KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Privé-bergruimten
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting
Artikel 11 Waarde - Archeologie Lage Verwachting
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 21 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 22 Hardheidsclausule
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Planproces
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Opbouw Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.3 Bestemmingssystematiek
3.4 Milieutoets Percelen In Dit Plan
Hoofdstuk 4 Uitspraak Raad Van State - Aanpassingen
4.1 Inleiding
4.2 Stompwijkseweg 5b
4.3 Ondermeerweg 10
4.4 Stompwijkseweg 55
4.5 Stompwijkseweg 29
4.6 Stompwijkseweg 33i
4.7 Oostvlietweg 45(a)
4.8 Oosteinde 24
4.9 Stompwijkseweg 90
4.10 Meeslouwerweg 2
4.11 Overige
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Ruimtelijke Kwaliteit
5.5 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels
5.6 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Uitspraak Van De Raad Van State

Landelijk Gebied II

Bestemmingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg

Vastgesteld op 04-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk Gebied II met identificatienummer NL.IMRO.1916.repLG-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 bestemmingsplan Landelijk Gebied:

het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Leidschendam-Voorburg, identificatienummer NL.IMRO.1916.lg2011.0010, door de raad vastgesteld d.d. 7 februari 2012, besluitnummers 670239 en 693319, gedeeltelijk onherroepelijk geworden d.d. 18 juli 2013.

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning of een daarbij behorend bijgebouw door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft (gezien de aard, omvang en intensiteit), die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder wordt niet verstaan een kleinschalig bedrijf aan huis.

1.5 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van een product (gewassen, dieren) door middel van het telen van gewassen en/of het fokken (en houden) van dieren.

1.9 agrarisch bedrijfscentrum:

het centrum van een agrarisch bedrijf, bestaande uit een complex van bedrijfsgebouwen, agrarische bedrijfswoning en andere bouwwerken en voorzieningen, waarin en van waaruit het agrarisch bedrijf wordt geleid en waarbinnen de diverse bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

1.10 agrarische deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van agrarische bedrijfsvoering.

1.11 agrarisch hulpgebouw:

een buiten het agrarisch bedrijfscentrum (bouwvlak) gelegen gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf, zoals een veldschuur en een schuilgelegenheid voor vee.

1.12 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend arbeid verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur.

1.13 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede wordt begrepen het verkopen en/of leveren - als ondergeschikte activiteit - van goederen die verband houden met het ambacht.

1.14 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.15 archeologische deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag gestelde of te stellen kwalificaties.

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden (cultuurhistorie).

1.17 atelier (al dan niet in combinatie met galerie):

een werkplaats voor beoefenaars van activiteiten op kunstzinnig-cultureel gebied (atelier), al dan niet beroepsmatig, eventueel in combinatie met een uitstallingsruimte en ondergeschikte detailhandel van kunstnijverheidsartikelen (galerie).

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 bedrijf:

een onderneming, waarbij het accent ligt op:

  • het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen of;
  • het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren/verlenen van diensten;

al dan niet in combinatie met bedrijfsgebonden detailhandel.

1.20 bedrijfsgebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het bedrijfsproces dan wel de hoofdfunctie van het bedrijf.

1.21 bedrijfsgebouw/ -ruimte:

een gebouw dan wel ruimte in een gebouw, dat blijkens zijn indeling, inrichting en/of situering is bestemd om te worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten.

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel.

1.23 bestaand:

de situatie (gebouw, gebruik, afstand, situering, oppervlakte etc.) zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw.

1.27 bosbouw (bebossen):

een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van de levensgemeenschap bos ten behoeve van houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie.

1.28 Boskoopse cultures:

de teelt van heesters en andere siergewassen.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 container:

een grote stalen constructie, metalen laadkist, doos of bak, met standaard afmetingen, geschikt voor opslag en/of transport van materialen en/of goederen. De standaard afmetingen (buiten maten) van een container bedragen maximaal: lengte 12,20 m; breedte 2,45 m; hoogte 2,60 m.

1.36 cultuurhistorische waarde:

de aan een structuur, terrein, gebied, object en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek.

1.37 dagrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij personen een (gedeelte van een) dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten. Voorbeelden van dagrecreatie zijn: surfen, zeilen, zwemmen, wandelen en paardrijden

1.38 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.

1.39 draf-/renbaan:

een ovalen baan voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, waarop paarden getraind en afgericht kunnen worden, alsmede waar toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.40 deeltijdactiviteit:

een activiteit dan wel functie binnen een agrarische bestemming die in deeltijd wordt uitgeoefend en geen directe relatie heeft met de agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn: verblijfrecreatie of pensionstalling bij een melkveehouderijbedrijf.

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of voor verbruik ter plaatse.

1.42 dienstverlening:

het aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële, economische en/of maatschappelijke diensten aan derden. Hieronder wordt niet begrepen: een garagebedrijf, een horecabedrijf en een seksinrichting.

1.43 erf:

het gedeelte van het perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het -op het perceel gesitueerde- hoofdgebouw. Het een en ander met dien verstande dat wordt verstaan onder:

  • achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
  • zijerf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel(s).

1.44 erfafscheiding:

een afscheiding op en rond een erf, waarmee de gronden worden begrensd die in ruimtelijk opzicht direct bij, in functioneel opzicht ten dienste staan van en/of in feitelijk opzicht direct aansluiten op het (hoofd)gebouw op dat erf; de eigendomsgrenzen zijn hierbij niet van doorslaggevende betekenis.

1.45 extensieve recreatie:

een vorm van dagrecreatie waarbij recreanten in relatief geringe aantallen gebruik maken van al dan niet aangelegd en aanwezige voorzieningen, zoals wegen, paden, water en wateroervers, teneinde rust dan wel natuur te beleven. Voorbeelden van deze vorm van recreatie zijn: wandelen, fietsen, kanoën, paardrijden en vissen.

1.46 extensieve weidegang (door paarden):

weidegang door paarden, waarbij het grasland niet intensief wordt gebruikt en als grasland behouden blijft. Voor extensieve weidegang door paarden wordt in het plangebied aangehouden:

  • 0,3 ha grasland per veulen;
  • 0,5 ha grasland per volwassen paard.

Een pony wordt gelijk gesteld met een paard.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij, waarvan de activiteiten primair gericht zijn op het rijden met een paard dan wel op de ruiter/amazone. Hieronder vallen onder andere: paardenverhuurbedrijven, maneges, paardenpensions, oefenaccomodaties en wedstrijdstallen.

1.49 geluidbelasting:

de geluidbelasting vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarden van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.50 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige functies als beldoeld in de Wet geluidhinder dan wel in Besluiten krachtens die wet.

1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) gronden, waaronder mede wordt begrepen een paardenfokkerij. Hieronder wordt niet begrepen: een bollenbedrijf, fruitteeltbedrijf, bedrijf met boskoopse cultures, boomkwekerij, houtteeltbedrijf, hoveniersbedrijf, intensief agrarisch bedrijf, (glas)tuinbouwbedrijf en een paardenhouderij, geen paardenfokkerij zijnde. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één agrarisch hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen.
  • reëel: wanneer de omvang van het bedrijf, passend is bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.
  • kleinschalig: wanneer er geen perspectief is op volwaardigheid of de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua aard en omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.

1.52 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een conreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder dan wel Besluiten krachtens die wet.

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.54 hoofdmassa van een gebouw:

de massa van een (hoofd)gebouw, met uitzondering van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.

1.55 horeca(bedrijf):

een bedrijf gericht op één of meer van de volgende activiteiten:

  • het verstrekken al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  • het exploiteren van zaalaccomodaties;
  • het verstrekken van nachtverblijf;

een en ander al dan niet in combinatie met dienstverlening en een vermaaksfunctie (een erotisch getinte vermaaksfunctie uitgezonderd).

1.56 intensieve agrarische bedrijvigheid:

bedrijfsactiviteiten –zelfstandig of als neventak- gericht op het houden (en/of fokken) van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het houden van dieren niet of zeer beperkt afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Voorbeelden hiervan zijn: een varkenshouderij, (edel-)pelsdierhouderij en een pluimveehouderij.

1.57 kampeermiddel:

  • een tent, tentwagen, kampeerauto, (toer)caravan of camper;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.58 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht (o.a. voorzieningen), en blijkens de inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of het geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.59 kamperen:

een vorm van openluchtrecreatie waarbij men tijdelijk in een kampeermiddel op een buitenterrein verblijft, meestal één of meerdere nachten of tijdens vakanties.

1.60 kantine/foyer:

een ondergeschikte verblijfsruimte, als zelfstandig gebouw of in een gebouw, behorende bij een (agrarisch) bedrijf, waar personeel en klanten/bezoekers van het bedrijf ter ontspanning tijdelijk kunnen verblijven en voedsel en/of dranken (geen alcohol zijnde) kunnen kopen/nuttigen. Een horecabedrijf wordt hier niet onder begrepen.

1.61 kassen:

(agrarische) bouwwerken, hoofdzakelijk bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, hoger dan 1 meter. Hieronder wordt mede begrepen: plastic tunnels, boog- of tunnelkassen, schermhallen en hobbykassen. Bij een glastuinbouwbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.

1.62 kavelweg:

een voor agrarisch gebruik bestemde weg ten behoeve van de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter.

1.63 kinderopvang (kinderdagverblijf):

kinderdagverblijf (crèche) voor de opvang van kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar en/of buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar die de basisschool bezoeken. Buitenschoolse opvang kan bestaan uit opvang voor schooltijd, na schooltijd, op vrije dagen of tijdens schoolvakanties.

1.64 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.65 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat qua aard en omvang thuishoort in het landelijk gebied of daarmee een functionele binding heeft en geen grootschalig of industrieel karakter draagt, zoals een hoveniersbedrijf, een dierenpension en/of dierenasiel. Onder landelijk bedrijf wordt niet verstaan een agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij en vormen van niet-agrarische bedrijven, die uit functioneel en/of ruimtelijk oogpunt op een bedrijfsterrein thuishoren.

1.66 landschapsdeskundige:

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door het bevoegd gezag aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten, zoals natuurwaarden.

1.67 longeercirkel:

een al dan niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waarin paarden onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven.

1.68 melkveehouderij:

een grondgebonden agrarisch bedrijf, (overwegend) gericht op houden van zoogdieren (runderen, schapen, geiten en paarden) voor het verkrijgen van melk van het moederdier voor de consumptie door mensen.

1.69 natuurdeskundige:

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door het bevoegd gezag aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuurwaarden, natuurontwikkeling en daarmee samenhangende aspecten, zoals landschapswaarden.

1.70 nevenactiviteit:

een activiteit binnen een (agrarische) bedrijfsvoering, die:

  • niet zelfstandig wordt uitgeoefend;
  • ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch gezien, ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit/-functie van het bedrijf;
  • een direct verband heeft met de hoofdactiviteit/-functie, daaruit voortvloeit dan wel samenhangt met hetgeen binnen de bedrijfsvoering wordt voortgebracht.

Hieronder wordt mede begrepen bedrijfsgebonden detailhandel. De uitoefening van een neventak is binnen de (hoofd)bestemming, tenzij anders vermeld, rechtstreeks toegestaan.

1.71 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat functioneel geheel niet of beperkt afhankelijk is van de bij dat bedrijf behorende gronden als productiemiddel.

1.72 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.73 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, kampeermiddel, loods, keten of een ander soortgelijke verblijfsmiddel.

1.74 opslag/stalling van roerende goederen in privésfeer:

opslag/stalling van roerende goederen in één of meer zelfstandige gebouwen op een perceel, waarbij:

  • de opslag/stalling uitsluitend binnen de privésfeer (eigen gebruik en/of familie, vrienden en/of kennissenkring) plaatsvindt;
  • de opslag/stalling naar aard vergelijkbaar is met het gebruik van bergruimten of bijgebouwen bij een woonbestemming en;
  • de opslag/stalling niet gepaard gaat met verhuur van de ruimten of andere vormen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals onderhoud, bewerking of handel.

1.75 paardenbak/buitenrijbaan:

een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten/trainen van paarden, waar eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.76 paardenfokkerij:

een paardenhouderij, die uitsluitend gericht is op het fokken/opfokken van paarden, de verkoop hiervan en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; het africhten van eigen (geen paarden van derden) gefokte paarden en/of het verhandelen hiervan, is uitsluitend als onderschikt onderdeel van de bedrijfsvoering toegestaan.

1.77 paardenhouderij:

een bedrijf, waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op paarden, zoals het houden, fokken/opfokken, africhten, trainen, verhandelen en/of het berijden van paarden. Een paardenhouderij is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen;
  • kleinschalig of in deeltijd: wanneer de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua en aard omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.

1.78 paardenpension/pensionstal(ling):

een paardenhouderij, zelfstandig of in combinatie met een ander bedrijfsfuncite, die gericht is op het houden van paarden van derden; hieronder wordt mede verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden; een pony wordt gelijkgesteld met een paard.

1.79 paddock:

een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen.

1.80 peil:

  • indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen (maaiveld);
  • indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk.

1.81 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, al dan niet voorzien van bebouwing; een perceel kan samenvallen met een erf, maar kan ook meer omvatten.

1.82 perceelafscheiding:

een afscheiding op en rond een perceel.

1.83 permanente bewoning:

een zodanig gebruik van een gebouw, dat dit noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende regels.

1.84 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het uitoefenen van een beroep (aan huis).

1.85 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij, waarvan de activiteiten primair om (de productie van) het paard zelf draait en niet zozeer om de ruiter/amazone, zoals een paardenfokkerij en een stoeterij;

1.86 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.87 prostitutiedoeleinden:

bedrijvigheid en/of activiteiten ten behoeve van een seksinrichting, raamprostitutie, thuisprostitutie, een escortbedrijf en andere vormen van prostitutie.

1.88 recreatief nachtverblijf:

logies dan wel overnachtingsaccommodaties ten behoeve van een, veelal kortdurend, verblijf van recreanten/toeristen, waarbij in dit plan onderscheid wordt gemaakt in de volgende vormen van logies/overnachtingsaccommodaties:

  • een appartement of studio: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte ook een keukenblok en eventueel sanitaire voorzieningen zijn aangebracht en een zelfstandige entree;
  • een kamer: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte geen keukenblok en sanitaire voorzieningen zijn aangebracht met een zelfstandige entree;
  • bed & breakfast: logiesgelegenheid waarbij de logiesruimte is ondergebracht in de bedrijfswoning dan wel in de daarmee verbonden aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, waarbij in de ruimte geen keukenblok is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree en er gelegenheid is om "in huis" ontbijt te nuttigen.

Hieronder wordt niet begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.89 reëel toekomstperspectief:

aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.

1.90 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf:

De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, die in bijlage 1 bij de regels behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en van die regels en van dit voorliggende plan deel uitmaakt

1.91 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of daarmee naar aard en omvang vergelijkbaar, activiteiten in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een bordeel of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.92 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in bijlage 1 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt.

1.93 stille opslag/stalling:

het voor langere tijd uitsluitend bewaren van goederen, materiaal en/of andere zaken, zonder dat die opslag/stalling gepaard gaat met enige bedrijvigheid (zoals onderhoud, bewerking of handel) ter plaatse en waarbij het aantal verkeersbewegingen uiterst beperkt is.

1.94 streekproducten/ ambachtelijke producten:

goederen, voedsel en/of dranken, die met een specifieke naam in een bepaalde streek en/of op een ambachtelijke wijze worden gemaakt.

1.95 theetuin/-schenkerij:

een erf, tuin, een al dan niet (gedeeltelijk) overdekte ruimte en/of een gebouw op een agrarisch bouwperceel of op een woonboerderij, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd om bedrijfsmatig daarop of daarin thee, koffie en andere niet-alcoholische dranken en versnaperingen, zoals broodjes, ijs, gebak, aan passerende recreanten te verkopen en ter plaatse te laten nuttigen, zulks al dan niet in combinatie met speelgelegenheid voor kinderen. In dit verband mogen ter plaatse geen activiteiten worden uitgeoefend die onder de milieuwetgeving en/of drank- en horecawetgeving vallen.

