschreven.

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de bestemmingsregels wordt bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de categorie-indeling op basis van de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering" uit 2009. In deze brochure worden richtafstanden gegeven van functies op o.a. gevoelige bestemmingen.

Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor geurhinder uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende). De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.
De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft geen geurbeleid en dient zich in alle gevallen aan de Wgv te houden.

Lichthinder
De laatste tien jaar worden er steeds meer kassen verlicht door speciale verlichting, zogenaamde assimilatieverlichting. Assimilatiebelichting is de kunstmatige belichting van gewassen om het groei- en bloeiproces te bevorderen. In het Activiteitenbesluit worden eisen gesteld aan assimilatiebelichting. Deze moeten lichthinder voor omwonenden voorkomen en de duisternis en het donkere landschap beschermen.

Beoordeling plangebied

Voorliggend plan is nagenoeg conserverend van aard waardoor het aspect Bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt. Een uitzondering vormen de 2 ontwikkelingen. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 2.2 .

5.2 Water

Oppervlaktewatersysteem
Het oppervlaktewater van het buitengebied bestaat uit een stelsel van grote sloten en weteringen waarop de kleinere kavelslootjes afwateren. De grote sloten en weteringen op het waterpeil van de Vliet worden boezemwateren genoemd. Het verkavelingpatroon van de sloten in veenontginningsgebieden is zeer karakteristiek en een belangrijk landschapselement. Om het waterpeil te continueren, wordt door middel van gemalen het water uit de polders op de boezemwateren geloosd. Bij een tekort aan water in de polders wordt vanuit deze boezems water de polder ingelaten. Het waterpeil in het agrarisch gebied ligt dicht onder het maaiveld waarbij een balans gezocht wordt tussen bruikbaarheid (ontwatering) en een zo hoog mogelijk grondwaterstand om bodemdaling tegen te gaan.

Het water in de Vliet, dat via de bodem van het oppervlaktewater weg zijgt, kwelt na enkele tientallen jaren weer op in de naburige dieper gelegen polders.


Watergangen die van vitaal belang zijn voor de aan- en afvoer van water zijn de primaire watergangen. Dergelijke watergangen moeten zo veel mogelijk in stand worden gehouden. De overige watergangen hebben meer een waterbergings- en afwateringsfunctie op perceelsniveau. Dergelijke watergangen kunnen makkelijker aangepast worden (verbreed, verlegd) aan veranderende functies voor zover ze niet tevens van landschappelijk belang zijn.

In de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland is aangegeven wat primaire en overige watergangen zijn.

Waterkwaliteit
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2027 alle waterlichamen een “goede ecologische en chemische toestand”, en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een “goed ecologisch potentieel” moet worden bereikt.

De volgende KRW-waterlichamen liggen geheel of gedeeltelijk in het bestemmingsplan Buitengebied:

- Vlietland;

- Vogelplas Starrevaart;

- de Vliet;

- Meerburgerwatering;

- Stompwijkse Vaart;

- Nieuwe Vaart;

- Ommedijkse Watering;

- Meer- of Buurwatering.


De waterkwaliteit van de KRW-lichamen voldoet nog niet. Ontwikkelingen in het buitengebied dienen zo veel mogelijk een bijdrage te leveren aan het behalen van de KRW-doelen. Dat kan bijvoorbeeld door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, ecologische zones en het tegengaan van emissies uit de landbouw (vermesting).


De toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen, zodat minder verontreinigde stoffen in het watersysteem terecht komen.


Waterkwantiteit
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat het afkoppelen van verhard oppervlak vereist is. Hiermee wordt bereikt dat zuurstofrijk hemelwater ten goede komt aan de lokale waterhuishouding en wordt voorkomen dat hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Hiervoor is drukriolering ook niet geschikt. Aansluiting leidt tot afvoerproblemen bij de (andere) woningen.

Nieuwbouwlocaties worden waterrobuust en klimaatbestendig ontwikkeld. Bij nieuwbouw is het afkoppelen van hemelwater verplicht. De eigenaar van gebouwen en percelen verwerkt het regenwater zelf binnen de perceelgrens, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevraagd. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak geldt dat dakoppervlak en licht verontreinigd oppervlak altijd mag worden afgekoppeld, waarbij een bodempassage de voorkeur heeft. Dit kan een greppel zijn of een oppervlak dat tijdelijk onder water mag staan. Door naast of onder deze voorziening een drain aan te leggen worden langdurige hoge grondwaterstanden voorkomen. Deze bodempassage heeft als doel zoveel mogelijk water vast te houden in de bodem om bodemdaling tegen te gaan en om de verontreiniging af te vangen. Dit houdt in dat de bodempassage regelmatig gesaneerd moet worden, afhankelijk van de mate van verontreiniging en aangesloten verharding. Denk hierbij aan een frequentie van ongeveer 1 keer per 10 jaar. Verontreinigde oppervlakken kunnen worden afgekoppeld via een bodempassage, maar in geval de activiteiten vergunningsplichtig zijn, is aansluiting op de vuilwaterriolering of een bodempassage mogelijk verplicht ter beoordeling van de omgevingsdienst (in geval van lozing via de gescheiden riolering) of de waterkwaliteitsbeheerder (in geval van rechtstreekse lozing). In het laatste geval is meestal ook een bergingsvoorziening noodzakelijk om de afvoersnelheid te begrenzen. Het kan zijn dat de saneringsfrequentie van een bodempassage hoger ligt. Het niet verslechteren van de waterhuishoudkundige situatie betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd.


Waterkeringen en onderhoud
Het reguleren van werkzaamheden in en rondom waterkeringen valt onder de bevoegdheid van het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan zijn daarom geen aanvullende eisen opgenomen.


Grondwatersysteem
In het plangebied zijn twee verschillende grondwatersystemen te vinden. Het zogenaamde Zoetermeerse systeem en het Haagse duinsysteem.
Het Haagse duinsysteem is het water dat in de duinen en aanliggende strandwallen infiltreert en in de lage delen van de Duivenvoordecorridor en de droogmakerijen naar boven komt in de vorm van kwel. Het Zoetermeerse systeem wordt gevoed door de veenweidegebieden en is van oorsprong zoet. Op de rand van de twee systemen, onder meer in de Zoetermeerse Meerpolder, wordt het zoete water langzaam verdrongen door het zoute en ontstaat een brak milieu.

Nog altijd is zoetwaterkwel merkbaar in de polders aan de binnenzijde van de vroegere strandwallen. Nadat de waterleidingmaatschappijen van Den Haag, Wassenaar en Leiden drinkwater begonnen op te pompen uit de duinen, werd op den duur een ernstige verdroging van de duinen merkbaar. Om die tegen te gaan wordt door Dunea via een buis rivierwater aangevoerd uit de Maas.

In het buitengebied staan vaak woningen op de overgang van de boezemwatergangen naar de diepere polders. Door bodemdaling en veroudering van de bebouwing kunnen soms vochtproblemen optreden in de bebouwing. Het is aan de pandeigenaren om te zorgen voor voldoende ontwatering en het waterdicht houden van de bebouwing tegen grondwater.


Klimaatadaptatie
Door klimaatverandering ontstaan meer intensieve regenbuien en langduriger droge perioden. Om overbelasting van het watersysteem/boezemstelsel tegen te gaan wordt de Nieuwe Driemanspolder heringericht tot een calamiteitenberging. In de polders zal regenwater zo goed mogelijk moeten worden vastgehouden om droogteschade en versnelde bodemdaling door veenafbraak tegen te gaan. Stedelijke opwarming moet voorkomen worden door zo veel mogelijk hittebestendig te bouwen, bijvoorbeeld met groene daken, gevels of warmte reflecterende materialen. Daarnaast vergroot het Hoogheemraadschap van Rijnland de inlaatcapaciteit.


Nieuwe Driemanspolder:
In de Nieuwe Driemanspolder is een compleet (nat) natuurgebied aangelegd die tevens als calamiteitenberging en in de verdere toekomst wellicht als zoetwaterbuffer fungeren zal.
Voor de aanleg is ook een aantal toevoerende watergangen verbreed. De wijzigingen hebben gevolgen voor de ligging van watergangen en waterkeringen.afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0020.jpg"

Figuur 20: plankaart Nieuwe Driemanspolder

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de opgaven/plannen voor het toekomstige watersysteem.


