Landelijk Gebied Goedereede
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 04-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Goedereede.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.GDRLandelijkgebied-BP30 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op beroepsmatige wijze verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarische activiteiten bij wijze van hobby
agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
- c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- f. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en/of vaste planten;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege houtproductie;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardenrijschool en manege.
1.10 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.11 agrarisch aanverwante bedrijven
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
1.12 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio, voor zover voor de regio karakteristiek.
1.13 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.14 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.15 archeologisch beschermd monument
gebied of terrein van zeer hoge archeologische waarde dat van rijkswege of gemeentewege is beschermd. Indien het monument door de Minister is aangewezen, is het beschermd conform de Monumentenwet 1988. De beschermde monumenten kennen een aanduiding op de verbeelding.
1.16 archeologische monumentenzorg
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.
1.17 archeologisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
1.18 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.19 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.20 bed & breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of een bijhuis en wordt gerund door de eigenaren, zijnde de hoofdgebruikers, van het betreffende huis en heeft maximaal zeven kamers.
1.21 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.22 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.23 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.24 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.25 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.28 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.29 bezoekboerderij
een boerderij die als bezoekerscentrum fungeert en waar voorlichting en rondleidingen worden verzorgd met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering of natuur- en landschapsbeheer.
1.30 bodemverstorende activiteiten
het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen.
1.31 boog- of gaaskassen
halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek, of kweekkas.
1.32 boomgaard
een kunstmatig beplant stuk grond waar vruchten- of notenbomen op gekweekt worden. De boomgaard kan zowel een esthetische als een nutsfunctie hebben.
1.33 bos
een begroeiing die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en struiken. De begroeiing kan de vorm hebben van een natuurlijk bos, productiebos of recreatief bos.
1.34 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.35 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.36 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.37 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.38 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.40 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.41 buitenrijbaan/paardenbak
een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.42 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.43 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied heeft gemaakt.
1.44 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf.
1.45 deel
een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.
1.46 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.47 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.48 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en daarmee gelijk te stellen goederen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.49 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.50 educatie
het organiseren van activiteiten en leerprocessen met het oog op het vermeerderen van kennis gericht op het landelijke gebied zoals een skybox in een stal of bezoekboerderijen niet zijnde scholen.
1.51 erfbebouwing
het geheel aan aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zoals schuren, kassen, dierenverblijven (waaronder volledige glasconstructies als volières) en overkappingen op het erf behorend bij een woonhuis.
1.52 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.53 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.54 foliebassin
een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking.
1.55 fouragehandel
een groothandel in veevoer en stro.
1.56 gemeentelijk monument
onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van de Monumentenverordening Goedereede 2008 als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen.
1.57 gemeentelijke archeologische beleidskaart
kaart waarop de gemeentelijke archeologische gebieden zijn geregistreerd.
1.58 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.59 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.60 geluidzone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.61 grens gezoneerd industrieterrein
de grens van het terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.62 gezoneerd industrieterrein
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.63 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.64 hoofdverblijf
het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.
1.65 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie (hieronder wordt niet een dancing of discotheek begrepen).
1.66 hotel
een horecabedrijf of een deel daarvan dat tot doel heeft het verstrekken van logies (per nacht).
1.67 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.68 hulpgebouw
een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.
1.69 intensieve kwekerij bij wijze van neventak
intensieve kwekerij waarbij de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van een agrarisch bedrijf.
1.70 jaarplaats
het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.71 jaarrondpaviljoen
strandpaviljoen dat het gehele jaar op het strand aanwezig mag zijn.
1.72 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.73 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.74 kantoor- en praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dan wel dat dient voor de uitoefening van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied in aanwezigheid van de patiënt.
1.75 kas
bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal, met een bouwhoogte van 1 m of meer ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.
1.76 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.77 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, speeltoestellen en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.78 kleinschalige horecagelegenheid
bij een afwijkende hoofdfunctie behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.
1.79 kleinschalige detailhandel
bij een afwijkende hoofdfunctie behorende detailhandel van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.
1.80 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.81 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.82 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.83 mestsilo
een bouwwerk dat kennelijk is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.
1.84 mestzak
een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven de het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdekking een geheel vormen.
1.85 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.86 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende agrarische bedrijf.
1.87 niet-agrarische neventak
niet-agrarische activiteiten als ondergeschikt bestanddeel van een agrarisch bedrijf, waarbij de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en onbebouwde grond ten behoeve van de neventak(ken) in geen geval meer bedraagt dan in totaal 400 m², exclusief een eventuele buitenrijbaan en exclusief weidegrond in geval van paardrijactiviteiten.
1.88 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.89 nutsbedrijf
een instelling die zorg draagt voor openbare infrastructurele voorzieningen zoals water, gas, elektriciteit, telecommunicatie en dergelijke.
1.90 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.91 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.92 opgraving
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.
1.93 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.94 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.95 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.96 paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan.
1.97 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. voor strandpaviljoens en gebouwen voor hulpverleningsposten en bewakingsposten op het strand: indien deze op bouwpalen zijn geplaatst: de hoogte van de palen voor zover aanwezig tussen maaiveld en de onderzijde van de vloerconstructie;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.98 permanente bewoning
onder permanente bewoning wordt verstaan een recreatiewoning, kampeermiddel of recreatieappartement te gebruiken als hoofdverblijf.
1.99 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.100 recreatieboerderij
een gebouw met faciliteiten voor recreatief nachtverblijf van groepen.
1.101 recreatief medegebruik
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen en fietsen en paardrijden.
1.102 recreatief nachtverblijf
een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.103 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.104 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.
1.105 rooilijn
de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.
1.106 rijksmonument
beschermd monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
1.107 schurveling
ingezaaide of beplante zandwal met een hoogte variërend van 2 m tot 3 m, veelal met een toegevoegde waarde op natuurlijk, landschappelijk en/of cultuurhistorisch gebied.
1.108 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.109 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.110 stacaravan
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) Bijlage II, zoals dit geldt op het moment van vaststelling van het plan.
1.111 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.112 strandpaviljoen
een bedrijf, bestaande uit een of meerdere gebouwen, voorzien van een gebouwd terras aansluitend aan een of meer gebouwen, primair gericht op de dagrecreatie op het strand en voorzien van horecafaciliteiten, met als nevenactiviteiten:
- a. de verhuur van strandbenodigdheden;
- b. strandgerelateerde detailhandel voor zover de omvang van de detailhandel qua oppervlakte ondergeschikt is aan de totale oppervlakte van het strandpaviljoen;
- c. het bieden van vergaderzaal- en feestzaalaccommodaties, geen discotheek of nachtclub zijnde.
1.113 toeristische standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.
1.114 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.115 verkoop agrarische producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.
1.116 vervolgfunctie
een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.
1.117 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.118 volumineuze goederen
auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen.
1.119 volwaardige agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste één volledige arbeidskracht.
1.120 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw.
1.121 waarde - archeologie - 1
door de Minister van OCW aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.
1.122 waarde - archeologie - 2, - 3, - 4 en - 5
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.
1.123 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, ontheffing of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
1.124 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht als aandrijfbron van bewegende delen (wieken of rotoren), met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterstand tot een bouwhoogte van ten hoogste 12 m.
1.125 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.
1.126 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.127 zorgboerderij
een zorgcomplex in de vorm van agrarische bebouwing en bijbehorende woonverblijven, waarin wonen en zorg gecombineerd worden en aanvullende voorzieningen ten behoeve van de zorg mogelijk zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de verticaal staande wiek.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.9 sub a, b, d, f, g, h en i, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van de in lid 1.9 onder sub f, g en h genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
alsmede voor:
- b. recreatief medegebruik;
- c. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- d. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. de volgende nevenfuncties:
- 1. kleinschalige detailhandel;
- 2. agro-gerelateerde dagrecreatieve voorzieningen;
- 3. bed & breakfast.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de volgende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd:
- 1. terreinafscheidingen alsmede poldergemaaltjes;
- 2. agrarische hulpgebouwen met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m²per bedrijf en een goothoogte van ten hoogste 3 m;
- 3. sleufsilo's met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 200 m² per bedrijf, mits de afstand tot het bijbehorende bouwvlak niet meer dan 50 m bedraagt;
- 4. gaas- of boogkassen met een grondoppervlak van ten hoogste 1.000 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
- 5. mestbassins, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestbassin';
- c. erfbebouwing dient op ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- d. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. opper vlak | max. goot hoogte | max. bouw hoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
kassen binnen het bouwvlak en achter de bedrijfswoning | 300 m² | ||||||||
overige bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
hooibergingen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's | 12 m | ||||||||
mestsilo's | 6 m * | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
* de hoogte van de verticale wand(en) van de mestsilo's – gemeten vanaf het peil – mag niet hoger zijn dan 4 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet meer dan 50 m² bedraagt;
- 3. het vloeroppervlak in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 4. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. de in lid 3.1 onder f genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de nevenfuncties tot een oppervlak van maximaal 500 m² per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
- 2. de bed & breakfast door de bewoner moeten worden uitgeoefend;
- 3. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor een bed & breakfast minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning mag bedragen, bijgebouwen meegerekend;
- 4. ten aanzien van een bed & breakfast geldt dat de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw dient plaats te vinden;
- 5. het aantal kamers per bed & breakfast maximaal 7 mag bedragen;
- 6. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten bij genoemde nevenfuncties zijn toegestaan;
- c. met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestbassin' is mestopslag buiten het bouwvlak niet toegestaan;
- d. buitenopslag, niet zijnde opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
- e. per bouwvlak is ten hoogste 1 paardenbak met een omvang van ten hoogste 20 x 40 m toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.9 sub a, b, d, f, g, h en i, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van de in lid 1.9 onder sub f, g en h genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
alsmede voor:
- b. het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde natuurwaarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel': het behoud en/of herstel van ter plaatse aanwezige poelen en de daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': een zorgboerderij;
- f. recreatief medegebruik;
- g. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- h. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met daaraan ondergeschikt:
- j. de volgende nevenfuncties:
- 1. kleinschalige detailhandel;
- 2. agro-gerelateerde dagrecreatieve voorzieningen;
- 3. bed & breakfast.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor zover gelegen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel', mogen in afwijking van het bepaalde onder a de volgende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd:
- 1. terreinafscheidingen alsmede poldergemaaltjes, met dien verstande dat de hoogte van terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing' ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. melkstallen met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² per bedrijf;
- 3. sleufsilo's met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 200 m² per bedrijf, mits de afstand tot het bijbehorende bouwvlak niet meer dan 50 m bedraagt;
- 4. mestbassins, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestbassin';
met dien verstande dat de onder 2 en 3 genoemde bouwwerken niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing';
- c. indien twee bouwvlakken op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'relatie' worden deze bouwvlakken aangemerkt als zijnde één bouwvlak behorende bij één bedrijf;
- d. erfbebouwing dient op ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- e. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
kassen binnen het bouwvlak en achter de bedrijfswoning | 300 m² | ||||||||
overige bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
hooibergingen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's | 12 m | ||||||||
mestsilo's | 6 m * | ||||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
* de hoogte van de verticale wand(en) van de mestsilo's - gemeten vanaf het peil - mag niet hoger zijn dan 4 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet meer dan 50 m² bedraagt;
- 3. het vloeroppervlak in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 4. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. de in lid 4.1 onder j genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de nevenfuncties tot een oppervlak van maximaal 500 m² per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
- 2. de bed & breakfast door de bewoner moeten worden uitgeoefend;
- 3. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor een bed & breakfast minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning mag bedragen, bijgebouwen meegerekend;
- 4. ten aanzien van bed & breakfast geldt dat de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw dient plaats te vinden;
- 5. het aantal kamers per bed & breakfast maximaal 7 mag bedragen;
- 6. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten bij genoemde nevenfuncties zijn toegestaan;
- c. met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestbassin' is mestopslag buiten het bouwvlak niet toegestaan;
- d. buitenopslag, niet zijnde opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
- e. per bouwvlak is ten hoogste 1 paardenbak met een omvang van ten hoogste 20 x 40 m toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.9 sub a, b, d, f, g, h en i, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van de in lid 1.9 onder sub f, g en h genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
alsmede voor:
- b. het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel': het behoud en/of herstel van ter plaatse aanwezige poelen en de daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- d. recreatief medegebruik;
- e. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- f. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. de volgende nevenfuncties:
- 1. kleinschalige detailhandel;
- 2. agro-gerelateerde dagrecreatieve voorzieningen;
- 3. bed & breakfast.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor zover gelegen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel', mogen in afwijking van het bepaalde onder a de volgende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd:
- 1. terreinafscheidingen alsmede poldergemaaltjes, met dien verstande dat de hoogte van terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing' ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. melkstallen met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² per bedrijf;
- 3. sleufsilo's met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 200 m² per bedrijf, mits de afstand tot het bijbehorende bouwvlak niet meer dan 50 m bedraagt;
met dien verstande dat de onder 2 en 3 genoemde bouwwerken niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing';
- c. erfbebouwing dient op ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- d. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
kassen binnen het bouwvlak en achter de bedrijfswoning | 300 m² | ||||||||
overige bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | 10 m | ||||||
hooibergingen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's | 12 m | ||||||||
mestsilo's | 6 m * | ||||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
* de hoogte van de verticale wand(en) van de mestsilo's – gemeten vanaf het peil – mag niet hoger zijn dan 4 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet meer dan 50 m² bedraagt;
- 3. het vloeroppervlak in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 4. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. de in lid 5.1 onder h genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de nevenfuncties tot een oppervlak van maximaal 500 m² per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
- 2. de bed & breakfast door de bewoner moeten worden uitgeoefend;
- 3. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor een bed & breakfast minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning mag bedragen, bijgebouwen meegerekend;
- 4. ten aanzien van bed & breakfast geldt dat de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw dient plaats te vinden;
- 5. het aantal kamers per bed & breakfast maximaal 7 mag bedragen;
- 6. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten bij genoemde nevenfuncties zijn toegestaan;
- c. mestopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan;
- d. buitenopslag, niet zijnde opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
- e. per bouwvlak is ten hoogste 1 paardenbak met een omvang van ten hoogste 20 x 40 m toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - drinkwaterleidingbedrijf': uitsluitend een drinkwaterleidingbedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalwaterzuiveringsinstallatie': uitsluitend een afvalwaterzuiveringsinstallatie;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': tevens een hoveniersbedrijf;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veem-, pak- en koelhuizen': tevens veem-, pak- en koelhuizen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in hout en bouwmaterialen': tevens een groothandel in hout en bouwmaterialen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf': tevens een aannemersbedrijf;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': een opslagbedrijf of -terrein;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': tevens een nutsvoorziening;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steunpunt waterschap hollandse delta': uitsluitend een steunpunt voor het waterschap;
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bevi', zijn verder geen Bevi-inrichtingen toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- f. zelfstandige kantoren zijn uitgesloten;
- g. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- h. een lpg-vulpunt is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
- i. zelfstandige detailhandel is niet toegestaan;
- j. ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel ten hoogste 125 m²;
- k. bij het bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de vloeroppervlakte voor detailhandel ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de detailhandel uitsluitend plaatsvindt binnen het hoofdgebouw;
- 3. de detailhandel wordt uitgeoefend door het bedrijf of een aantoonbaar daaraan gelieerde organisatie die de hoofdactiviteit uitvoert.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch aanverwante bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - foeragehandel': tevens foeragehandel;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier en aannemer sloopwerk': tevens een hoveniersbedrijf en een aannemersbedrijf in sloopwerk, ieder uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. indien twee bouwvlakken op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'relatie' worden deze bouwvlakken aangemerkt als zijnde één bouwvlak behorende bij één bedrijf;
- d. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 om voor overige bedrijfsgebouwen uitbreiding met ten hoogste 30% van de bebouwingsoppervlakte toe te staan, met dien verstande dat:
- a. de volwaardigheid van het betreffende bedrijf en de noodzaak en doelmatigheid van de uitbreiding voor de bedrijfsvoering is aangetoond;
- b. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- f. zelfstandige kantoren zijn uitgesloten;
- g. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- h. zelfstandige detailhandel is niet toegestaan;
- i. bij het bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de vloeroppervlakte voor detailhandel ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de detailhandel uitsluitend plaatsvindt binnen het hoofdgebouw;
- 3. de detailhandel wordt uitgeoefend door het bedrijf of een aantoonbaar daaraan gelieerde organisatie die de hoofdactiviteit uitvoert.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Bedrijf - Bedrijventerrein
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - glasbewerking': tevens een glasbewerkingsbedrijf;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf': tevens een aannemersbedrijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': tevens detailhandel in volumineuze goederen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
8.2 Bouwregels
- a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. indien gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tussen gebouwen en overkappingen en de perceelsgrens ten minste 1,5 m;
- d. indien gebouwen en overkappingen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;
- e. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie worden gebouwd;
- f. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouw- hoogte | |||||
bedrijfswoning | geen, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m3 | |||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
vlaggenmasten, lichtmasten en antenne-installaties | 12 m | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
8.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- e. opslag van goederen is buiten het bouwvlak niet toegestaan;
- f. zelfstandige kantoren zijn uitgesloten;
- g. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- h. behoudens het bepaalde in lid 8.1 onder d is zelfstandige detailhandel niet toegestaan;
- i. ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' bedraagt de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel ten hoogste 125 m²;
- j. bij het bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de vloeroppervlakte voor detailhandel ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de detailhandel uitsluitend plaatsvindt binnen het hoofdgebouw;
- 3. de detailhandel wordt uitgeoefend door het bedrijf of een aantoonbaar daaraan gelieerde organisatie die de hoofdactiviteit uitvoert.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Bedrijf - Haven
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Haven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1.': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus': tevens detailhandel in volumineuze goederen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
9.2 Bouwregels
- a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. indien gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tussen gebouwen en overkappingen en de perceelsgrens ten minste 1,5 m;
- d. indien gebouwen en overkappingen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;
- e. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie worden gebouwd;
- f. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouw- hoogte | |||||
bedrijfswoning | geen, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m3 | |||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | de ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven goothoogte | de ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte | ||||||
vlaggenmasten, lichtmasten en antenne-installaties | 12 m | ||||||||
portaalkranen | 15 m | ||||||||
bouwwerken ten behoeve van de betonmortelcentrale | 20 m | ||||||||
vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie | 55 m | ||||||||
schoorstenen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' | 35 m | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 5 m |
9.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- d. opslag van goederen is buiten het bouwvlak niet toegestaan;
- e. zelfstandige kantoren zijn uitgesloten;
- f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 3.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- g. behoudens het bepaalde in lid 9.1 sub d is zelfstandige detailhandel uitgesloten, met uitzondering van detailhandel als genoemd in de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- h. bij het bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de vloeroppervlakte voor detailhandel ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. de detailhandel uitsluitend plaatsvindt binnen het hoofdgebouw;
- 3. de detailhandel wordt uitgeoefend door het bedrijf of een aantoonbaar daaraan gelieerde organisatie die de hoofdactiviteit uitvoert.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Bos
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
alsmede voor:
- b. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- c. water;
- d. houtproductie;
- e. extensieve dagrecreatie.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 40 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 sub a voor:
- a. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dagrecreatie met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- b. de bouw van gebouwtjes ten behoeve van de dagrecreatie met een grondoppervlak van ten hoogste 25 m² en een goothoogte van ten hoogste 3 m.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Gemengd
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. kantoren;
- c. bedrijven tot en met categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, tot een oppervlak van ten hoogste 200 m²;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
11.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet meer dan 50 m² bedraagt;
- 3. het vloeroppervlak in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 4. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 7. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- 8. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
met inachtneming van de volgende bepalingen:
- b. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- e. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 12 Groen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- , fiets- en ruiterpaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden': dijken alsmede voor het behoud, herstel en versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging': tevens waterberging;
- d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onderhoudsloods' een onderhoudsloods toegestaan met een oppervlakte van 200 m² en een goothoogte van ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' ten hoogste 3 m mag bedragen.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Horeca
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.
13.2 Bouwregels
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 3 m | ||||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | 10 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | ||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': ten hoogste 2 vrijstaande antennemasten voor mobiele telecommunicatie;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
14.2 Bouwregels
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | geen, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 6 m | |||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 3 m | ||||||||
overige bedrijfsgebouwen | het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie | 40 m | ||||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 15 Natuur - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de bossen, houtwallen, zandwallen, duinen, duingraslanden, zandplaten, slikken, schorren, oevervegetaties, poelen en water eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
alsmede voor:
- b. verkeer te water;
- c. beroepsvisserij;
- d. recreatievaart;
- e. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. waterberging;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterwinning': waterwinning;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': maatschappelijke voorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel': het behoud en/of herstel van ter plaatse aanwezige poelen en de daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - cultuurhistorisch monument': het behoud en/of herstel van een cultuurhistorisch monument;
- l. extensieve agrarische bedrijfsvoering;
- m. extensieve dagrecreatie.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' recreatiewoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. per aanduidingsvlak ten hoogste één recreatiewoning is toegestaan, tenzij met een maatvoeringaanduiding op de verbeelding anders is aangegeven;
- 2. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief aan- en uitbouwen en inpandige bergplaats, ten hoogste 350 m³bedraagt en de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
- 3. per recreatiewoning ten hoogste één bijgebouw of vrijstaande overkapping met een oppervlakte van ten hoogste 10,5 m² en een goothoogte van ten hoogste 2,5 m is toegestaan;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vogelobservatiehut' tevens vogelobservatiehutten zijn toegestaan en mogen worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 20 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- c. op gronden voorzien van de 'specifieke bouwaanduiding - afmeren vaartuigen' mogen ten hoogste twee steigers ten behoeve van het afmeren van vaartuigen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- d. op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterwinning' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de drinkwaterwinning met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- e. op gronden met de aanduiding 'maatschappelijk' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen met een goothoogte van ten hoogste 3 m;
- f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de scheepvaartgeleiding mag ten hoogste 5 m bedragen;
- g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;
- h. in afwijking van het bepaalde onder a t/m g zijn bouwwerken niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel'.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Natuur - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de binnenduinen en duingraslanden eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel': het behoud en/of herstel van ter plaatse aanwezige poelen en de daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- c. een telecommunicatiecentrum van het Ministerie van Defensie.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 1.200 m² bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de telecommunicatie mag ten hoogste 40 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- e. in afwijking van het bepaalde onder a t/m d zijn bouwwerken niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel'.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Natuur - Schurvelingen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Schurvelingen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de schurvelingen eigen zijnde eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden .
17.2 Bouwregel
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Natuur - Strand
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Strand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de gronden eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
alsmede voor:
- b. dagrecreatie;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen': horeca in de vorm van strandpaviljoens;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals reddingsposten, nutsvoorzieningen en sanitaire voorzieningen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de volgende gebouwen toegestaan zijn:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' strandpaviljoens, met dien verstande dat:
- per aanduidingsvlak ten hoogste één strandpaviljoen is toegestaan;
- het grondoppervlak van een strandpaviljoen inclusief terras en verkeersruimten ten hoogste 800 m² mag bedragen, waarbij het gezamenlijk grondoppervlak van de gebouwen van het strandpaviljoen niet meer mag bedragen dan 285 m²;
- de strandpaviljoens op palen dienen te staan waarbij de hoogte tussen het maaiveld en de onderzijde van de vloerconstructie ten minste 2 m bedraagt;
- de verkoopvloeroppervlakte van het strandpaviljoen ten behoeve van detailhandel ten hoogste 50 m² bedraagt;
- de goothoogte van strandpaviljoens ten hoogste 3 m mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 5 m mag bedragen;
- 2. reddingsposten, nutsvoorzieningen en sanitaire voorzieningen.
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' strandpaviljoens, met dien verstande dat:
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Specifieke gebruiksregels
De ruimte ten behoeve van incidenteel nachtverblijf voor het beheer van het strandpaviljoen bedraagt ten hoogste 10 m².
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Natuur - Zandwallen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Zandwallen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de schurvelingen eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
19.2 Bouwregel
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Recreatie - Dagrecreatie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen zoals een jachthaven, een ijsbaan, een scoutingcentrum en sport- en speelvoorzieningen;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinvee en dagrecreatief verblijf' en dagrecreatief verblijf': het houden van kleinvee en dagrecreatief verblijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven': tevens een aan de jachthaven gerelateerd detailhandelsbedrijf en de winterstalling van boten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een horecavoorzieningen uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - horeca': tevens een aan de watersportvereniging gerelateerde en daaraan ondergeschikte horecavoorziening;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' mag ten hoogste één centraal voorzieningengebouw worden gebouwd met een grondoppervlak van maximaal 100 m² en is per volkstuin één vrijstaande berging met een grondoppervlak van ten hoogste 9 m² toegestaan of één vrijstaande berging met een grondoppervlak van ten hoogste 6 m² en een hobbykas met een grondoppervlak van ten hoogste 20 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinvee en dagrecreatief verblijf' mag het aantal dagrecreatieve verblijven ten hoogste 1 bedragen;
- d. het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinvee en dagrecreatief verblijf' mag ten hoogste 200 m² bedragen;
- e. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie worden gebouwd;
- f. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. opper- vlak | max. goot- hoogte | max. bouw- hoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige gebouwen | het ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | 10 m tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een andere bouwhoogte is aangegeven | ||||||
vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie | 50 m | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie - Recreatieappartement
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - recreatieappartement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in de vorm van een recreatieappartementencomplex;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van horeca - hotel': tevens een hotel;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige bedrijfsgebouwen | 6 m | 10 m | |||||||
recreatieappartementen | 60 m²* | ||||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
* bedoeld wordt de vloeroppervlakte.
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie - Recreatiewoning
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. per bouwvlak is ten hoogste één recreatiewoning toegestaan, tenzij met een maatvoeringaanduiding op de verbeelding anders is aangegeven;
- b. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief aan- en uitbouwen en inpandige bergplaats bedraagt ten hoogste 350 m³en de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. per recreatiewoning is ten hoogste één bijgebouw of vrijstaande overkapping met een oppervlakte van ten hoogste 10,5 m² en een goothoogte van ten hoogste 2,5 m toegestaan;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 23 Sport
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. veldsporten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': tevens een manege;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | 1, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | 750 m³ | 6 m | ||||||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||||||
overige gebouwen | het ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m | 10 m | ||||||
lichtmasten | 15 m | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
Artikel 24 Verkeer
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding '2x2 rijstroken': tevens wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden': dijken alsmede voor het behoud, herstel en versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Water
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. verkeer te water;
- c. waterberging;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens havengebonden bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede bijbehorende voorzieningen, zoals dokken en pontons;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': tevens het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde natuurlijke waarden;
- f. ondergeschikt groen, bruggen en dammen.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 26 Waterkering
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterkering en waterstaatkundige voorzieningen;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
26.2 Bouwregels
- a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie worden gebouwd;
- d. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | geen, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | ||||||||
gebouwen | het ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | |||||||
vrijstaande antennemast voor mobiele telecommunicatie | 35 m | ||||||||
overige bouw- werken, geen gebouwen zijnde | 10 m |
Artikel 27 Wonen - 3
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
alsmede voor:
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
27.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. binnen ieder bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, tenzij met een maatvoeringaanduiding op de verbeelding anders is aangegeven;
- b. de inhoud van hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 750 m³;
- c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven;
- d. het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij de woning behorende erven bedragen met een maximum van 75 m²; met dien verstande, dat onder erven wordt verstaan de bij de woning behorende gronden die zijn gelegen 3 m achter en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde gevel van de woning en in het verlengde daarvan;
- e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- f. er mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en schotelantennes worden gebouwd op gronden gelegen tussen de voorgevels van de woningen en het verlengde daarvan en de bestemming 'Verkeer', met uitzondering van gronden die zijn aangeduid met de aanduiding 'bijgebouwen';
- g. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 m of minder van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
- h. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2m;
- i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -1 ' is een gebouw met de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte toegestaan.
27.3 Afwijken van de bouwregels
27.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat onder strijdig gebruik niet wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- b. het vloeroppervlak in gebruik aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen bedraagt;
- c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteiten wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- e. horeca en detailhandel uitsluitend plaatsvindt gerelateerd en ondergeschikt aan het aan-huis-gebonden beroep of de bedrijfsmatige activiteiten;
- f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
27.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 28 Wonen - 4
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
alsmede voor:
- b. het behoud en herstel en versterking van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor het behoud en herstel en versterking van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - poel': het behoud en/of herstel van ter plaatse aanwezige poelen en de daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. het bestaande aantal woningen per bouwperceel mag niet worden vergroot;
- b. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- c. de inhoud van hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 750 m³; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' bij zijwaartse uitbreiding van het hoofdgebouw de volgende regels in acht te worden genomen:
- 1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in het verlengde van de voorgevel van het bestaande hoofdgebouw te worden geplaatst;
- 2. de nokrichting van het hoofdgebouw dient in het verlengde van de nokrichting van het bestaande hoofdgebouw te worden geplaatst;
- 3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw;
- d. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven goothoogte;
- e. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
- f. de afstand van de hoofdgebouwen van niet aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
- g. in het geval van nieuwbouw van woningen dienen tevens de volgende regels in acht te worden genomen:
- 1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient evenwijdig aan en binnen een afstand van ten hoogste 3 m uit de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens te worden geplaatst;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dienen de hoofdgebouwen te worden voorzien van een zadeldak met aan de zijde van de openbare weg een hellingshoek ten opzichte van het horizontale vlak van tenminste 45 graden en ten hoogste 50 graden;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dient de nokrichting van de daken van hoofdgebouwen evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens te lopen;
- h. het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij de woning behorende erven bedragen met een maximum van 75 m², met inachtname van de volgende regels:
gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' | overige gronden | ||
gronden die onder erven vallen | de bij de woning behorende gronden die zijn gelegen 6 m achter (het denkbeeldige verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning en de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' | de bij de woning behorende gronden die zijn gelegen 3 m achter (het denkbeeldige verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning en daarnaast de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' | |
plaatsing bijgebouwen en overkappingen | ten minste 6 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning en uitsluitend een carport ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' | ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning en daarnaast ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' | |
gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' | ter plaatsen bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen en overkappingen ten hoogste 10,5 m² | ter plaatsen bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen en overkappingen ten hoogste 10,5 m² |
- i. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- j. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- k. schotelantennes mogen niet worden gebouwd op gronden gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde gevels van woningen en het verlengde daarvan en de bestemming 'Verkeer';
- l. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 m of minder van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
- m. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2m;
- n. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
28.3 Afwijken van de bouwregels
28.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat onder strijdig gebruik niet wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- b. het vloeroppervlak in gebruik aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen bedraagt;
- c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteiten wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- e. horeca en detailhandel uitsluitend plaatsvindt gerelateerd en ondergeschikt aan het aan-huis-gebonden beroep of de bedrijfsmatige activiteiten;
- f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
28.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Leiding - Riool
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een rioolleiding.
29.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 29.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Leiding - Water
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.
30.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 30.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Waarde - Archeologie - 1
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn op basis van de Monumentenwet 1988 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen als beschermd (archeologisch) rijksmonument.
Artikel 32 Waarde - Archeologie - 2
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels-– uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
32.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2', als bedoeld in artikel 32, lid 32.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 33 Waarde - Archeologie - 4
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
33.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4', als bedoeld in artikel 33, lid 33.1geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 5
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
34.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5', als bedoeld in artikel 34, lid 34.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden.
35.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien de betrokken cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 36 Waterstaat
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterstaatkundige voorzieningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
36.2 Bouwregels
- a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. indien binnen het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
- c. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |||||
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen | geen, tenzij anders middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven | ||||||||
gebouwen | het ter plaatse van de maat voeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak | 6 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte' een andere goothoogte is aangegeven | |||||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 10 m |
Artikel 37 Waterstaat - Waterkering
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
37.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
37.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 37.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 38 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
38.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 38.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 39 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 40 Algemene Bouwregels
40.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
40.2 Herbouw (bedrijfs)woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.
40.3 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
40.4 Afstand tot schurvelingen en zandwallen
De afstand van bouwwerken tot gronden die voorzien zijn van de bestemming 'Natuur - Schurvelingen' of 'Natuur - Zandwallen' bedraagt ten minste 3 m.
Artikel 41 Algemene Gebruiksregels
- 1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
- 2. Ten aanzien van onbebouwde gronden wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
- a. het opslaan van bagger en grondspecie;
- b. het opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, zand, grind of brandstoffen;
- c. de plaatsing van kampeermiddelen;
Ten aanzien van bouwwerken wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van recreatiewoningen als bedoeld in artikel 15 en 22 en recreatieappartementen als bedoeld in artikel 21 voor permanente bewoning;
- 3. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin, zand en specie in verband met normaal onderhoud dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of direct daaraan verwante producten of goederen, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolgde de bestemming toegestaan;
- d. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf van (bedrijfs)woningen.
Artikel 42 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de ruimte tussen bouwwerken;
- d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 43 Algemene Aanduidingsregels
43.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Artikel 44 Algemene Afwijkingsregels
44.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
- b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
- c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- d. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
- e. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
44.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 40.2 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
44.3 Vergroten van de inhoudsmaat van de woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van boerderijen met inachtneming van het volgende:
- a. de maximum inhoud van 750 m³ mag overschreden worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning, tot een maximum van 850 m³;
- b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
- c. de bevoegdheid is uitsluitend van toepassing op monumenten en MSP-panden.
44.4 Extra woning in monumentale panden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde een extra woning toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'gemeentelijk monument' of 'rijksmonument', met inachtneming van het volgende:
- a. de extra woning is uitsluitend toegestaan door middel van woningsplitsing in monumentale panden of MSP-panden;
- b. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
- c. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
- d. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven;
- e. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
- f. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
- g. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
44.5 Afstand tot zandwallen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 40.4 om bouwwerken dichter bij gronden die voorzien zijn van de bestemming Natuur - Zandwallen mogelijk te maken, met dien verstande dat:
- a. de afstand van het bouwwerk tot de gronden die voorzien zijn van de bestemming 'Natuur - Zandwallen' tenminste 1 m bedraagt;
- b. afwijking uit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijk is.
Artikel 45 Algemene Wijzigingsregels
45.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
45.2 Waarde - Archeologie
45.3 Ten behoeve van waterberging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Water' met inachtneming van de volgende regels:
- a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt voor de verbreding van kreken ten behoeve van extra waterberging;
- b. na wijziging van het plan is het bepaalde in artikel 25 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 46 Overgangsrecht
46.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
46.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 47 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Goedereede'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het bestemmingsplan Landelijk gebied is op 22 november 2012 vastgesteld door de gemeente Goedereede. Op basis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 29 januari 2014 en een ambtshalve geconstateerde onvolkomenheid is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Per 1 januari 2013 is de gemeente Goedereede opgegaan in de gemeente Goeree-Overflakkee. Binnen de gemeente Goeree-Overflakkee vigeren verschillende bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Om een duidelijk onderscheid te hebben tussen de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente is de naam van het bestemmingsplan gewijzigd in "Landelijk gebied Goedereede". |
1.1 Aanleiding
Een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied is noodzakelijk omdat per 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is vervangen door een nieuwe wet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In deze nieuwe wet is expliciet geregeld dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 5 jaar of ouder zijn moeten uiterlijk op 1 juli 2013 geactualiseerd zijn. Voor het buitengebied van Goedereede is deze regeling van toepassing. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) stellen bovendien nieuwe technische eisen aan een bestemmingsplan. Daarbij gaat het om de vormgeving van de plannen, de digitaliseringverplichting en de uniformering van regels.
1.2 Ligging Plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Goedereede. Ook locaties waarvoor recent digitale postzegelbestemmingsplannen in procedure zijn gebracht of vastgesteld en die voldoen aan de Wro, maken deel uit van het plangebied. De begrenzing van het plangebied is verder afgestemd op de bestemmingsplannen voor de kernen, recreatiegebieden, Oudeland en Oude Nieuwland en Brouwersdam.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied vervangt de bestaande thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft:
bestemmingsplan | datum vaststelling | datum goedkeuring | |
Landelijk gebied 1e herziening 2e herziening | 19-05-1994 30-10-2003 05-11-2009 | 20-12-1994 15-06-2004 02-01-2010 | |
Kabbelaarsbank | 28-11-2002 | 21-02-2003 | |
Oostdijkseweg 1999 | 25-11-1999 | 27-06-2000 | |
Herziening diverse bestemmingsplannen zomerhuizen c.a. | 25-10-1990 | 19-02-1991 | |
Havens van Stellendam | 16-03-2006 | 04-07-2006 | |
Buitenhaven Stellendam | 13-10-2011 | - | |
Slikken van Flakkee | 26-05-1988 | 27-08-1988 | |
Slikken van Flakkee, 2e herziening | 18-06-1988 | 27-09-1988 | |
Facetbestemmingsplan 2011 | 30-06-2011 | - |
1.4 Planproces
Gefaseerde aanpak
Het bestemmingsplan voor het landelijk gebied komt in een aantal stappen tot stand:
- inventarisatie: verzamelen van noodzakelijke bouwstenen;
- voorontwerpbestemmingsplan: vertaling van visie in regels en verbeelding;
- ontwerpbestemmingsplan: verwerken van inspraak- en overlegreacties;
- vaststelling: behandeling zienswijzen en afronden bestemmingsplan.
Overleg en communicatie
Een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat bovendien handhaafbaar is, vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen.
Voor de externe communicatie met instanties en organisaties is daarom een klankbordgroep samengesteld. In bijlage 3 is de samenstelling van deze klankbordgroep opgenomen. De leden van de klankbordgroep zijn uitgenodigd bij een presentatie over het voorontwerpbestemmingsplan. In bijlage 3 is aangegeven welke insanties bij deze bijeenkomst aanwezig waren.
Gezien het overwegend consoliderende karakter van het bestemmingsplan vindt de communicatie over het bestemmingsplan plaats via inspraak en overleg.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van Rijk, provincie, waterschap en de gemeente en de consequenties van dit beleid voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de gemeentelijke visie op het landelijk gebied, alsmede de richting die deze visie geeft voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied. In hoofdstuk 4 is de visie op het landelijk gebied nader uitgewerkt als opstap voor regels en verbeelding. Deze nadere uitwerking wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan sectorale wet- en regelgeving en is het resultaat van de wettelijk verplichte onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin wordt aangegeven welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Hoofdstuk 7 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het beleid dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied. Aangegeven is wat relevant is voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Vooral dit laatste punt is van belang voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het bestemmingsplan voor het landelijk gebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en de kust en kustbescherming.
3e Kustnota, Traditie, Trends en Toekomst (2000)
De 3e Kustnota borduurt verder op de 2e Kustnota, maar legt een veel sterkere relatie tussen kustveiligheid en ruimtegebruik.
De hoofddoelstellingen van het beleid in deze nota zijn gericht op:
- een duurzame bescherming van laag Nederland tegen overstroming;
- ruimtegebruik van de kust in harmonie met de duurzame bescherming van laag Nederland.
Met het oog op de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging, zijn in de toekomst bredere en sterkere waterkeringen benodigd. Voorkomen moet worden dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (zoals stedelijke ontwikkeling) landinwaartse verbreding van de waterkeringen geen optie meer zal zijn. Reservering van ruimte biedt hiervoor de oplossing. In de nota is aangegeven, dat in de duinzoom goede mogelijkheden aanwezig zijn voor ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Dit komt door de aanwezigheid van de schone kwel vanuit de duinen. Daarom wordt voor de duinzoom, uitgezonderd de stedelijke zones, gestreefd naar een combinatie van landbouw en ontwikkeling of behoud van natuurwaarden. Verder is in de nota aangegeven, dat het natuurlijke watersysteem in de duinzoom goede mogelijkheden biedt voor het stedelijk water.
Beleidslijn voor de kust
De beleidslijn kust is een uitwerking van het rijksbeleid voor de waterveiligheid uit de Derde Kustnota en de Nota Ruimte. De beleidslijn bevat een kader voor de toetsing van ingrepen of activiteiten met een ruimtebeslag. Tevens geeft de beleidslijn inzicht in de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden voor de ruimtelijke ordening, de waterveiligheid en de natuur in het kustfundament.
Nationaal Waterplan 2009 - 2015
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de kust, rivieren, IJsselmeergebied, zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Beheerplan Voordelta
Het grootste deel van het plangebied maakt onderdeel uit van Natura 2000-gebied Voordelta. De Voordelta, de ondiepe zee en omringende stranden voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, is een voor Nederland en Europa uniek natuurgebied. Door de afwisseling van zoet en zout en diep en ondiep water, kenmerkend voor een rivierdelta, is het een leef- en foerageergebied voor zeehonden en diverse beschermde vogelsoorten. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) heeft de Voordelta om die reden aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen een Natura 2000-gebied geldt bescherming voor leefgebieden en soorten die kenmerkend zijn voor het betreffende gebied. In de Voordelta gaat het daarbij onder meer om de gewone zeehond, de fint, de zwarte zee-eend, verschillende andere eendensoorten en steltlopers. Het beheerplan Voordelta bevat de maatregelen die de benodigde extra bescherming voor deze soorten en hun leefgebieden moeten bieden. Deze maatregelen zijn over het algemeen niet ruimtelijk van aard. De hoofdlijnen van de maatregelen worden hieronder beschreven. Voor een nauwkeurige beschrijving wordt verwezen naar het Beheerplan Voordelta.
Voor natuurbescherming en natuurcompensatie stelt het beheerplan maatregelen in. Zo zijn vijf rustgebieden voor zeehonden en vogels en een bodembeschermingsgebied aangewezen. Hiertoe zijn drie toegangsbeperkingsbesluiten genomen. In het bodembeschermingsgebied gelden beperkingen voor vormen van visserij die de zeebodem verstoren. Beoogd resultaat van deze beperking van menselijke activiteiten is dat de kwaliteit en voedselproductie van de zeebodem in het beschermde gebied met ten minste 10% verbetert. Deze verbetering compenseert het verlies aan voedselrijke zeebodem door aanleg van Maasvlakte II.
In de vijf rustgebieden gelden beperkingen voor vormen van visserij en recreatie die zeehonden en vogels verstoren. Het gaat om de volgende gebieden:
- Hinderplaat (binnen plangebied);
- Bollen van de Ooster;
- Bollen van het Nieuwe Zand;
- Slikken van Voorne;
- Verklikkerplaat.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Plankaart beschermingsgebieden Voordelta
Beoogd resultaat van deze beperking van menselijke activiteiten in de rustgebieden:
- rust voor de gewone zeehond, zodat op termijn ten minste 200 van deze dieren in de Nederlandse Delta leven en daar ook hun jongen werpen en grootbrengen; in 2007 leefden er ongeveer 100 gewone zeehonden in de Delta; deze dieren plantten zich daar nauwelijks voort;
- rust en voedsel voor soorten steltlopers en eenden die landelijk in aantal afnemen en waarvoor de Voordelta een belangrijk gebied is; de kwaliteit van de Voordelta als rusten foerageergebied voor bijvoorbeeld de scholekster en krakeend staat momenteel onder druk;
- rustige zandplaten in zee, zodat de grote stern en visdief met hun jongen deze platen kunnen benutten om te rusten en makkelijker bij hun voedselgebieden op zee te komen; hun huidige voedselgebied gaat deels verloren met de aanleg van Maasvlakte II;
- rust voor de zwarte zee-eend, zodat deze kan profiteren van het vergrote voedselaanbod in het bodembeschermingsgebied; ook voor deze soort gaat een deel van het huidige voedselgebied verloren met de aanleg van Maasvlakte II.