1.96 tuin:

tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

1.97 uitspraak van de Raad van State

de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 17 juli 2013, nummer 201203926/1/R4, als bijlage 1 is opgenomen bij de toelichting van dit plan.

1.98 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied II bestaande uit: drie kaartbladen met het nummer NL.IMRO.1916.repLG- ON01.

1.99 voorgevel:

de naar de weg gekeerde (oorspronkelijke) gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.100 voorgevel(rooi)lijn:

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als hiervoor bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
  • bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.

1.101 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterrein, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan.

1.102 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dan wel een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouding.

1.103 zorgboerderij:

een grondgebonden agrarisch bedrijf of een paardenhouderij, waar mensen of groepen mensen met een zorgvraag (bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren met sociale moeilijkheden etc.) worden opgevangen, een passende dagbesteding vinden en/of (mee)werken op het bedrijf, al dan niet in combinatie met logeermogelijkheid in weekenden of vakanties.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

daar waar de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens, het kleinst is.

2.2 bebouwd oppervlak:

van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein, buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld.

2.3 bebouwingspercentage:

het percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.

2.4 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 brutovloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.

2.8 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 goothoogte/ boeiboordhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of het boeiboord van de dakkapel of dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.

2.10 grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten boven peil en buitenwerks bij een verticale projectie van de gevelvlakken.

2.11 hoogte van een windmolen/ -turbine:

vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen respectievelijk windturbine.

2.12 inhoud van een bouwwerk:

tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen.

2.13 overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

2.14 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenkant van de gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren), neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.15 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 3.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het agrarisch bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied, het agrarisch bouwperceel en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  4. d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  5. e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 4.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het agrarisch bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied, het agrarisch bouwperceel en/of van (de cultuurhistorische waarde van) agrarische bebouwing;
  3. c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  4. d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  5. e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 5.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het agrarisch bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied, het agrarisch bouwperceel en/of van (de cultuurhistorische waarde van) agrarische bebouwing;
  3. c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  4. d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  5. e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 6.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  4. d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  5. e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 7.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het (bouw)perceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden;
  4. d. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Privé-bergruimten

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 8.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het (bouw)perceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  4. d. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 9.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  4. d. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hogeverwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.

Artikel 11 Waarde - Archeologie Lage Verwachting

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lageverwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bestaande bruggen en dammen

Bruggen en dammen zijn toegestaan, voor zover deze bouwwerken bestaand zijn en uitsluitend op de plaats waar deze bestaand zijn. Voor deze bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. vervanging van (karakteristieke) bruggen door dammen is niet toegestaan;
  2. b. bij vervanging van een bestaande brug of dam, dient de nieuwe brug of dam op dezelfde plaats te worden gesitueerd als de brug of dam die vervangen wordt, waarbij de bestaande oppervlakte van het betreffende bouwwerk als maximum toegestane oppervlakte geldt;
  3. c. de bouwhoogte van een brug (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 5 m;
  4. d. de bouwhoogte van een dam (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. e. burgemeester en wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen en voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van belang is, advies in bij de waterbeheerder.

14.2 Afwijken situering, oppervlakte en plaatsing nieuwe bruggen en dammen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor:

  1. a. het vervangen van bruggen door dammen;
  2. b. het bouwen van bruggen of dammen op een andere plaats dan op de bestaande plaatsen;
  3. c. een grotere oppervlakte van bruggen of dammen;
  4. d. het plaatsen van een nieuwe brug of dam ter ontsluiting van een (bouw)perceel.

14.3 Bouwen langs wegen

14.4 Afwijken bebouwingsvrije zone langs wegen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.3.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen geluidsgevoelige gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan in de betreffende tabel is aangegeven.

14.5 Bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen

  1. a. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop het betreffende gebouw wordt gerealiseerd anders is bepaald.
  2. b. De afstand van kassen tot perceelsgrenzen dient ten minste 1 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop de kassen worden gebouwd anders is bepaald.

14.6 Afwijken bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.5, voor het bouwen van bouwwerken op een andere afstand dan in dat lid is aangegeven, waarbij:

  1. a. hoofdgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd;
  2. b. bijgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd, met dien verstande dat de voorgevel van de bijgebouwen dienen te worden opgericht op ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning;
  3. c. kassen op een geringere afstand van, dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor andere doeleinden dan voor de doeleinden behorende bij de bestemming;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een aantasting van de belangen die samenhangen met de doeleinden behorende bij de bestemming;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en stalling van machines, goederen, materieel of andere zaken, anders dan overeenkomstig de bestemming dan wel een omgevingsvergunning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van grond en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
  6. f. het splitsen van een (bedrijfs)woning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen of het realiseren van een woonfunctie in bedrijfs- of bijgebouwen of het gebruiken van bedrijfsgebouwen of bijgebouwen voor woondoeleinden, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en/of voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waaronder stacaravans, voor permanente bewoning;
  8. h. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een perceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  9. i. het uitoefenen van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
  10. j. het uitoefenen van (een) horeca(bedrijf) en detailhandel, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning of bedrijfsgebonden dan wel ondergeschikte detailhandel, uitsluitend voor zover de betreffende vorm van detailhandel volgens de specifieke gebruiksregels niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
  11. k. het plaatsen en geplaatst houden van vliegtuigen, vaartuigen, voertuigen, aanhangers, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een perceel, in gebouwen of onder overkappingen, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
  12. l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  13. m. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, woonschepen en woonarken.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 milieuzone - geluidsgevoelige functie

16.2 milieuzone - geurzone

16.3 overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden

De als 'overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.

16.4 overige zone - paardenbeleid randgebieden

De als 'overige zone - paardenbeleid randgebieden' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor:

  1. a. deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;
  2. b. de vestiging van (nieuwe) paardenhouderijen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 3.7.13 em artikel 5 lid 5.6.1 en lid 5.6.5. van de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

16.5 vrijwaringszone - molenbiotoop

16.6 vrijwaringszone - straalpad

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag mag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels elders in dit plan, ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m² en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals duikers, keermuren, dammen en bruggen, mits deze om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn;
  3. c. het plaatsen van kunstwerken (beeldende kunst) of straatmeubilair, indien dit uit het oogpunt van openbare inrichting gewenst is;
  4. d. afwijkingen ten aanzien van de grens of richting van wegen, paden en/of ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en/of aanduidingen, indien dit noodzakelijk is ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 5 m;
  5. e. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in het plan aangegeven maten en percentages, niet cumulatief worden gebruikt bij een eerder verleende vrijstelling of omgevingsvergunning en geen betrekking hebben op gronden die in dit plan aangewezen zijn of op grond van de regels in dit plan aangewezen worden met de bestemming 'Bedrijf', niet zijnde een landelijk bedrijf;
  6. f. ten behoeve van het bouwen van zend- en/of antennemasten dan wel opstelpunten ten behoeve hiervan tot een bouwhoogte van maximaal 20 m, met dien verstande dat de hoogte van een zend- of antennemast op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m.

17.2 Toelaatbaarheid afwijking

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 17.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  1. a. de afwijking geen onevenredige hinder of schade met zich meebrengt voor de omgeving;
  2. b. de afwijking de belangen die met de in het plan opgenomen bestemmingen worden beschermd, niet in geding brengt;
  3. c. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische)waarden van de betreffende gronden en/of de aanwezige bebouwing dan wel aan de waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
  4. d. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige of een op het betreffende gebied meest aangewezen deskundige of instantie.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Bouw-/bestemmingsvlakken

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd.

18.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' als bedoeld in artikel 9 van de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, ten behoeve van het bouwen van nieuwe nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwen en andere nutsgebouwen, voor zover deze noodzakelijk zijn en niet binnen de in het plan reeds opgenomen bestemming 'Bedrijf - Nutvoorziening' kunnen worden gerealiseerd.

18.3 Nieuwe landschapselementen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur - Landschschapselement' als bedoeld in artikel 12 van de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied', ten behoeve van de aanleg van nieuwe landschapselementen die een groter oppervlak beslaan dan 250 m², ter plaatse van gronden die in dit plan aangewezen zijn met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en/of 'Natuur', indien zulks gewenst is uit het oogpunt van landschapsbouw en/of natuurontwikkeling.

18.4 Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur' als bedoeld in artikel 7, ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden dan wel natuurreservaten ter plaatse van gronden, die in dit plan zijn aangewezen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', indien zulks gewenst is uit het oogpunt van natuurontwikkeling en ecologie op grond van rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In deze wijzigingsbevoegdheid is inbegrepen, de bevoegdheid om aan de bestemming teven de aanduiding 'agrarisch' (ten behoeve van agrarisch medegebruik) toe te kennen of de bevoegdheid tot wijziging van de bestemming van de in dit plan begrepen gronden in de bestemming 'Natuur - Landschapselement' overeenkomstig het bepaalde in lid 18.3 en voor zover zulks aan de orde is.

18.5 Ecologische verbindingen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan, onder andere langs dijken, bermen en houtsingels, wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Ecologie' als bedoeld in artikel 28 van de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe ecologische verbindingen tussen natuur(ontwikkelings)gebieden, indien zulks gewenst is uit het oogpunt van natuurontwikkeling en ecologie op grond van rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In deze wijzigingsbevoegdheid is inbegrepen de bevoegdheid tot wijziging van de bestemming van de in dit plan begrepen gronden in de bestemming 'Natuur' overeenkomstig het bepaalde in lid 18.4 voor zover zulks aan de orde is.

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in de regels elders in dit plan, bij een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de hierna genoemde aspecten, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen landschappelijke, cultuurhistorische of stedenbouwkundige belangen, het stellen van deze eisen ten aanzien van bebouwing dan wel werken/werkzaamheden redelijk gewenst of noodzakelijk is:

  1. a. eisen ten aanzien van het aantal en de situering van ontsluitingswegen (in- en uitritten), met inbegrip van bruggen en dammen, waarbij:
  • vooraf door burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de wegbeheerder en/of een verkeersdeskundige;
  • onder andere geëist kan worden dat bij een bedrijfsperceel niet meer dan twee ontsluitingswegen worden gerealiseerd;
  1. b. eisen ten aanzien van de situering van niet als bouwwerk aan te merken voorzieningen ten behoeve van (agrarische) bedrijven, in verband met een zorgvuldige landschappelijke inpassing, het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht Bouwwerken

20.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

20.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dat lid met maximaal 10%.

20.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Overgangsrecht Gebruik

21.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.2 Verandering gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.3 Onderbreking gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 21.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 21.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' (hierna: plan) voorziet in een nieuwe bestemmingsregeling voor 9 percelen in het buitengebied van Leidschendam-Voorburg, waarvan de bestemmingen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied door de Raad van State zijn vernietigd bij haar uitspraak van 17 juli 2013, nummer 201203926.

De gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg heeft in zijn vergadering van 7 februari 2012 het bestemmingsplan Landelijk Gebied (gewijzigd) vastgesteld. Het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk Gebied omvat nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg, dat gelegen is tussen de gemeenten Leiden, Voorschoten, Den Haag en Zoetermeer.

Het vaststellingsbesluit met de bijbehorende stukken hebben van vrijdag 23 maart 2012 tot en met donderdag 3 mei 2012 voor iedereen ter inzage gelegen. Tegen dit besluit hebben 17 belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) beroep ingesteld. De beroepschriften zijn op 29 november 2012 ter zitting behandeld. De Raad van State heeft op 17 juli 2013 in de zaak uitspraak gedaan.

Met de uitspraak is het bestemmingsplan Landelijk Gebied voor het overgrote deel van het gebied in stand gebleven en onherroepelijk geworden. Het vaststellingsbesluit is echter op een aantal onderdelen van het bestemmingsplan vernietigd. Als gevolg hiervan komen enkele regels in het bestemmingsplan Landelijk Gebied geheel of gedeeltelijk te vervallen en dient de raad voor 9 percelen in het buitengebied een nieuw bestemmingsplan vast te stelllen. Het voorliggende plan omvat de nieuwe bestemmingsregeling voor deze percelen.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied van dit plan is aangegeven in figuur 1.1 en omvat de volgende percelen of delen daarvan:

1. Stompwijkseweg 5b
2. Ondermeerweg 10
3. Stompwijkseweg 55
4. Stompwijkseweg 29
5. Stompwijkseweg 33i
6. Oostvlietweg 45(a)
7. Oosteinde 24
8. Stompwijkseweg 90
9. Meeslouwerweg 2

De beroepen over deze percelen zijn door de Raad van State of geheel, of gedeeltelijk gegrond verklaard. De Raad van State heeft daarbij als voorlopige voorziening de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen en aanduidingen voor de genoemde percelen wel in stand gelaten. In paragraaf 1.4 wordt hierop verder ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.1

1.3 Planproces

Ter voorbereiding van het ontwerp van het plan is eerst met de belanghebbenden, die eigenaar en/of gebruiker zijn van de vernietigde plandelen, in gesprek getreden. Er is overleg gevoerd over de wijze en het proces van vertaling van de uitspraak van de Raad van State in het plan. Voor dit plan is geen nieuw afzonderlijk onderzoek verricht, uitgezonderd onderzoek naar ruimtelijke en/of milieutechnische inpasbaarheid van 'nieuwe' bestemmingen dan wel functies in verband met de uitspraak van de Raad van State. De verschillende onderzoeken die zijn verricht ten behoeve van het oorspronkelijke plan Landelijk Gebied zijn nog voldoende actueel. Daarnaast zijn in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de instanties, die mogelijk belangen hebben bij het plan, geïnformeerd over de voorgenomen aanpassingen in het plan.

Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan de uniforme voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden gevolgd. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan eerst 6 weken voor een ieder ter inzage dient te worden gelegd, voordat het door de raad kan worden vastgesteld. Gedurende de terinzagelegging kan iedereen zijn of haar zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan schriftelijk of mondeling kenbaar maken aan de raad. Dit geldt eveneens voor de voorbereiding van een bestemmingsplan, als gevolg van een uitspraak van een bestuursrechter of ter reparatie van een eerder vastgesteld bestemmingsplan. Deze stap kan achterwege blijven, indien de bestuursrechter bij haar uitspraak heeft bepaald dat de wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit geheel of gedeeltijk buiten toepassing blijven. De Raad van State heeft in haar uitspraak van 17 juli 2013 inzake het bestemmingsplan Landelijk Gebied niet bepaald dat de genoemde voorbereidingsprocedure geheel of gedeeltelijk achterwege kan blijven.

Ter voldoending aan het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro juncto afdeling 3.4 van de Awb is het ontwerp van het plan van 15 november 2013 tot en met 27 december 2013 ter inzage gelegd. Er is één zienswijze bij de raad ingediend.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Als gevolg van de vernietigde bestemmingen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, vallen de percelen genoemd in paragraaf 1.2 terug onder de werking van de voorgaande bestemmingsplannen. Voor deze percelen (het plangebied) gelden geheel of gedeeltelijk nog de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Landelijk Gebied Leidschendam , vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 1978 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 juli 1979.
  • Bestemmingsplan Landelijk Gebied Leidschendam, gedeeltelijke herziening 1987, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 1987 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 mei 1988.
  • Bestemmingsplan Oostvliet 1984, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 maart 1984 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 21 mei 1985.
  • Bestemmingsplan Vlietland Leidschendam, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 januari 1970 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten 4 november 1970.
  • Bestemmingsplan Landelijk gebied 2001, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 november 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 2 december 2003.