Waterrecreatie - sloepenroute

In geval wat watergangen die deel uitmaken van het sloepennetwerk geldt voor bruggen een minimale doorvaarthoogte van 1,5 meter. Voor watergangen die hiermee in verbinding staan is dit een wens of in ieder geval van (toekomstig) gebruik als waterweg voor sloepen een eis. Dit laatste geldt voor de:

  • Meerburgerwatering;
  • Nieuwe Vaart;
  • Bakkersloot;
  • zijtakken van de Vliet waarin ligplaatsen zijn vergund en/of havens aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0021.png"

Figuur 21: Sloepennetwerk

5.3 Bodem

Bodemverontreiniging
Er wordt gesproken over bodemverontreiniging als door toedoen van de mens stoffen of materialen in de bodem of het grondwater terecht zijn gekomen die schadelijk zijn voor het ecosysteem, het milieu of de mens. Verontreinigingen kunnen in de bodem terecht komen door calamiteiten, morsen, lekkage van vaten en leidingen, storten van puin, afval en lozingen.

Het is wettelijk geregeld via de Wet bodembeheer (Wbb) en de bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bodeminformatie

Alle bodemonderzoeken, voor zover bekend bij de gemeente en bij de provincie, zijn in een gemeentelijk databestand opgenomen.
De milieukundige gegevens zijn gekoppeld aan een GIS (Geografisch Informatiesysteem) en kunnen worden weergegeven op een kaart.
Op de volgende sites staat ook bodemgegevens die van belang zijn om te bepalen of een terrein verdacht is op verhoogde gehalten en waar dus een bodemonderzoek noodzakelijk is:

  • Bodemloket;
  • Provinciale Bodematlas

De bodemonderzoeklocaties in het betreffende plangebied zijn op onderstaande kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0022.png"

Figuur 22: bodemonderzoekslocaties

Gemeentelijke bodemkwaliteitskaart
Op basis van diverse bodemonderzoeksgegevens heeft de gemeenteraad op 1 oktober 2013 de Bodemkwaliteitskaart alsmede het Bodembeheersplan vastgesteld.
In deze beleidsnota's staat o.a. het volgende aangegeven:

  • globale gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in bepaalde zones;
  • hoe omgegaan moet worden met vrijkomende grond en het hergebruik van deze gronden;
  • hoe omgegaan wordt met hergebruik en verwerking van baggerspecie.

In oktober 2018 is door het college van B&W de geldigheid van de bodemkwaliteitskaart verlengd met 5 jaar. De Nota Bodembeheer is geldig tot 2024. De bodemkwaliteitskaart zal in 2023 worden herzien.
De verlenging is gebaseerd op een evaluatie van de diverse bodemonderzoeken die in de periode 2013 t/m 2018 zijn uitgevoerd, waaruit gebleken is dat er geen significantie verschillen zijn in de bodemkwaliteitgegevens ten opzichte van voor 2013.
Na 2023 zal de Bodemkwaliteitskaart alsmede de nota Bodembeheer volledig vernieuwd moeten worden, of worden geïntegreerd in het omgevingsplan overeenkomstig de Omgevingswet.

Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart wordt de gemiddelde kwaliteit van de grond weergegeven waarbij geen rekening wordt gehouden met lokale verontreinigingen bij bijvoorbeeld pompstations, olietanks, puinlagen, toemaakdek, gedempte sloten, etc.

PFAS

In 2018 heeft men geconstateerd dat de bodem in Nederland verhoogde gehalten aan PFAS bevat. Plaatselijk zijn in Nederland zeer sterk verhoogde gehalten aan PFAS aangetoond met name bij bepaalde fabrieken, vliegvelden en brandweeroefenplaatsen.

PFAS betreft een verzameling chemische componenten met poly en perfuoralkyl verbindingen waarvan PFOA en PFOS de bekendste stoffen zijn.

De stoffen van de PFAS-groep zoals PFOA en PFOS breken niet af en stapelen zich op in het milieu. De risicogrenzen in grond en water zijn laag, echter de stoffen behoren echter niet in de natuur thuis en als ze in het drinkwater komen is er een potentieel humaan risico aanwezig. Deze stoffen zijn in heel veel producten gebruikt zoals brandblusschuim, teflon, coatings, waterafstotendheid van kleding, etc.

Eind 2022 heeft het college van B&W op basis van diverse chemische analyses van grond op PFAS de zogenaamde PFAS kaart vastgesteld waarna deze kaart is toegevoegd aan de Bodemkwaliteitskaart uit 2013. De gemeenteraad heeft in februari 2023 ingestemd met de PFAS-kaart

Bij de gemeente zijn geen bronnen bekend waardoor de grond verontreinigd is geraakt met PFAS.

Voor PFAS geldt het volgende:

  • Grond van 0,0 tot 0,5 meter - maaiveld voldoet aan toepassingswaarden wonen/industrie.
  • Grond van 0,5 tot 2,0 meter - maaiveld voldoet aan de achtergrondwaarden.

Beoordeling bodemkwaliteit plangebied

Voor het onderhavige plangebied gelden de volgende zones met bijbehorende klasse:

kleur zone klasse 0 – 0,5 m – m.v. klasse 0,5 – 2 m – m.v.
rood 1 industrie industrie
geel 2 wonen wonen
groen 3 achtergrondwaarde achtergrondwaarde

De verschillende bodemkwaliteitsklassen van de bovengrond van 0,0-0,5 m – m.v. staan in onderstaande kaart weergegeven waarbij het plangebied met een blauwe lijn op is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0023.png"

Figuur 23: Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart wordt gebruikt voor het toepassen grond in een bepaalde zone.
Wanneer men een partij grond of baggerspecie in het plangebied wil verwerken is het van belang dat de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem bepalend is.
De toe te passen partij grond/baggerspecie voor een ontvangende landbodem, en de landbodem zelf worden in drie klassen verdeeld die de mate van vervuiling weergeven, te weten Achtergrondwaarde (AW), wonen en industrie.
De klasse van de toe te passen partij moet hetzelfde of schoner zijn als de ontvangende landbodem.
Een schematisch overzicht voor het toepassen van grond is in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0024.jpg"
Figuur 24: Schema grond toepasbaar in ontvangende landbodem

Beoordeling plangebied Op basis van de bodemonderzoeksrapporten kan men voor het plangebied globaal de volgende milieuhygiënische bodemkwaliteit verwachten:

  • De grond ter plaatse van de Stompwijkseweg en de Doctor van Noortstraat is sterk verontreinigd met zware metalen en PAK. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreinigingen. Graafwerkzaamheden ter plaatse van deze weg en de bermen mag alleen met toestemming van de overheid (gemeente of omgevingsdienst Haaglanden).
  • De bodem ter plaatse van dijklichamen (Oostvlietweg, Wilsveen, Oosteinde, Meer- en Geerweg, Middelweg, Kniplaan, etc) is verdacht wegens de aanwezigheid van ophooglagen met puin en afval. Derhalve een grote kans op (sterk) verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en asbest.
  • De bovengrond van 0,0-5 m – m.v. ter plaatse van weilanden bevat over het algemeen geen of licht verhoogde gehalten aan stoffen. De bodemlaag beneden de 0,5 m – m.v. bevat over het algemeen geen verhoogde gehalten.
  • De grond ter plaatse van voormalige sloten (dempingen), puinpaden, dammetjes, (voormalige) erfverhardingen, erven van boerderijen, lintbebouwing, kassen met ketelhuizen en opslagloodsen en (voormalige) bedrijven bevat over het algemeen verhoogde gehalten waarbij soms sanering noodzakelijk is.
  • Alle woningen die vanaf 1987 zijn gebouwd is de grond waar nodig geschikt gemaakt voor de bestemming “wonen met tuin”

Voorliggend plan is conserverend van aard, waardoor het aspect bodem geen belemmering vormt. Een uitzondering wordt gevormd door de 2 ontwikkelingen. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 2.2.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit is opgenomen in paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De paragraaf staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet heeft tot doel de volksgezondheid te beschermen door luchtverontreiniging terug te dringen. De wet bevat grenswaarden voor bepaalde luchtverontreinigde stoffen. Voor de luchtkwaliteit zijn met name de concentraties stikstofdioxide en fijnstof van belang. De concentraties van overige stoffen voldoen in Nederland ruimschoots aan de normen.

