KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inventarisatie En Analyse
3.2 Nieuwe Situatie
3.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader
5.3 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Archeologie
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Inspraak En Vooroverlegreacties

Tramlijnweg 2, Goedereede

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 18-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Tramlijnweg 2, Goedereede met identificatienummer NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen.

1.7 aan-huis-gebonden beroep

Het in een woning of bijgebouw door de bewoner op beroepsmatige wijze verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.8 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.9 achtererf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.10 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingsgebied

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.14 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.15 bebouwingspercentage

Een op de verbeelding aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bestaande bouwwerken

Op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.24 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een plaats.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen.

1.32 dakvoet

Het laagste punt van een schuin dak.

1.33 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gestapelde woning

Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.36 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 kap

Een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals een kapsalon of een nagelstudio, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.39 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en ten hoogste één gesloten wand.

1.41 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.42 peil

  1. a. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.43 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.44 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 rooilijn

De lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.

1.46 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.49 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.50 zijerf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de vloeroppervlakte

De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en verhardingen, geen parkeervoorzieningen.
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, verhardingen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen- en paden, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bestaande afwijkingen

  1. a. Voor een bouwwerk dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximum maten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt; op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

9.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

9.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

9.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen en gelden de volgende regels:

  1. a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden

Het is verboden bouwwerken en onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemmingen en/of regels.

10.2 Gebruik onbebouwde gronden

  1. a. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan van bagger en grondspecie;
    2. 2. het opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, zand, grind of brandstoffen;
    3. 3. de plaatsing van kampeermiddelen;
  2. b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    1. 1. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de regels mag worden gebruikt;
    2. 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin, zand en specie in verband met normaal onderhoud dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
    3. 3. het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of direct daaraan verwante producten of goederen, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolgde de bestemming toegestaan;
    4. 4. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf van woningen.

10.3 Parkeren

  1. a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen overeenkomstig het bepaalde in de ASVV 2012 van de CROW (publicatie 317) of nadien door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregel.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    1. 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd; en
    2. 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Molenbiotoop

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
  3. c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  4. d. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
  5. e. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tramlijnweg 2, Goedereede.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds de gemeentelijke herindeling, op 1 januari 2013, staat het gemeentehuis van de voormalige gemeente Goedereede leeg. Nadien is er met diverse partijen gesproken over een andere invulling van het pand. Er is geen geschikte koper of huurder gevonden voor het pand, waarna het college op 5 april 2016 heeft besloten de grond te verkopen.

Uit een analyse van het plangebied is gebleken dat er voor de invulling van de locatie diverse randvoorwaarden zijn die voortkomen uit wet- en regelgeving. Daarnaast ligt het plangebied op een waardevolle locatie die van grote betekenis is voor de kern Goedereede. De gemeente wil het perceel verkopen, maar wel onder voorwaarde dat er een plan komt dat een meerwaarde biedt voor de kern Goedereede. In verband hiermee is een uitvraag voor de ontwikkeling uitgeschreven om te komen tot verkoop van het perceel, waarbij rekening is gehouden met de resultaten van een uitgevoerde enquête onder de inwoners. Hieruit bleek dat de ontwikkeling aansluiting moet krijgen bij de bouwstijl van het historische centrum van Goedereede. Uit de resultaten van de enquête bleek verder dat hoogbouw niet wenselijk is. In de uitvraag is daarom opgenomen dat het plan wordt beoordeeld op hoe de nieuwbouw zich verhoudt tot de bestaande omliggende woningen. De hoogte van de nieuwe bebouwing speelt hierin een belangrijke rol.

Na vergelijking van de ontvangen aanbiedingen is de ontwikkeling en verkoop van het perceel Tramlijnweg 2 gegund aan de Langen & Van den Berg B.V. te Bergambacht. Deze planontwikkeling voorziet in het oprichten van 23 woningen, waarbij de karakteristieken van de historische bebouwing terugkomen in het plangebied. Zo is ervoor gekozen om de architectuur te laten aansluiten op de historische kern van Goedereede.