Recreatie en het beheerplan Voordelta
In het beheerplan is aangegeven waar welke recreatie is toegestaan (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Zonering toegestaan strandgebruik
MIRT verkenning 'Grevelingen'
Door de aanleg van de Brouwersdam is het Grevelingenmeer in 1970 afgesloten van de Noordzee. Het meer heeft zich ontwikkeld tot een waardevol natuur- en recreatiegebied van internationale betekenis. De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat de afsluiting ook grote nadelen heeft. De kwaliteit van de Grevelingen staat onder druk. Door de afsluiting van het Grevelingenmeer zijn problemen met de water- en natuurkwaliteit ontstaan.
Het terugbrengen van getij in het Grevelingenmeer is de enige mogelijkheid om deze vicieuze cirkel te doorbreken. Onderzoek van Rijkswaterstaat heeft aangetoond dat er grote kansen liggen om door een integrale aanpak de kwaliteit van de Grevelingen te verbeteren, zowel in natuur, duurzame energie, waterbeheer, economie, recreatie, visserij als toerisme. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, het Natuur- en Recreatieschap de Grevelingen en een aantal maatschappelijke en private organisaties, hebben onder andere naar aanleiding van het onderzoek van Rijkswaterstaat opdracht gegeven aan de Bestuurscommissie Grevelingen om een MIRT-Verkenning Grevelingen te starten.
Op 16 mei 2012 is de MIRT-Verkenning Grevelingen officieel afgerond. De haalbaarheid en de effecten van ingrepen in de Grevelingen zijn onderzocht. Er is daarmee een nieuw perspectief op een duurzame, gezonde regio ontwikkeld. Als vervolg wordt een Rijksstructuurvisie voor de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer. Met het opstellen van die structuurvisie kan een besluit genomen worden over de drie hoofdkwesties: wel of geen getij op de Grevelingen, zoet of zout water in het Volkerak-Zoommeer en wel of geen waterberging in het Grevelingenmeer.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010) en 1e herziening (2011)
De Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland is op 2 juli 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. De structuurvisie vervangt het provinciaal streekplan en het interim-beleid van de Wro op basis waarvan het laatste streekplan als structuurvisie werd aangemerkt. De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden.
De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:
- een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
- een duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- een samenhangend stedelijk netwerk;
- stad en land verbonden;
- een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Figuur 2.3 Uitsnede functiekaart Structuurvisie Zuid-Holland
Op de functiekaart van de Structuurvisie is het landelijk gebied van Goedereede grotendeels aangewezen als agrarisch landschap - risico's op verzilting. Door de keuze van herstel van estuariene dynamiek en vanwege autonome ontwikkelingen neemt in dit gebied het risico op verzilting toe. Voor dit gebied is het van belang tijdig te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de landbouw in een verziltende omgeving. Deze oplossingen reiken van zoeken naar alternatieve zoetwatervoorziening voor de bestaande teelten tot de landbouw aanpassen aan een verziltende omgeving (bijvoorbeeld door andere gewassen). Mogelijk liggen in dit gebied ontwikkelingskansen voor veeteelt. De mogelijkheid tot schaalvergroting is een belangrijke voorwaarde voor een blijvend economisch perspectief. Ook verblijfsrecreatie als neventak op het landbouwbedrijf biedt perspectief gezien de combinatie van rust, nabijheid van stranden en de deltawateren.
De provincie Zuid-Holland wil dat de afwisseling in landschappen en de kenmerkende waardevolle landschappen behouden blijven. Op grond van de verschillen in bodem, ontstaansgeschiedenis, het huidige gebruik en de verschijningsvorm is een onderscheid gemaakt. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld de identiteit van gebieden versterken door oude verkavelingspatronen zichtbaar te maken. Op de kwaliteitskaart is een verzameling van kenmerkende landschapselementen aangegeven die in veel van de landschappen het beeld mede bepalen.
![]() | Zeekleipolderlandschap |
![]() | Buitendijks (natuur) landschap |
![]() | Duinlandschap |
![]() | Stiltegebied |
![]() | Topgebied |
![]() | Kroonjuweel |
Figuur 2.4 Uitsnede kwaliteitskaart Structuurvisie Zuid-Holland
Op de kwaliteitskaart is het landelijk gebied van Goedereede deels aangewezen als Zeekleipolderlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen. Een bijzondere vorm binnen het zeekleigebied zijn de veenpolders. Deze hebben een veenkern en zijn de eerste bedijkte polders (opwas). Kenmerkende elementen zijn de havenkanalen.
Verder is het gebied langs de Noordzee aangewezen als Duinlandschap. Het Duinlandschap is reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd zandlandschap van jonge duinen. Een belangrijke kwaliteit is de ruimte voor natuurlijke processen, zoals verstuiving, vernatting en bosvorming. Het is overwegend kleinschalig en afwisselend besloten tot halfopen landschap.
Een groot deel van de gemeente is aangewezen als topgebied cultureel erfgoed. Dit betekent dat in dit gebied cultuurhistorische en landschappelijke waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit.
Het gebied ten westen van Ouddorp is aanwezen als Kroonjuweel cultureel erfgoed. Dit gebied zijn de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek. In paragraaf 6.6.1 wordt nader ingegaan op deze cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Met de herziening van de structuurvisie zijn op onderdelen aanpassingen doorgevoerd. Gedeeltelijk betreft het onvolkomenheden uit de oorspronkelijke versie, maar daarnaast zijn er ook thema's waar een aangepaste beleidsvisie op is ontstaan. Het meest voorname daarvan betreft de ontwikkelingsmogelijkheden buiten de bebouwingscontouren. Hoewel het hoofdprincipe gehandhaafd blijft, wordt er buiten de contouren voor een aantal ontwikkelingstypen meer flexibiliteit geboden. Het bouwen binnen bestaande bebouwingslinten wordt praktischer aangepakt. Aan de hand van een meer kwalitatieve beoordeling kunnen dergelijke verzoeken vaker worden gehonoreerd en kan bovendien de kwaliteit ter plaatse versterkt worden. Ook voor ruimte-voor-ruimte ontwikkelingen worden meer pragmatische uitgangspunten gehanteerd. Wanneer bijvoorbeeld onvoldoende oppervlak gesaneerd kan worden, doordat er bijvoorbeeld geen afspraken mogelijk zijn met andere eigenaren, kan door middel van verevening (een financiële bijdrage) toch een vervangende woning worden gebouwd. De financiële bijdrage wordt in dat geval benut voor landschappelijke kwaliteitsverbetering.
Provinciale Verordening (2010) en 1e herziening (2011)
In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.
De voornaamste bepaling die relevant is voor dit plan, bepaalt dat nieuwe stedelijke functies binnen de zogenaamde bebouwingscontouren gehuisvest worden. Daarnaast gelden op gronden die in de verordening zijn aangewezen als bedrijventerrein bepalingen die bedrijfsmatige activiteiten de ruimte moeten geven. Zo zijn op dergelijke gronden in beginsel geen bedrijfswoningen toegestaan en dienen, gelet op de omgeving, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie te worden toegestaan.
De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
Regels voor het gebied buiten bebouwingscontouren
Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:
- Ruimte voor Ruimte;
- nieuwe landgoederen;
- niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
- woningen in bebouwingslinten na sloop van bestaande bebouwing;
- uitbreiding bestaande niet-agrarische functies.
Nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve functies buiten bebouwingscontouren is toegestaan voor:
- kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van een gebied;
- recreatiewoningen binnen gebieden voor verblijfsrecreatie.
Agrarische bedrijven
In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:
- agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 ha;
- nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
- voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan of het aantal dat reeds is vergund;
- intensieve veehouderijen zijn uitgesloten;
- nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven is een oppervlak van 2 ha aan kassen toegestaan;
- nieuwvestiging van boom- en sierteeltbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven is een oppervlak van 300 m² aan kassen toegestaan;
- nevenfuncties zoals zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen zijn onder voorwaarden bij agrarische bedrijven toegestaan.
Ecologische Hoofdstructuur
- Bestemmingsplannen dienen de bestaande natuurgebieden te beschermen tegen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
- Bestemmingsplannen voor de gronden die zijn aangewezen als zoekgebied wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
Primaire en regionale waterkeringen
- Primaire en regionale waterkeringen, zoals aangegeven op kaart 8 van de verordening, dienen als zodanig bestemd te worden. In de bestemming worden regels opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen.
- De beschermingszones en de kernzone van de betreffende keringen zoals opgenomen in de vastgelegde leggers van de waterbeheerders worden bestemd. Andere bestemmingen zijn slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen.
Molenbiotopen
- Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop zoals aangeduid op kaart 11 bij de verordening, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen.
- In de verordening is aangegeven aan welke voorwaarden regels behorende bij een molenbiotoop moeten voldoen.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (provincie Zuid-Holland, 2009) beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid inclusief het grondwaterbeleid. Het vervangt het Beleidsplan Groen, Water en Milieu en het Grondwaterplan 2007-2013. De provincie heeft in dit plan het beleid uit het Nationaal Waterplan en het huidige Europese beleid vertaalt naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. In het provinciale waterplan gaat het vooral om de 'wat'-vraag, in de waterbeheerplannen van de waterschappen gaat het vooral om de 'hoe'-vraag. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Provinciaal Waterplan de status van structuurvisie.
Een ruimtelijke wateropgave wordt van provinciaal belang beschouwd als die wateropgave een basisvoorwaarde is voor het behalen van een (provinciale) ruimtelijke ambitie/hoofdopgave. In dit kader is sprake van twee typen ruimtelijke wateropgaven:
Type 1) wateropgaven die betrekking hebben op concrete gebieden/zones waarbij de provinciale structuurvisie zorgt voor (planologische) bescherming van deze gebieden/zones - denk bijvoorbeeld aan reserveringen voor waterberging en vrijwaringzones voor toekomstige dijkversterkingen,
Type 2) wateropgaven die zich vertalen naar uitgangspunten, basisvoorwaarden of de locatiekeuze van ruimtelijke ontwikkelingen - zo moet bijvoorbeeld de potentiële overstromingsdiepte in ogenschouw worden genomen bij locatiekeuzes voor economisch waardevolle functies.
Het provinciale waterplan heeft geen consequenties voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied; er zijn geen wateropgaven benoemd die betrekking hebben op concrete gebieden of zones binnen het bestemmingsplangebied.
Recreatievisie - Belevingseiland in de Delta (2011)
De vier gemeenten hebben in de Structuurvisie Goeree-Overflakkee de ambitie uitgesproken om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee wordt recreatie één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland. De provincie Zuid-Holland onderschrijft het belang van de sector recreatie en toerisme voor de huidige en toekomstige ontwikkeling van Goeree-Overflakkee. De opstelling van de recreatievisie als uitvoering van de door Provinciale Staten aangenomen motie (168) is daarvan een uitwerking.
De recreatievisie beschrijft het beeld dat de provincie Zuid-Holland heeft voor de toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Goeree-Overflakkee en de mogelijkheden en aanpak om de toeristische en recreatieve ambities uit de Structuurvisie Goeree-Overflakkee te realiseren. De provincie heeft daarbij bezien wat, in het belang van het eiland en op basis van de Provinciale Structuurvisie, de reële mogelijkheden zijn.
Er liggen op het eiland diverse grote sociaaleconomische en ruimtelijke opgaven, die op korte termijn vragen om integrale keuzes en acties. Deze visie gaat daarom niet alleen over recreatie op Goeree-Overflakkee, maar ook over toerisme, economie, cultuur(historie), landschap, water en natuur. Wanneer oplossingen op deze gebieden gecombineerd worden, biedt dat de beste kansen voor een impuls voor de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het eiland.
Aan de recreatievisie is een beeldverhaal gekoppeld, waarin aan de hand van een beeldend verhaal ondernemers en investeerders geïnspireerd worden om projecten te beginnen op het eiland. Door de verbeelding wordt gestuurd op projecten die bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten, die een economische impuls geven en die wonen, werken en recreëren op het eiland nog aantrekkelijker maken.
2.4 Regionaal Beleid
Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
Door het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) is de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee opgesteld. De gemeenteraden van de diverse gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, hebben de visie in december 2010 vastgesteld.
Als algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat de identiteit van het eiland in de vorm van bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen behouden en waar mogelijk versterkt moet worden. Met name nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen lenen zich ervoor om cultuurhistorische waarden te benadrukken en herkenbaar te maken.
Met betrekking tot water wordt aangegeven dat nieuw oppervlaktewater aangelegd moet worden en dat de waterkwaliteit in algemene zin verbetering behoeft. Natuurvriendelijke oevers kunnen hier een rol bij spelen. Tevens wordt gesproken over het opheffen van het waterbergingstekort. Dit kan door zogenaamde waterbalkons.
Voor natuur in algemene zin ligt de nadruk op het toegankelijk en beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden. Voor deltanatuur in het bijzonder geldt tevens een grote ontwikkelopgave van 400 ha.
Van de strategische hoofdlijnen van de structuurvisie zijn de volgende punten van belang voor het landelijk gebied.
- Uitbouw en diversificatie, zowel kwalitatief als kwantitatief van verblijfsrecreatie, horeca, dag(eco-)toerisme en elkweervoorzieningen; daarbij ook de mogelijkheden van het omringende open water ten volle benutten en verbetering kwaliteit/uitbreiding capaciteit jachthavens.
- Versterking en verbreding van de economie, door scheppen van gunstig ondernemersklimaat, stimulering ondernemerschap en innovatie, aantrekken van schone en innovatieve kleinschalige bedrijvigheid (maakindustrie, handel logistiek, dienstverlening en zorgcluster) in samenwerking met naburige regio's, allianties met kennisinstituten en inspelen op bestedingseffecten van woningbouw (persoonlijke dienstverlening, wellness, fitness, dagelijkse boodschappen, duurzame consumptiegoederen, horeca, etc.).
- Versterking van landschapsstructuren, cultuurhistorisch waardevolle elementen volgens het landschapsontwikkelingsplan.
- Versterken en verbeteren kusttoerisme op de Kop van Goeree en behoud van kleinschalig halfopen cultuurhistorisch waardevol buitengebied.
- Behoud hoofdwaterkering, versterking recreatieve uitzichtfunctie en aanleg ontbrekende schakels in recreatief netwerk.
- Natuurgebied en duinnatuur beleefbaar en toegankelijk maken.
- Behoud en kwaliteitsverbetering recreatieparken.
- Karakteristiek cultuurhistorisch waardevol schurvelingenlandschap behouden.
- Handhaving van een duurzame landbouw met een goede zoetwatervoorziening en ruimte voor schaalvergroting, verbreding (groene en blauwe diensten) en productvernieuwing.
- Bereiken van een duurzaam watersysteem (waterberging en waterkwaliteit) en uitvoering van het Waterplan Goeree Overflakkee.
- Versterkte inzet op duurzaamheid, vooral door investeringen in het leveren van schone energie (waterkracht, wind, zon, biomassa).
- Versterking van belevingsaspecten van het eiland (onder andere geschiedenis van kernen en landschap vertellen, door co-creatie zelf onderdeel zijn van een verhaal of belevenis, fietsen, varen, wandelen, verblijven, etc.).
Waterplan Goeree-Overflakkee (2009)
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
- de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer; het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
- het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater; hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet; het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
- de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied; hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.
Gezamenlijk hebben het waterschap, de gemeenten en het ISGO streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd:
- gegarandeerde zonering op basis van chloridengehalten in het oppervlaktewater (zoet/zout);
- waterbergingstekort oplossen door het aanleggen van nieuw oppervlaktewater;
- aanleggen van waterbalkons, geleidelijke overgang van stedelijk naar landelijk gebied;
- maatregelen in het kader van de KRW in waterlichamen realiseren voor 2015;
- natuurvriendelijke oevers waar mogelijk aanleggen;
- gemengde rioolstelsels vervangen door gescheiden rioolstelsels;
- historische relatie met water in stedelijke kernen zichtbaar maken;
- meer aandacht voor het karakteristieke krekenlandschap;
- aanleggen een of meerdere gemeenschappelijke baggerdepots.
De wensbeelden worden nog niet vertaald in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Indien projecten concreet worden, gronden verworven zijn of overeenkomsten met grondeigenaren gesloten zijn wordt hiervoor een aparte procedure doorlopen.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie 2020 (2008)
De toekomstvisie van de gemeente Goedereede is een richtinggevend beleidsstuk dat op twee niveaus een doorkijk biedt tot 2020. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt is beeld nader gespecificeerd.
Figuur 2.5 Kaart Toekomstvisie 2020
In het landelijk gebied is onderscheid gemaakt in agrarisch gebied hoofdfunctie (rond Goedereede en Stellendam) en agrarisch gebied met medegebruik (rond Ouddorp). In het deelgebied agrarische hoofdfunctie voorziet de gemeente de ontwikkeling van de primaire agrarische productie. In het agrarisch gebied met medegebruik wordt een ontwikkeling van de verbrede landbouw (met nevenactiviteiten) voorzien.
In de visie worden vier deelgebieden onderscheiden.
- Brouwersdam
De hoofdkeuze voor de Brouwersdam is het aangrijpen van alle mogelijkheden om het toeristisch-recreatief verder op de kaart te zetten. Hier is ruimte voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen die elders op de Kop van Goeree conflicteert met het karakter van de gemeenschap.
- Ouddorp
De hoofdkeuze voor Ouddorp is het doorontwikkelen van de kern op basis van de onderliggende ruimtelijke en sociale structuur. Daarbij hoort een reeds bestaand compleet pakket aan voorzieningen waarbij echter de situering een nadere verdieping vergt.
- Goedereede
De hoofdkeuze voor Goedereede is het versterken van de functie van het stadje Goedereede als cultureel centrum met Havenhoofd als vooruitgeschoven post. De combinatie van het openstellen van het havenkanaal voor de varende recreant en de vernieuwing van de verkeersstructuur, biedt een uitgelezen mogelijkheid om de bereikbaarheid te verbeteren voor een grotere doelgroep.
- Stellendam
De hoofdkeuze voor Stellendam is het creëren van een hart in de kern en een gebundelde uitbreiding van permanente en recreatieve bewoning aan de oostzijde van de kern. Daarmee wordt een scala aan ingrepen in gang gezet die het zelfbewustzijn van de Stellendammers kan vergroten. Onderdeel daarvan is de vaarverbinding met het Haringvliet, die niet alleen voor Stellendam, maar ook voor het deelgebied Goedereede van essentieel belang is. De ontsluitingsproblematiek van het ontwikkelgebied Stellendam zal bij de uitwerking van het gebied nadrukkelijk worden meegenomen.
Handboek Ruimtelijk Beleid (2009)
In het handboek ruimtelijk beleid heeft de gemeente Goedereede haar ruimtelijk beleid voor een aantal belangrijke thema's vastgesteld. Het gaat om de volgende thema's:
- bebouwings- en gebruiksregeling woningen;
- bed & breakfast;
- bedrijfswoningen;
- bedrijventerreinen;
- landgoederen;
- mestopslag;
- paardenbeleid;
- prostitutiebeleid;
- windmolens
- woonbotenbeleid.
Het beleid voor deze thema's dient te worden vertaald in het bestemmingsplan.
Beleid nieuwe economische dragers (2011)
Het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied bood nog weinig mogelijkheden voor nieuwe economische dragers. Voor nevenactiviteiten zijn er helemaal nog geen mogelijkheden en voor voormalige agrarische bedrijven zijn er met een wijzigingsbevoegdheid slechts beperkte mogelijkheden. Vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied, heeft de gemeente beleid geformuleerd voor nieuwe economische dragers. Het betreft hier beleid voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en vervolgfuncties bij bedrijven die de agrarische activiteiten beëindigd hebben. Ook voor burgerwoningen worden, naast de aan-huis-gebonden beroepen, nieuwe mogelijkheden geboden voor nevenfuncties. Deze zijn overigens minder divers en worden uitsluitend toegestaan via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Het beleid nieuwe economische dragers dient opgenomen te worden in nieuwe bestemmingsplannen.
2.6 Conclusie
Uit het beleidskader van integrale nota's komen de volgende hoofdlijnen naar voren:
- ruimte bieden voor de ontwikkeling van de grondgebonden akkerbouw- en veehouderijbedrijven als beheerders van het landschap;
- versterking van cultuurhistorische en ecologische waarden;
- voldoen aan de eisen die een duurzaam waterbeheer stelt;
- uitbouw van recreatieve productontwikkeling met kansen voor natuur en cultuurhistorie;
- behoud en versterking van de natuurlijke en recreatieve waarde van de kustzone.
Hoofdstuk 3 Zonering
3.1 Algemeen
De gemeente heeft ervoor gekozen om het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied als uitgangspunt te nemen voor het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied. Dit heeft ermee te maken dat de gemeente het bestemmingsplan wil herzien vanwege de wettelijke verplichting om voor 1 juli 2013 een digitaal bestemmingsplan gereed te hebben voor het buitengebied.
De opgave voor dit bestemmingsplan bestond dan ook niet uit het opnieuw formuleren van een gebiedsvisie voor het Landelijk Gebied en het daaraan koppelen van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Belangrijkste opgave voor dit bestemmingsplan is het zo accuraat mogelijk bestemmen van de huidige situatie, maar het bestemmingsplan wel af te stemmen op actueel beleid.