De belangrijkste grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn:

Stof Norm Grenswaarde Advieswaarde (WHO)
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde 40 µg/m3 10 µg/m3
uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) 200 µg/m3
Fijn stof (PM10) jaargemiddelde 40 µg/m3 15 µg/m3
24-uursgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar 50 µg/m3
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde 25 µg/m3 5 µg/m3

Figuur 25: Grenswaarden luchtkwaliteit

Bij nieuwbouwprojecten wordt in de Wet luchtkwaliteit onderscheid gemaakt tussen 'grote' en 'kleine' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Zeer grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij moet vooral gedacht worden aan omvangrijke grote nieuwbouwwoonwijken, bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Samengevat komt de regelgeving erop neer dat als de huidige en toekomstige luchtkwaliteit binnen het plangebied voldoet aan de grenswaarden en/of het plan maakt geen nieuwe projecten of slechts kleine, NIBM-projecten mogelijk, dan is geen toetsing aan de grenswaarden nodig.

Beoordeling plangebied
Het plan is vrijwel geheel conserverend van aard, dat wil zeggen dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor geen toename van verkeer wordt veroorzaakt en dus geen verslechtering van de luchtkwaliteit. Een uitzondering vormen de 2 ontwikkelingen. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 2.2.

5.5 Geluid

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening relevant zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en industrie. Leidschendam-Voorburg ligt buiten een geluidszone vanwege luchtvaart. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft tevens aan in welke situaties middels onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en bijbehorende jurisprudentie zijn aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.

Beoordeling plangebied

Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Voor zover het plan toevoeging van nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt binnen een geluidszone, is toetsing aan de Wgh door middel van akoestisch onderzoek vereist. In dit plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

5.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid (EV) gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten.
Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.


In deze paragraaf wordt tevens kort ingegaan op stoffen die risicovol zijn, maar niet onder de Externe Veiligheid vallen, zoals transport van benzine en opslag van consumentenvuurwerk.

5.6.1 Toetsingskader

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, vastgesteld te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Voor het PR geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden.

Conform de bepalingen van het Bouwbesluit (Dit wordt het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) onder de Omgevingswet) hoeft men bij de aanvraag van een omgevingsvergunning alleen op externe veiligheid te toetsen wanneer het plan valt binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico of binnen plasbrandaandachtsgebieden van vaar- of spoorwegen (Basisnetroute).
Voor de overige risicobronnen of situaties is toetsing nodig als het bestemmingsplan nadere regels bevat (zoals een nadere eis of afwijkingsbevoegdheid). Op basis van artikel 2.12 van de Wabo moet de gemeente deze regels dan in de omgevingsvergunning uitwerken en opnemen.
Wanneer er sprake is van een afwijking of wijziging van een bestemmingsplan in het kader van een omgevingsvergunning, dan is het gebruikelijk om de aspecten inzake EV opnieuw in ogenschouw te nemen.


De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft geen eigen beleid ten aanzien van EV.
Sinds 1 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland van kracht (Provinciaal blad nr. 2349 van 29 maart 2019). Hoofddoel van het beleid is de kans dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen te minimaliseren. Daarbij staan maatregelen aan de bron voorop. Gelijktijdig zijn de Omgevingsverordening Zuid-Holland en de bijbehorende programma's in werking getreden.
Het groepsrisico staat in de Omgevingsvisie Zuid-Holland genoemd als onderdeel van het provinciaal ruimtelijk belang. Om het ontstaan van nieuwe knelpunten rond de risicobronnen te voorkomen, vraagt de provincie de gemeenten om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, wanneer het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt en het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt.
In Leidschendam-Voorburg zijn er geen bestaande overschrijdingen van de oriëntatiewaarde.

5.6.2 Risicovolle inrichtingen

Voor de opslag van gevaarlijke stoffen van een zekere omvang geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast gelden voor kleinere opslagvoorzieningen en bepaalde installaties (bijvoorbeeld CNG-tankstations) aan te houden veiligheidsafstanden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Lpg en lng-tankstations
Lpg en lng-tankstations vallen onder Externe Veiligheid. Voor zowel lpg- als lng-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten (als kantoren, sporthallen, zwembaden, kampeerterreinen, speeltuinen, restaurant of verspreid liggende woningen met een dichtheid van 2 per ha) en zeer kwetsbare objecten (als verzorgingstehuizen en een kindercrèches). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een lng- of lpg-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.

Waterstof- en CNG-tankstations
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook waterstof- en CNG-tankstations. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (nog) niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Windturbines
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing. Tot 1 januari 2011 waren windturbineparken vergunningsplichtig. Hoewel strikt genomen niet van toepassing – het Bevi is als gezegd beperkt tot activiteiten met gevaarlijke stoffen – werd in rechte geaccepteerd dat voor de beoordeling van veiligheidsrisico's bij windturbines aangesloten mocht worden bij de methodiek van het Bevi en worden derhalve ook vergelijkbare grenswaarden (PF 10-6) gehanteerd. Een windturbine wordt dus beschouwd als een risicobron.

Pompstations voor benzine en diesel
De pompstations waar men benzine en diesel kan afnemen en soms ook verkoop van kleine propaantanks vallen onder de Wet Milieubeheer. Er zijn regels opgesteld ter bescherming van het milieu en de directe omgeving. Het Besluit Externe Veiligheid is hier niet van toepassing. Binnen het plangebied bevinden zich geen benzine pompstations.

Opslag van explosieven
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd. Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden veiligheidszones aangewezen. Ook hier geldt dat het Besluit Externe Veiligheid niet van toepassing is. Er bevinden zich geen opslagplaatsen in dan wel nabij het plangebied.

Opslag van propaan-butaan in tanks groter dan:
Opslagtanks groter dan 13 m3 vallen onder Bevi. In het plangebied zijn 7 bovengrondse propaantanks aanwezig van ca. 3 m3 die onder de Wet Milieubeheer vallen.
Het betreft de volgende adressen:

-Rietpolderweg 1
-Rietpolderweg 6
-Rietpolderweg 11
-Oostvlietweg 26
-Oostvlietweg 63
-Meerburgerlaan 7
-Veursestraatweg 288-290


Grotere opslagtanks zijn niet aanwezig.

Tijdelijke opslag van consumenten vuurwerk
Opslag van consumenten vuurwerk minder dan 1000 kg valt onder de Wet Milieubeheer en is vergunningsplichtig. Opslag van meer dan 1000 kg valt onder Bevi. Wegens de strenge veiligheidsvoorschriften is de kans klein dat grootschalige opslag zal plaatsvinden.

Opslag energie in batterijen
(Overtollige) energie afkomstig van zonnepanelen of windturbines kan worden opgeslagen in lithium-ion batterijen. Deze elektriciteitsopslagsystemen zitten vaak in zeecontainers. Bij evenementen worden tegenwoordig ook gebruik gemaakt van accu containers in plaats van een aggregaat.
Het is bekend dat als er ooit iets mis gaat (kans is zeer gering) en de batterij vliegt in brand dan komen er zeer giftige gassen vrij en zal de brand uiterst moeilijk te blussen zijn. Energieopslag bij particuliere woningen tot 20 kW is vrijgesteld. Op 1 juli 2020 is in de Staatscourant de circulaire “Risicobeheersing lithium-ion energiedragers" gepubliceerd. Deze circulaire is adviserend. Wanneer de adviezen worden omgezet in voorschriften of regels in een bestemmingsplan of in een omgevingsvergunning dan zijn er wel afdwingbare maatregelen.

Huidige situatie inrichtingen
- Er zijn geen lpg-tankstations in of nabij het plangebied aanwezig;
- Er zijn geen lng, cng en Waterstofopslagen in of nabij het plangebied;
- Er zijn geen windturbines in of nabij het plangebied;
- Er geen inrichtingen aanwezig die onder BEVI vallen;
- Er is geen opslag van explosieven in en nabij het plangebied aanwezig
- Opslag van consumentenvuurwerk aan de Stompwijksweg 44, minder dan 10.000 kg.
- Er zijn 7 bovengrondse propaantanks in het plangebied aanwezig met elk een opslagcapaciteit kleiner dan 3 m3.
- Er is geen opslag van energie elektriciteitssystemen met lithium-ion batterijen in en nabij het plangebied (zogenaamde buurtbatterijen).
- Er zijn geen benzine-pompstations aanwezig in het plangebied, wel enkele bedrijfspompen.
Regels/voorschriften bij het nieuwe BP of omgevingsplan
- Mogelijkheid creëren lpg, lng, cng en waterstof -tankstations in of nabij het plangebied
- Toestemming of verbod windturbines in of nabij het plangebied (invloedsgebied);
- Wel of geen BEVI-inrichtingen toestaan;
- Geen nieuwe bovengrondse propaantanks in het plangebied toestaan.
- Wel of geen buurtbatterijen of tijdelijk energieopslag bij evenementen.
- Wel of geen cat. 3 bedrijven toestaan zoals benzine-pompstations.