De voorgestane ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. In verband hiermee is dit bestemmingsplan opgesteld dat de juridisch-planologische basis vormt voor de functiewijziging van het voormalige gemeentehuis naar woondoeleinden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwestelijke gedeelte van de kern Goedereede op relatief korte afstand van het centrum hiervan. Ten westen van het plangebied ligt een begraafplaats. Aan de overzijde van de Tramlijnweg staan grondgebonden woningen. In zuidelijke richting ligt rijksweg N57 en in noordelijke richting ligt het beschermd dorpsgebied van Goedereede. Het plangebied met omgeving is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied en omgeving (planlocatie met rode lijn aangeduid).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Goedereede vastgestelde, bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak Raad van State
Bestemmingsplan "Stad Goedereede en Dorpsgebied Ouddorp 2012" 26 april 2012 -

Het plangebied is bestemd voor 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Groen' met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5'. Voorts geldt hier de 'gebiedsaanduiding vrijwaringzone molenbiotoop'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat binnen voornoemde bestemmingen geen woningbouw is toegestaan. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is dit bestemmingsplan opgesteld.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee zijn bereid in beginsel hieraan medewerking te verlenen. De door de gemeente vastgestelde uitgangspunten en randvoorwaarden zijn mede als leidraad aangehouden voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Stad Goedereede en Dorpsgebied Ouddorp 2012'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0003.png"

Luchtfoto van plangebied en omgeving.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Stedenbouwkundige structuur Goedereede
De stad Goedereede is in 1972 in het geheel aangewezen als stadsgezicht vanwege het algemeen belang door de cultuurhistorische waarde van de plaats. De stad Goedereede vormt in zekere zin een kruising van een zogeheten kerkring-voorstraatdorp en een dijk-dam-havenstad. In de meest zuivere vorm bestaat een kerkring-voorstraatdorp uit een Voorstraat met twee parallel gelegen achterstraten waarbij de drie straten vanaf een haventje gezien uitkomen bij de onder een hoek binnen een kerkring geplaatste kerk. In Goedereede ontbreekt echter een zuivere kerkring. De grote N.H.-kerk met een hoge vrijstaande toren en zijkapel kenmerkt zich door de voor de eilanden karakteristieke achterwaartse plaatsing (op afstand van de dijk).

Opvallend binnen de oude kern is dat de plaats van een voorname voorstraat ingenomen wordt door een vrije brede haven met twee kaden en een marktplein met statige bebouwing. Aan het plein bij de haven stonden het raadhuis, havenkantoor en paushuis. Het water verdeelt de oude kern in een groter noordelijk kerngebied met twee kerken en twee marktplaatsen en een kleiner ondergeschikt zuidelijk kerngebied met klooster en begraafplaatsen. Ter hoogte van het noordelijk gelegen plein waren beide delen met een sluisbrug verbonden. Hoewel een voorstraat ontbreekt, zijn binnen de oude kern wel twee achterstraten aanwezig (aan de noordzijde de Achterstraat en aan de zuidzijde het Achterom). Beide straten sluiten echter niet aan op de 'kerkring'. De Achterstraat eindigt bij de Varkensmarkt aan de Kerkstraat en het Achterom bij het groengebied van het voormalige klooster.

Ten zuiden van de oude dorpskern ligt tussen de Groenmarkt/Mariadijk en de provinciale weg een kleinschalige woonbuurt met overwegend twee-onder-een-kap- en rijenwoningen. Ook het voormalige gemeentehuis (aan de Tramlijnweg) bevindt zich hier. Deze vlak bij de N57 gelegen woonbuurt heeft een bijzonder groen karakter vanwege de aan de westzijde gelegen gronden van het klooster en begraafplaats, de haven met de bijzondere bebouwing en de pleinachtige groene ruimten van de Groenmarkt.