In het voorgaande hoofdstuk is het beleid van de gemeente en hogere overheden beschreven. Op basis van dit beleid kan worden geconcludeerd dat de zonering uit het vigerende bestemmingsplan op hoofdlijnen nog steeds actueel is. De zonering in dit bestemmingsplan is dan ook gebaseerd op de zonering van het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied.
De zonering maakt een onderscheid in enerzijds de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies in het plangebied, anderzijds in de mate waarin de kwaliteiten van het plangebied worden beschermd.
3.2 Karakteristiek Van Het Landelijk Gebied
Het landelijk gebied van de gemeente Goedereede is zeer uitgestrekt en kent daarom verschillende deelgebieden met ieder haar eigen karakteristiek. In deze paragraaf worden deze afzonderlijk beschreven.
Ouddorp
Het buitengebied van Ouddorp kenmerkt zich door een kleinschalige opzet en een hoge landschappelijke waarde. De aanwezige agrarische bedrijven zijn kleinschalig, waardoor de toekomstperspectieven beperkt zijn. In de afgelopen decennia zijn al veel agrarische bedrijven gestopt. De bestemming van de agrarische bebouwing is in veel gevallen omgezet in een woonbestemming. De gemeente wenst het kleinschalige karakter van het buitengebied rond Ouddorp te behouden. Hierbij is het denkbaar dat er naast de woon- of agrarische functie ook nevenactiviteiten worden toegestaan.
Gelet op het kleinschalige karakter en de landschappelijke waarde, is het van belang dat uiterst zorgvuldig wordt omgegaan met het toestaan van niet-agrarische functies in het buitengebied van Ouddorp. De veelal smalle en kronkelige wegen zorgen ervoor dat verkeersaantrekkende functies niet wenselijk zijn, zeker niet als het gaat om vrachtverkeer. Daarnaast zijn de kleine smalle wegen cultuurhistorische elementen.
Daarnaast kent Ouddorp veel cultuurhistorische elementen, zoals zandwallen en groenstructuren, waardoor uiterst voorzichtig moet worden omgegaan met wat wel en wat niet is toegestaan. Veel agrarische bestemmingen hebben daarom ook de aanduiding 'natuurwaarden'.
Doordat in het verleden al veel agrarische bedrijven hun functie hebben verloren, zijn er in het buitengebied van Ouddorp veel woningen die nu een woonbestemming hebben, maar vroeger in gebruik waren als boerderij.
Goedereede en Havenhoofd
Het buitengebied van Goedereede is minder kleinschalig dan dat van Ouddorp. Met uitzondering van buurtschap Oostdijk, is in het buitengebied van Goedereede nauwelijks bebouwing aanwezig. Buurtschap Oostdijk past qua karakteristiek beter bij het buitengebied van Ouddorp. De rest van het buitengebied kenmerkt zich vooral door de openheid van het landschap, waardoor het stadje Goedereede duidelijk zichtbaar is van alle kanten. In de toekomstvisie is opgenomen dat de openheid van het landschap behouden moet blijven. Wel worden er mogelijkheden gegeven voor nieuwe landgoederen.
Stellendam
Het buitengebied van Stellendam kenmerkt zich veel meer door een grootschalige opzet. In de polder komen enkele complexen met agrarische bebouwing voor. Verder kenmerkt het buitengebied zich door lange, brede wegen. Ook heeft het buitengebied een open karakter, er is weinig bebouwing en er zijn ook niet veel groenstructuren. Op basis van de Toekomstvisie is de gemeente terughoudend ten aanzien van niet-agrarische functies in het buitengebied van Stellendam.
In de vigerende bestemmingsplannen is al rekening gehouden met de verschillende kwaliteiten van het landelijk gebied van Goedereede. De verschillen komen tot uiting in de zonering van het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied en de specifieke regeling voor het behouden van de bijzondere cultuurhistorische waarden in het vigerende bestemmingsplan Oostdijksweg. In het nieuwe bestemmingsplan wordt dan ook de zonering uit het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied en de specifieke regelingen ter bescherming van landschappelijke en cultuurhistorische waarden overgenomen.
3.3 Zonering Op Basis Van Het Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan kent vier zones:
- Agrarische doeleinden (A);
- Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden (Al);
- Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarden (Aln);
- Agrarische doeleinden, opengebied (Ao).
Deze zonering is in het bestemmingsplan als volgt vertaald.
Agrarisch (A)
Het beleid voor deze zone is in hoofdzaak gericht op het creëren van optimale productieomstandigheden voor de grondgebonden landbouw, waarbij zoveel mogelijk met andere belangen en activiteiten in het landelijk gebied wordt rekening gehouden. Bij een afweging van belangen zal in deze zone in principe het agrarisch belang prevaleren.
Agrarisch met Waarden - Landschap (AW-L)
Het beleid in deze zone is gericht op het creëren van optimale productieomstandigheden voor de grondgebonden landbouw en op het behoud en de bescherming van de landschappelijke waarde en in samenhang daarmee de aanwezige landschapselementen. De landschappelijke waarde in deze zone wordt gevormd door de visuele openheid en de oorspronkelijke verkavelingssituatie, alsmede de aanwezige landschapselementen zoals schurvelingen en waterlopen.
De agrarische bedrijfsvoering in deze zone kan zonder meer worden voorgezet, maar vanwege de landschappelijke waarden zijn beperkingen opgelegd met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden, die niet tot het normale beheer en onderhoud worden gerekend. Het doel van deze beperkingen is het voorkomen van ontwikkelingen die een aantasting kunnen betekenen van de openheid van het gebied, de oorspronkelijke verkavelingssituatie en de aanwezige landschapselementen. Voor de polders Het West-Nieuwland, Nieuwenoord, Het Oudeland, Rooklaasplaat, Nieuwe Oostdijk en de Springertpolder staat de handhaving van de landschappelijke openheid centraal.
Gezien de landschappelijke waarden is nieuwvestiging van agrarische bedrijven in deze zone niet toegestaan.
Agrarisch met Waarden - Natuur en Landschap (AW-NL)
Het beleid in deze zone is gericht op het behoud en versterking van de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden. De landbouwkundige functie is in deze zone ondergeschikt aan de bescherming van landschap en natuur en zal daarom in functioneel opzicht moeten aansluiten op het geformuleerde beleid in deze zone.
Om de gronden in deze zone te beschermen zijn bepaalde werken en/of werkzaamheden in deze zone gekoppeld aan een omgevingsvergunning.
Gezien de bijzondere landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven in deze zone niet toegestaan.
Het gebied ten zuiden van het Zuiderdiep heeft een functie als ganzenfoerageergebied op grond van de Flora- en faunawet. Om deze foerageerfunctie te kunnen vervullen is het van groot belang dat het gebied open blijft. Binnen deze zone is een nadere afweging opgenomen wat betreft ontwikkelingen die de openheid van deze gebieden kunnen schaden: vestigen van blijvende agrarische teelten en nieuwe ontwikkelingen.
Hoofdstuk 4 Nadere Uitwerking
4.1 Inleiding
Ondanks de conserverende opgave voor het opstellen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, waarbij het beleid van het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 1994), 1e herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 2003) en 2e herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 2009), als uitgangspunt dienen, moet er wel aandacht zijn voor actualisatie van dat beleid en voor nieuwe thema's die voortkomen uit onder andere de provinciale Structuurvisie en Verordening en de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee. Dit heeft met name betrekking op de regels ten aanzien van de maximale omvang van het bouwvlak van agrarische bedrijven en beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en solitaire glastuinbouwbedrijven. Ook een concreet onderbouwde functiewijziging (functietoevoeging) aan de Scharrezeedijk 4 is meegenomen bij de bestemmingslegging.
Verder is gekeken in hoeverre het bestemmingsplan Landelijk Gebied kan worden afgestemd op het bestemmingsplan van de gemeente Dirksland en het reeds opgestelde bestemmingsplan voor het buitengebied van Middelharnis.
In dit hoofdstuk worden de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, op basis van bovenstaande, nader uitgewerkt. Uitgangspunt voor de uitwerking van de verschillende thema's vormen de bestaande rechten vanuit de vigerende bestemmingsplannen. De nadere uitwerking is in feite een opstap naar de regels en heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur en landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden en archeologie, recreatie, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en horeca, wonen, water, milieu en overige onderwerpen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over ruimtelijke ordening en milieu.
4.2 Landbouw
De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:
- 1. agrarische bedrijven die zich volledig richten op hun agrarische productietak, waarbij schaalvergroting, intensivering, modernisering en specialisatie belangrijke mogelijkheden bieden het bedrijf duurzaam voort te zetten;
- 2. andere agrarische bedrijven richten zich naast hun agrarische bedrijfstak op verbreding; de motieven hiervoor zijn divers; aanvulling op het inkomen, burgers kennis laten maken met het agrarische bedrijf, uitvoering geven aan persoonlijke hobby's/liefhebberijen en anderen daarvan mee te laten genieten, mensen de mogelijkheid bieden om het platteland te ervaren etc.;
- 3. tot slot zijn er agrariërs die om verschillende redenen hun bedrijf beëindigen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontbreken van een opvolger, het onvoldoende perspectief zien in de voortzetting van het bedrijf en dergelijke.
In deze paragraaf wordt op alle drie de ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- productietakken;
- nieuwvestiging en omschakeling;
- bouwvlakken;
- bouwmogelijkheden algemeen;
- verbetering van de productieomstandigheden;
- nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
- vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.
4.2.1 Productietakken
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Structuurvisie en verordening Zuid-Holland en de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.
In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.
Grondgebonden landbouw
Grondgebonden landbouw betreft de teelt van gewassen, waaronder begrepen fruitteelt en tuinbouw en het houden van dieren (nagenoeg) geheel op open grond.
Teelt van gewassen: akkerbouw en vollegrondstuinbouw
De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap.
Houden van dieren: grondgebonden veehouderij
De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van uit.
Fruitteelt
Fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruitteelt is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in het waardevolle open gebied. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.
Niet-grondgebonden landbouw
Niet-grondgebonden landbouw betreft glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. In het plangebied is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. dit bedrijf wordt voorzien van een specifieke aanduiding.
Daarnaast zijn er bedrijven met kassen ter ondersteuning van de grondgebonden bollenteelt en vollegrondgroenteteelt. Gelet op de aard van het plangebied, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van grondgebonden akkerbouw, vollegrondgroente teelt en bollenteelt.
Teeltondersteunende kassen zijn toegestaan tot maximaal 300 m².
4.2.2 Nieuwvestiging en omschakeling
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing
Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd.
Gezien de afname van het aantal agrarische bedrijven wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak is wel mogelijk, met uitzondering sierteelt-, bosbouw- en intensieve kwekerijbedrijven, voor zover aanwezig in het plangebied.
Omschakeling naar nieuwe hoofdtak
De grondgebonden landbouw is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook mogelijk.
Omschakeling naar de productietakken sierteelt-, bosbouw- en intensieve kwekerijbedrijven is niet toegestaan, gelet op het provinciale beleid voor vestiging.
4.2.3 Bouwvlakken
In de vigerende bestemmingsplannen zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de agrarische bebouwing moest worden gesitueerd.
Voor het bepalen van de grootte van het bouwvlak worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de grootte van het toe te kennen bouwvlak wordt afgeleid van de vigerende regeling. Dit betekent dat bedrijven in principe een bouwvlak van 1 ha toegekend krijgen;
- er wordt rekening gehouden met de feitelijke en legaal tot stand gekomen gebruikssituatie zoals deze in de inventarisatiefase is vastgesteld; op basis van deze feitelijke gebruikssituatie kunnen grotere bouwvlakken worden toegekend dan op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is;
- bestaande kuilvoerplaten, mestplaten, mestsilo's en paardenbakken liggen in beginsel binnen het bouwvlak;
- om te voorkomen dat een gedeelte van het bouwvlak niet economisch rendabel gebruikt kan worden, worden de bouwvlakken niet tot aan de weg gelegd; de voorste begrenzing van het bouwvlak wordt bepaald door het meest nabij de weg gelegen bedrijfsgebouw/bouwwerk; gronden ter weerszijden van bedrijfswoningen maken geen deel uit van het bouwvlak;
- solitaire bedrijfsgebouwen die legaal tot stand zijn gekomen en die op korte afstand buiten het bouwvlak zijn gelegen worden voorzien van een strak bouwvlak; door middel van een verbindingsteken wordt aangegeven dat deze bouwvlakken bij elkaar horen; de solitair gelegen bouwvlakken mogen niet worden uitgebreid en niet worden gebruikt voor het wonen.
Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten (1 ha). Voor overschrijdingen of uitbreidingen van het bouwperceel zijn in de planregels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bouwvlakken kunnen via afwijking worden overschreden. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwvlakken worden vergoot naar 2 ha. In de zones AW-L en AW-NL mag een vergroting van het bouwvlak geen afbreuk doen aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden of openheid.
De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort.
De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig.
Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht.
Buiten het bouwvlak mogen agrarische hulpgebouwen worden gerealiseerd tot maximaal 50 m², sleufsilo's tot maximaal 200 m² en gaas- en boogkassen tot ten hoogste 300 m².
Op een aantal plaatsen in het landelijk gebied is het vanwege de landschappelijke waarden of omliggende bestemmingen (bijvoorbeeld woningen) niet gewenst dat hulpgebouwen, sleufsilo's of gaas- en boogkassen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Deze gronden zijn voorzien van de aanduiding 'zonder gebouwen' (z).
4.2.4 Bedrijfswoningen
De maximale maat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ met een goothoogte van 6 m. Indien de goothoogte van een bestaande woning legaal meer bedraagt dan 6 m, wordt dit middels een maatvoeringaanduiding op de verbeelding aangegeven.
Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht of meerdere woningen legaal aanwezig zijn, wordt dit op de verbeelding tot uitdrukking gebracht (maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden').
4.2.5 Verbetering van de productiemogelijkheden
Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren in de zones AW-L, AW-NL en AW-O nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.
Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).
4.2.6 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven
De huidige landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en is gericht om deze zoveel mogelijk te behouden. Agrariërs die naast hun agrarische activiteiten nevenactiviteiten willen ontplooien stimuleren wij deze plannen tot uitvoering te brengen en zullen bij recht mogelijk worden gemaakt, zoals een kleinschalige natuurontwikkeling, kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen of verkoop van eigen producten. Deze activiteiten kunnen ook een bijdrage leveren aan de inkomsten van de boeren, zodat zij daar kunnen blijven 'boeren'.
In de beleidsnota Nieuwe economische dragers heeft de gemeente haar beleid met betrekking tot nevenfuncties bij agrarische bedrijven vastgesteld. Dit beleid vormt het uitgangspunt voor het bestemmingsplan.
De nevenfuncties worden in het bestemmingsplan 'rechtstreeks toelaatbaar' of via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Bij recht toelaatbaar worden de ruimtelijke effecten zo klein geacht dat een nadere afweging niet noodzakelijk is. Voor een aantal nevenfuncties is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar zijn. Dat hangt af onder meer van de specifieke locatie en de aard van de activiteiten.
Niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties
De meeste agrarische bedrijven richten zich in de toekomst op een optimale ontwikkeling van de agrarische productietak. Elke agrariër geeft daar zijn of haar eigen invulling aan. Voor een aantal agrariërs betekent dit dat zij zich volledig richten op de optimalisatie van hun productietak. Andere agrariërs kiezen er, om uiteenlopende redenen, voor hun bedrijf te verbreden. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied wordt hier de ruimte voor gegeven en wordt verbrede landbouw beschouwd als onderdeel van de reguliere agrarische bedrijfstak.
Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties
Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke is in het hele plangebied toegestaan.
De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming Agrarisch worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, worden nevenfuncties per agrarisch bedrijf toegestaan tot ten hoogste 500 m². Daarnaast zijn voor bepaalde nevenfuncties specifieke voorwaarden opgenomen.
De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:
- natuur en landschap;
- het erf;
- omliggende agrarische bedrijven;
- de verkeersaantrekkende werking;
- de woon- en leefomgeving.
In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.
Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen, aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.
De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten.
Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.
Bij zowel neven- als vervolgfuncties is bepaald welke functies de gemeente passend acht in het landelijk gebied. Zowel bij recht als bij de afwijkingsmogelijkheid is aangegeven welke functies kunnen worden toegestaan.
4.2.7 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven
Inleiding
Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. Als een voormalige bedrijfswoning in gebruik is als burgerwoning, zijn er meestal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen (vbb) aanwezig (schuren, stallen en dergelijke). Met het oog op 'ontstening' van het landelijk gebied is sloop van deze voormalige bedrijfsbebouwing een eerste optie. De inzet van hierop afgestemde instrumenten (Ruimte voor Ruimte) kan bijdragen aan de gewenste ontstening.
Een andere optie is om voor deze gebouwen een passende vervolgfunctie te zoeken. Het opnemen van een passende regeling waardoor de vrijkomende bedrijfsbebouwing hergebruikt kunnen worden is gewenst. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen dicht bij de stad.
Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van het landelijk gebied. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen. Dit is ook de reden geweest voor de gemeente om beleid voor nieuwe economische dragers vast te stellen.
Toelaatbaarheid vervolgfuncties
Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en als zodanig bestemd.
Normaliter wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij de eerdergenoemde nevenactiviteiten bij een woonbestemming kunnen worden toegestaan. Indien een agrarisch bedrijf met nevenactiviteiten stopt, moet bezien worden in hoeverre de nevenactiviteiten naast de burgerwoning kunnen worden gehandhaafd. Minicampings zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven, stopt het agrarische bedrijf dan moet ook de camping stoppen.
Wanneer een agrarisch bedrijf stopt en de wens bestaat om een andere functie dan wonen toe te staan kan hiervoor gekozen worden. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Indien deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast vervalt het agrarische bouwvlak en wordt een bouwvlak voor wonen opgenomen afgestemd op het bestaande erf. De nieuwe bestemming moet wel een relatie hebben met het buitengebied. Activiteiten die net zo goed op een bedrijventerrein of in de dorpskernen kunnen plaatsvinden worden niet toegestaan.
Verder kan er een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Wanneer deze bedrijven stoppen kan de mogelijkheid worden geboden andere, beter bij het buitengebied passende, functies toe te staan.
Voor bestaande burgerwoningen wordt geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
De bestemming Agrarisch kan in de volgende bestemmingen worden gewijzigd:
- 1. Wonen;
- 2. Agrarisch verwante bedrijven;
- 3. Dagrecreatieve voorzieningen;
- 4. Horeca;
- 5. Zorgboerderij;
- 6. Landgoed;
- 7. Verblijfsrecreatie (met uitzondering van minicamping).
Vervolgfuncties bij vbb's worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het agrarische gebruik is beëindigd;
- de agrarische functie kan ter plaatse niet meer worden uitgeoefend;
- volledige sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan in redelijkheid niet worden verlangd;
- de vervolgactiviteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
- de vervolgactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
- vervolgactiviteiten in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid zijn enkel uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
Hobbyboeractiviteiten
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vbb's. Binnen deze vbb's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.
Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.
Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 Wonen).
Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming Wonen. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien er geen sprake is van een bedrijf of een bedrijfsmatige omvang (op basis van de Wet milieubeheer) is er sprake van hobbymatig gehouden vee.
4.3 Natuur En Landschap
4.3.1 Bestaande natuurgebieden
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een omgevingsvergunning voor werken (zie paragraaf 4.2.5). Regulier onderhoud wordt vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.
4.3.2 Nieuwe natuur
Ecologische verbindingszones en nieuwe natuur
Om de realisering van nieuwe natuur (Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en particulier natuurbeheer) mogelijk te maken, is in het bestemmingplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven op gronden die onderdeel zijn van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel natuur via particulier natuurbeheer wordt gerealiseerd. Hiervoor wordt een Wro-zone - wijzigingsgebied opgenomen.
Nieuwe landschapselementen
In het hele plangebied kunnen, bij recht, kleinschalige gebiedskenmerkende kleinschalige natuurontwikkelingen plaatsvinden. Dit ten behoeve van biotoopverbetering en ontwikkeling of verbetering van de ecologische en landschappelijke structuur.
Agrarisch natuurbeheer
Naast realisering van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de agrarische gebiedsbestemming (A, AW-L of AW-NL) behouden.
Flora- en faunawet
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping en nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of vrijstelling moet worden aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft, hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld. De functietoevoeging voor het bestaande bedrijfsperceel aan de Scharrezeedijk 4 heeft betrekking op bestaande bebouwing. De beperkte milieucategoriën die ter plaatse worden toegestaan, vormen geen invloed op de te beschermen waarden.
Duinen, Kustzone en buitendijkse gebieden
De kustzone en buitendijkse gebieden betreft het water van de Noordzee en het Grevelingenmeer.
De Noordzee heeft vooral een waterbergende functie, maar is daarnaast van belang voor de visserij, de recreatie (watersport) en de natuur. Het Grevelingenmeer heeft vooral een functie als natuurgebied. Tevens is er sprake van recreatieve en visserijbelangen, die echter in het kader van de ruimtelijke ordening geen bescherming nodig hebben.
Op basis van het beleidsplan Voordelta en conform het vigerende bestemmingsplan, is de zone langs de kust voorzien van de bestemming Natuur - 1. Het strand heeft een belangrijke natuurfunctie als overgang tussen de zee en het duingebied. Het strand is daarom voorzien van de bestemming Natuur - Strand. De duinen zijn voorzien van de bestemming Natuur - 1.