5.6.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet.
In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Dit wordt het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) onder de Omgevingswet). Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 meter van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet het groepsrisico worden verantwoord.

Voor het plangebied geldt het volgende:
Gemeente Leidschendam-Voorburg heeft geen routeringsbesluit vastgesteld, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Voor de bevoorrading van enkele bovengrondse of ondergrondse brandstoftanks voor benzine, diesel of propaan zal incidenteel transport plaatsvinden over o.a. Wilsveen, de Stompwijkseweg en de Doctor van Noortstraat. Als basisregel geldt dat degene die met een voertuig over de weg gevaarlijke stoffen vervoert, verplicht is de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden, tenzij dit voor het bevoorraden noodzakelijk is. De risico-contouren van 30, 80 en 200 meter liggen voor het grootste gedeelte over weilanden/openbaar groen. Plaatselijk gaat deze contour over enkele woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0025.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0026.png"

Figuur 26: Risico-contouren vervoer gevaarlijke stoffen

Legenda
Gele lijn lijnglobale ligging plangebied
Blauwe lijn gemeente grens
Groene lijn midden van de snelweg
Bruin vlak 80 meter RGS-lijn (100% letaliteit, waarbinnen slachtoffers vallen bij explosie van LPG of propaan)
Groen vlak 200 meter zone voor verantwoording in Bestemmingsplan


Plaatsgebonden risico
Uit de regionale informatie blijkt dat de plaatsgebonden 10-6 contour binnen de grenzen van de rijksweg ligt. Er liggen geen kwetsbare - en/of beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour.

Groepsrisico
Het huidige groepsrisico wordt door de invulling van het plangebied niet gewijzigd. Het groepsrisico is berekend met het RBMII-rekenprogramma. Met behulp van kentallen is het aantal personen in de bestemmingsvlakken bepaald. Daardoor is bij de berekening een hoger aantal personen genomen dan in werkelijkheid aanwezig zullen zijn. Uit de berekening komt naar voren dat het groepsrisico ver onder de oriënterende waarde ligt.

Huidige situatie transport over de A4
- De PR ligt op de autoweg;
- De 30 meter zone; in het plangebied staan geen kwetsbare objecten in deze zone
- De 80 meter zone (invloedsgebied transport gevaarlijke stoffen). Betreft de woningen aan Meeslouwerweg 1, 1a, 3 en Stompwijkseweg 3 en 6-12.
- De 200 meter zone treft de woningen aan Stompwijkseweg 12a-18c en 5B en Tuinbouwweg 1,2 , 2a en 4
- De 355 meter zone (invloed lpg-transport)
Nieuwe ontwikkelingen
- Bouw van nieuwe woningen (kwetsbare objecten) binnen de 30 meter niet toestaan.
- Binnen de 200 meter zone geen ontwikkelingen waarbij sprake is van zeer kwetsbare objecten maar ook geen inrichtingen waar gedurende een bepaalde tijd een grote groep mensen aanwezig is, zoals een paardenmanege of camping.
- Binnen de 200 meter zone kleinschalige bouw van woningen toestaan mits uit een QRA blijkt dat er geen overschrijding is de oriëntatiewaarde

5.6.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar, voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar.
Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen, waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN-voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatie-afstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van oktober 2016.

De ligging van de ondergrondse hogedruk aardgasleiding in het landelijk gebied is op onderstaand plaatje weergegeven. Voor de leesbaarheid wordt het gebied van de 1% letaliteit niet weergegeven.
Voor gedetailleerder informatie wordt verwezen naar de verbeelding en de website van Relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0027.png"

Figuur 27: Buisleidingen

Legenda:
Blauwe lijn = gemeentegrens
Groene lijn = hogedruk aardgasleiding
Rood gebied = PR 10-6 zone
Geel gebied = 100 % letaliteitszone

De kenmerken van de aardgas trasportleidingen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

nummer diameter druk 1%-letaliteit 100%-letaliteit Beschermings- zone Ligging gasleiding
W-514-01-R 13 40 140 70 4 Langs A4, zuidkant
W-514-06 7 40 75 40 Van A4 naar de kassen aan de Huyssitterweg
W-514-19 9 40 95 50 Van A4 naar Zoetermeer langs Wilsveen
A-517 30 66 405 160 Grotendeels ten N van de A4

Bij het vervoer van deze gevaarlijke stoffen door buisleidingen is de systematiek voor de toepassing van de risicobenadering wezenlijk anders dan die voor de andere vormen van vervoer. De systematiek bij deze buisleidingen is in belangrijke mate vergelijkbaar met die voor categoriale inrichtingen. Door middel van vaste veiligheidsafstanden (die gekoppeld zijn aan de soort leiding) en de type maatregelen is direct af te leiden welke scheiding tussen risicobron en kwetsbare objecten gewenst is. Deze veiligheidsafstanden zijn weer onderverdeeld in bebouwings- en toetsingsafstanden. Voor de begripsvorming omtrent de bebouwings- en toetsingsafstand kan worden gesteld dat de bebouwingsafstand vergeleken kan worden met de PR 10-6 contour.

De toetsingsafstand kan worden vergeleken met de PR 10-8 contour. Bij ligging van kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten binnen de toetsingsafstand moet de toetsingsafstand worden meegenomen bij de bepaling van het groepsrisico. De vrijwaringzone van 30 meter aan beide zijden van de leiding wordt vrijgehouden van bebouwing. Daarnaast moet de bebouwingsafstand van 80 meter in acht worden genomen. Enkele verspreid liggende woningen in het plangebied voldoen niet aan deze afstanden.
Binnen 100% afstand is de invloed van de leidingen zodanig groot dat toename van bebouwing of personen binnen deze afstanden sterk bijdraagt aan de verhoging van het groepsrisico.

Binnen het plangebied liggen enkele woningen op een korte afstand van de hoogdruk aardgasleidingen. De ene aardgasleiding heeft een druk van 66 bar, een diameter van 30", een diepteligging van ongeveer 1,5 meter en de andere heeft een druk van 40 bar, een diameter van 20" en een diepteligging van ongeveer 1,7 meter. Bij deze woningen kan, als gevolg van een calamiteit in relatie tot de afstand van de woningen tot de risicobronnen, het volgende effect optreden:

  • Een hoogdruk aardgasleiding kan falen als gevolg van schade door derden. Door een beschadiging van de aardgasleiding kan gas vrijkomen dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand vormt. Falen als gevolg van corrosie is uitgesloten door de veiligheidsmaatregelen die door de Gasunie zijn genomen (inherente veiligheid).

Plaatsgebonden risico aardgasleiding
Uit de risicokaart voor buisleidingen blijkt dat het plaatsgebonden 10-6 contour op de leiding ligt en dat op 4 plaatsen de 10-6 contour buiten de leidingen ligt. Binnen de 10-6 contour is alleen camping en jachthaven “De Merenburger” aan Meerburgerlaan 7 aanwezig. Nieuwe gevoelige functies buiten de bebouwingsvrije afstand, zoals woningen, kunnen wel worden toegestaan. Voor zover deze zich wel binnen de toetsingsafstand bevinden, mag worden gesteld dat het aantal nieuwe woningen dat zich eventueel voordoet niet leidt tot overschrijding van het plaatsgebonden risico. Datzelfde geldt voor het groepsgebonden risico.

De bebouwing in het plangebied valt onder de categorie incidentele bebouwing en bijzondere objecten categorie II. Voor hoofdaardgastransportleidingen in het plangebied geldt een bebouwingsvrije afstand van 5 meter aan weerszijde van de hartlijn. Voor regionale transportleidingen in het plangebied geldt een bebouwingsvrije afstand van 4 meter aan weerszijde van de hartlijn.


Binnen deze afstand mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Deze zone is op de verbeelding opgenomen waarbinnen geen bouwwerken mogen worden gebouwd (behoudens na vrijstelling) dan wel bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden worden verricht (uitgezonderd bepaalde werken met een aanlegvergunning) in het belang van de betreffende leiding.

Groepsrisico
Door verspreid liggend bedrijfswoningen ligt het huidige groepsrisico in verband met de aardgasleiding ver onder de oriëntatiewaarde. Binnen het plangebied blijft het groepsrisico op gelijk niveau; rekenkundig heeft het plan dus nauwelijks invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico
In het plangebied bestaan voldoende mogelijkheden om de nadelige gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico te beperken.
Deze maatregelen zijn hieronder opgesomd:

  • In het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan binnen het invloedsgebied van de gasleidingen;
  • In het plangebied worden in geen specifieke bestemmingen opgenomen waar verminderd zelfredzame personen zouden kunnen verblijven;
  • Bereikbaarheid van de aardgasleiding.