Deze eerdere bestemmingsplannen zijn als gevolg van de uitspraak voor de betrokken percelen/ plandelen opnieuw vigerend geworden totdat het hier voorliggende plan is vastgesteld en in werking getreden. Daarnaast heeft de Raad van State bij wijze van voorlopige voorziening, ter bescherming van specifieke waarden en belangen, een aantal voor deze plandelen vernietigde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied toch van kracht verklaard totdat het voorliggende plan is vastgesteld en in werking getreden. Het gaat om de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie hoge verwachting", "Waarde - Archeologie lage verwachting" en "Waterstaat - Waterkering". De in stand gelaten aanduidingen "veiligheidszone - leiding" en "vrijwaringszone - straalpad" hebben betrekking op het perceel Meeslouwerweg 2.

Zodra het voorliggende plan -met daarin de nodige passende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen- is vastgesteld en in werking getreden, eindigt de werking van de voorlopige voorziening. Dan houden ook de hiervoor opgesomde eerdere bestemmingsplannen op vigerend te zijn voor de hier aan de orde zijnde percelen.

1.5 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan bestaat uit:
de toelichting;
de regels;
de verbeelding met nummer NL.IMRO.1916.repLG-VG01

Toelichting

  • In Hoofdstuk 2 volgt het beleidskader voor dit bestemmingsplan. Het betreft het beleidskader van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente, voor zover dit na de terinzagelegging van het bestemmingsplan Landelijk Gebied (april 2011) is geactualiseerd en relevant is voor de in de in het voorliggende plan opgenomen aanpassingen.
  • Hoofdstuk 3 omvat de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
  • Hoofdstuk 4 betreft de uit de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan Landelijk Gebied en de als gevolg hiervan in het plan opgenomen aanpassingen.
  • Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische vormgeving van het plan en hierin opgenomen bestemmingen.
  • Hoofdstuk 6 omvat de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

De toelichting kent één bijlage: de uitspraak van de Raad van State d.d. 17 juli 2013/ nr. 201203926/1/R4.


Regels en verbeelding
Bij de regels behoort een bijlage: 1) de Staat van bedrijfsactiviteiten. De regels (inclusief bijlage) en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend toetsingskader voor het bouwen en gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied. De regels en de verbeelding zijn opgesteld volgens de standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Het opstellen van het voorliggende plan, vindt plaats binnen het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau, zoals dat is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 2 van de toelichting behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Voor zover dat beleidskader (gedeeltelijk) achterhaald is door actualisatie of nieuw beleid, maar in algemene zin relevant is bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, wordt het in dit hoofdstuk kort toegelicht. Daar waar uit het beleidskader concrete uitgangspunten voortvloeien voor de inpassingen in dit bestemmingsplan, wordt dit uitvoeriger aangegeven.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door o.a. veranderende politieke accenten, economische omstandigheden en klimaatverandering, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de vaststelling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte op 13 maart 2012. Deze structuurvisie vervangt een groot aantal beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit, zoals de Nota Ruimte uit 2006 (met o.a. het Groene Hart beleid en het Rijksbufferzonebeleid), de Agenda Vitaal Platteland uit 2004 en de Structuurvisie voor de snelwegpanorama 'Zicht op mooi Nederland' uit 2009.

Het doel van de structuurvisie is dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid: het principe van 'decentraal, tenzij...'. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening in toenemende mate bij gemeenten en provincies gelegd. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.

Uit de structuurvisie volgen geen concrete uitgangspunten voor de aanpassingen in dit plan.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) - Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is een aangepaste versie van de eerder opgestelde Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'.

Het Barro is deels opgebouwd uit onderdelen uit de voorgaande AMvB Ruimte en deels gebaseerd op de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Dit besluit is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. In het Barro is een aantal 'projecten' benoemd, die de regering van Rijksbelang vindt. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundamenten;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Met het in werking treden van de 1e aanvulling op het Barro op 1 oktober 2012 zijn hieraan nog negen onderwerpen toegevoegd, waaronder de Ecologische Hoofdstructuur en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Uit het besluit volgen geen concrete uitgangspunten voor de aanpassingen in dit plan.

2.2.3 Beleidsvisie "Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte"

In deze visie, 'Visie erfgoed en ruimte' genoemd, zet het kabinet de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SIVR), waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De Visie erfgoed en ruimte plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet-juridische instrumenten wordt nagestreefd.
In de visie maakt het rijk in de eerste plaats duidelijk welke belangen hij in de gebiedsgerichte erfgoedzorg zelf behartigt, welke prioriteiten hij stelt en hoe hij wil samenwerken met publieke en private partijen. In de tweede plaats legt het Rijk met deze visie een basis voor een gedeeld referentiekader voor gebiedsgericht erfgoedbeheer.
Het Rijk kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
  4. 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de periode 1940-1965 die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. Deze wijken maken geen deel uit van het plangebied, zodat een verdere uiteenzetting van dit beleid hier achterwege kan blijven.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Provinciale Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland

2.3.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.

De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.

De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.

Voor het buitengebied is het volgende van belang:

  • Het landschap van de Zoetermeerse Meerpolder, de Drooggemaakte Geer en de Kleine Blankaartpolder hebben een redelijk hoge tot hoge cultuurhistorische waarde.
  • De bebouwingslinten in het gebied zijn hoog gewaardeerd, met uitzondering van het Oosteinde.
  • Ter bescherming van de windvang is om de molens een windvangzone aangegeven.

In de CHS is het plangebied, met uitzondering van het deel van het plangebied tussen de Vliet - A4, Leiden en Leidschendam-Zuid, aangewezen als topgebied cultureel erfgoed (Zoeterwoude/Stompwijk).

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

Op 25 september 2012 is de herijking van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen uit 2007 vastgesteld. Deze visie vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woonwerkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:

  • versterken van de groene woonstad;
  • verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
  • beter benutten en verbeteren van bereikbaarheid.

De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Voor het buitengebied, waarvan het plangebied deel uitmaakt, gelden de volgende opgaven:

  • De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad.
  • Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
  • Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
  • Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0003.png"

Afbeelding: Structuurbeeld 2040

2.4.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied bevat diverse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, waarmee kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het betreft ontwikkelingen, zoals deeltijdactiviteiten en kinderopvang bij de boer, een zorgboerderij en toepassing van de Ruimte voor ruimte-regeling bij bedrijfsbeëindiging. Het een en ander wordt ook op ruimtelijke kwaliteitaspecten getoetst.

Deze flexibiliteitsbepalingen zijn in het voorliggende bestemmingsplan integraal overgenomen, voor de bestemmingen waarvoor deze van toepassing zijn. Voor ruimtelijke kwaliteitaspecten wordt verwezen naar de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf, die als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en die daardoor ook integraal onderdeel vormt van het juridisch bindend toetsingskader dat in het voorliggende plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk omvat de milieu- en omgevingsthema's, die relevant zijn voor het plan. Naast de uitgangspunten beschreven in het beleidskader, dient bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met verschillende milieu- en omgevingsfactoren, zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, waterhuishouding, externe veiligheid en archeologie.

Voor het overgrote deel van dit plan bestaat geen noodzaak om milieu- en omgevingsaspecten, zoals die staan beschreven in Hoofdstuk 3 van de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, opnieuw te onderzoeken. In algemene zin worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, behoudens beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die al in het bestemmingsplan Landelijk Gebied werden geboden.

Het plan voorziet uitsluitend in een nieuwe bestemmingsregeling voor de 9 percelen, waarvan de bestemmingen in het voorgaande bestemmingsplan Landelijk Gebied door de Raad van State zijn vernietigd. Bij de meeste percelen gaat het om een correctieve aanpassing. Bij een drietal percelen speelt echter een nieuw milieuvraagstuk. In de betreffende situaties gaat het niet om het toestaan van nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk planologisch inpassen of wel het legaliseren van de huidige activiteiten in een bindend juridisch kader. Hierbij is het aspect 'bedrijven en milieuzonering' van belang. Voor deze percelen is in het kader van dit plan een milieutoets verricht. In de volgende paragrafen wordt verder hierop ingegaan.

Voor het overige wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 van de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

3.2 Bedrijven En Milieuzonering

3.2.1 Algemeen

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen, worden enerzijds in de milieuwetgeving eisen gesteld aan bedrijven, anderzijds wordt in het bestemmingsplan bepaald waar en welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het van belang dat milieubelastende functies, zoals bedrijven, en milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, ruimtelijk voldoende van elkaar worden gescheiden.

Bij de toets of een bedrijfsactiviteit uit milieuoogpunt op een perceel toelaatbaar is, wordt gebruik gemaakt van de categorie-indeling en milieuzonering, zoals deze zijn opgenomen in de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering" en de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de bijlagen bij de regels van dit plan is de meest recente versie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (2008) opgenomen. Deze Staat bevat tevens de sbi-codes uit 1993.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, die afhankelijk van de te verwachten milieubelasting voor de omgeving, in verschillende milieucategorieen zijn ingedeeld. Daarbij worden onder meer richtafstanden gegeven voor bedrijven en bedrijfsactiviteiten tot milieugevoelige bestemmingen. Deze afstanden zijn indicatief en worden als richtlijn gehanteerd. Enige afwijking is dan ook mogelijk. Er dient dan wel goed te worden gemotiveerd en aannemelijk worden gemaakt, dat ter plaatse van het gevoelige object ondanks de afwijking van de richtafstand, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wanneer een bedrijf of bedrijfsactiviteit niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, fungeert de Staat van Bedrijfsactiviteiten als leidraad om het bedrijfstype met bijbehorende milieuhinder-indicatoren, zoals geluid, stof en geur, vast te stellen en daarmee inzicht te krijgen in de daarbij te hanteren richtafstanden.

3.2.2 Bedrijven versus woningen

Bij de milieuvraagstukken in dit plan, zijn de te hanteren afstanden tussen bedrijven en woningen relevant. Het betreft drie niet-agrarische bedrijven. Bij twee percelen speelt de vraag of het toekennen van een bedrijfsbestemming aan deze percelen, teneinde de huidige bedrijvigheid planologisch te bestendigen, uit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar is. Bij één perceel gaat het juist om het planologisch inpassen van de huidige woonfunctie op het bestaande bedrijfsperceel. Voor deze percelen is in het kader van dit plan een milieutoets verricht.

Verschillende factoren spelen een rol bij de te hanteren afstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen. Naast de categorie-indeling van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten, zijn omgevingsfactoren, zoals de omgeving waarin die functies zich bevinden, mede bepalend voor de afstanden die in acht dienen te worden genomen. Maar ook de aard van de woonfuncties in de directe omgeving is van belang. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen burgerwoningen (woningen van derden) en bedrijfswoningen. Hierna volgt eerst een korte toelichting op de verschillende factoren. Daarna wordt op de specifieke situaties in dit plan ingegaan.

Typering omgeving

Omgevingstype: 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'

In een 'rustige woonwijk' komen enkel wijkgebonden voorzieningen en vrijwel geen andere functies, zoals kantoren of bedrijven, voor. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen wordt aangemerkt onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype 'gemengd gebied'

In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied, waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit, dan in een rustig woongebied.

Toepassing afstanden tot woningen (burgerwoning of bedrijfswoning)

Per milieucategorie bedrijf dient een minimale afstand tot woningen te worden aangehouden.Ten aanzien van burgerwoningen gelden grotere afstanden, dan ten aanzien van bedrijfswoningen.

Burgerwoningen

Voor burgerwoningen gelden de volgende afstanden.

Bedrijvigheid milieucategorie
Richtafstand( in meters)
Rustige woonwijk en rustig buitengebied Gemengd gebied
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50

Toelichting: als een gebied als 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' kan worden aangemerkt, zijn bedrijfsactiviteiten binnen milieucategorie 1 toegestaan vanaf een afstand 10 meter van een woning. Daarin tegenstelling zijn deze activiteiten in een 'gemengd gebied' direct naast een woning toelaatbaar en bedrijfsactiviteiten binnen milieucategorie 2 vanaf 10 meter van een woning.

Bedrijfswoningen

Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype, waar minder hoge eisen ten aanzien van het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Voor een bedrijfswoning is het algemeen aanvaardbaar dat bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 1 direct naast de bedrijfswoning kunnen plaatsvinden en bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieu categorie 2 op 10 meter afstand van de bedrijfswoning, ingeval er sprake is van een gemengd gebied. Het afwijken van de richtafstanden is bij bedrijfswoningen in het algemeen aanvaardbaar, vanwege vaak historisch gegroeide situaties en/of omdat aangenomen mag worden dat de bewoner voor zichzelf in de bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tot stand brengt.

3.3 Bestemmingssystematiek

Overeenkomstig de systematiek van bestemmen van de niet-agrarische bedrijven in het bestemmingspan Landelijk Gebied, wordt ook in dit plan uitgegaan van 'maatwerk'. Dat wil zeggen: bedrijven die in het plan positief worden bestemd, krijgen de bestemming 'Bedrijf' (B) met een op maat gemaakte specifieke aanduiding, passend bij de betreffende bedrijfsactiviteiten. Hiermee wordt specifiek het huidige gebruik of wel de huidige bedrijfsvoering, omvang en intensiteit daarvan bestemd. Daarbij wordt uitgegaan van de bestaande situering van de gebouwen, waaromheen op de verbeelding bij het plan de bouwvlakken worden gelegd.


Bij de milieutoets wordt met deze bestemmingssystematiek rekening gehouden.

3.4 Milieutoets Percelen In Dit Plan

In verband met de inpassing van de huidige bedrijfsmatige en daarmee samenhangende activiteiten in het plan, heeft voor de volgende percelen een nadere milieutoets plaatsgevonden:

  • Oosteinde 24
  • Stompwijkseweg 55
  • Stompwijkseweg 33i

De milieutoets staat los van andere overwegingen die bij het vraagstuk relevant kunnen zijn, zoals ruimtelijke aspecten en eigendomssituatie.

3.4.1 Bepaling omgevingstype

De omgeving van de percelen Stompwijkseweg 55 en Stompwijksweg 33i en die van het perceel Oosteinde 24 zijn in beginsel gelijkwaardig. Een omgeving bestaande uit een aantal agrarische bedrijven met tussen liggende woningen in het lint, afgewisseld met enkele (kleinschalige) niet-agrarische bedrijven. Een belangrijk verschil is wel dat de percelen aan de Stompwijkseweg gelegen zijn aan een lokale weg met klinkers, terwijl het perceel aan het Oosteinde 24 direct gelegen is aan een provinciale weg (hoofdinfrastructuur). Dit verschil maakt dat het gebied van de percelen aan de Stompwijkseweg als omgevingstype 'rustig buitengebied' dient te worden gekarakteriseerd en het gebied van het perceel Oosteinde 24 als omgevingstype 'gemengd gebied'.

3.4.2 Milieuzonering Oosteinde 24

Het betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met daarop de voormalige bedrijfswoning en een aantal bedrijfsgebouwen (loodsen; totale oppervlakte ongeveer 3000 m²). De voormalige eigenaar van het perceel had ter plaatse een intensieve veehouderijbedrijf. Na beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten (jaren 90) is het perceel verkocht aan de huidige eigenaren. De bedrijfsgebouwen worden sindsdien gebruikt voor de opslag van goederen en caravans. Het onderhavige perceel grenst aan een tweetal andere bedrijfsbestemmingen: een transportbedrijf en een hoveniersbedrijf. De milieutoets richt zich in dit geval op de vraag of het positief bestemmen van de huidige bedrijfsactiviteiten door middel van het toekennen van een bedrijfsbestemming aan het perceel, toelaatbaar is gezien de ligging van het perceel en de omliggende functies. Daarbij dient de op het perceel aanwezige woning aangemerkt te worden als bedrijfswoning.