4.3.3 Landschap
Een belangrijk uitgangspunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het behoud en verdere versterking van de kwaliteiten van het landelijk gebied (onder andere duinen, kreken, dijken, schurvelingen, poelen). Het gaat hierbij om een optimale afstemming tussen bestaande en nieuwe functies enerzijds en het behoud en de ontwikkeling van de groene ruimte anderzijds.
In dit gehele hoofdstuk speelt kwaliteit een belangrijke rol, omdat hier ingegaan wordt op de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende functies. Ontwikkelingsmogelijkheden kunnen rechtstreeks toegelaten worden of na een nadere afweging. Bij een nadere afweging kunnen voorwaarden worden gehanteerd met betrekking tot kwaliteit. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden:
- in de vorm van één van de te toetsen belangen; als landschapswaarden teveel worden geschaad, valt de afweging negatief uit;
- in de vorm van compensatie, als een belang door de betreffende ontwikkeling aan ruimtelijke kwaliteit inboet;
- in de vorm van het toevoegen van nieuwe kwaliteiten.
Met de landschapswaarden worden de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het gebied bedoeld. Deze zijn vastgelegd in het Landschapsontwikkelingplan Goeree-Overflakkee (LOP, 2003) Dit zijn onder andere dijken, kreken, schurvelingen, poelen en de buitendijkse natuur (zie hoofdstuk 3, Zonering).
Het compenseren van verlies aan ruimtelijke kwaliteit of het toevoegen ervan vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassing (bij kleinschalige ingrepen). Landschappelijke inpassing zal over het algemeen in de vorm van erfbeplanting plaatsvinden.
Bij ontwikkelingen en de toetsing ervan zullen de landschapswaarden op zijn minst gelijk moeten blijven of verbeteren. Bij de beschrijving van de diverse ontwikkelingen die dit bestemmingsplan na een nadere afweging toelaat, zal de wijze waarop het kwaliteitstreven wordt ingevuld, worden beschreven. Het stelsel van omgevingsvergunningen voor werken is hierbij een belangrijk sturingsinstrument (zie ook paragraaf 4.2.5).
Naast het stellen van voorwaarden aan nader af te wegen ontwikkelingen, kan tevens gebruik worden gemaakt van overeenkomsten, om afspraken vast te leggen die niet via het ruimtelijk spoor kunnen worden afgedwongen.
Schurvelingen
Vanaf de 14e eeuw legden de boeren aarden walletjes aan om hun kavels. Op de aarden walletjes werden dikwijls stekelige struiken geplant om het grazende vee te weren. Vrijwel alle schurvelingen zijn sinds de jaren '50 van de vorige eeuw verdwenen. Natuurgebied de Kleistee is het enige gebied waar nog authentieke middeleeuwse schurvelingen voorkomen. Vanaf de 19e eeuw werden de gronden verder afgegraven om ze beter geschikt te maken voor de akkerbouw en de aarden wallen werden met het vrijkomende zand verder verbreed en enkele meters opgehoogd. Dit afgraven van de grond noemde men mijnen en de nieuwe afscheidingen hoagten. Het zandwallenlandschap bestaande uit schurvelingen en hoagten is provinciaal beschermd.
Om de schurvelingen te beschermen zijn deze voorzien van de bestemming Natuur - Schurveling. Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden die mogelijk de schurveling kunnen aantasten. Werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien de natuur- en landschapswaarden van de schurveling niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorische waarden
De gemeente heeft op 7 juni 2012 De Nota Cultuurhistorie Gemeente Goedereede 2012 vastgesteld . Onderdeel van deze Nota is de cultuurhistorische waardekaart voor het gehele grondgebied. Deze kaart bevat een groot aantal cultuurhistorische elementen, objecten, terreinen en structuren. In totaal betreft het meer dan 800 waarden, waarvan een substantieel deel rijks- en gemeentelijke monumenten en schurvelingen.
Voor deze (groepen van) waarden zijn de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente geanalyseerd en is geïnventariseerd of en zo ja op welke wijze deze cultuurhistorische waarden zijn opgenomen en beschermd in de huidige bestemmingsplannen. Voor een aantal (groepen van) cultuurhistorische waarden is vastgesteld dat het huidige beschermingsregime toereikend is. Voor een groter deel werd vastgesteld dat de wijze van verankering in de bestemmingsplannen kan worden verbeterd.
De Nota Cultuurhistorie wordt als volgt in het bestemmingsplan verwerkt:
- rijks- en gemeentelijke monumenten worden aangeven op de verbeelding;
- alle geïnventariseerde bunkers worden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
- alle geïnventariseerde paden worden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
- alle geïnventariseerde niet-verdwenen wielen worden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
- molenbiotopen worden opgenomen;
- een onderscheid wordt aangebracht in de cultuurhistorische waarden die in de vigerende bestemmingsplannen zijn bestemd als 'schurvelingen'. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke historische schurvelingen worden bestemd als 'Natuur - Schurvelingen' en de overige van recentere datum stammende groep schurvelingen, die feitelijk ook geen originele schurvelingen zijn, worden bestemd als 'Natuur - Zandwallen';
- op de bestemming Natuur - Zandwallen wordt het huidige beschermingsregime voor schurvelingen van toepassing verklaard;
- op de bestemming Natuur - Schurvelingen wordt eveneens het huidige beschermingsregime voor schurvelingen van toepassing verklaard met uitzondering van de nadere regeling die bebouwing tot 1 m toelaat. Historische schurvelingen zijn daarmee op basis van hun uniciteit en zeldzaamheid, stringenter beschermd dan 'zandwallen'. Bebouwing binnen 5 m van een historische schurveling is niet toegestaan;
- de cultuurhistorisch waardevolle woningen aan de Oostdijkseweg hebben een aanvullende regeling die vanuit cultuurhistorisch opzicht voorwaarden stelt bij aanpassing of uitbreiding van het woonhuis. Woningen die wel in een cultuurhistorisch waardevol lint liggen, maar die op zichzelf geen cultuurhistorische waarde hebben, zijn niet van deze aanvullende regeling voorzien. De structuur van de linten is verankerd door middel van de op de verbeelding opgenomen bestemmingslegging en bouwvlakken;
- de geïnventariseerde zeedijken, binnendijken en poldergrenzen, voor zover nog niet als zodanig bestemd en voor zover de bestemming 'Verkeer' zich daar niet tegen verzet, worden voorzien van de functieaanduiding 'natuur- en landschapswaarden';
- de geïnventariseerde nog zichtbare kreken en wateringen, voor zover nog niet als zodanig bestemd, worden voorzien van de bestemming 'Water';
- enkele kleinere cultuurhistorische waarden zoals sluizen, coupures, duikers, muraltmuren en poterloodsen, worden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie';
- voor wat betreft de beschermingsregimes van deze nieuw te bestemmen cultuurhistorische waarden, wordt aangesloten bij de regimes voor cultuurhistorische bestemmingen zoals die nu reeds vigeren in de bestemmingsplannen van de gemeente Goedereede.
Op deze wijze zijn de cultuurhistorische waarden in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op een verantwoorde en proportionele wijze geborgd in het bestemmingsplan.
Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente is vastgesteld in de beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee. Deze geeft weer wat de ruimtelijke consequenties zijn van de in kaart gebrachte archeologische waarden en verwachtingen.
Op deze waardenkaart is aangegeven dat het gebied rondom Ouddorp en Goedereede archeologische waardevol is (Waarde 2 en 3). Het overige deel van het landelijk gebied heeft over het algemeen geen archeologische waarde.
In het gebied rond de kernen Ouddorp en Goedereede gebied zijn ook gronden met Waarde 1 (rijksmonument aanwezig).
Archeologische monumenten met een hoge en zeer hoge waarden (Waarde 2 en 1) en de gebieden met een middelhoge en hoge archeologisch waarde (Waarde 5, 4 en 3) worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen deze gebieden moet ter bescherming van deze waarden een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd:
- 'Waarde - 2': bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm en met een oppervlakte groter dan 50 m² is een verkennend bodemonderzoek gewenst;
- 'Waarde - 3': bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm en met een oppervlakte groter dan 100 m² is een verkennend bodemonderzoek gewenst;
- 'Waarde - 4': bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 500 m² is een verkennend bodemonderzoek nodig;
- 'Waarde - 5': bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² is een verkennend bodemonderzoek gewenst.
4.5 Recreatie
In het bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt. Onder dagrecreatie wordt zowel recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, etc.) als voorzieningen verstaan, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).
4.5.1 Verblijfsrecreatie
Onder verblijfsrecreatie worden de reguliere kampeer- en caravanterreinen en hotel en recreatieappartementen (Koningspleisterplaats) verstaan. De gemeente streeft naar het vergroten van de diversiteit en de kwaliteit van het aanbod van verblijfsrecreatie, met name die vormen van verblijfsrecreatie die de beleving van het platteland versterken.
De recreatiegebieden Jonkerstee/Het Bosje, Westhoofd, Dijkstelweg/Klarebeekweg, Duinlust/Groene Wijde, Verplaatsingsgebied, Klepperstee en de Kriekel zijn geen onderdeel van het plangebied. Deze gebieden worden opgenomen in het bestemmingsplan Recreatiegebieden.
Voor de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen is de vigerende regeling uitgangspunt voor de bestemmingsregeling. Daarnaast worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden in de vorm van verbreding bij agrarische bedrijven en bij burgerwoningen. In de paragrafen 4.2 (landbouw) en 4.7 (wonen) zijn de voorwaarden vermeld waaronder mogelijkheden worden geboden voor het kleinschalig kamperen en bed & breakfastvoorzieningen.
Recreatie op het agrarisch bedrijf
Kleinschalig kamperen sluit aan op de aan landelijk gebied gerelateerde recreatiebehoeften. Kleinschalig kamperen wordt via een afwijking toegestaan als nevenfunctie bij volwaardige agrarische bedrijven. Voorwaarden zijn onder meer:
- de milieuhygiënische inpasbaarheid;
- rekening houden met de omliggende, bestaande agrarische bedrijven;
- er mag geen onevenredige verkeersbelasting ontstaan op omliggende wegen;
- mag alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
4.5.2 Dagrecreatie
Er kunnen verschillende vormen van dagrecreatie worden onderscheiden. In het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op recreatief medegebruik, paardrijactiviteiten, recreatie op het agrarisch bedrijf, dagrecreatie op stranden en overige dagrecreatie.
Recreatief medegebruik
Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik verstaan van gebieden die niet specifiek voor recreatie zijn bestemd, maar die daar wel voor worden gebruikt. Denk aan wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke. Gezien de beperkte effecten van recreatief medegebruik van zowel het agrarische gebied als de bossen en natuurgebieden, is deze vorm van recreatie in het gehele plangebied rechtstreeks toelaatbaar.
Aanleg van verharde paden ten behoeve van het recreatief medegebruik is aan een omgevingsvergunning voor werken gekoppeld, zodat de draagkracht van de natuur kan worden afgewogen tegen de aanleg van dergelijke paden.
Paardenhouderij
In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in hobbymatige paardenhouderijactiviteiten en bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten. Bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten zijn, op maneges na, voorzien van een specifieke agrarische bestemming (zie paragraaf 4.2.1). Maneges/rijscholen worden ook aangemerkt als bedrijfsmatige activiteiten, maar vallen onder de bestemming Sport.
Manege/rijschool
Een manege/rijschool is een bedrijf dat zich richt op het geven van instructie over het paardrijden en het opleiden van ruiters. Bij een manege kunnen diverse voorzieningen aanwezig zijn, zoals kantine/foyer, slaapaccommodatie en verenigingsaccommodatie. Soms is er gelegenheid voor particulieren om paarden op het manegebedrijf te stallen. In veel gevallen wordt een manege gecombineerd met een rijschool. Er vinden dan meestal ook wedstrijden plaats.
Bestaande maneges/rijscholen worden positief bestemd. Deze vallen onder de bestemming Sport. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen ingrijpend zijn. Nieuwe maneges/rijscholen worden om die reden uitsluitend via een aparte procedure mogelijk gemaakt.
Recreatie op het agrarisch bedrijf
Diverse vormen van dagrecreatie op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf en poldersport worden steeds populairder. Deze vormen van recreatie kunnen na afwijking als nevenfunctie mogelijk worden gemaakt (zie paragraaf 4.2.6).
Dagrecreatie op stranden
In de duinen en stranden vinden diverse vormen van recreatie plaats. Binnen de bestemming Natuur - Strand is dagrecreatie in de vorm van wandelen rechtstreeks toegestaan. Het gebruik van de stranden voor andere vormen van recreatie, zoals fietsen, paardrijden, vissen, lawaaisporten is niet overal toegestaan. In de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld waar deze activiteiten zijn toegestaan. Deze regels worden dan ook niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Op de stranden zijn paviljoens aanwezig. De bestaande strandpaviljoens zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Buiten de aangeduide zones zijn geen paviljoens toegestaan.
Overige dagrecreatie
In het plangebied komt een aantal dagrecreatieve voorzieningen voor. Deze worden op basis van de huidige situatie bestemd. In de regels wordt een onderscheid gemaakt tussen dagrecreatieve voorzieningen die betrekking hebben op sport en overige dagrecreatieve voorzieningen. Zo worden volkstuinen bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Sportvelden krijgen de bestemming Sport. Ondergeschikte aan de dagrecreatiefunctie gelieerde activiteiten zoals horeca (categorie 1) worden bij recht toegestaan.
4.6 Niet-agrarische Bedrijven, Horeca En Detailhandel
De bestaande niet-agrarische bedrijven, voor zover niet illegaal gevestigd, hebben de bestemming 'Bedrijf' (B) gekregen. Ter plaatse zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (Standaard SvB) algemeen toelaatbaar. Indien hier in de huidige situatie een bedrijf aanwezig is dat niet binnen de algemene toelaatbaarheid past, krijgt dit bedrijf een specifieke bedrijfsaanduiding.
Agrarisch aanverwante bedrijven zijn voorzien van de bestemming Bedrijf - agrarisch verwant bedrijf (B-AVB).
Elke vorm van horeca wordt specifiek bestemd overeenkomstig de Staat van Horeca-activiteiten (Horeca I t/m VI).
Horeca wordt niet als zelfstandige (vervolg)functie toegestaan, maar slechts toegestaan als ondergeschikte nevenfunctie bij een andere hoofdactiviteit. Reden hiervoor is dat de gemeente deze functies in principe in de kernen wil concentreren.
Voor het bedrijventerrein bij Goedereede is een afzonderlijke bestemming opgenomen. Om deze bedrijfsgronden altijd voor bedrijvigheid beschikbaar te houden, wordt in deze bestemming geen regeling opgenomen voor vervolgfuncties.
Uitbreidingsmogelijkheden
In de planregels is aangegeven dat via afwijking het bedrijf op basis van de bestaande bouwrechten met 10% mag worden vergroot. De bestaande bouwmogelijkheden zijn met een maximaal bebouwingspercentage op de verbeelding aangegeven.
Agrarisch aanverwante bedrijven mogen via afwijking met ten hoogste 30% worden vergroot.
Bedrijfswoningen
Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande bedrijfswoningen. Wanneer geen bedrijfswoning aanwezig is, is dit expliciet op de verbeelding aangegeven. Oprichting of uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan. Bedrijfswoningen mogen een inhoud hebben van maximaal 750 m³ met een goothoogte van maximaal 6 m.
Nieuwvestiging
Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied is niet mogelijk. Nieuwvestiging zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van het buitengebied. De gebiedswaarden en functies in het landelijk gebied kunnen daardoor worden aangetast. Wel zijn er mogelijkheden voor vestiging in vrijkomende agrarische bebouwing. Het beleid hiervoor staat beschreven in paragraaf 4.2.7.
Vrijkomende bedrijvigheid
Bij beëindiging van het bedrijf zijn er twee keuzemogelijkheden. Of het betreffende bedrijf wordt verkocht en door een ander voortgezet, of de functie wordt gewijzigd in Wonen. Voor de laatste mogelijkheid is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestaande dienstwoning te gebruiken als burgerwoning.
Indien het bedrijf wordt verkocht en door een ander wordt voortgezet, speelt de algemene toelaatbaarheid een rol. In algemene zin worden alleen bedrijven die gerekend worden tot de categorieën 1 en 2 van de Standaard SvB in het plangebied toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing (in gebieden met gemengde functies). Indien een bedrijf vertrekt, kan zich ter plaatse elk bedrijf uit genoemde categorieën vestigen. De milieuhinder wordt beperkt door de categorisering en het beleid is in lijn met de mogelijkheden die geboden worden voor bedrijven die als vervolgfuncties in vbb mogelijk gemaakt worden.
Haven van Stellendam
In het plangebied is de Haven van Stellendam en het daaraan grenzende bedrijventerrein gelegen. De Haven bestaat uit de binnen- en buitenhaven. Voor de buitenhaven wordt een apart ontwikkelingsgericht bestemmingsplan opgesteld. De buitenhaven is dan ook geen onderdeel van het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
De haven vormt een belangrijk concentratiepunt van verschillende havenactiviteiten en belangrijke verkeersvoorzieningen. Onderdeel van de haven is een gezoneerd industrieterrein.
De Binnen- en Buitenhaven staan in directe verbinding met de Noordzee en het Haringvliet, waarin zeevaart toe- en doorgelaten wordt. Hierbij zijn er internationale verplichtingen (ISPS) waarbij de gemeente en Rijkswaterstaat als beheerder gezamenlijk een havenveiligheidsplan hebben.
Voor de Haven van Stellendam geldt een specifieke vigerende regeling. Gezien de aard van de Haven is ervoor gekozen de vigerende bestemmingsregeling over te nemen in een specifieke bestemming Bedrijf - Haven. De bedrijven binnen deze bestemming zijn voorzien van een specifieke bedrijfsaanduiding.
Binnen de bestemming Bedrijf - Haven zijn de goot- en bouwhoogten conform het vigerende bestemmingsplan met maatvoeringaanduidingen.
4.7 Wonen
4.7.1 Algemeen
Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen wordt een bestemming Wonen (W) toegekend. In de bestemmingsplannen voor de kernen wordt onderscheid gemaakt in de bestemmingen W - 1 en W - 2. Deze regelingen zijn niet toepasbaar in het landelijk gebied. Om duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende woonbestemmingen in de gemeente is er voor gekozen om de specifieke woonbestemmingen in het landelijk gebied als W - 3 en W - 4 op te nemen. De bestemming W - 3 bevat een algemene regeling, in W - 4 wordt een specifieke regeling voor de Oostdijkseweg en omgeving opgenomen.
Algemene regeling (W - 3)
Woningen zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen de woning en de bijbehorende erfbebouwing is gesitueerd. Het maximaal aantal woningen per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven.
Woningen mogen een maatvoering hebben met een maximum inhoud van 750 m³ en een goothoogte van maximaal 6 m.
Binnen het bouwvlak wordt gestreefd naar een concentratie van bebouwing. Woningen en bijgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden.
In het buitengebied komt hobbymatig agrarisch gebruik veelvuldig voor. Vaak is 100 m² aan bijgebouwen onvoldoende voor dit hobbymatig gebruik. Gezien de omvang ervan, vervult deze functie een steeds belangrijkere rol in het beheer van het landschap. Om die reden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 150 m². Als voorwaarde geldt dat aangetoond moet worden dat hierdoor daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan natuur- en/of landschapsbeheer.
Ook het hobbymatig houden van paarden komt her en der voor bij burgerwoningen. Vaak wil men daarvoor een paardenbak realiseren. Binnen het bouw- of bestemmingsvlak is dat zonder meer mogelijk. Vaak ontbreekt echter de ruimte voor een paardenbak binnen de bestemming. Om toch mogelijkheden te bieden, kan via een afwijkingsbevoegdheid en onder voorwaarden een paardenbak aansluitend aan de bestemming Wonen mogelijk worden gemaakt.
Specifieke regeling (W - 4)
De bestemming W - 4 is opgenomen voor woningen bij de Oostdijkseweg en omgeving. De regeling voor W - 4 is gebaseerd op de regeling in het vigerende bestemmingsplan Oostdijkseweg.
De maximale goothoogte van woningen is binnen deze bestemming middels een maatvoeringaanduiding op de verbeelding aangegeven.
In dit gebied zijn veel woningen aanwezig met de voor het gebied kenmerkende ruimtelijke hoofdopbouw. Het betreft hier niet alleen panden die rijksmonument zijn, op de gemeentelijke lijst van historisch belangrijke panden of op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomen. Deze panden waren in het vigerende bestemmingsplan al opgenomen als beeldbepalende panden en voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde'. Ook 'gewone' panden die aan de basiskenmerken voldoen hebben conform het vigerende bestemmingsplan deze bestemming gekregen.
Voor de woningen met de aanduiding cultuurhistorische waarde is naast de maximale goothoogte, ook de maximale bouwhoogte aangegeven. Daarnaast zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van nokrichting en dakhelling. Bij verbouw of nieuwbouw dienen deze woningen te worden voorzien van een zadeldak. Ook bij uitbreiding van het hoofdgebouw zijn specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van de plaats en de richting van de uitbreiding, alsmede ten aanzien van de nokrichting en de dakhelling.
4.7.2 Inwoning, mantelzorg en woningsplitsing
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan zijn de beleidsregels Woningsplitsing en Mantelzorgwoningen.