Binnen het plangebied worden geen specifieke bestemmingen opgenomen waar verminderd zelfredzame personen zouden kunnen verblijven. Gelet op de diverse gebruiksfuncties binnen het plangebied moet echter wel rekening worden gehouden met aanwezigheid van personen met een verminderde mobiliteit, zoals ouderen.

Huidige situatie Buisleidingen
Op een vijftal plaatsen is een overschrijding van de PR 10-6. Er is geen bebouwing aanwezig binnen deze contour, op termijn is saneren te overwegen. De 100% letaliteitscontour ligt plaatselijk over bebouwing, waaronder de Stompwijkseweg. Er zijn geen kwetsbare objecten binnen de 100 % letaliteitscontour.

Verantwoording groepsrisico (algemeen)
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico maken zowel het Besluit externe veiligheid buisleidingen als het Besluit externe veiligheid transportroutes onderscheid in situaties waarin een (volledige) verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  1. 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of;
  2. 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In geval geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een stationaire risicobron zijn gelegen, is altijd sprake van een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico.

De hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico is in het verleden berekend. Aangezien in de periode 2012 tot heden geen of summiere wijzigingen zijn opgetreden met betrekking tot het aantal gebouwen en het aantal personen binnen het invloedsgebied, wordt ervan uitgegaan dat de toenmalige berekeningen nog accuraat zijn.

Voor de berekeningen wordt verwezen naar de onderstaande onderzoeken.

  1. 1. Technische rapportage GR-berekening Recreatief Knooppunt Driemanspolder
    AVIV d.d. 25 oktober 2012; kenmerk: 122347;
  2. 2. Verantwoording GR externe Veiligheid Recreatief knooppunt Driemanspolder
    AVIV d.d. 2 november 2012; kenmerk: 122347;
  3. 3. Rapportage Externe Veiligheid, inpassingsplan en Tracébesluit RijnlandRoute
    Tauw d.d. 15 januari 2014; kenmerk: 4817796;
  4. 4. Onderzoek Externe Veiligheid BP Meeslouwerpolder
    AVIV d.d. 6 april 2018; kenmerk: 183572;

De hoogte van het groepsrisico is kleiner dan 0.1 x de oriëntatiewaarde.
De kansen op een zwaar ongeval blijven voldoende klein om ze in relatie tot de oriëntatiewaarde acceptabel te achten.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het maatgevende scenario. In onderhavig geval is dit een fakkelbrand.

In het geval van een fakkelbrand bij een aardgasleiding is er geen tijd om te vluchten en zullen de personen in een gebied, afhankelijk van de gasleiding over een gebied van 40 tot 160 meter (de 100% letaliteit) slachtoffer worden. Buiten de 100% letaliteitcontour is bij geval van een fakkelbrand, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Er worden geen gebouwen of instellingen binnen het invloedsgebied van de leiding gerealiseerd waarvan naar verwachting de personen die zich daarin bevinden in mindere mate zelfredzaam zijn. Mocht evacuatie toch nodig blijken: Het plangebied wordt ontsloten door voldoende wegen die van de aardgasleiding af zijn gericht en die gebruikt kunnen worden als vluchtroutes of aanrijroute voor de hulpdiensten in geval van calamiteiten.

Bestrijding
Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken is het van belang dat op het moment dat er iets misgaat de hulpverlening niet wordt belemmerd bij de uitvoering van haar taken. De inrichting van de ruimte kan de bestrijding echter negatief of positief beïnvloeden. Het is dus van belang knelpunten voor de hulpverlening in de ruimtelijke inrichting te voorkomen dan wel op te lossen. Veel van dit soort aspecten zullen in een rampbestrijdingsplan vastgelegd zijn of in het geval deze niet aanwezig is nog moeten worden vastgelegd. Opstelmogelijkheden voor materieel; is er voldoende ruimte bij de bron en in de belaste omgeving om het materieel te stallen. Inzetbaarheid van middelen en personele capaciteit; zijn voldoende (blus)middelen aanwezig. De beheersbaarheid wordt bepaald door de mogelijkheden van de hulpdiensten om hun taken goed uit te oefenen. Diverse aspecten zijn vastgelegd in het regionaal crisisplan. Dit plan wordt regelmatig geactualiseerd.

Bereikbaarheid oppervlaktewater
Naast de standaard brandkranen kan het bij een calamiteit nodig zijn om meer bluswater beschikbaar te hebben. Dit bluswater kan verkregen worden uit oppervlaktewater (Stompwijksevaart, Molenvaart, Nieuwe vaart en de Vlietlanden). Dit oppervlaktewater moet wel voldoende bereikbaar zijn.

Aardgasleiding opnemen in gebruiksmeldingen
Voor gebouwen waar meer dan 50 personen kunnen verblijven is een gebruiksmelding verplicht. Deze meldingen worden beoordeeld door de brandweer. Voor de gebruiksmeldingen voor de gebouwen in het plangebied zal de brandweer erop toezien dat de aardgasleiding in gebruiksmelding wordt meegenomen.

5.7 Natuur

5.7.1 Natuur

Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming wordt ingegaan op de beschermingswaardige natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze beschermt een aantal gebieden:

  • Het Natuur Netwerk Nederland;
  • Bijzondere provinciale natuurgebieden;
  • Bijzondere provinciale landschappen;
  • Nationale parken;
  • Bijzondere nationale natuurgebieden;
  • Natura 2000-gebieden.

Hieronder worden alleen de gebieden toegelicht die van toepassing zijn op het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0028.png"

Figuur 28 Natuur Netwerk Nederland PZH

NatuurNetwerkNederland, onderdeel ecologische hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt het NatuurNetwerkNedereland. Delen van het plangebied vallen binnen het NatuurNetwerkNederland

De bestaande en gewenste ecologische structuur is nader onderzocht in het kader van het Meerjarenprogramma van het Regiopark Duin, Horst & Weide: Stapstenen en verbindingen in Duin, Horst & Weide, verkenning van ecologische knelpunten. Bureau Waardenburg, september 2016.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. In of nabij het plangebied liggen geen Natura 2000 gebieden.

Nationale Parken

Het Nationale Park Hollandse Duinen is nog in de laatste fase van definitieve aanwijzing door de nationale overheid. In toekomst zal blijken of dit tot het instellen leidt van gebieden met een bescherming. Dat zal dan alleen betrekking hebben op het gebied binnen de hoofdbegrenzing. In Leidschendam-Voorburg loopt de hoofdgrens gelijk met de Vliet en betreft het strandwallenlandschap. Binnen de gemeentegrens liggen hier al beschermde gebieden zoals in de Duivenvoordse Veenzijdse polder.

Overige wetgeving; Houtopstanden buitengebied
Er is wetgeving van toepassing voor houtopstanden (voorheen Boswet). Bij ingrepen moet worden nagegaan of dit van toepassing is. Als blijkt dat dit het geval is dan geldt een meldings- en herplantingsplicht.

5.7.2 Flora en fauna

Volgens de natuurwetgeving dient een initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen op de hoogte te zijn van de beschermde natuurwaarden. Nieuwe plannen moeten getoetst worden aan de Wet Natuurbescherming. Deze wet regelt de bescherming van gebieden en van dier- en plantensoorten en kan mogelijk eisen stellen aan nieuwe inrichting zoals bij sloop- en nieuwbouw.

De Wet Natuurbescherming beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De regels gaan over het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor beschermde soorten, moet ontheffing worden gevraagd. Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer een plan significant nadelige effecten kan hebben voor deze soorten.

5.7.3 Stikstofdepositie

In het gebied kan nieuwe inrichting door de toename van stikstofdepositie invloed hebben op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in de nabije Natura2000-gebieden. Zowel bij de aanleg door machines en transportbewegingen als na de realisatie. Sinds november 2022 telt de bouwfase weer mee bij de berekening van de stikstofdepositie. Onderzocht dient te worden of er significante gevolgen zijn door de stikstoftoename en of er vergunningsplicht is op grond van de Wet Natuurbescherming.

Beoordeling plangebied

Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van een ontwikkeling die nader is beschreven in paragraaf 2.2. Geconcludeerd wordt dat het aspect Natuur geen belemmering vormt voor voorliggend plan en geen significante negatieve gevolgen op Natura 2000 gebieden tot gevolg kan hebben.

5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijk eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.Landelijk2-VG01_0029.png"

Figuur 29: Kolom D 9 van m.e.r.-plichtige activiteiten uit Wet Milieubeheer en Besluit m.e.r.