Huidige situatie plangebied
Het plangebied ligt aan de Tramlijnweg. In het noordelijk deel ligt het voormalige gemeentehuis met ten zuiden hiervan een parkje met een parkeerterrein en diverse parkeerplaatsen. Het perceel is groot circa 8.080 m², waarvan circa 1.100 m² bebouwd. Op het terrein zijn 49 parkeerplaatsen aanwezig. Verder is er ongeveer 3.300 m² openbaar groen op het perceel aanwezig. Ten noorden van het perceel ligt de Mariadijk met aansluitend een woongebouw. Verder zijn er enkele onbebouwde percelen aanwezig. De noordelijke perceelsgrens is tevens de grens van het beschermde stadgezicht van Goedereede.
Ten westen van het perceel is de begraafplaats gelegen. Aan de zuidkant van het perceel ligt een sloot, waarna direct de berm van de Rijksweg N57 begint. Aan de oostkant is de Tramlijnweg gelegen. Aan de overzijde van de Tramlijnweg staat woonbebouwing.

Het voormalige gemeentehuis. Woningen aan Tramlijnweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0004.png"

Westelijk gelegen begraafplaats. Woongebouw aan Mariadijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inventarisatie En Analyse

Karakteristieken van de locatie
De locatie grenst aan de Noordzijde aan de Mariadijk, dit is ook de grens van het beschermd stadsgezicht. De historische bebouwing aan de Groenmarkt bepaalt hier het beeld. De bebouwing is kleinschalig en individueel. Het gebouw aan de westzijde van de Groenmarkt is wat groter maar past door zijn verschijningsvorm goed in de context.
Het centrum van Goedereede is te voet binnen enkele minuten te bereiken. De nabijheid van de historische haven en de hier gelegen voorzieningen is een groot pluspunt voor de ontwikkeling van de locatie tot woongebied. Via de Tramlijnweg en de Hoofdpoortstraat is er een goede aansluiting op de N57 die Goedereede verbindt met de omliggende kernen en het buitengebied. Wat opvalt aan de locatie is de zeer groene uitstraling. De vele aanwezige bomen bepalen het beeld en zorgen voor robuuste overgang met de N57 en de begraafplaats.

Schakel tussen de oude kern en de N57
Het plangebied is op een unieke locatie gelegen. Enerzijds is het perceel direct naast de historisch waardevolle kern van Goedereede gesitueerd. Anderzijds vormt de locatie de schakel tussen deze historische kern en de N57. Juist de N57 vormt veelal de eerste kennismaking met Goedereede. Echter, vanaf de N57 is de kwaliteit van Goedereede nauwelijks zichtbaar. Bedrijfspanden en woonblokken verhinderen het zicht op de mooie kern. Met de invulling van het perceel van het voormalige gemeentehuis is er een uitgelezen kans om deze verbinding tussen de oude kern en de N57 in ruimtelijke zin te verbeteren. Dit vraagt om een zorgvuldige inpassing. Naast het vele groen, het park en het behoud van de bomen zal de architectuur hieraan een belangrijke bijdrage leveren.

Uitgangspunten visie

  • zorgvuldige aansluiting op beschermd stadsgezicht aan noordoostzijde van de locatie;
  • zorgvuldige aansluiting met begraafplaats aan westzijde;
  • behouden van de aanwezige bomen;
  • gevarieerd programma met kleinschalige uitstraling.

3.2 Nieuwe Situatie

Hoofdopzet stedenbouwkundig schetsplan
Hoofdopzet van het plan wordt gekenmerkt door de kleinschalige opzet, het inpassen van de locatie met specifieke waardevolle elementen en de zorgvuldige aansluiting met de omgeving. De nieuwe bebouwing bestaat uit in totaal vier bouwblokken. Langs de Mariadijk komt een kleinschalig appartementengebouw met de uitstraling van een (oude) boerenschuur. Dit kleine appartementengebouw met in totaal 8 appartementen is naar aanleiding van zienswijzen in westelijke richting verplaatst richting de begraafplaats. Op de hoek van de Mariadijk en Tramlijnweg zijn 4 grondgebonden woningen gesitueerd. Parallel aan de Tramlijnweg komen drie levensloopbestendige woningen. Hierdoor wordt er in de toekomst ook aan de westzijde van de Tramlijnweg gewoond. Qua maat en schaal sluit dit blokje aan bij de bestaande bebouwing aan de Tramlijnweg. Aan de zuidzijde van de locatie komt een groot groen plantsoen waar de bestaande grote kastanjes worden ingepast. Ook is hier ruimte voor spelen en ontmoeten. Gelegen aan een de noordzijde van het nieuwe plantsoen komt een blokje met 5 grondgebonden (starters)woningen. Deze woningen liggen als het ware aan een autovrij hofje. Weer haaks hierop komt een blokje met nog eens vier levensloopbestendige woningen. Deze woningen hebben een tuin op het zuidwesten en grenzen met de voorzijde direct aan het nieuwe plantsoen.