Voor het bepalen van de categorie-indeling en de milieuzonering van de bedrijfsactiviteiten van het perceel wordt uitgegaan van de volgende activiteiten:

  • verhuur van opslagruimten aan derden
  • opslag/stalling van roerende goederen van derden
  • stalling van caravans
  • tijdelijke/kleinschalige opslag van planten en bloemen in koelcel
  • hobbymatig houden van een beperkt aantal vee

De woning op het perceel betreft de bedrijfswoning. Aan een bedrijfswoning worden qua woon- en leefklimaat minder hoge eisen gesteld. Op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten valt deze vorm van bedrijvigheid -opslaggebouwen annex verhuur opslagruimte- onder milieucategorie 2 (sbi-code 52109, 2008). Uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied' en het woon- en leefklimaat dat voor bedrijfswoningen in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht, mogen bedrijfsactiviteiten van deze categorie plaatsvinden vanaf 10 meter bij de woning op het perceel vandaan. Figuur 3.1 laat zien dat de afstand tussen de woning met uitbouw (gerekend vanaf de uiterste hoek van de uitbouw) en de dichtstbijzijnde loods, ongeveer 10 meter bedraagt. Het bestemmen van deze woning als bedrijfswoning behorende bij de onderhavige bedrijfsvoering, vormt vanuit het milieuhygienisch oogpunt dan ook geen knelpunt voor de bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.1

Ook de bedrijfswoningen op de aangrenzende percelen vormen geen belemmering voor een bedrijfsbestemming op het perceel Oosteinde 24. Deze woningen liggen op een grotere afstand dan de genoemde 10 meter. In de directe omgeving van het perceel zijn geen burgerwoningen aanwezig. Vanwege het omgevingstype 'gemengd gebied' is op een afstand van 30 meter vanaf de omliggende bedrijfswoningen zelfs bedrijvigheid van de milieucategorie 3.1 aanvaardbaar. De 30 meter afstanden ten opzichte van het onderhavige perceel, gemeten vanaf de rand van het bouwvlak waarbinnen de oprichting van een bedrijfswoning op de omliggende percelen in beginsel mogelijk is, zijn opgenomen in figuur 3.2 (bron: bestemmingsplan Landelijk Gebied). De loodsen waar de opslag-/stallingsactiviteiten plaatsvinden, bevinden zich buiten de afstand van 30 meter tot de omliggende bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0008.png"

Figuur 3.2

Het provinciaal beleid ten aanzien van het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing, zoals geformuleerd in de Verordening Ruimte (artikel 3, lid 2 ,onder c), laat op dit soort locaties echter bedrijven van ten hoogste milieucategorie 2, of van ten hoogste categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal gelijk te stellen is aan milieucategorie 2, toe. Gelet hierop en het restrictieve beleid ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, is inpassing van een hogere bedrijfscategorie dan milieucategorie 2 uitgesloten. Dit in samenhang met de hiervoor omschreven bedrijfssituatie leidt tot de milieuzonering van het perceel Oosteinde 24, zoals deze is opgenomen in figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.3

Gelet op de aard van het betreffende bedrijf en de systematiek van bestemmen in het plan, met specifieke aanduidingen voor de bedrijfsbestemmingen, is het mogelijk de situatie planologisch zodanig vast te leggen dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten (opslag, stalling en verhuur opslagruimten) alleen binnen de zonering van de milieucategorie 2 plaatsvinden. Immers, opslag en stalling in de openlucht wordt in het plan niet toegestaan. Alleen de bedrijfswoning en de ontsluiting van het perceel bevinden zich in de zonering van de milieucategorie 1. Gezien de aard van de bedrijfsvoering en de ligging van het perceel tussen meer bedrijfsbestemmingen, is het de verwachting dat de intensiteit van de verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het perceel Oosteinde 24 in het algemeen vergelijkbaar zullen zijn, als die van de bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 1. Op basis hiervan wordt inpassing van de bedrijfsactiviteiten door middel van een specifieke aanduiding voor zowel het gebied van milieucategorie 1, als voor het gebied van milieucategorie 2 toelaatbaar geacht.

Verder zijn, bij de omzetting van de huidige agrarische bestemming naar 'Bedrijf', geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten meer toegestaan. Immers, de bestemming 'Agrarisch' is dan vervallen. Uitgaande van het huidige gebruik, vormt dit echter geen beperking. Het huidige 'agrarisch gebruik' ter plaatse betreft namelijk enkel hobbymatig gebruik.

In één van de bedrijfsgebouwen staat een koelcel, die gebruikt wordt voor de opslag van bloemen. Dit gebruik wordt passend geacht binnen de eerder genoemde milieucategorie/sbi-code, gezien de tijdelijke aard en kleinschaligheid hiervan.

Conclusie

Een bedrijfsbestemming met specifieke aanduiding ten behoeve van opslag/stalling ter plaatse van het perceel Oosteinde 24 is uit milieuhygienisch oogpunt toelaatbaar.

3.4.3 Milieuzonering Stompwijkseweg 55

Op het perceel was van oudsher een agrarisch bedrijf (veehouderij) gevestigd. De huidige eigenaar heeft in de jaren '80 ter plaatse een handels-, transport- en opslagbedrijf in metaal en bouwmaterialen gestart. De voormalige bedrijfswoning wordt door de bedrijfsvoerder bewoond. Het oppervlak van het bedrijfsperceel bedraagt thans (na de herinrichting) circa 2925 m². Op basis van de met de eigenaar gesloten vaststellingovereenkomst wordt een oppervlak van 346 m² van het bedrijfsperceel voor de opslagactiviteiten gebruikt. Het gaat om een omkaderd/ingetekend vlak, dat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst en gesitueerd is achter de achterste schuur op het perceel.

Het onderhavige perceel grenst aan de oostzijde aan een woonbestemming (burgerwoning). Voor het overige grenst het perceel aan grasland. De milieutoets richt zich hier op de vraag of het positief bestemmen van de huidige bedrijfsactiviteiten door middel van het toekennen van een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding aan het perceel, toelaatbaar is gezien de ligging van het perceel en de daarnaast gelegen woonbestemming. Daarbij dient de op het perceel aanwezige woning aangemerkt te worden als bedrijfswoning.

Voor het bepalen van de categorie-indeling en de milieuzonering van de bedrijfsactiviteiten van het perceel wordt uitgegaan van de volgende activiteiten:

  • opslag van ijzer- en metaalwaren (in containers) verkregen door inzameling en sortering ter plaatse van ijzer- en metaalwaren ter afvoer voor handel;
  • opslag van zand, dat ter plekke wordt gestort en als bouwmateriaal wordt verwerkt;
  • voor transport beschikt het bedrijf over 1 vrachtwagen, waarmee verkeersbewegingen worden uitgevoerd op het terrein en waarmee af- en aanvoer van materiaal wordt bewerkstelligd.

De opslag van zand vindt geconcentreerd op het perceel plaats en beslaat in de praktijk een bedrijfsoppervlak van minder dan 200 m². De opslag van ijzer- en metaalwaren vindt plaats in containers en blijft binnen het in de overeenkomst overeengekomen bedrijfsoppervlak. De inkomsten van belanghebbende zijn voor 20% afkomstig uit genoemde activiteiten, en de overige 80% worden verdiend met externe (buiten dit perceel) klussen met behulp van de vrachtwagen.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden deze bedrijfsactiviteiten ingedeeld in milieucategorie 2:

  • zand en grind: algemeen: b.o. <= 200 m² (sbi-code 46735, 2008);
  • groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur algemeen: b.o. <=2.000 m² (sbi-code 4674, 2008)

Met betrekking tot het eerste punt wordt opgemerkt dat in het onderhavige geval alleen zand wordt opgeslagen.

De woning op het perceel Stompwijkseweg 53, dat aan het perceel Stompwijkseweg 55 grenst, betreft een burgerwoning (in het bestemmingsplan Landelijk Gebied aangewezen met de bestemming 'Wonen'). De woning op het bedrijfsperceel betreft de bedrijfswoning. Aan een bedrijfswoning worden qua woon- en leefklimaat minder hoge eisen gesteld. Uitgaande van het omgevingstype 'rustig buitengebied' en het woon- en leefklimaat dat voor bedrijfswoningen algemeen aanvaardbaar wordt geacht, zouden bedrijfsactiviteiten van de milieucategorie 2 op het perceel kunnen plaatsvinden vanaf 10 meter bij de bedrijfswoning vandaan. Echter, de afstand die ten opzichte van burgerwoningen dient te worden aangehouden 'overschrijdt' in dit geval de minimale afstand van 10 meter. Vanwege het omgevingstype 'gemengd gebied' is op een afstand van minimaal 30 meter vanaf de burgerwoning op het perceel Stompwijksweg 53, bedrijfsactiviteiten van de milieucategorie 2 aanvaardbaar. Zoals aangegeven in figuur 3.4 staat de burgerwoning op het perceel Stomwijkseweg 53, binnen de 30 metercirkel van de onderhavige bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.4.

De bedrijfswoning wordt gezien het voorgaande, bij de positionering van de milieuzonering op dit perceel, verder buiten beschouwing gelaten. De milieuzonering op het perceel wordt bepaald vanaf de burgerwoning op het perceel Stompwijkseweg 53. Uitgaande van het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied, betekent dit een afstand van 10 meter voor bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 30 meter voor milieucategorie 2.

Volgens de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied dienen burgerwoningen bij sloop (in principe) op dezelfde plek te worden herbouwd. Bij het bepalen van de afstand tussen de burgerwoning en de bedrijfsactiviteiten is daarom gemeten vanaf verschillende hoekpunten van de betreffende burgerwoning. Figuur 3.5 laat zien waar de afstand van 30 meter vanaf de burgerwoning op het perceel Stompwijkseweg 53 is gelegen en bedrijvigheid in de milieucategorie 2 aanvaardbaar is.

In figuur 3.6 is de afstand aangegeven die geldt voor bedrijvigheid uit de milieucategorie 1 tot de burgerwoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0012.png"

Figuur 3.5

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0013.png"

Figuur 3.6

Het provinciaal beleid ten aanzien van het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing, zoals geformuleerd in de Verordening Ruimte (artikel 3, lid 2 ,onder c), laat op voormalige agrarische bedrijfspercelen bedrijven van ten hoogste milieucategorie 2, of van ten hoogste categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal gelijk te stellen is aan milieucategorie 2, toe. Dit in samenhang met de hiervoor omschreven bedrijfssituatie leidt tot de milieuzonering van het perceel Stompwijkseweg 55, zoals deze is opgenomen in figuur 3.7

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0014.jpg"

Figuur 3.7

De voornaamste bedrijfsactiviteiten (opslag, sortering) vinden plaats binnen de zone van categorie 2. De ontsluiting van het bedrijfsperceel ligt gedeeltelijk binnen de zone van milieucategorie 1, terwijl de bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 behoren (figuur 3.8). Dit kan echter aanvaardbaar worden geacht, gegeven de situatie dat de bedrijfsactiviteiten binnen de zonering van milieucategorie 1 hoofdzakelijk verkeersbewegingen betreffen en deze verkeersbewegingen slechts door 1 vrachtwagen worden veroorzaakt. Het gaat bovendien om een reeds jaren bestaand bedrijf. Voor zover bekend zijn er geen klachten over hinder binnen genoemde zone. In het plan worden geen groeimogelijkheden geboden aan niet-agrarische bedrijven. In dit licht kan dan ook worden verondersteld dat de verkeersbewegingen afkomstig van de onderhavige bedrijfsactiviteiten binnen de zonering van milieucategorie 1, geen hinder voor de naastgelegen burgerwoning veroorzaken of zullen veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.repLG-VG01_0015.png"

Figuur 3.8

Op basis hiervan wordt inpassing van de bedrijfsactiviteiten door middel van een bedrijfsbestemming met één specifieke aanduiding ten behoeve het handels-, transport- en opslagbedrijf, voor zowel het gebied van milieucategorie 1, als van het gebied van milieu categorie 2 toelaatbaar geacht.

Conclusie

Een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding ten behoeve een handels-, transport- en opslagbedrijf, ter plaatse van het perceel Stompwijksweg 55 is uit milieuhygienisch oogpunt toelaatbaar.

3.4.4 Milieuzonering Stompwijkswege 33i

Hoofdstuk 4 Uitspraak Raad Van State - Aanpassingen

4.1 Inleiding

De raad heeft het bestemmingsplan Landelijk Gebied op 7 februari 2012 gewijzigd vastgesteld, met inbegrip van de bijbehorende zienswijzennota. Gedurende de periode van tervisielegging - van 23 maart tot en met 3 mei 2012- hebben 17 belanghebbenden bij de Raad van State beroep ingesteld. Deze beroepen hadden betrekking op een aantal specifieke percelen en niet op het bestemmingsplan en de daarin opgenomen algemene doelstellingen als geheel. De Raad van State heeft de beroepen op 29 november 2012 ter zitting behandeld. Op 17 juli 2013 is in de zaak uitspraak gedaan, waarbij het raadsbesluit op een aantal onderdelen is vernietigd. De Raad van State droeg hierbij de raad op om binnen 26 weken na verzending van de uitspraak, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.


Als gevolg van de uitspraak dient voor 9 percelen een nieuwe bestemmingsregeling te worden vastgesteld. Dit hoofdstuk bespreekt de uitspraak van de Raad van State op hoofdlijnen en geeft per perceel aan op welke wijze aanpassing van de bestemmingsregeling in het plan heeft plaatsgevonden. In Hoofdstuk 5 van dit plan, 'Juridische vormgeving', wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen en de overwegingen die hiertoe hebben geleid. De uitspraak van de Raad van State is als bijlage bij de toelichting van dit plan opgenomen.

4.2 Stompwijkseweg 5b

4.2.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft een stukje weiland van circa 0,8 ha met daarop een berging, kantine, carport/schuur, schapenhok, kippenhok, een paardenstal en een paardenbak. Het perceel is deels verhard. Behalve de paardenstal, zijn de bouwwerken zonder de daarvoor vereiste vergunningen opgericht. Het perceel was in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, evenals als in het voorheen geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2001, aangewezen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', zonder bebouwing. Alleen de paardenstal is positief bestemd met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische bebouwing' (saw-02). Belanghebbenden hebben in beroep onder meer aangevoerd dat alle bouwwerken in het bestemmingsplan dienen te worden ingepast.

Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, alleen voor wat betreft de paardenbak. De raad diende te beoordelen of de aanwezigheid van de paardenbak vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Immers, het houden van paarden is door de raad op zichzelf aanvaardbaar geacht, gelet op de vergunde paardenstal. Er was verder onvoldoende gemotiveerd waarom de paardenbak niet verenigbaar is met de landschappelijke waarde 'openheid'. Ter plaatste ligt meer dan 20 jaar geen grasland meer en de oppervlakte van de paardenbak is beperkt ten opzichte van het totale perceel. De overige beroepsgronden zijn afgewezen.

4.2.2 Aanpassing

In navolging van de uitspraak van de Raad van State, is de paardenbak in het plan bestemd door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak' (saw-05). De paardenstal was al positief bestemd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied en is dienovereenkomstig in dit plan overgenomen. Ten dienste van deze voorzieningen en het met de gronden samenhangende gebruik, is het op grond van het bepaalde in artikel 4.7 van de planregels mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van de verharding. Voor het legaliseren van de bij het gebruik behorende mestvoorziening, kan met een afwijking als bedoeld in artikel 4.4. van de planregels een omgevingsvergunning worden verleend. Verder is in verband met de stalling van, onder andere het voor onderhoud van het grasland noodzakelijke klein materieel, ook de carport/schuur ter plaatse positief bestemd. Dit door middel van dezelfde functieaanduiding als de paardenstal (saw-02). Artikel 4 lid 4.2.2. en lid 4.2.3 van de planregels zijn hierop aangepast.

4.3 Ondermeerweg 10

4.3.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft een bestaand agrarisch bedrijfscentrum met weilanden. Deze weilanden zijn deels door de provincie aangewezen als (toekomstig) natuurgebied. Bij de vertaling hiervan in de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (AW-L) en 'Natuur' (N) op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zijn delen van deze gronden abusievelijk verkeerd overgenomen. Het beroep van belanghebbende betrof dan ook geen geschil, maar was bedoeld ter correctie van de verbeelding.

Het beroep is gegrond verklaard, zodat de begrenzing van de genoemde bestemmingen in een aangepaste bestemmingsregeling kan worden meegenomen.

4.3.2 Aanpassing

De betreffende delen van het perceel zijn overeenkomstig de uitspraak van de Raad van State in het plan aangewezen voor de bestemmingen AW-L respectievelijk N.