Voor de activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst, of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het planvoornemen valt onder de in D9 gestelde drempelwaarde.

5.8.2 Beoordeling en conclusie

Aangezien dit bestemmingsplan een beleidsneutrale herziening is van de vigerende bestemmingsplannen en beheersverordeningen in het buitengebied, geldt dat voor de getoetste milieuaspecten geen effecten optreden, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de systematiek van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regels en de bijbehorende verbeelding.

6.1 Systematiek Van Het Bestemmingsplan

Op grond van het Bro dient een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg te worden vastgelegd. Een bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. In verband met het elektronisch vastleggen en vaststellen van bestemmingsplannen worden in het Bro eisen gesteld aan bestemmingsplannen. Deze eisen zijn nader uitgewerkt in bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

Het bestemmingsplan Landelijk - 2 is overwegend conserverend van aard en daardoor in juridische zin op dusdanige wijze vormgegeven dat met name de bestaande situatie is vastgelegd en dat de in het plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen met name gericht zijn op kleinschalige uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande functies dan wel ondergeschikte functiewijzigingen. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied en vormt een bindend kader voor het gebruik van gronden en opstallen in het gebied.

De plandocumenten omvatten de bindende planonderdelen, te weten de regels (inclusief bijlagen) en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planonderdelen (de toelichting inclusief bijlagen). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds. De bindende planonderdelen worden nader onderbouwd met:

  • de toelichting op de verbeelding en regels;
  • nadere onderzoeken t.b.v. diverse specifieke beleidsaspecten.

Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt in bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden op de verbeelding hebben een bestemming, die zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letter om de bestemming aan te duiden. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet worden bebouwd. Daarbij wordt ook weer terugverwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De verbeelding en de regels zijn ingericht met inachtneming van de wettelijk voorschreven standaarden. De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

6.2 Inleidende Regels

Om eenduidigheid te bevorderen en misverstanden over de toepassing en interpretatie te minimaliseren zijn inleidende regels opgenomen in hoofdstuk 1 van de regels, welke bestaan uit:

  • Artikel 1: Begrippen; hierin worden de in het plan relevante begrippen omschreven;
  • Artikel 2: Wijze van meten; hierin wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden.

De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels.

6.3 Bestemmingsregels

Een bestemmingsartikel is, conform de eerdergenoemde standaard, volgens een vaste indeling opgebouwd, te weten:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • wijzigingsbevoegdheid;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

Het een en ander voor zover van toepassing. Niet alle onderdelen komen in dit plan in iedere bestemming terug.

Onderstaand wordt per bestemming een beschrijving gegeven. Voor een aantal veelvoorkomende bestemmingen, te weten Agrarisch, Bedrijf, Maatschappelijk, Recreatie en Wonen wordt dieper ingegaan op de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen deze bestemming. Voor de overige bestemmingen wordt volstaan met een korte beschrijving.

6.3.1 Agrarisch

In het plangebied komen de volgende agrarische bestemmingen voor:

  • Agrarisch: de bestemming ten behoeve van alle bestaande agrarische bedrijven;
  • Agrarisch - Glastuinbouw: de bestemming ten behoeve van alle bestaande glastuinbouwbedrijven;
  • Agrarisch - Paardenhouderij: de bestemming ten behoeve van alle bestaande bedrijfscentra van (legale) paardenhouderijen, niet zijnde een paardenfokkerij;
  • Agrarisch met waarden: de bestemming voor zowel het gebruik van de als zodanig aangewezen gronden voor de agrarische bedrijfsvoering, als de bescherming, versterking en/of het herstel van de waarden van die gronden.

6.3.2 Bedrijf

In het plangebied komen de volgende bedrijfsbestemmingen voor:

  • Bedrijf: de bestemming ten behoeve van de bestaande, legale niet agrarische bedrijven;
  • Bedrijf - Nutsvoorziening: opgenomen ten behoeve van de nutsvoorzieningen.

6.3.3 Bergruimten

Voor het perceel aan de Oostvlietweg 45a is de bestemming 'Bergruimten' opgenomen. Dit betreft een locatie waar zelfstandige privé bergruimten zijn toegestaan. Voor deze opstallen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Tevens is ook een uitsterfregeling van toepassing. Er is gekozen om de regels uit het voorliggende bestemmingsplan over te nemen in een eigen bestemming, hierdoor wordt gelijk duidelijk wat toegestaan is op deze locatie.

6.3.4 Bos

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en bebossing en de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen natuur- en landschapswaarden.

6.3.5 Cultuur en ontspanning

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een vlinderjungle, ondergeschikte horeca en daarbij behorende voorzieningen zoals een terras.

6.3.6 Groen en Groen - 1

Deze bestemming omvat de gronden die bestemd zijn voor de groenstructuur binnen het plangebied, inclusief kleinschalige groen- en waterelementen, paden, bermen, etc. Voor de bestemming 'Groen' langs de Stompwijkse verbindingsweg is gekozen om de bestemming uit het voorliggende bestemmingsplan 'Stompwijkse verbindingsweg' over te nemen. In dit plan is de bestemming 'Groen' aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Groen -1' onder andere te kunnen wijzigen in de bestemming 'Tuin' in aansluiting op aangrenzende tuinen. Om deze bevoegdheid goed over te nemen is gekozen om deze bestemming in zijn geheel over te nemen in voorliggend plan.

6.3.7 Horeca

De bestemming 'Horeca' wordt gebruikt voor locaties waar uitsluitend sprake is van horeca. Dit betreft enkel het adres Stompwijkseweg 30.

6.3.8 Maatschappelijk

In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Maarschappelijk' bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zoals beheerstations en opslag en/of werkplaatsen ten behoeve van de provincie of het rijk. Met de aanduiding 'begraafplaats' vallen ook begraafplaatsen onder deze bestemming, waaronder de begraafplaats Wilsveen.

6.3.9 Natuur

In het bestemmingsplan zijn de volgende natuur- en landschapsbestemmingen opgenomen:

  • Natuur: deze bestemming is van toepassing op alle gebieden waar de natuurwaarden prioriteit hebben boven een ander (mede)gebruik
  • Natuur - Landschapselement: heeft betrekking op de natuur- en landschapselementen, zoals houtopstanden, bosschages en paddenpoelen en overige groenvoorzieningen.

Binnen deze bestemmingen mogen, behoudens afwijkingen met een omgevingsvergunning, geen gebouwen worden opgericht.

6.3.10 Recreatie

De in het gebied voorkomende recreatieve doeleinden zijn opgenomen onder de volgende bestemmingen:

  • Recreatie - Dagrecreatie;
  • Recreatie - Recreatiewoning;
  • Recreatie - Verblijfsrecreatie;
  • Recreatie - Volkstuin.

6.3.11 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' wordt gebruikt voor hoofdverkeersstructuur in het plangebied. Deze wegen dienen als ontsluiting van het buitengebied en hebben daarmee een belangrijke verkeersfunctie. De wegen hebben bij uitstek een doorgaande verkeersfunctie.

6.3.12 Water

Alle watergangen in het gebied zijn bestemd als 'Water' (WA). Met de bestemming 'Water' wordt tevens beoogt de in en direct langs het water (oevers) voorkomende natuurwaarden te beschermen. De Vogelplas en het water in het (zuidwestelijk deel van het) recreatiegebied Vlietland zijn eveneens bestemd als 'Water'. In de Vogelplas zal rekening moeten worden gehouden met een beperking van de gebruiksmogelijkheden vanwege de aanwezige natuurwaarden.Vandaar dat daar de aanduiding 'natuur' is opgenomen.

6.3.13 Wonen

In het plangebied komen de volgende woonbestemmingen voor:

  • Wonen - Grondgebonden - buitengebied;
  • Wonen - Grondgebonden - buitengebied 2;
  • Wonen - Grondgebonden - buitengebied 3.

6.3.14 Leiding

De dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas', 'Leiding - Warmtetransportleiding', 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding – Water' liggen op een strook aan weerszijden van de hoofdgastransportleidingen, warmtetransportleiding, bovengrondse hoogspanningsverbindingen en de hoofdwaterleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en de bescherming ervan. Binnen de op de verbeelding aangegeven stroken mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen of verbindingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen of verbindingen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

6.3.15 Waarde Archeologie

Ter bescherming van de in het gebied aanwezige en/of te verwachten archeologische waarden zijn op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan gebieden aangemerkt met de dubbelbestemming 'Archeologie' en een daarbij behorende Waarde - Archeologie. Conform het gemeentelijk archeologiebeleid zijn er vier verschillende Waarden - Archeologie (waarvan 3 waarden gelden voor dit bestemmingsplan).