Woningsplitsing
In de beleidsregels is geconstateerd dat het niet noodzakelijk is om in alle situaties woningsplitsing tegen te gaan. Wel is het wenselijk om een aantal voorwaarden te verbinden aan het verlenen van medewerking aan woningsplitsing. Deze zijn:
- het te splitsen pand moet minimaal 800 m³ zijn, zodat twee volwaardige woningen van minimaal 400 m³ binnen de bestaande bebouwing kunnen worden gerealiseerd;
- de woningsplitsing moet in principe betrekking hebben op een bestaand pand dat een zekere cultuurhistorische waarde heeft, zodat de bewoning door twee huishoudens mede kan bijdragen aan de instandhouding van het pand. Hierbij vallen niet alleen monumenten en beeldbepalende panden, maar ook panden waarvan de cultuurhistorische waarde zelf misschien van minder betekenis is, maar die bijvoorbeeld door hun ligging nabij monumenten of beeldbepalende panden bijdragen aan de instandhouding van het totale beeld. Er kunnen zich echter ook situaties voordoen, waarbij geen sprake is van cultuurhistorische waarden, maar waarbij splitsing van panden bijvoorbeeld bijdraagt aan een doelmatige vorm van huisvesting. Ook in dat soort situaties moet woningsplitsing niet bij voorbaat worden uitgesloten;
- de uiterlijk zichtbare kenmerken van het pand na splitsing moeten zoveel mogelijk worden gehandhaafd;
- het is voorts niet toegestaan dat het oorspronkelijke pand na splitsing wordt uitgebreid. De afzonderlijke woningen die door de splitsing zijn ontstaan kunnen niet worden vergroot tot de nu gehanteerde maat van 750 m³ in het buitengebied. Per situatie zal worden bezien in hoeverre uitbreiding van erfbebouwing mogelijk is die verder gaat dan de gebruikelijke regeling voor erfbebouwing die van toepassing zou zijn in de situatie vóór woningsplitsing (maximaal 75 m² met eventueel een grotere oppervlakte bij sanering van 'bovenmaatse' erfbebouwing);
- er moet voldoende worden vastgelegd dat het pand te zijner tijd niet wordt vervangen door twee nieuwe vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen. Het gaat immers om het zo goed mogelijk benutten van (te)omvangrijke bebouwing;
- ook uit milieuoogpunt moet de woningsplitsing geen negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld in verband met de aanwezigheid van bedrijven in de nabijheid. Ook zal moeten worden voldaan aan de wettelijke bepalingen zoals de Wet geluidhinder;
- bij woningsplitsing moeten beide woningen kunnen worden opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waarbij beide woningen moeten kunnen worden aangemerkt als een 'verblijfsobject' in de zin van de BAG. Hiervoor gelden de volgende criteria:
- 1. er moet sprake zijn van een aaneengesloten samenhangend gebruik;
- 2. de ruimte moet geschikt zijn voor woondoeleinden;
- 3. de ruimte moet zijn ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, dan wel vanaf een erf of vanaf een gedeelde verkeersruimte;
- 4. de ruimte moet voldoende groot zijn dat een persoon er duurzaam in kan verblijven;
- 5. de ruimte moet een afsluitbare toegang hebben;
- 6. de ruimte moet onderwerp van goederenrechtelijke rechtshandelingen kunnen zijn;
- 7. de ruimte is de kleinste eenheid die aan de bovenstaande criteria voldoet;
- 8. de ruimte is niet dienstbaar aan een andere eenheid van gebruik;
- 9. het bouwwerk vormt geen uitzondering.
Bij woningsplitsing worden de mogelijkheden voor de betrokkenen verruimd. Als compensatie daarvoor kan van betrokkenen ook een inspanning worden gevraagd in de vorm van kwaliteitsverbetering van de locatie. Dit kan bijvoorbeeld extra onderhoud van een aanwezige zandwal zijn, verbetering van erfbeplanting of afbraak van een niet meer in gebruik zijnd bijgebouw. Concrete mogelijkheden zullen per locatie moeten worden beoordeeld, eventueel met raadpleging van deskundigen zoals de Monumentencommissie.
Inwoning en mantelzorg
Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning van bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden (mantelzorg). Om van inwoning te kunnen spreken, dient op zijn minst sprake te zijn van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang.
Een bijzonder aandachtspunt vormt wonen in verband met mantelzorg. Het kan voorkomen dat woningsplitsing wordt aangevraagd om het mogelijk te maken dat ouders en kinderen of anderen in elkaars nabijheid komen te wonen, veelal ook om direct of op langere termijn zorg gemakkelijk te kunnen verlenen. Indien in het buitengebied een verzoek om woningsplitsing wordt gedaan met het oogmerk om mantelzorg te kunnen verlenen en er wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 genoemde voorwaarden, dan is er geen enkel bezwaar om medewerking te verlenen aan het verzoek. Veelal zal het dan gaan om de behoefte aan mogelijkheden voor mantelzorg op de wat langere termijn, omdat voor woningsplitsing een relatief ingrijpende verbouwing nodig zal zijn. Niet in alle gevallen zal kunnen worden voldaan aan de voorwaarden die zijn aangegeven bij woningsplitsing. Ook zal meestal geen woningsplitsing nodig zijn, omdat het bij het verlenen van mantelzorg bovendien vaak om tijdelijke situaties gaat, waarbij in principe geen geheel zelfstandige woonruimte noodzakelijk is. De woonruimte hoeft dan ook niet te voldoen aan de criteria voor een verblijfsobject ingevolge de BAG en krijgt geen eigen adres in de betreffende gemeentelijke basisadministratie.
In situaties waarin direct mantelzorg nodig is gelden dan de volgende voorwaarden:
- de noodzaak van het verlenen van mantelzorg moet voldoende worden aangetoond;
- voor het perceel worden geen extra bouwmogelijkheden geboden naast de in het Handboek ruimtelijk beleid aangegeven maxima voor woningen in het buitengebied, te weten 750 m³ voor de woning (inclusief aan- en uitbouwen) en daarnaast 75 m² voor bijgebouwen. Deze maten worden voldoende geacht om tijdelijk te voorzien in woongelegenheid ten behoeve van mantelzorg. Indien in specifieke situaties onoverkomelijke problemen ontstaan om binnen deze maatvoering extra woongelegenheid te creëren, dan kan tijdelijk een extra woonunit op het erf worden geplaatst met een maximale oppervlakte van 60 m². Hierop zijn de gebruikelijke bouwregels voor erfbebouwing van toepassing (hoogte, afstand tot perceelsgrenzen), met uitzondering van de maximale oppervlakte;
- indien de noodzaak van mantelzorg niet langer aanwezig is, vervalt ook de woonmogelijkheid. Om dit zeker te stellen wordt met de aanvrager een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten;
- de woning dient bij gebruik door twee huishoudens de uitstraling te behouden van één woning met bijgebouwen;
- de woning mag maximaal één hoofdtoegang hebben;
- er mogen geen extra inritten worden aangelegd.
4.7.3 Nevenfuncties
Voormalige bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, komen overeen met de nevenfuncties die toelaatbaar worden geacht voor de agrarische bedrijven (zie paragraaf 4.2.6). De woonfunctie moet wel te allen tijde de hoofdfunctie blijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfslocaties is uitgesloten, met uitzondering van nieuwbouw ten behoeve van hobbymatige agrarische activiteiten of terreinbeheer en -onderhoud (zie paragraaf 4.2.7).
4.7.4 Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis
Bij woningen zijn ondergeschikte beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten mogelijk, waaronder bedrijvigheid behorend tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis worden bij recht toegestaan tot maximaal 25% van de aanwezige bebouwing. Een nevenactiviteit kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis is zowel toegestaan in het hoofdgebouw als in het bijgebouw.
De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:
- er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- horeca of detailhandel mag uitsluitend plaatsvinden voor zover gerelateerd en ondergeschikt aan de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
- één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf.
4.7.5 Overige functies
Naast de kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis worden er mogelijkheden geboden voor overige functies die naast het wonen kunnen uitgeoefend. Dit wordt niet in direct zin toegestaan, maar via een afwijkingsbevoegdheid. Het betreft mogelijkheden voor een bed & breakfast, recreatieappartementen, theetuin en kleinschalige horeca en detailhandel.
4.7.6 Nieuwbouw van woningen
Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is in principe uitgesloten. Nieuwe woningen zijn alleen in de volgende situaties mogelijk:
- een extra woning middels toepassing Ruimte voor Ruimte (zie paragraaf 4.2.7);
- nieuwbouw van een woning via de provinciale Landgoederenregeling.
Deze uitzonderingen worden gezien de ruimtelijke impact in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Indien hier verzoeken voor komen, wordt hiervoor een aparte procedure gevolgd.
4.8 Water
Van belang is dat het Rijksbeleid, beleid van het waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan Landelijk Gebied goed op elkaar aansluiten.
In het bestemmingsplan hebben de bestaande hoofdwatergangen, de essentiële waterlopen en overig grotere watergebieden de bestemming 'Water' gekregen. Bij de hoofdwatergangen vallen de taluds en onderhoudspaden eveneens onder de bestemming 'Water'.
De kleinere waterlopen, zoals sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Dubbelbestemmingen
Naast de bestemming 'Water' is op de bestemmingsplankaart een dubbelbestemming aangegeven.
Waterstaat en Waterstaat - Waterkering
De bestemming Waterstaat betreft de hoofdwaterkeringen, zoals dijken, die vallen onder de beheersgebieden van Rijkswaterstaat (Haringvliet en basis kustlijn) het waterschap. Deze hoofdwaterkeringen zijn opgenomen op de verbeelding en er zijn regels aan verbonden ten behoeve van de instandhouding van de waterkeringen.
De gebieden die vallen onder de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs, de waterhuishouding en/of verkeer te water met de daarbij behorende voorzieningen.
4.9 Milieu
Daar waar milieubeleid en -regelgeving raakvlakken met elkaar hebben, moet dit in het bestemmingsplan op elkaar worden afgestemd. Zo zijn in het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige milieuzones opgenomen om te voorkomen dat vanuit het oogpunt van milieubeheer onaanvaardbare situaties ontstaan. Dubbele of elkaar overlappende regelgeving moet echter worden voorkomen.
De milieuwet- en regelgeving is in hoofdstuk 5 van deze toelichting nader toegelicht. De doorwerking van milieuwet en -regelgeving is zichtbaar in het bestemmingsplan door:
- regels te stellen aan de milieuhygiënische inpasbaarheid van het realiseren van nieuwe functies en vervolgfuncties;
- algemene regels te stellen om woningen en agrarische bedrijven te beschermen door afstandsnormen op te nemen;
- zones op te nemen rond gasbuisleidingen en hoogspanningsleidingen om te voorkomen dat er gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd in de nabijheid van de risicobronnen.
Daarnaast worden er met betrekking tot de milieuaspecten externe veiligheid, industrielawaai, weg- en spoorweglawaai en luchtkwaliteit, de volgende regels opgenomen.
Externe veiligheid
Teneinde de externe veiligheid rond risicobronnen te waarborgen, worden waar nodig rondom die bronnen contouren aangegeven waarbinnen geen nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. Dit is alleen het geval, indien deze contouren over andere bouwvlakken met bouwmogelijkheden voor milieugevoelige functies liggen. Van de in en rondom het plangebied aanwezige risicobronnen en milieuzonering, zoals bij de Haven van Stellendam, zijn de contouren opgenomen op de verbeelding.
Industrielawaai
Rond de industrieterreinen is een geluidzone vastgesteld. Deze geluidzone is op de plankaart opgenomen. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn binnen deze geluidzone niet toegestaan.
Wegverkeerslawaai
Geluidsgevoelige functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Nieuwe geluidsgevoelige functies worden alleen mogelijk gemaakt na afweging. Voorwaarde binnen de afweging is dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Om te kunnen voldoen aan deze wet, zal een bepaalde afstand tot de weg moeten worden aangehouden.
Luchtkwaliteit
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt zijn dermate kleinschalig dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat ter plaatse van eventuele nieuwe functies wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.10 Overige Onderwerpen
4.10.1 Infrastructuur
De bestaande infrastructuur in het plangebied is conform de vigerende bestemmingsplannen positief bestemd. Binnen de verkeersbestemming zijn onder meer ook de daarbij behorende gebouwen (zoals bushaltes), andere bouwwerken en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, carpoolplaatsen en parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk.
Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Wel zijn nieuwe (recreatieve) voet-, fiets- en ruiterpaden mogelijk binnen de gebiedsbestemmingen (A, AW-L en AW-NL). Aanleg van ruiterpaden, fiets- en/of wandelpaden dient mogelijk gemaakt te worden zonder uitgebreide planologische procedures. In sommige gevallen is voor de aanleg van verharde paden een omgevingsvergunning voor werken vereist (zie paragraaf 4.2.5).
4.10.2 Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied liggen diverse gebouwen die worden gebuikt voor maatschappelijke activiteiten. Alle gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De bestemming Maatschappelijk is afgestemd op de bestaande functies.
4.10.3 Nutsvoorzieningen
Binnen het plangebied liggen riolen en waterleidingen. Op de relatie tussen deze leidingen en dit bestemmingsplan wordt in de paragraaf externe veiligheid ingegaan (paragraaf 4.9). Deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding.
Verder zijn er geen overige planologische relevante leidingen of telecomverbindingen in het plangebied aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan zijn er een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
5.2 Opzet
De planregels zijn als volgt opgebouwd.
- In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
- In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
- 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
- 3. en indien van toepassing:
- a. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
- b. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- c. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
- d. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
- e. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- f. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
- Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
5.3 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
5.3.1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Bestemmingen
Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Deze bestemmingen zijn opgenomen voor de aanwezige agrarische bedrijven en bedrijfsgronden. Afhankelijk van de landschappelijke en natuurlijke waarden van deze gronden en hun omgeving zijn ze bestemd als Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden of Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden.
Voor deze bestemmingen geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in beginsel binnen de opgenomen bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Het bouwvlak mag als geheel worden volgebouwd, maar daarbinnen worden voor diverse typen bebouwing (zoals bedrijfswoningen of kassen) wel maximum inhouds- dan wel oppervlaktematen opgenomen.
Een uitzondering op bovenstaande regeling is opgenomen voor agrarische hulpgebouwen, sleufsilo's, gaas- en boogkassen, mestbassins, terreinafscheidingen en poldergemaaltjes, die in beperkte mate ook buiten het bouwvlak worden toegestaan.
Per agrarisch bedrijf is in de regel één bedrijfswoning toegestaan. Hiervan wordt alleen afgeweken als er in de huidige situatie al meer dan één bedrijfswoning aanwezig is.
Er zijn diverse afwijkingsmogelijkheden opgenomen om van de bouwregels af te wijken. Per mogelijkheid zijn voorwaarden opgenomen waar aan voldaan moet worden om voor afwijking in aanmerking te komen. Daarna blijft het de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om van geval tot geval af te wegen of afwijking acceptabel is.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels worden (aanvullende) eisen gesteld aan het toegestane gebruik (conform de bestemmingsomschrijving). Het kan zijn dat het gebruik wel wordt toegestaan maar binnen bepaalde randvoorwaarden bijvoorbeeld een maximaal oppervlak. Dit geldt bijvoorbeeld voor nevenfuncties en paardenbakken.
Neven- en vervolgfuncties
Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische functies, ofwel in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties) ofwel ter vervanging daarvan (vervolgfuncties). Per bestemming wordt aangegeven welke functies onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
Het kenmerk van nevenfuncties is de ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie. In de regels worden verschillende nevenfuncties mogelijk gemaakt.
Overigens geldt niet dat voor iedere nieuwe functie in de niet-agrarische sfeer ook nieuwe bebouwing of een nieuwe woning mag worden opgericht. Zo zullen ingeval van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de bouwmogelijkheden 'bevroren' worden op het moment dat de 'oude' functie een einde neemt. Voor de nieuwe functies kunnen dan geen extra gebouwen worden opgericht. Van dit algemene principe kan wel worden afgeweken indien (een deel van) de bestaande bebouwing (overbodige agrarische en niet-bedrijfsgebouwen) wordt gesaneerd.
Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf, Bedrijf - Bedrijventerrein en Bedrijf - Haven
Het plan kent vier bedrijfsbestemmingen voor de in het plangebied aanwezige bedrijven. De bedrijven rondom de binnenhaven van Stellendam zijn bestemd als Bedrijf - Haven. Het bedrijventerrein dat bij Goedereede langs de provinciale weg ligt, is bestemd als Bedrijf - Bedrijventerrein. De overige, verspreid liggende bedrijven, zijn bestemd als Bedrijf, met uitzondering van agrarisch aanverwante bedrijven die een eigen bestemming hebben.
Het voornaamste onderscheid is dat rondom de Haven van Stellendam zogenaamde Wgh-inrichtingen zijn toegestaan, aangezien daar sprake is van een gezoneerd industrieterrein. Het onderscheid tussen de andere bedrijfsbestemmingen zit met name in uitbreidingsmogelijkheden. Voor agrarisch aanverwante bedrijven, die per definitie gebonden zijn aan het landelijk gebied, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om uitbreiding tot 30% van de oppervlakte mogelijk te maken. Voor 'reguliere' bedrijven is een dergelijke mogelijkheid niet opgenomen.
Het bouwvlak geeft voor deze bestemmingen aan waar gebouwd mag worden. Alleen op het bedrijventerrein is ook buiten het bouwvlak bebouwing toegestaan, zij het alleen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De opgenomen bebouwingspercentages geven aan in welke mate het bouwvlak bebouwd mag worden.
In de regel zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Dit loopt op het bedrijventerrein op tot categorie 4.2 Ieder perceel kent zodoende een maximale milieucategorie. Binnen deze categorie zijn bedrijven uitwisselbaar. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven toe te staan die niet binnen deze categorie passen, mits hiervoor geldt dat door specifieke maatregelen de effecten op de omgeving acceptabel zijn. Tot slot zijn er nog een aantal bestaande bedrijven die niet voldoen aan de plaatselijk opgenomen milieucategorie. Hiervoor is een aanvullende regeling opgenomen voor specifiek dat type bedrijf dat op dit moment aanwezig is.
Op het bedrijventerrein en bij de haven zijn bedrijfswoningen uitgesloten, bij de overige bedrijven is in de regel 1 bedrijfswoning toegestaan. Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen, is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor een vervolgfunctie.
Bos
De bestaande bosgebieden zijn bestemd als Bos. Om het behoud van het bos te kunnen waarborgen is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht gesteld.
Gemengd
De bestemming Gemengd is van toepassing op de gemengde bebouwing bij de zuidelijke haven langs de N57. De bebouwing kent meerdere functies, waaronder wonen en bedrijven. Binnen de bestemming Gemengd worden deze uiteenlopende functies gezamenlijk toegestaan.
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor structurerende groenelementen binnen het plangebied.
Horeca
De bestemming Horeca is opgenomen voor zelfstandige horecavoorzieningen. Hiervan is de maximum milieucategorie vastgelegd om hinder voor omliggende functies te beperken. Bedrijfswoningen zijn in de regel toegestaan, tenzij expliciet uitgesloten.
Maatschappelijk
De gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor verschillende maatschappelijke functies zoals gemeentelijke terreinen, reddings- en hulpverleningsposten of verenigingsleven. In alle gevallen mag er uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij voor de grotere percelen veelal ook een maximum bebouwingspercentage is opgenomen. Bedrijfswoningen zijn hierbij in de regel niet toegestaan, tenzij expliciet op de kaart vermeld. Het gaat in die gevallen om situaties waarin al een bedrijfswoning aanwezig is.
Natuur - 1, Natuur - 2, Natuur - Schurvelingen, Natuur - Strand en Natuur - Zandwallen
Voor de bestaande natuurgebieden zijn diverse bestemmingen opgenomen. De bestemmingen Natuur - Schurvelingen, Natuur - Zandwallen en Natuur - Strand zijn ieder opgenomen voor een specifiek type natuur, zoals de naam al aangeeft. Natuur - 1 en Natuur - 2 zijn bredere bestemmingen die voor de overige natuurgebieden zijn opgenomen. Natuur - 2 onderscheidt zich daarbij van Natuur - 1 door ook te voorzien in een regeling voor een militair complex, terwijl Natuur - 1 in haar regeling ook de Grevelingen omvat.
Binnen de diverse natuurbestemmingen is het beleid en daarmee ook de bestemmingsregeling erop gericht om de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden te beschermen, te herstellen en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Qua medegebruik is er met name een rol weggelegd voor recreatieve functies. Ter bescherming van de aanwezige waarden wordt bebouwing echter grotendeels uitgesloten. Voor bestaande voorzieningen, zoals een aantal recreatiewoningen, strandpaviljoens en het genoemde militaire complex, wordt voorzien in bouwmogelijkheden die veelal op de verbeelding begrensd zijn door middel van een functieaanduiding.
Voor alle natuurbestemmingen is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor (grond)werkzaamheden die te aanwezige waarden kunnen aantasten.
Recreatie - Dagrecreatie
Dit artikel is voor de verschillende dagrecreatieve functies in het plangebied opgenomen. Er is geen gebruik van een nadere aanduiding die het specifieke type van dagrecreatie vastlegt. De gronden zijn zodoende bruikbaar voor iedere vorm van dagrecreatie.
In een aantal gevallen is wel een specifieke aanduiding opgenomen. Deze dient niet om uitsluitend die functie toe te staan (en daarmee andere dagrecreatieve functies uit te sluiten), maar is bedoeld om ter plaatse in specifieke bouwmogelijkheden te voorzien toegesneden op een bepaalde functie.
Bedrijfswoningen zijn hierbij in de regel toegestaan met een maximum van 1 per recreatievoorziening, tenzij anders is aangegeven.
Recreatie - Verblijfsrecreatie - recreatie recreatieappartement/recreatiewoning
Het plan kent twee verblijfsrecreatieve bestemmingen. De eerste daarvan is toegesneden op de Koningspleisterplaats, dat grotendeels bestaat uit recreatieappartementen. Hiervoor is een bouwvlak opgenomen en is in de regels een maximumoppervlakte per appartement vastgelegd. Het bijbehorende hotel is door middel van een functieaanduiding specifiek mogelijk gemaakt.