4.4 Stompwijkseweg 55

4.4.1 Uitspraak van de Raad van State

Het gaat om een voormalig agrarisch bedrijfsperceel van 0,5 ha, waarop belanghebbende in het in de jaren '80 illegaal een handels-, transport- en opslagbedrijf in metaal en bouwmaterialen is begonnen. Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd recht te hebben op een positieve bestemming voor deze bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan. Hiervoor zijn verschillende argumenten aangedragen, waaronder het argument dat de bedrijfsactiviteiten op het gehele perceel onder het overgangsrecht vallen. Het perceel is in het bestemmingplan Landelijk Gebied, evenals in het voorgaande bestemmingsplan Landelijk Gebied 2001, bestemd voor een agrarisch bedrijfscentrum. Het perceel voor bedrijfsdoeleinden bestemmen, acht de raad in strijd met het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid.

Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is in een eerdere uitspraak van de rechtbank komen vast te staan dat slechts een beperkt deel van de bedrijfsactiviteiten, maximaal een oppervlakte van 136 m², beschermd wordt door het overgangsrecht. In verband hiermee is lopende de beroepsprocedure over het bestemmingsplan, in samenspraak met belanghebbende een maatwerkoplossing in een overeenkomst vastgelegd. Er zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over onder andere het deel van het perceel, dat wordt beschermd door overgangsrechtelijke bepalingen van het bestemmingsplan en gebruikt mag worden voor het bedrijf. Als gevolg daarvan is een deel van het bedrijfsperceel heringericht.


Het beroep van belanghebbende is gegrond verklaard. De raad heeft het gebruik ten behoeve van het bedrijf van belanghebbende, dat beschermd wordt door het overgangsrecht in redelijkheid niet opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen, nu er geen concreet zicht bestaat op beëindiging van dat gebruik binnen de planperiode. De raad had moeten bezien of voor het gebruik een uitsterfregeling in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Overige beroepsgronden zijn niet behandeld.

4.4.2 Aanpassing

Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Anders dan bij toepassing van het overgangrecht wordt het bestaande gebruik niet wegbestemd. Bij een uitsterfregeling wordt bij de bestemming van het perceel geregeld dat het bestaande gebruik (anders dan de bestemming) is toegestaan, maar niet opnieuw aanvang mag nemen indien dat gebruik (gedurende een bepaalde tijd) is beëindigd. In de lijn van de uitspraak is onderzocht of het opnemen van een uitsterfregeling in het plan, in dit geval het meest doelmatige is. Gegeven de nieuwe situatie als gevolg van de uitspraak en de (her)inrichting van het bedrijfsperceel, wordt een uitsterfregeling -waarbij de agrarische bestemming wordt behouden in combinatie met een bedrijfsbestemming op het deel van het bedrijfsperceel, dat onder het overgangsrecht valt- niet als de meest doelmatige bestemmingsregeling gezien. Het realiseren van de agrarische bestemming wordt met een dergelijke regeling veel minder reëel, in feite praktisch onuitvoerbaar. Besloten is dan ook af te zien van de agrarische bestemming en te kiezen voor een duurzame oplossing, die beter recht doet aan de belangen van betrokkene maar ook vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening tot een beter resultaat leidt.

De huidige bedrijfsactiviteiten zijn in het plan positief bestemd door het bedrijfsperceel (exclusief het deel dat bij de herinrichting ingezaaid is als grasland) aan te wijzen met de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handels-, transport- en opslagbedrijf' (sb-17), als bedoeld in artikel 6 van de planregels. De op het perceel aanwezige woning, is bestemd als bedrijfswoning door toevoeging hiervan aan de tabel in artikel 6 lid 6.2.3 van de planregels. Hierin is ook de maximale oppervlakte voor de bedrijfsgebouwen (inclusief woning) opgenomen.

4.5 Stompwijkseweg 29

4.5.1 Uitspraak van de Raad van State

Belanghebbende is eigenaar van het perceel en voert ter plaatse een loonbedrijf. Voor dit loonbedrijf is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied de bestemming 'Bedrijf', specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' (sb-10) opgenomen. Het geschil bij de Raad van State draaide om de omvang van het bedrijfsperceel en de daarin opgenomen maximale oppervlakte aan gebouwen. Het bedrijfsperceel is, zoals alle andere bedrijfsbestemmingen in het gebied 'conserverend' bestemd, zonder uitbreidingsmogelijkheden. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat niet alle bebouwing op zijn perceel meegenomen is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Er is op het perceel meer bebouwing aanwezig dan het bestemmingsplan ter plaatse toelaat. Daarnaast vindt belanghebbende dat zijn bedrijf enige ontwikkelingsruimte voor de toekomst dient te krijgen. Belanghebbende heeft verder geageerd tegen een aantal gebruiksbepalingen in het bestemmingsplan, dat naar zijn mening de opslagactiviteiten van zijn loonbedrijf beperken.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard, voor zover dit het geschil over de oppervlakte van de bestaande gebouwen betreft. Door het in het bestemmingsplan opgenomen maatvoering voor gebouwen is een deel van de bestaande gebouwen onder het overgangsrecht gebracht, terwijl er geen concreet zicht bestaat op verwijdering van het 'meerdere' aan gebouwen binnen de planperiode. De beroepsgronden ten aanzien van de gebruiksbepalingen zijn door de Raad van State afgewezen. Overige beroepsgronden zijn niet behandeld.

4.5.2 Aanpassing

Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van State is het bedrijfsperceel opnieuw opgenomen in het plan en is aan artikel 6 lid 6.2.3 van de planregels, het te weinig opgenomen oppervlak aan bestaande gebouwen toegevoegd. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied stond een maximale oppervlakte voor gebouwen van 985 m². Dit is in het voorliggende plan verruimd naar circa 1115 m². Het bestemmingsvlak van de bedrijfsbestemming en de daarin aangegeven bouwvlakken zijn hierop aangepast. Dit betekent dat voor de voormalige stal, opslagschuur, schapenstal en het tussenstuk kantoor, op de verbeelding van het plan een bouwvlak is opgenomen. Daarnaast is de tankplaats, rechts achter op het perceel, op de verbeelding binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Verder is op de verbeelding de begrenzing van het bestemmingsvlak van het bedrijfsperceel aan de linkerzijde (bezien vanaf de Stompwijkseweg) in overeenstemming gebracht met de zogenaamde nulmeting, opgenomen in de beschikking van burgemeester en wethouders d.d. 10 november 2005. Daarbij zijn de contouren beperkt bijgesteld. Dit betreft het bestaande gebruik ten behoeve van het loonbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning, waartegen niet meer handhavend zal worden opgetreden.

4.6 Stompwijkseweg 33i

4.6.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft het perceel waar het bedrijf 'Arion Aanhangwagens' is gevestigd. Dit perceel kende in het bestemmingsplan Landelijk Gebied de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag-/reparatiebedrijf aanhangwagens annex groothandel in aanhangwagens' (sb-13), zonder bedrijfswoning. Het geschil bij de Raad van State draaide om de vraag of een pand op het perceel, in het verre verleden vermoedelijk opgericht als recreatiewoning maar waar sinds jaren permanente bewoning plaatsvindt, een positieve bestemming in het bestemmingsplan behoort te krijgen. De raad heeft betoogd dat het pand illegaal is opgericht, dat het gebruik daarvan als woning illegaal is en dat dit gebruik niet wordt beschermd door het overgangsrecht. Belanghebbende, eigenaar van het bedrijfsperceel en de daarop aanwezige gebouwen, heeft aangevoerd dat hij sinds jaren permanent in deze woning woonachtig is en dat deze bewoning onafgebroken is voortgezet.

Het beroep is gegrond verklaard. De Raad van State acht aan de hand van 2 van de overgelegde verklaringen bewezen, dat het betreffende pand al vóór 17 februari 1984 permanent en ononderbroken werd bewoond. Hierdoor viel het pand en het gebruik hiervan als woning al onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan. Nu er sprake is van een tweede keer onder het overgangrecht brengen van het gebruik van het betreffende pand als woning door het niet positief bestemmen hiervan in het bestemmingsplan, is het raadbesluit vernietigd. Immers, er bestaat geen concreet zicht op beëindiging van dat gebruik binnen de planperiode.

4.6.2 Aanpassing

Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van State is de bewoning van het betreffende pand (zie W in figuren 3.9 en 3.10 van de toelichting) positief in het plan bestemd door dit pand aan te duiden als de bedrijfswoning behorende bij het bedrijf ter plaatse. Aan het bedrijfsperceel is opnieuw de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag-/reparatiebedrijf aanhangwagens annex groothandel in aanhangwagens' (sb-13) toegekend, echter nu met bedrijfswoning. In de tabel opgenomen in artikel 6 lid 6.2.3 van de planregels is opgenomen dat ter plaatse van dit bedrijf een bedrijfswoning is toegestaan. Als gevolg hiervan is ook de maatvoering van de toegestane gebouwen verruimd naar 775 m². Het bouwvlak op de verbeelding van het plan is zodanig aangepast dat de bedrijfswoning, inclusief aanbouw, daarbinnen is gesitueerd.

4.7 Oostvlietweg 45(a)

4.7.1 Uitspraak van de Raad van State

Het gaat om een afgesplitst deel van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, waarop een aantal bouwvallige schuren staan. Vroeger behoorde dit perceel en de betreffende gebouwen bij het agrarisch bedrijfscentrum dat gevestigd was op het perceel Oostvlietweg 45. Door splitsing van het voormalige agrarische bouwperceel heeft belanghebbende het perceel Oostvlietweg 45a (geen officiële nummering) en zijn broer het perceel Oostvlietweg 45, met de voormalige agrarische bedrijfswoning, een grote schuur en een aantal andere gebouwen. Belanghebbende heeft zijn schuren (gedeeltelijk) in gebruik genomen voor de opslag/stalling van auto's, caravans en andere materialen van derden. Voor dit gebruik is nimmer toestemming verleend en het vindt dan ook illegaal plaats. Belanghebbende wenst een positieve bestemming voor de huidige activiteiten. Hiervoor zijn verschillende argumenten aangevoerd, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en de beschermende werking van het overgangsrecht. In het bestemmingsplan is het perceel toegevoegd aan de bestemming van het gebied achter het perceel ('Natuur'), zonder bouwmogelijkheden. De schuren zijn daarmee onder het overgangrecht gebracht.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard. De schuren zijn legaal opgericht en hadden niet onder het overgangsrecht mogen worden gebracht, aangezien het niet aannemelijk is dat deze schuren ook binnen de planperiode zullen verdwijnen. Deze schuren hadden daarom positief moeten worden bestemd. De toegekende bestemming "Natuur" voorziet hier niet in. De schuren mogen bovendien als bergruimte in de privésfeer worden gebruikt, maar ook hierin voorziet de bestemming 'Natuur' niet.

4.7.2 Aanpassing

In de lijn van de uitspraak van de Raad van State en gezien de specifieke situatie is in het plan hiervoor een 'maatbestemming' gecreëerd. Het perceel met de daarop aanwezige gebouwen is in het plan aangewezen met de bestemming 'Privé-bergruimten', als bedoeld in artikel 8 van het plan. Daarmee zijn ook de schuren positief bestemd, met (her)bouwmogelijkheid binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Tevens is in artikel 8 lid 8.4.2 een uitsterfregeling opgenomen voor de huidige opslag/stalling van roerende goederen van derden. Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Anders dan het overgangrecht wordt het bestaande gebruik niet wegbestemd. Bij een uitsterfregeling wordt bij de bestemming van het perceel geregeld dat het bestaande gebruik (anders dan de bestemming) is toegestaan, maar niet opnieuw aanvang mag nemen, indien dat gebruik (gedurende een bepaalde tijd) is beëindigd. Hiermee is ook het huidige gebruik van de schuren voor de opslag/stalling van roerende goederen van derden, positief bestemd. Indien dit gebruik gedurende een jaar of langer is gestaakt, mag het op grond van de bijbehorende bestemmingsregels niet meer hervat worden. Onder 'staken' moet voor de toepassing van deze uitsterfregeling worden begrepen dat de opslag-/stallingsactiviteiten daadwerkelijk volledig worden beëindigd. Daaronder valt echter niet een situatie, waarbij bijvoorbeeld vervangende nieuwbouw ten behoeve van deze activiteiten plaatsvindt en daardoor gedurende enige tijd de activiteiten tijdelijk worden opgeschort, zonder dat sprake is van enig oogmerkt om de activiteiten te beëindigen.

4.8 Oosteinde 24

4.8.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op het perceel staan de voormalige bedrijfswoning en een aantal bedrijfsgebouwen. De voormalige eigenaar van het perceel had ter plaatse een intensief veehouderijbedrijf. Na beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten (jaren '90) is het perceel verkocht aan de huidige eigenaren. De bedrijfsgebouwen worden sindsdien gebruikt voor de bedrijfsmatige opslag van goederen en caravans. Belanghebbende voerde aan dat de raad het huidige gebruik ten onrechte niet positief heeft bestemd in het bestemmingsplan. Dit gebruik betreft volgens belanghebbende een vervolgfunctie in voormalige agrarische bebouwing, waaraan de raad volgens het gemeentelijk beleid medewerking kan verlenen. Bovendien is het gebruik jarenlang gedoogd en is het realiseren van een agrarische bestemming niet meer reëel. In dat bestemmingsplan is vastgehouden aan de agrarische bestemming, zoals die was in het vorige bestemmingsplan Landelijk Gebied 2001.

Het beroep is gegrond verklaard. Dit omdat het gebruik van één van de schuren voor opslag van caravans al onder het overgangrecht viel van het vorige bestemmingsplan en de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat concreet zicht bestaat op beëindiging van dit gebruik. De raad heeft het gebruik daarom in redelijkheid niet opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen. De raad had moeten bezien of voor het gebruik een uitsterfregeling in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. De overige beroepsgronden zijn niet aan de orde gekomen.

4.8.2 Aanpassing

Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Anders dan het overgangrecht wordt het bestaande gebruik niet wegbestemd. Bij een uitsterfregeling wordt bij de bestemming van het perceel geregeld dat het bestaande gebruik (anders dan de bestemming) is toegestaan, maar niet opnieuw aanvang mag nemen, indien dat gebruik (gedurende een bepaalde tijd) is beëindigd. In de lijn van de uitspraak is onderzocht of het opnemen van een uitsterfregeling in het plan, in dit geval het meest doelmatige is. Gegeven de nieuwe situatie als gevolg van de uitspraak en de inrichting van het bedrijfsperceel, wordt een uitsterfregeling -waarbij de agrarische bestemming wordt behouden in combinatie met een bedrijfsbestemming op één van de loodsen op bedrijfsperceel, waarvan het gebruik onder het overgangsrecht valt- niet als de meest doelmatige bestemmingsregeling gezien. Het realiseren van de agrarische bestemming wordt met een dergelijke regeling veel minder reëel, in feite praktisch onuitvoerbaar. Besloten is dan ook af te zien van de agrarische bestemming en te kiezen voor een duurzame oplossing, die beter recht doet aan de belangen van betrokkene maar ook vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening tot een beter resultaat leidt .

De huidige bedrijfsactiviteiten zijn in het plan positief bestemd door het aan te wijzen met de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag- en stallingsbedrijf' (sb-18), als bedoeld in artikel 6 van de planregels. De caravanstalling is specifiek bestemd met de functieaanduiding 'caravanstalling'. De op het perceel aanwezige woning, is bestemd als bedrijfswoning door toevoeging hiervan aan de tabel in artikel 6 lid 6.2.3 van de planregels. Hierin is ook de maximale oppervlakte voor de bedrijfsgebouwen (inclusief woning) opgenomen.