Alle woningen in het plan hebben aan de voorzijde een kleine overgangszone (breedte 0,5m tot 2,0m) tussen openbaar en privé. Gelijkend aan bijvoorbeeld die van de woningen aan de Groenmarkt of de Pietersstraat. Hier is ruimte voor een geveltuintje, bloempotten of een bankje. Aan de achterzijde hebben de woningen een tuin met een diepte variërend van 6 meter voor de appartementen op de begane grond tot 9 meter voor de rijwoningen langs de Mariadijk.

Structuur - Aansluiting met begraafplaats en N57
De aanwezige robuuste groene buffers, met zowel de begraafplaats en de N57, zullen beide volledig worden ingepast om een zorgvuldige overgang aan deze twee zijden te behouden. Waar nodig zal bestaande onderbegroeiing worden teruggesnoeid of aangevuld. Indien nodig, ten behoeve van de bouw van de woningen of ter verbetering van de bezonning van bepaalde tuinen, zullen bomen in geringe mate, en onder advies van een groen deskundige, worden teruggesnoeid.

Groen
Het zeer groene karakter van de locatie zal behouden blijven. Zo worden nagenoeg alle bomen in het nieuwe plan ingepast. Slechts een aantal (kleinere exemplaren) moet worden gekapt. Aan de zuidzijde van de locatie komt een groot plantsoen met ruimte voor ontmoeten en spelen. Deze plek is een aanvulling voor de hele buurt.
De totale hoeveelheid openbaar groen, bestaande uit: het nieuwe plantsoen, nieuw te planten hagen, de robuuste groene overgangszones met de begraafplaats en de N57 en de groenzones aan de westzijde van de Tramlijnweg, hebben bij elkaar een oppervlak van ca. 3.240 m². De hoeveelheid openbaar groen blijft dan ook nagenoeg gelijk aan de huidige situatie.

Bouwhoogte
De rijwoningen aan de Mariadijk bestaan uit twee bouwlagen met een langskap. De goothoogte van deze woningen komt op circa 5,5 meter en de nokhoogte bedraagt circa 10,5 meter. Het appartementengebouw in de vorm van de boerenschuur bestaat eveneens uit 2 bouwlagen met een langskap. Dit gebouw heeft goothoogte van circa 6,7 meter en een nokhoogte van 13,5 meter. Doordat de bebouwing hier lager ligt dan het peil van de Mariadijk ervaar je de bebouwing (nog) lager. Het gebouw is qua maat en schaal vergelijkbaar met het complex aan de Groenmarkt.
De levensloopbestendige woningen aan de Tramlijnweg bestaan uit 1 bouwlaag met een langskap. De goothoogte bedraagt circa 3 meter en de nokhoogte circa 8 meter. De vijf hierachter gelegen woningen hebben een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter.

Programma
In totaal worden er 23 woningen gerealiseerd. Onderverdeeld in: vier rijwoningen met een beukmaat van 5,1 meter en een diepte van 10 meter, acht appartementen (90-110m² GBO) en elf levensloopbestendige woningen met een beukmaat van 7,8 meter en een diepte van circa 12 meter. In figuur 3 is een verkavelingstekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0005.png"

Figuur 3: Verkavelingstekening (voorlopig).