De waarderingsgebieden die in dit plan voorkomen zijn:

6.3.16 Waarde Cultuurhistorie

Ter bescherming van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden zijn op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan gebieden aangemerkt met de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' of de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

6.3.17 Waterstaat

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de berging van water met de daarbij behorende bouwwerken (voorzieningen voor de waterhuishouding).

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterkering, met de daarbij behorende bouwwerken.

6.4 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels

De algemene regels bevatten aanvullende bepalingen van algemene aard en zijn als volgt opgebouwd:

  • een anti-dubbeltelregel;
  • algemene bouwregels;
  • algemene aanduidingsregels;
  • algemene gebruiksregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • algemene wijzigingsregels;
  • overgangs- en slotregels.

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene aanduidingsregels

Er is een aanduiding opgenomen die aangeeft waar welk paardenbeleid (agrarisch gebied of randgebied) geldt. Verder wordt in dit artikel de vrijwaringszone van de molenbiotoop geregeld.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. Verder is in deze regels ook het parkeren opgenomen, evenals de dynamische verwijzing naar het geldend parkeerbeleid.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is. In lid 2 is het gebruik van woningsplitsing en kamerverhuur geregeld.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Overgangsregels
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Ook het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Verder bevat het overgangsrecht een hardheidsclausule, die het mogelijk maakt om in bijzondere gevallen met een omgevingsvergunning af te wijken van het overgangsrecht.

Daarnaast bevat het overgangsrecht een persoonsgebonden overgangsrecht voor de recreatiewoningen aan de Van Kampenlaan. Een aantal van deze woningen wordt al vele jaren permanent bewoond. Mede op grond van nieuw rijksbeleid en tijdsverloop van deze strijdige situatie, zijn in de betreffende gevallen door de gemeente in 2006 persoonlijke gedoogbeschikkingen afgegeven. De recreatiewoningen vallen onder het persoonsgebonden overgangsrecht, aangezien het permanent gebruik van de recreatiewoningen niet onder het algemene overgangsrecht kan vallen en handhavend optreden zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregels

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald: "Landelijk - 2".

6.5 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid.
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

De afdeling die belast is met handhaving heeft te maken met een planning waarin prioriteiten zijn gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Daarnaast moet per geval worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Er gelden uitzonderingen als concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieuovertredingen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit houdt in dat de ruimtelijke inrichting van het plangebied grotendeels een bestaande situatie betreft, waarvoor geen nieuwe kosten verwacht worden die verbonden zijn aan de inrichting van dit gebied. De incidentele nieuwe ontwikkelingen die binnen het plangebied te verwachten zijn, betreffen hoofdzakelijk particuliere initiatieven. Deze ontwikkelingen zullen dan ook niet van invloed zijn op de gemeentelijke financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. In de inspraakverordening is opgenomen dat geen inspaak wordt verleend als een plan voorziet in ondergeschikte herzieningen van eerder vastgestelde beleidsvoornemens. In voorliggend plan is een groot aantal ruimtelijke plannen op een beleidsarme wijze in een nieuw bestemmingsplan gegoten voor een groot deel van het buitengebied van de gemeente.

Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3.8 Wro en artikel 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder echter actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.

Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbende plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.

Vooraankondiging
Op basis van artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft de gemeente 3 februari 2021 een publicatie uitgebracht ter kennisgeving van de voorbereiding van 2 nieuwe bestemmingsplannen 'Landelijk' en 'Stedelijk'.

Vooroverleg
In april (2021) is vooroverleg gevoerd met samenwerkingspartners, onder andere de provincie Zuid-Holland, de nutsbedrijven, de waterschappen en de veiligheidsregio. Deze instanties hebben hun advies uitgebracht over de twee voorontwerpbestemmingsplannen, zie hiervoor paragraaf 7.2.1.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk' is vervolgens op 25 juni 2021 gedurende zes weken (tot en met 5 augustus 2021) ter inzage gelegd voor een ieder. Op het plan zijn zienswijzen binnengekomen. Hoe hiermee is omgegaan is te lezen in paragraaf 7.2.3.

7.2.1 Vooroverleg met stakeholders

Een aantal instanties die specifieke belangen vertegenwoordigen, zoals de provincie Zuid-Holland of het Hoogheemraadschap van Rijnland is gevraagd om te reageren op een voorontwerp van dit bestemmingsplan.

De volgende instanties zijn aangeschreven

  1. 1. Rijkswaterstaat;
  2. 2. Provincie Zuid-Holland;

Buurgemeenten

  1. 3. Gemeente Den Haag;
  2. 4. Gemeente Zoetermeer;
  3. 5. Gemeente Rijswijk;
  4. 6. Gemeente Zoeterwoude;
  5. 7. Gemeente Leiden;
  6. 8. Gemeente Wassenaar;
  7. 9. Gemeente Voorschoten;

Waterschap

  1. 10. Hoogheemraadschap van Rijnland;

Nutsbedrijven

  1. 11. Dunea;
  2. 12. Stedin;
  3. 13. Alliander N.V.
  4. 14. TenneT regio West

Olie en gas

  1. 15. Nederlandse Aardolie Maatschappij;
  2. 16. N.V. Nederlandse Gasunie;

Openbaar vervoer

  1. 17. EBS Haaglanden;
  2. 18. Prorail;
  3. 19. MRDH;

Veiligheid en gezondheid

  1. 20. Veiligheidsregio Haaglanden;
  2. 21. GGD Haaglanden

Cultureel erfgoed

  1. 22. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

Wonen

  1. 23. Vesteda;
  2. 24. Vidomes;
  3. 25. Stichting Wooninvest;

Lokale belangenverenigingen

  1. 26. Platform duurzaam Leidschendam-Voorburg;
  2. 27. MKB Leidschendam-Voorburg;
  3. 28. Archeologische werkgroep Leidschendam-Voorburg;
  4. 29. Erfgoed Leidschendam; Erfgoedpodium
  5. 30. Adviesraad Stompwijk.

7.2.2 Ontvangen reacties

Op het voorontwerpbestemmingsplan is een aantal reacties binnengekomen. Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien.

ProRail, 17 mei 2021

ProRail verzoekt om het aspect trillingshinder te onderzoeken en af te wegen en wijst in dit verband naar de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. In deze Handreiking is beschreven op welke wijze gemeenten het aspect trillinghinder kunnen onderzoeken en afwegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

ProRail adviseert om de conclusies uit het trillingonderzoek uitgebreid op te nemen in de conclusie van een separate paragraaf Trillingen in de toelichting van het bestemmingsplan en (indien nodig) door te laten werken in de planregels.

Gemeentelijke reactie

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er worden geen nieuwe woningen/gebouwen dichtbij het spoor mogelijk gemaakt. De twee nieuwe ontwikkelingen die in voorliggend plan worden meegenomen (zie paragraaf 2.2) bevinden zich niet in de nabijheid van het spoor. Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering. Bij toekomstige woningbouwplannen langs het spoor zal de gemeente het aspect trillingshinder meenemen in de uit te laten voeren onderzoeken.

Stichting WoonInvest, 28 mei 2021

Door WoonInvest wordt voornamelijk ingegaan op het bestemminsplan Stedelijk. Dit bestemmingsplan liep in eerste instantie parallel aan het bestemmingsplan Landelijk, maar is inmiddels vastgesteld op 22 februari 2022. WoonInvenst vraagt wel naar het tijdspad en wijst op het risico dat de bestemmingswijzigingen die WoonInvest gaat indienen in afwachting van de invoering van de omgevingsvisie-omgevingsplan op de plank blijven liggen.

Gemeentelijke reactie

Eventuele bestemmingwijzigingen die u wilt indienen hoeven niet op de plank te blijven liggen, in overleg met u wordt bekeken welk ruimtelijk instrument het meest geschikt is om in te zetten en welke tijdlijn daarbij hoort. Als het opnemen in het omgevingsplan het meest geschikt lijkt dan is dat uiteraard ook een optie.

Dunea, 28 mei 2021

Dunea geeft aan dat binnen de grens van het bestemmingsplan diverse belangrijke regionale watertransportleidingen van Dunea zijn gesitueerd. In het bestemmingsplan ziet Dunea de ligging van de transportleidingen graag geborgd door middel van het bestemmen van de leidingstroken (5 meter aan weerszijde van de drinkwatertransportleidingen en voor de rivierwatertransportleidingen 9 meter aan weerszijde van de leidingen), vermelding op de plankaart en vermelding van de door de leidingbeheerder gestelde voorwaarden.