4.9 Stompwijkseweg 90

4.9.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft een perceel waarop een agrarisch bedrijfscentrum (melkveehouderij) is gevestigd, waaraan in het bestemmingsplan Landelijk Gebied de bestemming 'Agrarisch' is toegekend. Op het aangrenzende weiland staat een agrarische schuur uit 1955, die van oudsher gebruikt wordt voor beperkte opslag van hooi e.d. Deze schuur is in het bestemmingsplan Landelijk Gebied niet meegenomen in het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf. Volgens de raad is voor de betreffende schuur geen vergunning verleend en valt deze niet onder het overgangsrecht . Belanghebbende heeft in beroep onder meer aangevoerd dat de schuur onder het overgangsrecht valt en positief bestemd had moeten worden.

Het beroep van belanghebbende is gegrond verklaard. Belanghebbende heeft aangetoond dat de schuur onder het overgangrecht valt. De gemeente zal daarom niet handhavend hiertegen optreden. Gelet hierop valt voor de Raad van State niet in te zien, waarom deze schuur niet als zodanig kan worden bestemd. Argumenten zoals behoud van de openheid en doorzicht vanaf het lint, doen niet ter zake, nu de schuur bestaand is en behouden blijft.

4.9.2 Aanpassing

Ter uitvoering van de uitspraak is het perceelsgedeelte met de betreffende schuur toegevoegd aan het bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse. Dit is opgenomen op de verbeelding van het plan. De bestemming 'Agrarisch' en de bijbehorende regels in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zijn integraal overgenomen in artikel 3 van het plan.

4.10 Meeslouwerweg 2

4.10.1 Uitspraak van de Raad van State

Het betreft een voormalig agrarisch bouwperceel, waaraan in het bestemmingsplan Landelijk Gebied de bestemming 'Wonen' is toegekend. Grenzend aan het woonperceel ligt een stuk grasland, dat ook eigendom is van belanghebbende en waar hij hobbymatig enkele dieren houdt. Aan dit perceel is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (AW-L) toegekend. Het geschil bij de Raad van State ging primair over de bijgebouwenregeling binnen de bestemming 'Wonen'. Belanghebbende heeft aangevoerd dat alle voormalige agrarische gebouwen op zijn woonperceel, met gezamenlijke oppervlakte van circa 560 m², als bijgebouwen bij zijn woning bestemd hadden moeten worden. Een deel hiervan is door de bijgebouwenregeling voor woningen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, onder het overgangrecht gebracht. Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat het aangrenzend stuk grasland ook een woonbestemming behoort te krijgen.

Het beroep is gedeeltelijk gegrond verklaard, alleen voor betreft de bestemming van het stuk grasland. Het grasland was in voorgaande bestemmingsplannen voor recreatieve doeleinden bestemd. Belanghebbende voert ter plaatste geen agrarisch bedrijf. Gelet hierop vindt de Raad van State dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan dit perceel de bestemming AW-L is toegekend. Voor zover de raad meent dat hier landschappelijke waarden beschermd dienen te worden, is onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet mogelijk is onder een woonbestemming. De overige bezwaren van belanghebbende zijn afgewezen.

4.10.2 Aanpassing

In de lijn van de uitspraak van de Raad van State, is het betreffende grasland toegevoegd aan de bestemming 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' is op de verbeelding van het plan dan ook vergroot en voorzien van een bouwvlak. De bijbehorende regels zijn opgenomen in artikel 8 en zijn integraal afgestemd op het perceel van belanghebbende. Bij de woning is een gezamenlijke oppervlakte van 150 m² aan bijgebouwen toegestaan.

4.11 Overige

4.11.1 Oostvlietweg 21 en Dr. Van Noortstraat 3

De beroepen van de belanghebbenden bij deze percelen hadden betrekking op een tweetal specifieke gebruiksregels, opgenomen in de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, met betrekking tot het maximeren van parkeren van voertuigen op woonpercelen. Het betreft artikel 22, lid 22.5.1. onder f. en artikel 21, lid 5.1, onder f van de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Belanghebbenden hebben aangevoerd dat deze bepalingen te beperkend zijn.

Deze beroepen zijn gegrond verklaard. De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen ruimtelijke relevante redenen zijn voor de hier bedoelde beperking. Als gevolg van de uitspraak zijn de betreffende regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied buiten werking gesteld. Een aanpassing in het voorliggende plan is dien ten gevolge niet meer noodzakelijk.

4.11.2 Recreatiegebied Vlietland

Het beroepschrift aangaande dit recreatiegebied betrof diverse onderdelen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Volgens belanghebbende zou het bestemmingsplan integraal onjuistheden bevatten en beperkingen met zich meebrengen voor de ontwikkelingen binnen het recreatiegebied. Eén van de beroepsgronden betrof bestemming 'Water', in artikel 20 van dat plan.

Het beroepschrift is op één ondergeschikt onderdeel, een zinsnede in de regels van de bestemming 'Water', gegrond verklaard. Dit heeft ertoe geleid dat de zinsnede "van de politie" in lid 20.1.1 sub g. van de regels behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied, buiten werking is gesteld. Een aanpassing in het voorliggende plan is dien ten gevolge niet meer noodzakelijk.

4.11.3 Overige beroepen

De Raad van State heeft de overige beroepen of niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard. Deze hebben dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

4.11.4 Voorlopige voorziening

De Raad van State heeft bij haar uitspraak als voorlopige voorziening bepaald, dat de in het bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen dubbelbestemmingen en aanduidingen voor de percelen genoemd in paragrafen 4.2 tot en met 4.10 in stand blijven. Het gaat om de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie hoge verwachting", "Waarde - Archeologie lage verwachting" en "Waterstaat - Waterkering". De in stand gelaten aanduidingen "veiligheidszone - leiding" en "vrijwaringszone - straalpad" hebben betrekking op het perceel Meeslouwerweg 2. Deze bestemmingen en aanduidingen blijven gelden totdat het voorliggende plan in werking is getreden.

De betreffende dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn daarom integraal in dit plan overgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van juridische vertaling van de uitspraak van de Raad van State. Het plan voorziet in een nieuwe bestemmingsregeling voor de 9 percelen, waarvan de bestemmingen in het voorgaande bestemmingsplan Landelijk Gebied door de Raad van State zijn vernietigd. Bij de meeste percelen gaat het om een correctieve aanpassing en worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Behalve beperkte ontwikkelingen die al in het bestemmingsplan Landelijk Gebied waren voorzien. Bij 3 percelen gaat het om het ruimtelijk planologisch inpassen of wel het legaliseren van de huidige activiteiten in een bindend juridisch kader.

Het bestemmingsplan is in juridische zin op dusdanige wijze vormgegeven dat de bestaande activiteiten en/of voorzieningen op de in dit plan begrepen percelen, zijn vastgelegd. Het bestemmingsplan fungeert voor deze percelen dan ook als toetsingskader bij o.a. bouwplannen in het plangebied, alsmede als een bindend juridisch kader voor het gebruik van gronden en opstallen in het plangebied.

De regels en de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn opgesteld volgens de standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012). De regels en de verbeelding van dit plan sluiten qua systematiek en inhoud aan op het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Daar waar dat in het voorliggend plan relevant is, wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf, die als bijlage bij de regels in het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en ook voor het voorliggende plan onverkort van toepassing is.

Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt in bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden op de verbeelding hebben een bestemming, die zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letter om de bestemming aan te duiden. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet worden bebouwd. Daarbij wordt ook weer terugverwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De verbeelding en de regels zijn ingericht met inachtneming van de wettelijk voorschreven standaarden.

De regels van het plan zijn onderverdeeld in:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2 Inleidende Regels

De artikelen 1 en 2 omvatten alle bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels.

De inleidende regels bestaan uit:

  • Artikel 1: Begrippen; hierin worden de in het plan relevante begrippen omschreven
  • Artikel 2: Wijze van meten; hierin wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden

5.3 Bestemmingsregels

Elk bestemmingsartikel is conform de eerder genoemde standaard, volgens een vaste indeling opgebouwd. Te weten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Wijzigingsbevoegdheid
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

Het een en ander voor zover van toepassing.


De bestemmingsregels in dit plangebied bestaan uit:

  • Artikel 3: Agrarisch
  • Artikel 4: Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
  • Artikel 5: Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden
  • Artikel 6: Bedrijf
  • Artikel 7: Natuur
  • Artikel 8: Privé-bergruimten
  • Artikel 9: Wonen
  • Artikel 10: Waarde - Archeologie hoge verwachting
  • Artikel 11: Waarde - Archeologie lage verwachting
  • Artikel 12: Waterstaat - Waterkering


In de volgende paragrafen wordt hierop een nadere toelichting gegeven. Deze toelichting is voor een groot deel integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied, waarin o.a. de uitgangspunten en doelstellingen voor het buitengebied als geheel zijn beschreven. In de volgende paragrafen wordt dit in samenhang gebracht met de uitspraak van de Raad van State en de hierin betrokken percelen, en waar relevant, voorzien van de nadere overwegingen die tot de bestemming hebben geleid.

5.3.1 Agrarisch (artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden, waar het agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan. Bij grondgebonden agrarische bedrijven is de productie hoofdzakelijk afhankelijk van de bij het bedrijf behorende gronden. In het plangebied gaat het om het perceel Stompwijksweg 90, waarbij een agrarische schuur aan het bestemmingsvlak is toegevoegd. De bestemming 'Agrarisch' valt grotendeels samen met het bouwvlak, waarbinnen de bedrijfswoning en de bij het bedrijf behorende bebouwing en voorzieningen mogen worden gesitueerd.

Paardenfokkerijen (in zuivere vorm) zijn binnen deze bestemming eveneens toegestaan. Dit zijn bedrijven die uitsluitend gericht zijn op het fokken, opfokken en het eventueel africhten van "eigen" paarden als product. Paardenfokkerijen zijn productiegericht, extensief en kennen geen grote verschillen met andere grondgebonden agrarische bedrijvigheid, behalve dan dat een paard ander graasgedrag kent dan bijvoorbeeld een koe. Deze bedrijven kenmerken zich door veel grond, stallen, een paardenbak en weinig bezoekers. Gelet hierop wordt dit type paardenhouderij als een agrarisch bedrijf beschouwd, hetgeen in de lijn ligt van vaste jurisprudentie.

Ook intensieve agrarische bedrijvigheid als nevenactiviteit bij een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf is binnen deze bestemming toegestaan, echter uitsluitend indien deze bestaat (en legaal is) op het moment dat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie is gelegd. Deze intensieve veehouderijen kunnen hun bedrijfsvoering blijven uitoefenen en beperkt uitbreiden, zolang deze activiteiten ondergeschikt blijven aan de grondgebonden agrarische activiteiten. Nieuwe intensieve agrarische bedrijven zijn niet toegestaan. Een doorgroei van een intensieve nevenactiviteit naar een hoofdactiviteit, is ook niet mogelijk.

5.3.2 Agrarisch met waarden - landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden (artikelen 4 en 5)

De bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden' betreffen zowel het gebruik van de als zodanig aangewezen gronden voor de agrarische bedrijfsvoering, als de bescherming, versterking en/of het herstel van de waarden van die gronden. De gronden met deze bestemming liggen buiten de agrarische bedrijfscentra en kunnen worden gebruikt voor het beweiden van vee. Bij het gebruik van deze gronden dient echter rekening te worden gehouden met de waarden van het gebied. Bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gaat het om landschappelijke en cultuurhistorische waarden, bestaande uit de openheid, het karakteristieke verkavelings-/slotenpatroon, de graslandvegetatie en de daarmee samenhangende vogelkundige waarden. In dit plan komt deze bestemming voor bij de percelen Stompwijkseweg 90, Stompwijkseweg 5b en Stompwijkseweg 55. Bij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' gaat het naast de eerder genoemde landschappelijke en cultuurhistorische waarden, ook om bestaande en potentiële natuurwaarden. De natuurwaarden bestaan onder meer uit de vegetatie van slootoevers. De bestemming is aan de orde op de weilanden bij de percelen Oosteinde 24 en Ondermeerweg 10.

Voor het beweiden van paarden zijn specifieke gebruiksregels in het plan opgenomen, omdat een intensieve weidegang door paarden een negatief effect heeft op de waarden van het gebied. Deze regels betreffen de intensiteit van beweiding (extensieve weidegang) en de periode van beweiding. In de regels is verder aangegeven onder welke voorwaarden medewerking kan worden verleend aan nieuwe ontwikkelingen. Ter bescherming van deze waarden zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig. Een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een werk of het uitvoeren van een werkzaamheid als hier bedoeld, wordt alleen verleend indien aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Ruwvoerderteelt is in de gebieden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' rechtstreeks toegestaan. In de gebieden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is ruwvoerderteelt, gezien de hogere beschermingswaarde van deze gebieden, slechts met een omgevingsvergunning (afwijken van de gebruiksregels) toegestaan.

Bestaande agrarische hulpgebouwen dan wel schuilgelegenheden voor vee met daarbij behorende voorzieningen, zijn binnen de betreffende bestemmingen op de verbeelding, voor zover toelaatbaar, aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische bebouwing'. Dit is het geval op het weiland nabij Stompwijkseweg 55. Daar waar een paardenbak is toegestaan is dat aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak'. Op de verbeelding bij dit plan zijn de gebouwen/voorzieningen op het perceel Stompwijksweg 5b met deze aanduidingen aangegeven. De voorzieningen die niet zijn aangeduid en waarvoor geen vergunning kan worden verleend, dienen te worden verwijderd.

5.3.3 Bedrijf (artikel 6)

In het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen voor:

  • twee bestaande, legale niet-agrarische bedrijven, waarvoor in het bestemmingsplan Landelijk gebied al een bedrijfsbestemming was opgenomen (Stompwijkseweg 29 en Stompwijkseweg 33i);
  • twee bestaande, maar tot zover illegale bedrijfsactiviteiten, waarvoor in dit plan een specifieke bedrijfsbestemming wordt voorzien (Stompwijkseweg 55 en Oosteinde 24).


In het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn alleen de bedrijven, die zich legaal in het gebied bevinden, positief bestemd door middel van de bestemming 'Bedrijf' (B). In de regels behorende bij dat bestemmingsplan wordt per adres aangegeven welke vorm van bedrijvigheid ter plaatse is toegestaan, of een bedrijfswoning is toegestaan en aan welke maatvoering bedrijfsbebouwing moet voldoen. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' en de bijbehorende nummering wordt onderscheid gemaakt in de verschillende bedrijven. Deze nummering is eveneens op de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied inzichtelijk gemaakt. De regels gaan uit van de bestaande situatie (inclusief vergunde uitbreidingen), voor zover deze legaal is. Uitbreiding van deze bedrijven wordt niet toegestaan. Het algemeen beleid is erop gericht nieuwe, niet agrarische bedrijvigheid, uit het buitengebied te weren en uitplaatsing van bestaande bedrijvigheid waar mogelijk te stimuleren. Hier gaat het vooral om bedrijvigheid die behoud van het karakter van het buitengebied niet ten goede komt dan wel een ongewenste verkeersaantrekkende werking heeft.

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied voorziet verder in de mogelijkheid tot vestiging van de bedrijfscategorie 'landelijke bedrijven'. Dit zijn bedrijven die qua aard en omvang thuishoren in of een functionele binding hebben met het landelijk gebied en geen grootschalig of industrieel karakter dragen, zoals een hoveniersbedrijf en een dierenpension. Deze categorie bedrijven valt in dit plan ook onder de bestemming 'Bedrijf'. De aard van de bedrijfsvoering is te onderscheiden aan de hand van de bij de genoemde bestemming aangegeven specifieke aanduiding per bedrijfsperceel. Ten behoeve van deze bedrijven is voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze bevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van bestaande percelen met de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch-Paardenhouderij' of 'Bedrijf', te wijzigen in een passende bedrijfsbestemming ten behoeve van een landelijk bedrijf. Mede afhankelijk van het type landelijk bedrijf en de verkeersaantrekkende werking, wordt in overeenstemming met de zonering opgenomen in hoofdstuk 6 van de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf (bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied) bepaald of toepassing kan worden gegeven aan de genoemde wijzingsbevoegdheid. Daarbij dient zoveel als mogelijk gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing.