De tweede verblijfsrecreatieve bestemming is gericht op recreatiewoningen, waarvoor een maximum inhoudsmaat in combinatie met een maximum goothoogte is vastgelegd. In de regel is per bouwvlak één recreatiewoning toegestaan, tenzij een groter aantal op de kaart is vastgelegd.
Sport
De sportvelden en de naastgelegen manege zijn voorzien van de bestemming Sport. Veldsporten worden in het algemeen toegestaan, terwijl een manege uitsluitend kan worden uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding 'manege'. Deze is uitsluitend opgenomen op de huidige locatie van de manege. Er mag alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij in beide gevallen een maximum bebouwingspercentage is vastgelegd.
Bij de manege is één bedrijfswoning toegestaan, conform de bestaande situatie. Op het sportveldencomplex is geen bedrijfswoning toegestaan.
Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de belangrijkste wegen en bijbehorende bermen.
Water
De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied en de waterlopen die vanuit cultuurhistorisch oogpunt beschermenswaardig zijn. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet afzonderlijk bestemd.
Waterkering en Waterstaat
De bestemmingen Waterkering en Waterstaat onderscheiden zich van de verder in dit plan opgenomen dubbelbestemming ter bescherming van de waterkerings- en waterstaatkundige belangen. Deze enkelbestemmingen kennen aan de gronden de functie toe van respectievelijk waterkering en waterstaat. Dit in tegenstelling tot de genoemde dubbelbestemmingen, die voor andere aanwezige functies regelt dat het waterkerings- en waterstaatkundige belang niet geschaad mag worden.
De gronden binnen de bestemmingen Waterkering en Waterstaat zijn voorzien van bouwvlakken waarbinnen gebouwd mag worden.
Wonen - 3 en Wonen - 4
Het plan kent 2 woonbestemmingen. De telling hiervan (3 en 4) sluit aan op de plannen voor de stads- en dorpskernen, waar al gebruik wordt gemaakt van 1 en 2. Het onderscheid tussen Wonen - 3 en Wonen - 4 heeft specifiek te maken met een verbijzonderde regeling uit het voorgaande plan 'Oostdijkseweg'. Deze regeling voorzag in de bescherming van diverse cultuurhistorische waarden. Om deze duidelijk terug te laten komen is een afzonderlijke bestemming aangemaakt, te weten Wonen - 4. De overige woningen in het plangebied zijn zodoende voorzien van Wonen - 3.
De voornaamste uitgangspunten voor beide woonbestemmingen zijn vergelijkbaar. Zo bedraagt de maximum inhoud voor hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) 750 m³. Daarbij mag ten hoogste 50% van het bijbehorende erf worden bebouwd met bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 75 m². Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximumoppervlak van deze activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen met een maximum van 50 m².
De bescherming van cultuurhistorische waarden binnen Wonen - 4 is gekoppeld aan de op de kaart opgenomen aanduiding 'cultuurhistorische waarden', die overigens niet voor alle woningen rondom de Oostdijkseweg van toepassing is. Voor de betreffende woningen worden onder andere striktere regels gesteld voor uitbreiding van het hoofdgebouw, bouw- en goothoogten, de locatie van erfbebouwing en de nokrichting van het hoofdgebouw.
Daarnaast wordt met behulp van 'specifieke bouwaanduiding-2' op de kaart vastgelegd welke gronden slechts in beperkte mate erfbebouwing is toegestaan.
Leiding - Riool en Leiding - Water
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Ter bescherming van aanwezige leidingen is bovendien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Archeologie-1, 2, 4 en 5
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. De zonering van de vier verschillende bestemmingen is afgestemd op de archeologische verwachtingswaarde zoals vastgelegd in het eilandelijk beleid. Afhankelijk van de verwachtingswaarde geldt dat werkzaamheden vanaf een bepaalde omvang en vanaf een bepaalde diepte uitsluitend uitvoerbaar zijn mits de eventuele archeologische waarde niet wordt geschaad. Om na te gaan of er sprake is van archeologische waarden is onderzoek nodig.
Ditzelfde geldt voor diverse werken en werkzaamheden die een zekere oppervlakte- en dieptemaat overschrijden.
Waarde - Cultuurhistorie
Objecten en structuren met een cultuurhistorische waarde, maar die niet voorzien zijn van een toegesneden enkelbestemming, worden beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Het gaat onder andere om bunkers en paden. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie legt vast dat (bouw)werkzaamheden, die om te beginnen aan de regels uit de ter plaatse geldende enkelbestemming moeten voldoen, niet mogen leiden tot aantasting van cultuurhistorische waarden.
Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Beide dubbelbestemmingen zijn bedoeld om voor de onderliggende enkelbestemmingen vast te leggen dat bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden uitsluitend toelaatbaar zijn voor zover het waterkeringsbelang respectievelijk de waterstaatkundige functie niet geschaad wordt.
5.3.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee bestaande afwijkingen van maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan.
Het artikel legt daarnaast vast dat bij herbouw van (bedrijfs)woningen alleen op de bestaande fundamenten gebouwd mag worden. Dit om te voorkomen dat na 'verschuiving' van de woning situaties ontstaan die strijdig zijn met (milieu)wetgeving.
Ook worden binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons toegestaan.
Tot slot wordt vastgelegd dat de afstand van bouwwerken tot gronden met de bestemming Natuur - Schurveling en Natuur - Zandwallen ten minste 3 m bedraagt.
Algemene gebruiksregels
Naast de specifieke gebruiksregels die bij diverse bestemmingen zijn opgenomen, zijn in dit artikel algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het artikel bepaalt onder andere dat het opslaan van bepaalde goederen en materialen alsmede het permanent bewonen van recreatiewoningen en recreatieappartementen niet is toegestaan.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen voorschriften bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaald.
De bepaling in artikel 27 is een uitwerking van de laatste zinsnede en moet voorkomen dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening. Uitsluitend die onderwerpen zijn genoemd, waarvan de aanvullende werking wenselijk is. De overige bepalingen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening worden daarmee buiten toepassing verklaard.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken, gebouwen en begroeiing opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotoop.
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.
Herbouw (bedrijfs)woning
Als uitgangspunt geldt dat bij herbouw van een (bedrijfs)woning gebouwd moet worden op de oorspronkelijke fundamenten. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken om herbouw van woningen elders op het perceel toe te staan. Hiertoe moet onder andere voor de omliggende functies en met betrekking tot wegverkeerslawaai onderbouwd zijn dat de nieuwe situatie ruimtelijk en milieukundig acceptabel is. Herbouw dient in ieder geval binnen het oorspronkelijke bouwvlak plaats te vinden.
Vergroten van de inhoudsmaat van de woning
De inhoudsmaat van een agrarisch bedrijfswoning mag worden vergroot indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning. Daarbij geldt wel dat de bestaande afmetingen van dat gebouw niet mogen worden vergroot. De bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast op monumenten en MSP-panden.
Extra woning in monumentale panden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 teneinde een extra woning toe te staan binnen monumentale en MSP-panden onder de voorwaarde dat dit bijdraagt aan herstel en/of behoud van deze panden.
Afstand tot zandwallen
Het bevoegd gezag kan op basis van dit artikel afwijken van de voorgeschreven afstand van 3 m tot zandwallen. Na afwijking dient nog altijd een afstand van 1 m te worden aangehouden tussen bouwwerken en zandwallen. Afwijken in het geval van schurvelingen is niet toegestaan.
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Waterberging
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van gronden worden gewijzigd naar Water.
5.3.4 Overgangs- en slotregel
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in dit lid. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning.
Overgangsrecht gebruik
Dit lid betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Toetsing Sectorale Wet- En Regelgeving
6.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarbij is het consoliderende karakter van het plan als uitgangspunt gehanteerd. De verruiming van toegestane bedrijfstypen aan de Scharrezeedijk 4, dat niet onder het consoliderende karakter past, is bij de relevante aspecten afzonderlijk behandeld. Een meer uitgebreide onderbouwing, specifiek gericht op de 'verbreding' voor dit perceel, is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting.
6.2 Verkeer En Infrastructuur
De infrastructuur op de Kop van Goeree is vooral ontwikkeld voor de recreatie. Het netwerk van fiets- en wandelpaden is ongekend en biedt recreanten ruime mogelijkheden voor ontspannende routes. Andere onderdelen van de infrastructuur zijn minder ontwikkeld.
De hoofdverkeersstructuur voor auto's is vrijwel volledig afhankelijk van de rijks- en provinciale wegen (N57 en N215). Deze twee grote routes bieden weliswaar een goede ontsluiting voor het gehele gemeentelijk grondgebied, maar in tijden van grote drukte (vakantieperiode) blijkt de kwetsbaarheid. Met name de gelijkvloerse kruisingen met verkeerslichten blijken dan een bottleneck. Een reconstructie van de kruisingen bij Goedereede en Ouddorp kan volgens de gemeente leiden tot een verbetering van de doorstroming en verhoogt ter plaatse de veiligheid. Bij een opstopping op de hoofdverkeersstructuur is er vrijwel geen alternatief. Sluipverkeer komt dan over routes die daar niet op berekend zijn. Alleen de route over de Eendrachtsdijk in Stellendam en verder naar Goedereede en de recreatieontsluiting rond Ouddorp bieden een mogelijkheid om intern gemeentelijk verkeer buiten de hoofdverkeersstructuur af te wikkelen.
Buslijnen zijn er in noordelijke richting met Hellevoetsluis en via Middelharnis en Oude-Tonge met het Zuidplein in Rotterdam. In zuidelijke richting is via Renesse de provincie Zeeland bereikbaar. Op de buslijnen zijn alle kernen aangesloten.
De vaarverbindingen op de Grevelingen kennen aansluitingspunten op de Brouwersdam en in de Ouddorpse Haven. De vaarverbindingen vanuit het Haringvliet komen niet verder dan de Havens van Stellendam (met jachthaven), maar een verbinding met Stellendam ontbreekt. Ook het stadje Goedereede is thans met de boot niet bereikbaar.
De bestaande infrastructuur dient in het bestemmingsplan te worden voorzien van de bestemming Verkeer.
6.3 Bodem
Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Op de bodemkwaliteitskaart voor Goeree-Overflakkee is een groot deel van het plangebied ingedeeld in zone 10 'Zuid-Hollandse eilanden, subzone boomgaarden/jonge zeeklei'. In de bovengrond is er een relatief grote kans op verontreinigingen vanwege gebruik van bedrijfsmiddelen in het verleden.
De functieverruiming aan de Scharrezeedijk 4 omvat geen milieugevoelige functies, zodat de bodemgesteldheid de uitvoering niet in de weg staat. Omdat het voor het overige een consoliderend bestemmingsplan betreft en er daarom verder geen sprake is van functieveranderingen, wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
6.4 Water
6.4.1 Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerders over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De waterbeheerders zijn in dit geval Rijkswaterstaat (voor delen van de Grevelingen, Haringvliet en Noordzee) en waterschap Hollandse Delta. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met deze twee waterbeheerders over deze waterparagraaf.
6.4.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Rijksbeleid
Rijkswaterstaat is vaarwegbeheerder van de rijkswateren 'Haringvliet', 'Grevelingen' en de 'Noordzee' die onderdeel zijn van het vaarwegennet. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
- 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
- 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
- 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.
6.4.3 Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit verspreide bebouwing, agrarische gronden, natuurgebieden en de Noordzee, Haringvliet, Grevelingen en de Havens van Stellendam.
Bodem en grondwater
De bodem bestaat in het noordwesten van het plangebied grotendeels uit zand en in het zuidoosten grotendeels uit klei.
Figuur 6.1 Bodemsoorten(bron: bodemdata.nl)
In het grootste deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Echter ook alle andere grondwatertrappen komen hier voor. In figuur 6.2 en tabel 6.1 zijn de grondwatertrappen en bijbehorende grondwaterstanden weergegeven. Het maaiveld ligt in de (restanten van de) duingebieden enkele meters hoger dan in de polders. In de duingebieden ligt het maaiveld circa tussen NAP +18,5 m en +3 m en in de polders circa tussen NAP 1 m en -0,1 m.
De grondwaterbewegingen op Goeree-Overflakkee worden bepaald door het omliggende buitenwater en het waterpeil op het eiland. Doordat het streefpeil op het grootste deel van het eiland lager staat dan het buitenwater, staat het grotendeels onder invloed van kwel. De kwelintensiteit is niet bijzonder hoog, maar wel brak. Met name in het zuiden van het plangebied, dat grenst aan (het zoute) Grevelingen, is het kwelwater zout.
Figuur 6.2 Grondwatertrappen (bron: bodemdata.nl)
Tabel 6.1 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden
grondwatertrap | Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand | Gemiddeld Laagste Grondwaterstand | |
I ![]() | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | minder dan 0,5 m onder het maaiveld | |
II ![]() | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,5 m tot 0,8 m onder het maaiveld | |
III ![]() | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld | |
IV ![]() | meer dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld | |
V ![]() | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld | |
VI ![]() | 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld | |
VII ![]() | 0,8 m tot 1,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld | |
VIII ![]() | meer dan 1,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,6 m onder het maaiveld |
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in meerdere peilgebieden, hier gelden het peilbesluit Kilhaven, Witte Brug en Stellendam. Het peilbeheer kent een groot verschil tussen zomer- en winterpeilen. Voor de meeste actuele informatie wordt naar de site van het waterschap verwezen. In de polders van Goedereede is veel oppervlaktewater aanwezig. Het Zuiderdiep en Het Spui zijn boezemwatergangen.
Waterkwaliteit
Over het algemeen is er weinig diversiteit in oeverplanten langs de watergangen en zijn het vooral algemene soorten die er groeien. In 60% van de watergangen, die zijn onderzocht in de studie 'Monitoring ecologische waterkwaliteit 2005', komen geen ondergedoken of drijvende waterplanten voor. De watergangen zijn vaak troebel. Belangrijke oorzaak voor het ontbreken van vegetatie is het instabiele milieu: de seizoensgebonden fluctuatie van de chloridegehalten en een groot verschil in waterpeil tussen zomer en winter.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn primaire (roze rood) en regionale waterkeringen (groen) en boezemkades (oranje/geel) aanwezig.
Figuur 6.3 Waterkeringen
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied heeft gedeeltelijk een mechanische riolering, gedeeltelijk een gescheiden stelsel en is ook deels ongerioleerd.
6.4.4 Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De enige 'ontwikkeling' betreft verruiming van de toegestane bedrijfstypen op een bestaand bedrijfsperceel. Deze ontwikkeling is niet van invloed op het aspect water, mede doordat ter plaatse geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden worden.
Voor het overige worden ergeen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Aanpassingen aan het bestaande watersysteem zijn via afzonderlijke instrumenten beschermd. Afhankelijk van het soort watersysteem dient of een Waterwetvergunning verkregen te worden (voor rijkswateren) of een vergunning op grond van de 'Keur' (wateren in beheer bij het waterschap). Dit geldt dus bijvoorbeeld oor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater.
Op deze wijze zijn ook ingrepen op of aan waterkeringen niet zonder meer mogelijk.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' en 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
6.4.5 Resultaat onderzoek
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
6.5 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
6.5.1 Toetsingskader
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Provinciale Structuurvisie
Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur' horen de ambities:
- voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000);
- realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur;
- belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
- de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren;
- biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
- natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
- de EHS waar mogelijk beter benutten voor recreatie.
De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De EHS op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening. De Natura 2000-gebieden behoren tot de EHS.
Compensatiebeginsel Natuur, Recreatie en Landschap
In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. In het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie van het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om:
- de EHS;
- de belangrijke weidevogelgebieden;
- de recreatiegebieden in de Zuidvleugel;
- de karakteristieke landschapselementen.
In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het algemeen vindt de compensatie plaats:
- 1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
- 2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is; of
- 3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.
De compensatieverplichting voor gebieden in de EHS is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 5 van de verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen), op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden (mits wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3 van de verordening) en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen.
In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.
De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'.
6.5.2 Beschrijving natuurwaarden plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan bestaat uit agrarische gronden, duinen, strand en de Noordzee. De agrarische gronden hebben over het algemeen weinig bijzondere ecologische waarden. In het agrarisch gebied komen voornamelijk algemene, licht beschermde soorten voor, zoals mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas, konijn, bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad. Op zanderige locaties in de buurt van water komt ook de zwaarder beschermde rugstreeppad (Ffw tabel 3 Bijlage IV HR) voor. De agrarische gronden hebben daarnaast een betekenis als rust- en foerageergebied voor vogels uit de omringende Natura 2000-gebieden (Voordelta, Duinen Goeree en Kwade hoek, Haringvliet en Grevelingen) en als broedgebied voor weidevogels. De provincie heeft de Polder Oude Oostdijk ten noordwesten van de kern Goedereede ook aangewezen als belangrijk weidevogelgebied.
In het plangebied liggen naast de agrarische gronden ook enkele natuurgebieden, zoals op figuur 6.4 is te zien. Het betreft gebieden die deel uitmaken Natura 2000 en/of van de EHS. Ook zijn enkele ecologische verbindingszones aangewezen.
Figuur 6.4 EHS en Natura 2000-gebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Natura 2000
De duinen en grote wateren zijn zoals gezegd van groot belang voor allerlei vogels. Het betreft in het Haringvliet, de Voordelta, Kwade Hoek en Grevelingen wintergasten als grauwe gans, brandgans, dwerggans, krakeend en smient. Het aanbod aan wintervogels trekt relatief veel slechtvalken naar het gebied, en ook de visarend is relatief algemeen. Groot is ook de betekenis voor kustbroedvogels, zoals kluut, bontbekplevier, strandplevier, visdief en dwergstern. Ook bij de opkomst van de brandgans als broedvogel in Nederland spelen deze gebieden een belangrijke rol.
De grote stern broedt op één van de eilandjes bij de Scheelhoek. In 2005 broedden hier maar liefst zo'n 2.100 paren. Met een sterke toename van het aantal broedparen van de zwartkopmeeuw vanaf 1999 heeft het westelijke Haringvliet het stokje overgenomen van het Volkerak als belangrijkste broedplaats voor deze soort in de Benelux. De grootste kolonie bevindt zich op de Slijkplaat.
De Grevelingen is van uitzonderlijk belang voor visetende watervogels. Het heldere water speelt hierin waarschijnlijk een rol. Voor fuut en middelste zaagbek is dit het belangrijkste overwinteringsgebied in Nederland. Ook voor kuifduiker, dodaars, lepelaar en kleine zilverreiger is het gebied van grote betekenis, terwijl geoorde futen zich in de nazomer verzamelen tot een groeiende ruiconcentratie met internationale aantrekkingskracht en een voor Nederland verder ongekende omvang. Ook voor de brilduiker is de Grevelingen het belangrijkste overwinteringsgebied.
Mede dankzij de geïsoleerde ligging van de eilanden (waaronder de voormalige zandplaat Hompelvoet) vormt de Grevelingen een van de belangrijkste leefgebieden voor de noordse woelmuis in Zuidwest-Nederland.
De Duinen Goeree bestaan uit de relatief oudere binnenduinen (westduinen, middelduinen, oostduinen) en de jongere buitenduinen, die als een boog om de binnenduinen heen liggen en in het noordoosten aansluiten op de Kwade Hoek. De binnenduinen bevatten bijzondere vroongronden. De Kwade Hoek is een groen strand met een heel scala aan goed ontwikkelde schorren, duinen en duinvalleien. Duinen Goeree maakt deel uit van het leefgebied van de noordse woelmuis in de Delta. Ook bevindt zich in het gebied een populatie van de nauwe korfslak. De Westhoofdvallei is tevens van belang voor broedende weidevogels als tureluur, scholekster en kievit. Vogels van het open duin zijn verdwenen of nagenoeg verdwenen. Struweelvogels zijn toegenomen, waaronder roodborsttapuit, grasmus en nachtegaal. Bosvogels zijn sterk toegenomen, zoals groene specht, grote bonte specht, boomkruiper, staartmees en goudvink. Ook roofvogels als havik, sperwer, buizerd en boomvalk komen hier voor. De Kwade Hoek is van groot belang voor kustbroedvogels door het dynamische karakter. Op de kwelder komen kluut, tureluur en scholekster voor en in de wintermaanden foerageren er geregeld rotganzen. De rietvelden herbergen onder andere bruine kiekendief en rietgors en in de duinen en struwelen broeden nachtegaal, grasmus en braamsluiper. Het gebied vervult ook een belangrijke functie als hoogwatervluchtplaats. In de winter scharrelen er altijd wel groepjes rond van kenmerkende kustzangvogels als oeverpieper, strandleeuwerik, sneeuwgors en ijsgors.
De Voordelta omhelst het ondiepe zeegedeelte voor de kust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Het is een zeer dynamisch gebied, bestaande uit buitendelta's met geulen en banken. De kustzone is hier relatief voedselrijk en daardoor hoog productief. De Voordelta fungeert als kraamkamer voor diverse vissoorten en als foerageergebied voor visetende trekvogels en schelpdiereters. De zandbanken vormen een rustgebied voor zeehonden.
Van soorten als bot, tong, schol, schar, griet, tarbot, kabeljauw, wijting en steenbolk zijn de aantallen juveniele dieren in de Voordelta bijzonder hoog. Ook de haring groeit hier op. Daarnaast is de Voordelta, dankzij de ligging bij de monding van de grote rivieren, het belangrijkste zeegebied voor de trekvissen die in de Habitatrichtlijn worden genoemd, zoals houting, zeeprik, zalm en fint. Het hoge aanbod aan bodemdieren en vissen trekt het hele jaar door grote aantallen vogels. In de winter is de Voordelta van groot belang voor de zwarte zee-eend. In winter en voorjaar verblijven hier grote aantallen roodkeelduikers.