Bezonningsstudie
Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Het (te slopen) gemeentehuis is meegenomen in de vergelijking. Voor 4 verschillende data (21 januari, 19 februari, 21 maart, 21 juni en 21 december) zijn steeds 3 tot 4 tijdstippen gekozen: ochtend, halverwege de middag en zonsondergang.
Uit de vergelijking blijkt dat met name in de wintersituatie de schaduwen in de namiddag reiken tot aan de woningen aan de Tramlijnweg. Sprake is van een iets andere beschaduwingscontour, maar deze is niet zodanig dat sprake is van een substantiële wijziging. De bezonningsstudie is opgenomen in Bijlage1.

3.3 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Goedereede ligt direct ten noorden van de N57. De N57 vormt de meest westelijke doorgaande verbindingsroute over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en verbindt ter hoogte van Rozenburg en Brielle de A15 met Middelburg. Vanuit de kern sluit de Hoofdpoortstraat aan op de Vissersweg die de afslag vormt vanaf de N57 naar Goedereede.

Alle woningen in het plangebied worden ontsloten op de Tramlijnweg. Deze erftoegangsweg heeft een maximum snelheid van 30 km/ uur. Vormgeving en inrichting van deze weg is overeenkomstig de inrichtingseisen voor 30 km/uur gebieden en (woon) erven.

De planlocatie is ook bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalten liggen aan de Vissersweg en N57 op circa 300 meter loopafstand van het plangebied. Hier halteert een aantal busdiensten. De belangrijkste ontsluiting is de buslijn van Renesse via Hellevoetsluis naar Spijkenisse. In Spijkenisse kan worden overgestapt op de metro van de RET.

Parkeren
De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Voor de kernen wordt uitgegaan van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald. Het plangebied ligt in 'schil centrum'. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers, inclusief aandeel bezoekers, zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeernormen voor functie Wonen (schil centrum, niet stedelijk).

Wonen Parkeernorm per woning
Aandeel bezoekers per woning
Functie min. max.
Niet gestapelde woningen
koop, vrijstaand 1,7 2,5 0,3 per woning
koop, twee-onder-één-kap 1,6 2,4 0,3 per woning
koop tussen/hoek 1,4 2,2 0,3 per woning
Gestapelde woningen
koop, etage, midden 1,3 2,1 0,3 per woning
koop, etage, duur 1,5 2,3 0,3 per woning

Op basis van deze parkeerkencijfers ontstaat bij een gemiddelde parkeernorm de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).


Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie (gemiddeld).

Functies Typologie Parkeernorm gem. Aantal Totaal
Woningen koop, vrijstaand 2,1 0 0
Woningen koop, 2-onder-1-kap 2,0 0 0
Woningen koop tussen/hoek 1,8 15 27
Woningen koop, etage, midden 1,7 6 10,2
Woningen koop, etage, duur 1,9 2 3,8
Totaal 23 41 pp

Naast de parkeerbehoefte van 23 nieuwe woningen dient rekening te worden gehouden met 16,2 parkeerplaatsen voor 9 bestaande woningen (conform de gemiddelde parkeernorm van 1,8 per woning), zodat de totale behoefte 57 parkeerplaatsen is.
Op eigen terrein worden er 11 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige 46 parkeerplaatsen komen in het openbaar gebied. Het plangebied biedt hiervoor voldoende ruimte. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 10.3 van de Algemene gebruiksregels wordt dit geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0006.png"

De Tramlijnweg. De Mariadijk (links gedeelte plangebied).

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.4.2. De invulling van het plangebied met 23 nieuwe woningen voor de doelgroep starters, doorstromers en senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Goedereede. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD) voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen de BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Geree-Overflakkee. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een rivierdeltacomplex. De gronden bestaan overwegend uit kleigronden. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit zeekleipolderlandschap. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Als richtpunt geldt onder andere dat bebouwing zich concentreert in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders. Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen. In figuur 4 is een uitsnede van de 'Laag van de stedelijke occupatie' opgenomen. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunten worden o.a. aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Op de kaart Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0007.png"

Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is met een zwarte gestreepte lijn aangeduid.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis met openbare ruimte naar een woningbouwontwikkeling met 23 woningen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Woonvisie. In paragraaf 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van 23 nieuwe woningen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar een bestaand kantoor (voormalig gemeentehuis) wordt gesaneerd, is overeenstemming is met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij oostelijk en noordelijk gelegen woningen. Dit plan wordt opgenomen in het woningbouwprogramma, omdat de ontwikkeling past binnen behoefte zoals die is opgenomen in de Woonvisie.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Omgevingsverordening op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