Daarnaast is het door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk de bedrijfsbestemming zodanig te wijzigen dat ter plaatse een ander bedrijf kan worden gevestigd, mits er geen verzwaring van de bedrijfscategorie plaatsvindt. In de regels wordt aangegeven aan welke voorwaarden dient te worden voldaan

De hiervoor omschreven beleidsuitgangspunten en bestemmingsystematiek zijn in essentie eveneens voor dit plan van toepassing en dienen als in dit plan geïntegreerd te worden beschouwd. Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State was het voor de in de plan opgenomen bedrijfspercelen echter noodzakelijk de beleidsuitgangspunten enigszins bij te stellen, teneinde tot een passende oplossing te komen. Van 4 percelen is de (bedrijfs)situatie opnieuw bezien. Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is daarbij niet alleen de strekking van de uitspraak in ogenschouw genomen, maar zijn ook de uitgangspunten, doelstellingen en de betrokken belangen in een breder verband in aanmerking genomen. De verschillende belanghebbenden zijn bij het afwegingsproces betrokken. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de bedrijfsbestemmingen op de percelen: Stompwijkseweg 29 en Stompwijkseweg 33i, en het toevoegen van twee nieuwe bedrijfsbestemmingen aan de percelen: Stompwijksweg 55 en Oosteinde 24. Hierna volgt een nadere toelichting per perceel.


Bedrijf - perceel Stompwijkseweg 29

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft een herberekening plaatsgevonden van het totale oppervlak van de op het perceel aanwezige gebouwen. Vastgesteld is dat het in het bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen maatvoering niet dekkend is. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van State is het te weinig opgenomen oppervlak aan bestaande gebouwen toegevoegd aan de bestemmingsregels dienaangaande. De maximale oppervlakte voor bedrijfsgebouwen is in het voorliggende plan verruimd naar circa 1115 m² (was 985 m²) en voor de voormalige stal, opslagschuur, schapenstal en het tussenstuk kantoor zijn op de verbeelding bouwvlakken aangegeven. Daarnaast is de tankplaats, rechts achter op het perceel binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Deze tankplaats (een vloeistofdichte vloer) is aangelegd, na een handhavingprocedure. Verder is gebleken dat de door burgemeester en wethouders vastgestelde nulmeting voor deze bedrijfslocatie, in hun beschikking d.d 10 november 2005, niet volledig op de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied was verwerkt. Het op die verbeelding ontbrekende deel van het bestaande bedrijfsperceel (aan de linkerzijde, bezien vanaf de Stompwijkseweg) is in het plan meegenomen. Daarbij zijn de contouren beperkt bijgesteld. Dit betreft het bestaande gebruik ten behoeve van het loonbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning, waartegen niet meer handhavend zal worden opgetreden. De aanpassingen in de begrenzing van het bedrijfsvlak leiden niet tot verlies van openheid c.q. ruimtelijke kwaliteit. De feitelijke situatie is in het plan juridisch bestendigd.


Bedrijf - perceel Stompwijkseweg 33i

Op dit perceel is het bedrijf Arion Aanhangwagens gevestigd, in het bestemmingsplan Landelijk Gebied aangewezen met de bestemming 'Bedrijf' met de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag-/reparatiebedrijf aanhangwagens annex groothandel in aanhangwagens' (sb-13). Onder de werking van het bestemmingsplan Landelijk Gebied was het niet mogelijk om bij dit bedrijf een bedrijfswoning op te richten. Immers, bedrijfswoningen worden alleen toegestaan voor zover deze bestaand zijn en legaal zijn opgericht. De bedrijfsbestemming van dit perceel is door de Raad van State vernietigd in verband met aangetoonde bewoning van een niet voor bewoning bestemd pand op het bedrijfsperceel, die door het overgangsrecht beschermd wordt. De bewoning van dit pand (vermoedelijk van oorsprong een recreatiewoning) dient positief in het plan te worden bestemd. Het positief bestemmen van de bewoning van dit pand in het plan is in principe mogelijk door het toekennen van de bestemming 'Wonen' (aan een ondergeschikt deel van het bedrijfsperceel) of door het herbestemmen van het gehele bedrijfsperceel met de bestemming 'Bedrijf', waarbij de woning de status van bedrijfswoning krijgt.

De huidige situatie en omstandigheden in overweging nemende, heeft de raad in het voorliggende plan het gehele bedrijfsperceel met de bestemming 'Bedrijf' bestemd, met toevoeging van de woning als bedrijfswoning bij het perceel. Er is gebruik gemaakt van dezelfde specifieke aanduiding voor typering van het bedrijf, als in het vorige bestemmingsplan. Verwezen wordt naar artikel 6 lid 6.1.1 en lid 6.2.3 van de planregels.

Belanghebbende is eigenaar van het gehele bedrijfsperceel, inclusief de daarop aanwezige bebouwing. Alle gebouwen, waarvan het onderhavige pand deel uitmaakt, zijn 'inbegrepen' in het bij het bedrijfsperceel behorende bouwvlak en vormen in ruimtelijke zin de bedrijfsgebouwen bij het bedrijf. Het betreffende pand wordt ontsloten via de ontsluiting van het bedrijfsperceel: het perceelgedeelte waar het pand gesitueerd is, heeft geen zelfstandige ontsluiting en het pand is dus alleen via het bedrijfsperceel te bereiken. Daarnaast blijkt uit de in het kader van dit plan vastgestelde richtafstanden met betrekking de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, dat toevoeging van een separate burgerwoonbestemming aan het bedrijfsperceel, medegezien de krappe inrichting van het perceel, uit milieuhygiënisch oogpunt en gelet op een goede ruimtelijke ordening, niet toelaatbaar is. De afstand van de bedrijfsactiviteiten tot dit pand is te gering, om in de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Aan bedrijfswoningen worden minder hoge milieu-eisen gesteld. Uitgaande van de in dit geval te hanteren richtafstanden tot een bedrijfswoning, wordt hier in beginsel ook niet aan voldaan. Voor een bedrijfswoning is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat echter toch aannemelijk, gezien de directe eigendoms- of arbeidsrelatie van de bewoner met het bedrijf waar de woning deel van uitmaakt. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat deze bewoner voor zichzelf in de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tot stand brengt of heeft gebracht. Daarnaast is er sprake van een historisch gegroeide situatie. Het gegeven dat de situatie op het perceel niet volledig voldoet aan de richtafstanden om het betreffende pand aan te kunnen wijzen als bedrijfswoning behorende bij het bedrijf ter plaatse, vormt hier vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke onderbouwing dan ook geen belemmering.

Verder is het bedrijf Arion Aanhangwagens een bedrijf dat valt onder de werking van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer', meer algemeen aangeduid als het 'Activiteitenbesluit'. Het Activiteitenbesluit bevat de algemeen geldende milieunormen die van toepassing zijn op inrichtingen. Gelet op de aard van de door Arrion Aanhangwagens gemelde bedrijfsactiviteiten zijn hier met name de geluidnormen en de afstandseisen vanwege de opslag van propaangas relevant. Gezien de complexe bebouwingssituatie op het perceel en de locatie van de woonfunctie in relatie tot de (deels inpandige) bedrijfsactiviteiten, is redelijkerwijs niet te verwachten dat Arion Aanhangers aan alle geluidnormen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen. Voor een nadere toelichting op de milieuaspecten wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 van de toelichting.

Belanghebbende heeft bovendien tijdens de zienswijzenprocedure van het bestemmingsplan Landelijk Gebied aangegeven over een bedrijfswoning te willen beschikken in het belang van een goede bewaking van de onderneming. Verder heeft belanghebbende tijdens het proces bij de Raad van State gesteld zelf in de onderhavige woning te wonen en mede daarom recht te hebben op de toekenning van de 'bewoning' van het pand. Het beroep van belanghebbende is gegrond verklaard. Het consistente beleid van de gemeente is dat woningen behorende bij bedrijfspercelen, ook als zodanig worden bestemd. Hiervan afwijken is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en zal ongewenste precedentwerking met zich meebrengen.

Naar het oordeel van de raad is de in het plan opgenomen bestemmingsregeling in deze situatie dan ook in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en de meest passende vertaling van de uitspraak van de Raad van State. Hiermee is het belang van de onderneming naar oordeel van de raad het meest gediend.


Bedrijf - percelen Stompwijkseweg 55 en Oosteinde 24

Op deze percelen lag in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, de bestemming 'Agrarisch'. Beide percelen betreffen voormalige agrarisch bedrijfspercelen, die jaren geleden hun agrarische functie hebben verloren. Wel is nog sprake van een 'volwaardige' bedrijfsperceel, dat wil zeggen met voormalige bedrijfswoning en de bijbehorende voormalige bedrijfsgebouwen. Alleen de bijbehorende weilanden zijn geheel of gedeeltelijk afgestoten. Na beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn de bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor niet-agrarische bedrijvigheden. Het perceel Stompwijkseweg 55 is voor een handels-, transport- en opslagbedrijf in gebruik. Op het perceel Oosteinde 24 vindt diverse vormen van opslag en stalling van derden, inclusief caravanstalling, plaats. In de lijn van de uitspraak van de Raad van State, is in deze gevallen onderzocht of een uitsterfregeling, gezien de nieuwe situatie als gevolg, van de uitspraak doelmatig is. Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Anders dan het overgangrecht wordt het bestaande gebruik niet wegbestemd. Bij een uitsterfregeling wordt bij de bestemming van het perceel geregeld dat het bestaande gebruik (anders dan de bestemming) is toegestaan, maar niet opnieuw aanvang mag nemen, indien dat gebruik (gedurende een bepaalde tijd) is beëindigd. In deze specifieke situaties zou dat betekenen dat een uitsterfregeling, binnen de agrarische bestemming, wordt opgenomen. Het alternatief voor het positief bestemmen van de bedrijfsactiviteiten is het toekennen van een bedrijfsbestemming en afzien van de agrarische bestemming. Afgewogen is wat in deze situaties passender is.

Met het toekennen van een bedrijfsbestemming de betreffende percelen wordt in principe voorbij gegaan aan de algemene afwegingen en doelstellingen ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, zoals deze hiervoor zijn verwoord. Immers, de raad heeft in het bestemmingsplan Landelijk Gebied alleen de bestaande rechten van legale niet-agrarische bedrijven, door middel van een passende bedrijfsbestemming positief bestemd. Deze bedrijven mogen niet worden uitgebreid.

Gelet echter op de strekking van de uitspraak van de Raad van State en het feit dat in beide situaties sprake is van aangetoond en door de Raad van State toegewezen overgangrecht voor een deel van de huidige bedrijfsactiviteiten, is opnieuw afgewogen hoe deze situaties uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening het beste in het plan kunnen worden opgenomen. Daarbij is ook de inrichting van de percelen en de uitvoerbaarheid van de eerdergenoemde agrarische bestemming in ogenschouw genomen. De raad is tot de conclusie gekomen dat een uitsterfregeling, waarbij de agrarische bestemming wordt behouden in combinatie met een bedrijfsbestemming op een deel van de percelen, niet realistisch is. Een gecombineerde regeling zoals hier bedoeld, maakt dat de agrarische bestemming praktisch onuitvoerbaar wordt. Gelet hierop vindt de raad het niet meer zinvol aan de agrarische bestemming vast te houden. Daarnaast zijn bij de toets of er uit het milieuhygiënisch oogpunt bezwaren zijn tegen een bedrijfsbestemming, gezien de ligging van de percelen, geen belemmeringen naar voren gekomen (zie Hoofdstuk 3 van de toelichting). Wat in deze gevallen kwalitatief-ruimtelijk nog een rol speelt is het gegeven dat het gaat om bedrijfsactiviteiten, die plaatsvinden in reeds bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, die legaal zijn opgericht en die bovendien in planologische zin niet zijn afgesplitst van het oorspronkelijke agrarische bedrijfsperceel. Zou dit laatste wel het geval zijn geweest, dan zou aan een bedrijfsbestemming geen medewerking kunnen worden verleend. Daarmee zou immers de weg worden vrijgemaakt voor toevoegen van steeds meer stedelijke functies in het buitengebied door middel van het afsplitsen van deelpercelen van de oorspronkelijke agrarische bedrijfscentra, met als primair doel het verkrijgen van niet-agrarische bestemmingen. De raad acht een dergelijke ontwikkeling, gezien het restrictieve beleid voor het buitengebied, ongewenst. Dit alles in overweging nemende is dan ook besloten in dit plan af te zien van de agrarische bestemming en te kiezen voor een duurzame oplossing in de vorm van een bedrijfsbestemming op beide percelen, met een specifieke aanduiding voor de bedrijfsvoering. Deze keuze wordt door Gedeputeerde Staten passend geacht, hetgeen blijkt uit hun reactie bij brief d.d. 23 oktober 2013 in het kader van het vooroverleg. Ook voor deze in planologisch-juridisch opzicht 'nieuwe' bedrijven geldt, dat de huidige situatie consoliderend is bestemd en dat uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten en/of bedrijfsgebouwen niet is toegestaan.

Bedrijfsbeëindiging
Ingeval van beëindiging van een bestaand bedrijf kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid medewerking worden verleend aan de vestiging van een landelijk bedrijf of een ander type bedrijf, mits er geen verzwaring van de bedrijfscategorie plaatsvindt. Er dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waarbij mede van belang is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse door het nieuwe bedrijf niet wordt verslechterd. Nieuwbouw (uitbreiding van de bestaande bebouwing) ten behoeve van deze bedrijven is niet toegestaan.

Sanering van de bedrijfsfunctie en de bijbehorende bebouwing is mogelijk door gebruikmaking van de Ruimte voor ruimte- regeling, indien aan de daarvoor gestelde voorwaarden wordt voldaan. Hiertoe is eveneens een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Uitsluitend wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming, zonder dat er nieuwe woningen worden toegevoegd, is ook mogelijk. Het gaat dan om de wijziging van de (voormalige) bedrijfswoning in een burgerwoning en sanering van overtollige dan wel ontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing. Gestreefd wordt naar een goede ruimtelijke inrichting van het perceel. Het is nadrukkelijk niet toegestaan de voormalige bedrijfsgebouwen weer voor een bedrijfsfunctie in te richten, anders dan in de vorm van een 'kleinschalig bedrijf aan huis' op een woonboerderij, zoals bedoeld in de regels behorende bij de woonbestemming. Voor zover voormalige bedrijfsgebouwen worden gehandhaafd dienen deze gebruikt te worden voor een functie passend binnen de woonbestemming.

5.3.4 Natuur en landschap (artikel 7)

Natuur

In het plan is voor delen van de percelen aan de Ondermeerweg 10 de bestemming 'Natuur' opgenomen. Deze bestemming geldt voor alle gebieden in het buitengebied waar de natuurwaarden prioriteit hebben boven een ander (mede)gebruik.

Natuurontwikkelingsgebieden

In de algemene regels is voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om gronden met de bestemming AW-L of AW-NL om te kunnen zetten naar een natuurbestemming. Het een en ander in verband met het provinciaal beleid voor toekomstige natuurgebieden. Wel dient dan onder meer vast te staan dat de natuurbestemming daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden. Daarbij is medewerking van de grondeigenaren noodzakelijk.

Ecologische verbindingszones

Ook voor het realiseren van ecologische verbindingszones is in de algemene regels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de in dit plan opgenomen bestemmingen, bijvoorbeeld op de gronden langs sloten, te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Ecologie' (WR-E). Gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid kan uiteraard alleen met instemming en medewerking van de betrokken grondeigenaren.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van de natuur- en landschapwaarden van gronden is een aantal werken en werkzaamheden in het bestemmingsplan omgevingsvergunningplichtig. Het gaat om werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak, in een agrarische bestemming met waarden dan wel een natuurbestemming. Deze werken en werkzaamheden zijn niet op voorhand uitgesloten, echter dienen getoetst te worden op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werken en werkzaamheden geen wezenlijke invloed dan wel (blijvende) negatieve effecten hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een omgevingsvergunning worden verleend. Voor bepaalde werkzaamheden, zoals het aanleggen en dempen van watergangen, is niet alleen een omgevingsvergunning nodig, maar ook een vergunning van de waterbeheerder (Waterschap). Uit waterhuishoudkundig oogpunt dienen dempingen vanwege het verlies aan waterbergingscapaciteit elders volledig te worden gecompenseerd. Dit aspect is geregeld in de Keur (verordening van het Waterschap). Ook (grootschalige) ophogingen in verband met het verwerken van bagger zijn onder de omgevingsvergunningplicht gebracht.