De genoemde strookbreedte is van groot belang. Op deze strook mogen geen bebouwing of andere belemmeringen aanwezig zijn of komen. Binnen deze strookbreedte dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige transportleidingen. Als bijlage stuurt Dunea een digitaal bestand mee met daarin de exacte ligging van de betreffende leidingen met het verzoek deze te controleren.

Gemeentelijke reactie

In voorliggend plan zijn de ondergrondse watertransportleidingen geborgd door deze te bestemmen met de bestemming "Leiding - Water". De watertransportleidingen hebben een belemmeringenstrook van respectievelijk 5 meter (drinkwatertransportleidingen) en 9 meter (rivierwatertransportleidingen) ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen. De ligging van de verschillende water(transport)leidingen in het bestemmingsplan zijn gecontroleerd aan de hand van het aangeleverde digitale bestand. Uit deze controle is gebleken dat de ligging van de water(transport)leidingen correct zijn ingetekend.

Vereniging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg, 17 mei 2021

Door de Vereninging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg is de reactie ontvangen dat zij van mening zijn dat archeologie, gelet op de regels, voldoende verankerd is in het bestemmingsplan. Daarnaast stellen zij voor enkele taalkundige wijzigingen door te voeren.

Gemeentelijke reactie

De taalkundige wijzigingen zijn verwerkt in de regels 35 t/m 37.

7.2.3 Zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Landelijk

Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in de Staatscourant geplaatst en via de elektronische weg. Tevens is de kennisgeving toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.


Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk' heeft gedurende zes weken in de zomer van 2021 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn zienswijzen ingediend. De reclamanten zijn op de hoogte gesteld van het besluit om het bestemmingsplan voor de tweede keer als ontwerp (ontwerp bestemmingsplan Landelijk-2) ter inzage te leggen. Voorafgaand aan die ter inzagelegging worden de reclamanten hierover geïnformeerd. De beantwoording op de zienswijzen zal geschieden na de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Landelijk-2, waarin ook de zienswijzen op het eerste ontwerp bestemmingsplan Landelijk beantwoord zullen worden. Deze zienswijzenota zal deel uit maken van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk-2.

7.2.4 Vaststellingsfase

De raad heeft het bestemmingsplan op 9 juli 2024 vastgesteld.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie 1: lichte horeca

Horecabedrijven die door hun aard, omvang en bedrijfsvoering in beperkte mate hinder (kunnen) veroorzaken voor hun omgeving en niet of nauwelijks zelfstandig een verkeersaantrekkende werking hebben.

Deze horecabedrijven zijn vooral gericht op het bedrijfsmatig, al dan niet voor consumptie ter plaatse, verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide broodjes, ijs, gebak, koffie, thee, snacks, etenswaren en maaltijden, in combinatie met het verstrekken van al dan niet alcoholische dranken en al dan niet in combinatie met het op kleine schaal verschaffen van logies.

Categorie 1: lichte horeca

Tot deze horecacategorie behoren onder andere:

  1. a. Automatieken;
  2. b. Bistro's;
  3. c. Broodjeszaken;
  4. d. Cafetaria's;
  5. e. Croissanteries;
  6. f. IJssalons;
  7. g. Koffiebars;
  8. h. Lunchrooms;
  9. i. Restaurants zonder bezorg- en/of afhaalservice;
  10. j. Snackbars;
  11. k. Tearooms;
  12. l. Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee vergelijkbare typen horecabedrijven;

met dien verstande dat:

  • de omvang van deze bedrijven niet meer mag bedragen dan 250 m² (bvo);
  • shoarmarestaurants, grillrooms, en daaraan verwante horecabedrijven niet onder deze categorie vallen;

alsmede:

  1. m. Hotels met ten hoogste 10 bedden.

Categorie 2: Middelzware horeca

Horecabedrijven die door hun aard, omvang en bedrijfsvoering en daarmee samenhangende verkeersaantrekkende werking in enige mate hinder (kunnen) veroorzaken voor hun omgeving.

Deze horecabedrijven zijn vooral gericht op het bedrijfsmatig, voor consumptie ter plaatse, verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide maaltijden, in combinatie met het bedrijfsmatig, voor consumptie ter plaatse, verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Het aanbieden van vermaak mag een regulier maar ondergeschikt onderdeel uitmaken van de exploitatie van horecabedrijven in deze categorie.

Categorie 2: (Middelzware horeca).

Tot deze horecacategorie behoren onder andere:

  1. a. Automatieken;
  2. b. Bistro's;
  3. c. Broodjeszaken;
  4. d. Cafetaria's;
  5. e. Croissanteries;
  6. f. IJssalons;
  7. g. Koffiebars;
  8. h. Lunchrooms;
  9. i. Snackbars;
  10. j. Tearooms;
  11. k. Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee vergelijkbare typen horecabedrijven;

met dien verstande dat:

  • de omvang van deze bedrijven meer mag bedragen dan 250 m² (bvo)

alsmede:

  1. l. Biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen horecabedrijven;
  2. m. Cafés en bars;
  3. n. Hotels met meer dan 10 bedden;
  4. o. Horecabedrijven gericht op zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen);
  5. p. Proeflokalen;
  6. q. Restaurants met bezorg- en/of afhaalservice;
  7. r. Shoarmarestaurants en grillrooms.

Categorie 3: Zware horeca

Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook (deels) ’s nachts zijn geopend en die door hun specifieke aard, omvang en bedrijfsvoering en daarmee samenhangende (relatief) grote verkeersaantrekkende werking een aanzienlijke mate van hinder (kunnen) veroorzaken voor hun omgeving.

Deze horecabedrijven zijn vooral gericht op het bieden van een combinatie van vermaak, zoals bijvoorbeeld muziek, dansen, e.d. en het bedrijfsmatig, voor consumptie ter plaatse, verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken alsmede etenswaren.

Categorie 3: (Zware horeca).

Tot deze horecacategorie behoren onder andere:

  1. a. Dancings en discotheken;
  2. b. Nachtclubs;
  3. c. Partycentra en overige horecabedrijven gericht op zalenverhuur (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen daarbij inbegrepen).

Categorie 4: Ondergeschikte horeca

Horecafuncties die als ondergeschikte (neven)activiteit worden uitgeoefend in gebouwen die primair worden gebruikt voor maatschappelijke, educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, godsdienstige, sportieve of recreatieve doeleinden.

Deze horecafuncties zijn primair gericht op gebruikers en bezoekers van de hoofdfunctie van het gebouw, waarin de horecafunctie als nevenactiviteit aanwezig is. De openingstijden van de horecafunctie zijn gekoppeld aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

Gelet op de aard, omvang en bedrijfsvoering hebben deze horecafuncties geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking en veroorzaken zijn niet of nauwelijks hinder voor hun omgeving.

Categorie 4: (Ondergeschikte horeca).

Tot deze horecacategorie behoren onder andere:

  1. a. Bedrijfskantines;
  2. b. Koffiecorners in ziekenhuizen;
  3. c. Restauratieve voorzieningen in theathers, musea, clubhuizen e.d.;
  4. d. Sportkantines;
  5. e. Naar aard, omvang en bedrijfsvoering met hiermee vergelijkbare typen horecavoorzieningen.

Bijlage 3 Uitgangspunten Beeldkwaliteit

Bijlage 3 Uitgangspunten Beeldkwaliteit

Bijlage 4 Verbeelding Ruimtelijk Kader

Bijlage 4 Verbeelding Ruimtelijk kader

Bijlage 5 Authentieke Meidoornhagen

Bijlage 5 Authentieke meidoornhagen

Bijlage 6 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf

Bijlage 6 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf

Bijlage 1 Monumentenlijst Bp Landelijk

Bijlage 1 Monumentenlijst BP Landelijk

Bijlage 2 Schaken Met Paard En Landschap

Bijlage 2 Schaken met paard en landschap

Bijlage 3 Welstandsnota Leidschendam-voorburg

Bijlage 3 Welstandsnota Leidschendam-Voorburg

Bijlage 4 Het Dak Op! - Beleidsnotitie Met Sneltoetscriteria Voor Dakterrassen

Bijlage 4 Het dak op! - Beleidsnotitie met sneltoetscriteria voor dakterrassen

Bijlage 5 Beleidsnota Woningsplitsing En Kamerverhuur Leidschendam-voorburg

Bijlage 5 Beleidsnota Woningsplitsing en kamerverhuur Leidschendam-Voorburg