Meer informatie over de Natura 2000-gebieden en de voorkomende soorten is te vinden op de site van het Ministerie van EL&I.
EHS
Voor een groot deel overlapt de EHS met de hierboven beschreven Natura 2000-gebieden en beschermd natuurmonument. Verspreid in het plangebied zijn daarnaast nog andere EHS-gebieden aanwezig, zoals Koudenhoek/Preekhilpolder, Volgerland, Zandgors en Stellebos.
6.5.3 Resultaat onderzoek
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De enige ontwikkeling betreft de verruiming van toegestane bedrijfstypen aan de Scharrezeedijk 4, waarvoor geen bouw-, sloop-, kap- of grondwerkzaamheden nodig zijn. Voor het overige worden er geen concrete ontwikkelingen voorzien.
Binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn echter altijd (kleine) (her)ontwikkelingen mogelijk die (in de toekomst) kunnen leiden tot een onderzoeksplicht in het kader van de Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 of het EHS-beleid van de provincie. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Soortenbescherming
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Ingeval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten, dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Op basis van het bestemmingsplan is het mogelijk dat veehouderijbedrijven zich uitbreiden, kleinschalige recreatieve ontwikkelingen plaatsvinden en/of dat zich een zwaardere categorie bedrijven vestigt op de bedrijventerreinen. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot bijvoorbeeld verstoring, verontreiniging, areaalverlies en versnippering van de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Omdat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden, is toetsing op dit moment niet zinvol.
Aangezien voor elk toekomstig ruimtelijk initiatief geldt dat getoetst moet worden of er negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen optreden, is daarmee geborgd dat er geen significante negatieve effecten optreden als gevolg van de (indirecte) bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
EHS
Ook ten aanzien van de EHS dienen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen in beeld te worden gebracht. Maar ook hier geldt dat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden en dat toetsing op dit moment niet zinvol is. De toetsing zal bij concrete ontwikkelingen plaatsvinden.
Conclusie
Gezien de overwegend consoliderende aard en de beperkte aanpassing voor het perceel Scharrezeeweg, waarbij bovendien geen bouw-, kap-, sloop- of grondwerkzaamheden plaatsvinden, zijn er geen concrete ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Het bestemmingsplan maakt echter wel ontwikkelingen mogelijk. Op het moment dat in de toekomst invulling wordt gegeven aan deze ontwikkelingsruimte wordt dan getoetst aan de Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS. Uitvoering van de plannen is alleen mogelijk als negatieve effecten kunnen worden uitgesloten of worden gemitigeerd of gecompenseerd. De Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
6.6 Archeologie En Cultuurhistorie
6.6.1 Cultuurhistorie
Topgebied cultureel erfgoed
Een groot deel van de gemeente is aangewezen als topgebied cultureel erfgoed (zie figuur 2.4 in hoofdstuk 2) Dit betekent dat in dit gebied cultuurhistorische en landschappelijke waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit.
Het gebied ten westen van Ouddorp is aanwezen als Kroonjuweel cultureel erfgoed. In dit gebied zijn de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in zeer sterke mate en in onderlinge samenhang bepalend voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek.
De provincie heeft in zogenaamde regioprofielen richtlijnen opgenomen voor topgebieden cultureel erfgoed, archeologie, molen- en landgoedbiotopen in Zuid-Holland. Voor het plangebied is het regioprofiel voor het topgebied 'Kop van Goeree' (Regioprofielen Cultuurhistorie, topgebied 12 Kop van Goeree, 2010) van toepassing.
De Kop van Goeree is een duinlandschap met een gelaagde opbouw: van oost naar west de 'oudere jonge duinen', strandpolders en 'jongere jonge duinen'. Bijzonder in de binnenduinrand zijn het schurvelingenlandschap en de contrastrijke zone bij Oostdijk. Het duinlandschap is kleinschalig met veel afwisseling tussen duinen, duinbossen en agrarische gronden. In het veel vlakkere zeekleilandschap achter het duingebied ligt het beschermd stadsgezicht Goedereede. De grote landschappelijke diversiteit en de daaraan verbonden contrasten, vormen een belangrijke kwaliteit van het topgebied. Schurvelingen en zandwallen zijn karakteristieke elementen in het landschap van de Kop van Goeree. Een schurveling (een wal met greppel) diende als perceelsscheiding en veekering. Direct achter de jonge duinen ligt een aantal strandpolders (ingepolderde zandvlaktes): West-Nieuwland, Nieuwenoord, Springertpolder en Bokkepolder. Het zijn rationeel verkavelde polders, in gebruik voor akkerbouw, tuinbouw en de teelt van bloemzaden. Bijzonder is het contrast tussen dit vlakke, regelmatige polderlandschap en de grillige, hoge binnenduinrand. In het oosten van het topgebied liggen jonge zeekleipolders (ingepolderde aangeslibde klei). Goedereede is via het Spui (havenkanaal) verbonden met het Zuiderdiep. Het ensemble als geheel is een beschermd dorpsgezicht.
De kenmerkende structuren en elementen van het topgebied Kop van Goeree zijn:
- duinlandschap met een gelaagde opbouw. Aan de oostkant liggen lage, beweide 'oudere jonge duinen'. Deze westduinen, middelduinen en oostduinen zijn tot 7 m hoog. Dan komen de strandpolders (West- Nieuwland e.o.): strandvlaktes opgevuld met klei en zand, en uiteindelijk de 'jongere jonge duinen', die tot zo'n 18 m hoog zijn;
- schurvelingen en zandwallen, een vorm van perceelscheiding en veekering die in Zuid-Holland alleen voorkomt op de Kop van Goeree;
- binnenduinrandzone, contrastrijk gebied waar open polders en beboste binnenduinrand aan elkaar grenzen;
- duinvoet benadrukt door bebouwingslinten direct tegen de duinen, zoals de Oostdijkseweg, West Nieuwlandseweg en de Groenedijk;
- beschermd dorpsgezicht van Goedereede met als beeldbepalende elementen de haven, de molen en de kerk;
- Molen De Hoop (1845) en Molen De Zwaan (1846) bij Ouddorp, Molen Windvang (1791) bij Goedereede.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie (zie figuur 6.5) zijn deze waardevolle structuren en elementen aangegeven.
Figuur 6.5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: geoloket provincie Zuid-Holland)
Actuele ontwikkelingen
Los van de gebruikelijke transformatiedruk (functieverandering, verdichting van de bebouwing), kent het topgebied Kop van Goeree vooral een ontwikkeling op het gebied van recreatie. Vitaliteit en de leefbaarheid in de kernen staat onder druk door bevolkingskrimp. Kansen voor de Kop van Goeree liggen met name in uitbreiding en versterking van het aanbod op het gebied van recreatie en toerisme. Opgave is om deze ontwikkeling goed af te stemmen op de kernkwaliteiten van het cultuurlandschap, in het bijzonder het schurvelingengebied.
Richtlijnen
Voor het gebied Kop van Goeree zijn twee richtlijnen van toepassing. Naast de algemene richtlijn Continuïteit van karakter, geldt voor het kroonjuweel de richtlijn Behoud uitzonderlijke kwaliteit.
Figuur 6.6 Regioprofiel Cultuurhistorie
Continuïteit van karakter
De algemene richtlijn voor dit topgebied is continuïteit van karakter. De richtlijnen voor gebiedseenheden worden op onderdelen van gebieden (bebouwingslinten, landschappelijke elementen en zichtlijnen) aangevuld met specifieke richtlijnen. De specifieke richtlijnen zijn in de praktijk altijd leidend.
De richtlijn continuïteit van karakter betekent voor de gebiedseenheid Kop van Goeree het:
- zichtbaar houden van de gelaagde opbouw van het duinlandschap;
- bewaren van het contrast tussen open polders en de binnenduinrandzone;
- koesteren van de open zichtrelatie tussen duinvoet en Goedereede.
De typologie van de linten in dit topgebied is de zandnederzetting. Op de kaart Kenmerken Cultuurhistorie (zie figuur 6.5) zijn de linten aangegeven met een gele kleur. Zandnederzettingen zijn karakteristieke nederzettingsvormen, die elders in de provincie weinig voorkomen. De zandnederzettingen zijn ontstaan op de evenwijdig aan de kust lopende strandwallen. De zandnederzettingen die in het hooggewaardeerde 'paarse' ensemble liggen (zie figuur 6.6) worden behandeld onder Behoud van uitzonderlijke kwaliteit.
De richtlijn continuïteit van karakter betekent voor de zandnederzettingen het:
- vasthouden aan de ijle tot verspreide bebouwingsstructuur van de linten;
- in stand houden van de relatie met het landschap door het koesteren van de onbebouwde kavels tussen de bebouwing;
- bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande kavelopbouw als uitgangspunt nemen: bebouwing voor op de kavel, evenwijdig aan de kavelgrenzen;
- doorzetten van de oorspronkelijke maat en schaal van de bebouwing;
- continueren van het overwegend agrarisch karakter van de bebouwing;
- herkenbaar houden van situering lint aan Oostdijkseweg, fraai gelegen op de contrastrijke overgang van de binnenduinrandzone naar het polderland;
- doorzetten van de forse erfbeplanting.
Behoud van uitzonderlijke kwaliteit
In topgebied Kop van Goeree bevindt zich het kroonjuweel van het schurvelingenlandschap rond Ouddorp. Ten westen en noorden van Ouddorp bepalen de schurvelingen het landschap. Het gebied is uitermate karakteristiek: een patroon van kronkelige wegen met lintbebouwing die vanuit Ouddorp het achterland in waaieren, ingevuld met een lappendeken van onregelmatige akkers omzoomd door schurvelingen. Schurvelingen en zandwallen zijn beeldbepalende elementen in het landschap van de Kop van Goeree. De oorsprong van dit landschap is middeleeuws. Boeren legden in de binnenduinrand kleine akkers aan, de zogenaamde haaimeten, omgeven door een aarden wal van ongeveer 1 m hoog beplant met stekelige struiken (bramen en meidoorns). Rondom de haaimeet lag een greppel. De combinatie van wal en greppel heet een schurveling en diende als perceelsscheiding en veekering. In de 19e eeuw werden de haaimeten afgegraven om dichterbij het grondwater te komen. Het overtollige zand werd rondom het perceel opgeworpen: een 'hoagte'. Vaak werden hoagtes op oude schurvelingen gelegd.
De richtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit betekent voor dit ensemble het:
- behouden en versterken van de samenhang tussen de onderdelen van dit typische landschap: kronkelige wegen met lintbebouwing en onregelmatige akkers omzoomd door schurvelingen;
- zichtbaar houden van de kamerstructuur van het schurvelingenlandschap door het openhouden van de weitjes en akkers in het gebied en het onderhouden van de perceelsscheidingen;
- beperken van verdere invulling van de akkers met recreatieve functies als campings en recreatiewoningen.
In het schurvelingenlandschap komen bebouwingslinten voor met de typologie 'zandnederzetting' (Dijkstelweg, Koolweg, Marijkeweg, Kolderweg, Dorpsstraat, Hazersweg). De richtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit betekent voor deze linten het:
- volgen van de punten bij de richtlijn A. continuïteit van karakter voor zandnederzettingen, met aanvullend het:
- 1. behouden van de bestaande breedte, de opbouw van het profiel en de beplanting van wegen en waterlopen;
- 2. behouden van monumentale bebouwing;
- 3. openhouden van de bestaande spaties.
6.6.2 Archeologie
Toetsingskader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het ISGO heeft archeologiebeleid opgesteld voor Goeree-Overflakkee, waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe de gemeenten op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze in de toekomst om kunnen gaan met het archeologisch erfgoed. De gemeenten op Goeree-Overflakkee streven er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het regionale archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
Onderstaand is de beleidskaart voor Goedereede opgenomen. Daaruit is op te maken dat het merendeel van het plangebied is voorzien van diverse archeologische verwachtingswaarden. Binnen de gemeente zijn de volgende gebieden onderscheiden:
- het Buitengebied van Overflakkee en ongeveer de helft van Goeree heeft de typering 'Geen waarde' gekregen, waarvoor derhalve geen voorschriften gelden;
- de oude dorpskernen, met uitzondering van Stellendam, hebben de typering 'Waarde 3' gekregen. Bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm en met een oppervlakte groter dan 100 m² is een verkennend bodemonderzoek gewenst;
- voor het gebied tussen Ouddorp en Goedereede geldt typering 'Waarde 5'. Bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² is een verkennend bodemonderzoek gewenst;
- de ringdijken en enkele andere dijklichamen krijgen 'Waarde 4' toebedeeld. Bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan 500 m² is een verkennend bodemonderzoek nodig;
- verder zijn er nog enkele terreinen met een 'Waarde 2' in de omgeving van Ouddorp en bij het fort in Ooltgensplaat en enkele archeologisch beschermde terreinen bij Ouddorp.
Figuur 6.7 Beleidskaart Archeologie Goeree-Overflakkee
Conclusie
Binnen het plangebied komen verwachtingswaarden voor. Bij werkzaamheden die deze waarden mogelijk aantasten, wordt in dat geval een verkennend archeologisch onderzoek gevraagd. Hiertoe wordt een dubbelbestemming opgenomen, waarin voor de betreffende zoneringen de verplichting tot archeologisch onderzoek wordt gekoppeld aan de maatvoeringen die aan de betreffende waarden verbonden zijn.
De bijzondere waarden van het schurvelingenlandschap worden beschermd doordat schurvelingen zijn voorzien van de bestemming Natuur-Schurveling met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden die de landschappelijke en natuurlijke waarde van schurvelingen aanstasten of kunnen aantasten.
6.7 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijvigheid
Toetsingskader
In het plangebied komt verschillende niet-agrarische bedrijvigheid voor. De aard van de bedrijfsactiviteiten is divers. Om te kunnen bepalen of de mogelijke milieubelasting van een bedrijf hoog of laag is, wordt veelal gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Deze Staat is gebaseerd op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de mogelijke milieubelasting van een bedrijf is.
De SvB geeft met zogenaamde richtafstanden in welke milieucategorie een bedrijf valt. Er zijn richtafstanden voor aspecten als gevaar, geluids-, stof- en geurhinder. De genoemde richtafstanden gelden voor het referentiekader van een 'rustige woonwijk'. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1.
Onderzoek
Binnen het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein bij de Havens van Stellendam. Daarnaast zijn verspreid over het plangebied diverse niet-agrarische bedrijven gelegen (onder andere direct ten zuiden van de kern Goedereede). In de regels wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen bedrijfsbestemmingen.
Algemene toelaatbaarheid
Voor de milieuzonering op het bedrijventerrein bij de Havens van Stellendam is aangesloten bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat op het bedrijventerrein bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 4.2 algemeen toelaatbaar zijn. Voor de lijst met bedrijfsactiviteiten zie bijlage 1 van de regels. Gezien de grote afstand tot omliggende gevoelige functies, zal geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder in de omgeving.
In de overige delen van het plangebied worden in het algemeen bedrijven uit milieucategorieën 1 en 2 van de SvB toelaatbaar geacht . Dit zijn bedrijfsactiviteiten die in een buitengebied op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn.
Inventarisatie van bedrijfsactiviteiten
De in het plangebied aanwezige niet-agrarische bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een overzicht van de bedrijven is opgenomen in bijlage 4.
Reeds aanwezige bedrijven die niet binnen de algemene toelaatbaarheid vallen, worden van een specifieke maatbestemming voorzien. Op die manier worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is.
Conclusie
Met de hiervoor beschreven systematiek van milieuzonering (een algemene toelaatbaarheid in combinatie met maatbestemmingen voor bestaande bedrijven die daar niet binnen vallen), worden (potentieel) milieuhinderlijke functies en milieugevoelige functies in het ruimtelijke spoor zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
6.8 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk gevolgen vanwege risicorelevante bedrijven en gevolgen vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen en door buisleidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren, waarbij een kans van 10-6 als grenswaarde geldt;
- het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Transport van gevaarlijke stoffen
Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Op een afstand van 200 m vanaf het tracé gelden hierbij in principe geen beperkingen meer voor het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Met de AMvB is aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand uit de oude Circulaire vervangen door een afstand voor het PR en een afstand voor het invloedsgebied van het GR. VROM adviseert met de nieuwe normstelling rekening te houden. De systematiek van toetsingsafstanden en minimale bebouwingsafstanden uit de oude circulaire vervalt hiermee.
Onderzoek
Inrichtingen
Binnen het plangebied is één Bevi-inrichting gelegen. Het gaat om het tankstation aan de Oosterweg 2 (Knöps Ouddorp BV), waar verkoop van lpg plaatsvindt (doorzet < 1.000 m³ per jaar). Buiten de grenzen van de inrichting is in de huidige situatie geen bebouwing gelegen binnen de PR 10-6-contouren. Het bestemmingsplan biedt ook geen bouwmogelijkheden voor kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contouren. Het invloedsgebied voor het GR reikt tot een afstand van 150 m vanaf het vulpunt. Binnen dit invloedsgebied is wel bebouwing aanwezig (woningen en bedrijvigheid). Uit de informatie die beschikbaar is via de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl), blijkt dat in de huidige situatie geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Uit de informatie op de provinciale risicokaart blijkt bij de Havens van Stellendam verschillende risicovolle inrichtingen zijn gevestigd. Deze inrichtingen vallen echter niet onder het Bevi. Ter plaatse is op een aantal locaties sprake van beperkte PR 10-6-contouren. Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen deze contouren.
Verder vindt verspreid over het plangebied nog een aantal risicovolle activiteiten plaats. Het gaat met name om propaantanks bij agrarische bedrijven en bij recreatieve voorzieningen. De omvang van de PR 10-6-contouren is maximaal 40 m. Het bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten mogelijk binnen deze contouren.
Transport
Over de N57 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het bijlagerapport bij het Basisnet Weg ligt voor het wegvak tussen Stellendam en de N57 het GR meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Er is sprake van een veiligheidszone van 5 m, gemeten uit het midden van de weg. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Ter hoogte van de Havens van Stellendam kent de N57 een veiligheidszone van 10 m. Op dat wegvak is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen deze veiligheidszones. Ook maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied langs de N57 en daarmee gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.
Volgens de informatie op de provinciale risicokaart zijn binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen planologisch relevante risicovolle leidingen gelegen.
Verantwoording GR
Omdat binnen het plangebied een inrichting is gelegen die onder het Bevi valt, is een verantwoording van het GR noodzakelijk. Aangezien de oriëntatiewaarde voor het GR niet wordt overschreden en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die gevolgen hebben voor de hoogte van het GR, kan deze verantwoording beperkt blijven.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
6.9 Planologisch Relevante Leidingen
De planologisch relevante waterleidingen en rioolpersleidingen binnen het plangebied zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels, inclusief de bijbehorende belemmeringenstrook.
6.10 Geluidshinder
6.10.1 Industrielawaai
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek en conclusie
Het bedrijventerrein Havens van Stellendam is gezoneerd. De geluidzone ligt over een deel van het plangebied. De begrenzing van het gezoneerde terrein en de geluidzone zijn (voor zover gelegen binnen het plangebied) opgenomen op de verbeelding. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk binnen deze geluidzone. De zone vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
6.10.2 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
6.11 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt. Naast de concentraties NO2 zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten.
In het Besluit niet in betekende mate (nibm) en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard en maakt daarnaast een uitbreiding van toegestane bedrijfstypen voor het bestaande bedrijfsperceel aan de de Scharrezeedijk 4 mogelijk. Gelet op deze uitgangspunten heeft het plan geen betrekking op ontwikkelingen die relevante gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitorings.nl) blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen binnen de gemeente zowel in de huidige situatie als in de toekomst onder de wettelijke grenswaarden zijn gelegen.
6.12 Milieuhinder Agrarische Bedrijvigheid
Toetsingskader
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 6.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | ||
min. afstand tot objecten cat. I en II | 100 m | 50 m | |
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V | 50 m | 25 m |
Tabel 6.3 Indeling van objecten Besluit landbouw
object categorie | omschrijving |
I | bebouwde kom met stedelijk karakter; ziekenhuis, sanatorium, en internaat; objecten voor verblijfsrecreatie. |
II | bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving; objecten voor dagrecreatie. |
III | verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. |
IV | woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. |
V | woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. |
Onderzoek en conclusie
Een groot deel van de agrarische bedrijven binnen het plangebied valt onder het Besluit landbouw. Het bestemmingsplan biedt geen directe bouwmogelijkheden waardoor bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Voor ontwikkelingen die via wijzigingsbevoegdheden worden mogelijk gemaakt is als voorwaarde opgenomen dat wordt aangetoond dat omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt, en dat de nieuwe functie milieu-hygiënisch inpasbaar is.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg
Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd geweest van 23 maart tot en met 7 mei 2012. Tijdens deze periode zijn inspraakreacties ingediend, die in de Nota inspraak en overleg zijn samengevat en beantwoord. Deze Nota is opgenomen als bijlage 5.
Overleg
Op grond van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. De binnengekomen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg. Deze Nota is opgenomen als bijlage 5.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat.
Bijlage 1 Standaard Svb
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Samenstelling Klankbordgroep
Bijlage 3 Samenstelling Klankbordgroep
Bijlage 4 Bedrijfsinventarisatie
Bijlage 4 Bedrijfsinventarisatie
Bijlage 5 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 5 Nota inspraak en overleg