Een omgevingsvergunning is niet vereist wanneer er sprake is van normaal onderhoud of beheer van gronden. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden verstaan: werkzaamheden die periodiek dienen te worden uitgevoerd voor de instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze worden beschreven in de desbetreffende bestemming.

5.3.5 Privé-bergruimten (artikel 8)

De bestemming 'Prive-bergruimten' is in het plan opgenomen ten behoeve van het ten noorden van het perceel Oostvlietweg 45 gelegen perceel met enkele schuren en een hooimijt, bekend als Oostvlietweg 45a (geen officiële adressering). Het betreft een afgesplitst deel van het perceel Oostvlietweg 45, waar vroeger een agrarisch bedrijfscentrum was gevestigd. De voormalige bedrijfswoning met grote schuur en een aantal andere gebouwen bevinden zich op het perceel Oostvlietweg 45. Dit perceel heeft in het bestemmingsplan Landelijk Gebied de bestemming 'Wonen' gekregen. De schuren op het perceel Oosvlietweg 45a worden illegaal gebruikt voor opslag/stalling van goederen van derden, waaronder caravans.

Ten aanzien van het perceel Oostvlietweg 45a heeft de Raad van State geoordeeld dat de toegekende bestemming 'Natuur' in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De betreffende gebouwen zijn met deze bestemming (vanwege het ontbreken van een bouwmogelijkheid) wegbestemd, zonder dat er zicht bestaat op verwijdering hiervan binnen de planperiode. Immers, het zijn legaal opgerichte gebouwen en de raad heeft te kennen gegeven dat deze gebouwen voor opslag/stalling van roerende goederen in de privesfeer mogen worden gebruikt. De Raad van State heeft gelet hierop geoordeeld dat de bestemming 'Natuur' niet passend is.

In de lijn van de uitspraak is gezocht naar een passende bestemming voor de betreffende gebouwen, waarmee de opslag/stalling van roerende goederen in de privésfeer juridisch vastgelegd kan worden. De nieuwe bestemming 'Privé-opslag' voorziet hierin en is op maat ingericht voor de bestaande bebouwing en het voorgestane gebruik. Daarmee mogen de betreffende gebouwen in principe alleen voor opslag/stalling in de privésfeer worden gebruikt. Er mag geen sprake zijn van verhuur ten behoeve van opslag/stalling van derde of andere vormen van bedrijfsmatige activiteiten. Gelet echter op het feit dat het hier gaat om een planologisch bijzondere situatie (door de afsplitsing van het perceel Oostvlietweg 45 behoren de betreffende schuren in feite 'nergens' meer bij en het perceel is kleinschalig) is besloten belanghebbenden tegemoet te treden zodat een uitsterfregeling voor het bestaande gebruik opgenomen. Een uitsterfregeling is een bijzondere vorm van positief bestemmen, waarmee wordt geregeld dat de huidige activiteiten voorgezet mogen worden, totdat deze beëindigd worden. Bij beëindiging mogen deze activiteiten niet meer worden hervat. Bij die keuze is mede in overweging genomen de persoonlijke omstandigheden van de betrokken belanghebbenden. Belanghebbenden zijn op leeftijd en de inkomsten die ze uit deze bedrijfsmatige opslag/stalling genereren dienen als aanvulling op hun pensioen. Daarnaast hebben belanghebbenden meerdere malen aangegeven niet een 'bedrijfsbestemming' te willen, maar alleen een positieve bestemming voor het voorzetten van het huidige gebruik. Anders dan bij de percelen Oosteinde 24 en Stompwijkseweg 55 wordt het huidige strijdige gebruik, niet beschermd door overgangsrechtelijke bepalingen en vindt dit gebruik plaats op een afgesplitst perceel, zodat een bedrijfsbestemming al om die redenen hier niet aan de orde kan zijn. Het toekennen van een bedrijfsbestemming in dit soort situaties, zonder dat hiervoor een juridische grondslag is, acht de raad in strijd met de beleidsuitgangspunten van het bestemmingsplan Landelijk Gebied en dit plan. Een uitsterfregeling in combinatie met de maatbestemming 'Privé-bergruimten' wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de bestemming hiermee uitvoerbaar is en blijft. Verwezen wordt verder naar artikel 8 van de planregels.

5.3.6 Wonen (artikel 9)

In dit plan is alleen het perceel Meeslouwerweg 2 met aangrensende grasland met bestemming 'Wonen' aangewezen. Alle bestaande, legale burgerwoningen in het buitengebied zijn positief bestemd en hebben de bestemming 'Wonen' (W) gekregen. De burgerwoning in het voorliggend plangebied beschikt over een bestemmingsvlak met bouwvlak, waarbinnen ook de bijgebouwen dienen te worden gesitueerd. Deze burgerwoning mag een inhoud hebben van maximaal 650m³, inclusief aan- en uitbouwen. De grondoppervlakte van de woning mag niet meer mag bedragen dan 150 m². De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag eveneens niet meer bedragen dan 150 m². Het plan stelt ook andere regels waaraan de bebouwing dient te voldoen.

5.3.7 Archeologie (artikelen 10 en 11) en Cultuurhistorie

Volgens de Beleidskaart Archeologie van de gemeente kennen delen van het plangebied een hoge of lage archeologische verwachtingswaarde. Dit heeft geleid tot de volgende twee (dubbel)bestemmingen:

  • 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'
  • 'Waarde - Archeologie lage verwachting'


De indeling van de gebieden is inzichtelijk gemaakt op de verbeelding bij het plan. Ter bescherming van deze verwachtingswaarden is in het bestemmingsplan het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ingrepen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die een oppervlakte van meer dan 30 m² beslaan en dieper dan 30 cm de grond ingaan, zijn alleen met een omgevingsvergunning toegestaan. Voor ingrepen in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde, ligt deze grens op een oppervlakte van 1.000 m² of meer en een diepte van meer dan 100 cm.


Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Voor de in het gebied voorkomende Rijksmonumenten geldt een bescherming volgens de Monumentenwet 1988, zodat bescherming hiervan plaatsvindt door middel van die wet. Om snel zicht te hebben op de locaties/bebouwing waar het hier om gaat, is ervoor gekozen om deze op de verbeelding aan te geven met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'. Voor de gemeentelijke monumenten is hetzelfde gedaan. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is in diverse sanerings- en herbouwregelingen, zoals de Ruimte voor ruimte-regeling, uitgezonderd van een eventueel sloopvereiste.


Karakteristieke bruggen en dammen

Voor bruggen en dammen is geen specifieke bestemming opgenomen. De meeste bestaande bruggen en dammen in het plangebied zijn wel te zien op de verbeelding. Bruggen en dammen zijn, voor zover deze bestaand zijn, toegestaan. Gestreefd wordt naar behoud van bruggen, die voor het gebied karakteristiek zijn. Vervanging van deze bruggen door dammen is niet wenselijk. De aanleg van dammen wordt zoveel mogelijk beperkt. Behoudens een omgevingsvergunning mogen in principe geen nieuwe bruggen en dammen worden gebouwd. Dit geldt ook voor de verbreding van deze bouwwerken. Onder de algemene regels zijn regels opgenomen voor bruggen en dammen, ook voor het eventueel afwijken ten behoeve van een andere situering op oppervlakte. Bij de afweging of van de afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt, worden landschappelijke en cultuurhistorische aspecten meegewogen. Hetgeen over dammen en bruggen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is opgenomen, zal deel uitmaken van de afweging.


Molenbiotoop

Ter bescherming van de windvang rond de monumentale Knipmolen bij Vlietland is ter plaatse de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. In de regels zijn eisen opgenomen ten aanzien van de hoogte voor bouwwerken en beplanting binnen een zone van 400 m rondom de molens. Daarnaast kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering van bouwwerken en beplanting binnen de vrijwaringszone. Dit geldt ook voor de windvang.

5.3.8 Waterstaat - Waterkering (artikel 12)

Aan de dijken met een waterkerende functie is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, gelet op het belang van de waterkerende functie en de noodzakelijke bescherming daarvan.

5.4 Ruimtelijke Kwaliteit

Een bestemmingplan is voorwaardenscheppend: de gemeente kan wel toetsen, maar geen activiteiten afdwingen. In een bestemmingsplan mogen alleen aspecten worden benoemd die ruimtelijk relevant zijn. De raad vindt het belangrijk dat de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, de wijze waarop de bebouwing zich in het landschap manifesteert, wordt gewaarborgd en waar nodig verbeterd. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, waaronder het bestemmingsplan en de Welstandsnota. De raad heeft ervoor gekozen het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit als apart beleidsveld te introduceren. Dit heeft een vertaling gekregen in een bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen bijlage, genaamd de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf.

In de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt de ruimtelijke relevantie van (de landschappelijke inpassing van) bebouwing en functies in het buitengebied beschreven. Hiermee wenst de gemeente sturing te geven aan o.a. de ruimtelijke inpassing van bouwplannen het buitengebied, waarbij rekening wordt gehouden met de waarden van het gebied.

Deze Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is, gezien de aard en beperkte schaal van het voorliggende plangebied, niet als bijlage bij deze planregels overgenomen. De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is echter wel dienovereenkomstig van toepassing, daar waar in de regels bij dit plan naar de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt verwezen en een toets hieraan wenselijk dan wel noodzakelijk is.

5.5 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels

De algemene regels bevatten aanvullende bepalingen van algemene aard en zijn als volgt opgebouwd:

  • Artikel 13: Anti-dubbeltelregel
  • Artikel 14: Algemene bouwregels
  • Artikel 15: Algemene gebruiksregels
  • Artikel 16: Algemene aanduidingsregels
  • Artikel 17: Algemene afwijkingsregels
  • Artikel 18: Algemene wijzigingsregels
  • Artikel 19: Overige regels
  • Artikel 20: Overgangsrecht bouwwerk
  • Artikel 21: Overgangsrecht gebruik
  • Artikel 22: Hardheidsclausule
  • Artikel 23: Slotregel

De overgangs- en slotregels betreffen het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden.

Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Verder bevat het overgangsrecht een hardheidsclausule, die het mogelijk maakt om in bijzondere gevallen om met een omgevingsvergunning af te wijken van het overgangsrecht.

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald: 'Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'.

5.6 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis voor handhaving ligt in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vijf factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhaafbaar bestemmingsplan:

  1. 1. Een vastgestelde nulsituatie per perceel aan de hand van een nulinventarisatie. Bij een nieuw bestemmingsplan dient met "een schone lei" begonnen te worden. Dat betekent dat tijdens de ontwikkeling van het nieuwe bestemmingsplan de met het oude plan strijdige situaties worden aangepakt of gelegaliseerd. Legalisering leidt tot een "positieve" bestemming in het nieuwe plan. Er is een nulinventarisatie uitgevoerd, waarvan een overzicht is gemaakt. Daarbij is de feitelijke situatie per perceel in beeld gebracht, dat geldt voor de bebouwing en het gebruik. Voor dit overzicht is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen, waaronder milieuvergunningen, bouwvergunningen en afgegeven vrijstellingen. Daarnaast is door de afdeling Handhaving in het kader van het project 'Landelijk Gebied' en in verband met legalisatievraagstukken, waarvan paardenactiviteiten, op verschillende percelen inspecties uitgevoerd. Op basis van deze informatie is invulling gegeven aan de bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan.
  1. 2. Voldoende kenbaarheid van het bestemmingsplan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Aan het bestemmingsplan is een intensief voorbereidingsproces vooraf gegaan. Het plan is ook ruim van te voren aangekondigd. Met de tervisielegging van het bestemmingsplan, wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied voldoende op de hoogte (kunnen) zijn het plan. In dit geval is eerst een voorontwerp van het bestemmingsplan ter visie gelegd (inspraak en overleg), gevolgd door de wettelijk verplichte tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  1. 3. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. In het bestemmingsplan is uitgegaan van actuele beleidsinzichten en is zoveel mogelijk rekening gehouden met specifieke wensen uit het gebied. Uiteraard kan niet aan alle wensen tegemoet worden gekomen.
  1. 4. Een realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of onflexibel. In het onderhavige plan is nadrukkelijk gestreefd naar zoveel mogelijk flexibiliteit, maar met duidelijke 'randvoorwaarden'. Het bestemmingsplan geeft zowel voor de burger, als voor de toezichthouder duidelijk weer welke activiteiten, onder welke voorwaarden zijn toegestaan. Door veelvuldige toepassing van het bestemmingsplan door toezichthouders/ vergunningverleners en voorlichting aan gebruikers van het gebied, zal men steeds meer vertrouwd raken met de regels.
  1. 5. Een actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. Kern van de handhaving is structureel toezicht. Van groot belang is een kenbaar en zichtbaar toezichtbeleid. Een bijkomend effect is dat daarvan een preventieve werking uitgaat.

De afdeling Handhaving stelt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma vast. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Handhaving is erop gericht de situatie in overstemming te brengen met het bestemmingsplan. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Naast sanctioneren wordt van handhaving ook oplossingsgericht denken verwacht. Kortom, waar mogelijk wordt maatwerk geleverd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan dient ter reparatie van het bestemmingsplan Landelijk Gebied op onderdelen en is in hoofdzaak conserverend. De huidige situatie wordt vastgelegd en planologisch-juridisch geregeld. Er wordt in dit plan niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen, behoudens beperkte ontwikkelingen die al in het bestemmingsplan Landelijk Gebied worden voorzien met eventuele toepassing van flexibiliteitsbepalingen. Aan de uitvoering van het plan zijn voor de gemeente geen kosten verbonden. Een onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid is dan ook niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht gecodificeerde zorgvuldigsheidsbeginsel. Op grond hiervan is de raad verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Eerst is ter voorbereiding van het ontwerp van het plan overleg gevoerd met de belanghebbenden, die betrokken zijn bij de vernietigde plandelen. Besproken is hoe de vertaling van de uitspraak van de Raad van State in het plan kan plaatsvinden, waarbij belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun visie naar voren te brengen. Op één belanghebbende na, is met alle belanghebbenden overeenstemming bereikt over de in het plan opgenomen bestemmingsregeling voor hun percelen.

Daarnaast zijn in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de instanties, die mogelijk belangen hebben bij het plan, geïnformeerd over de voorgenomen aanpassingen in het voorliggende plan. Gezien de aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan (uitspraak van de Raad van State) en de aard en omvang van het plan, is het vooroverleg in dit geval beperkt tot enkele overheden en instanties, zoals de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Geen van de betrokken overheden/instanties hebben te kennen gegeven tegen het een of ander bezwaren te hebben. De Provincie Zuid-Holland heeft bij brief van 23 oktober 2013 medegedeeld dat de voorgenomen inpassingen in het plan passend zijn in het provinciaal beleid.

Ter voldoending aan het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro juncto afdeling 3.4 van de Awb is het ontwerp van het plan van 15 november 2013 tot en met 27 december 2013 ter inzage gelegd. Binnen deze periode kon iedereen een zienswijze bij de raad indienen. Er is één zienswijze ingediend.

De zienswijze is opgenomen en inhoudelijk behandeld in de bij het vaststellingsbesluit van dit bestemmingsplan behorende 'Nota inzake zienswijze en wijzigingen bestemmingsplan Landelijk Gebied II'. De zienswijze heeft niet geleid tot gewijzigde inzichten.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' uitvoerbaar.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Uitspraak Van De Raad Van State

Bijlage 1 Uitspraak van de Raad van State