De nieuwbouw van 23 woningen past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving in het oostelijk en noordelijk deel van de woonkern. Een voormalig gemeentekantoor wordt gesloopt ten behoeve van een woonfunctie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Molenbiotoop Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 15 'Cultureel erfgoed' moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de hier relevant zijnde voorwaarden (artikel 6.25, lid 1 van de Verordening):

  1. a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
    1. 1. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van de bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).

Toetsing aan molenbiotoop
De uit 1791 daterende molen Windvang (een bakstenen bovenkruier) ligt aan de Goereeseweg 5. Het betreft een maalvaardige, ronde stenen korenmolen. De tegenwoordige molen is een ronde stenen grondzeiler, gebouwd op de plaats waar in de 15e eeuw reeds een standerdmolen ('De Oostmolen') stond. Hij bevindt zich op een kleine verhoging aan de Molenweg, nog juist op het grondgebied van het stadje. De molen staat iets terzijde van de weg net buiten de stadsmuur. De molen staat aan de uit oogpunt van windvang gunstige westzijde van de stad.

Het plangebied ligt ten zuidoosten van deze molen in de buitenste zone van de molenbiotoop (figuur 5) (biotooprapport 209). De afstand tussen de molen en de geplande woningbouwlocatie bedraagt minimaal 360 meter. De molen heeft een stellinghoogte van 0 meter en een vlucht (lengte van de roeden) van 22,7 meter. Het snijpunt op 360 meter (1:30-lijn) is tenminste 12 meter. Hierbij is evenwel geen rekening gehouden met het verschil in peilhoogte tussen de molen en het plangebied. Deze bedraagt 0,6 meter. Ook is er geen rekening gehouden met de hoogte van de verticaal staande wiek ten opzicht van het peil. Deze afstand bedraagt circa 1,0 meter. Rekening houdend met deze gegevens mag de hoogte van de bebouwing ten minste 13,6 meter bedragen.
De woningen worden niet hoger dan circa 10,5 m. Alleen het appartementengebouw krijgt een grotere hoogte van circa 12,7 m. De molenbiotoop wordt hierdoor niet aangetast. Bovendien is de molen al omgeven door groen en de bebouwing van het dorp Goedereede. Hiervan ondervindt de molen nu al windbelemmering in onder andere de sector zuidoost - zuid, die volkomen is dichtgegroeid met onder andere een hoge conifeer en een wijdvertakte wilg op een particulier erf. De bomen zijn hier zeker 15 meter hoog en staan op nog geen 20 meter afstand van de molen. In de Algemene aanduidingsregels is de vrijwaringszone voor de molenbiotoop geborgd, zodat hogere bebouwing kan worden tegengehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0008.png"

Figuur 5: De molenbiotoop van de molen. Molen de Windvang.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden. (Daar Goeree-Overflakkee thans één gemeente is moet voor regionaal gelezen worden gemeentelijk.) De planontwikkeling past binnen de behoefte zoals die is opgenomen in de Woonvisie. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.25 van de Omgevingsverordening (Bescherming molenbiotoop).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee

De provincie Zuid-Holland heeft voor Goeree-Overflakkee op 27 november 2012 het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Historische dorpscentra en havenkanalen
Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraat- nederzetting het meest karakteristiek is. De historische dorpscentra dragen sterk bij aan het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. ‘Landmarks’, zoals de watertorens, vuurtoren, kerktorens en historische windmolens, fungeren als oriëntatiepunten en vertellen een verhaal over de geschiedenis van het eiland. Zeer kenmerkend zijn ook de havenkanalen die de dorpen verbinden met het buitenwater. Relevante ambities zijn:

  • Behoud en versterking van de ruimtelijke en verblijfskwaliteit van de historische dorpscentra.
  • Inzet op behoud en bescherming van de kerktorens, watertorens, vuurtoren en historische molens, forten en bunkers en het zicht daarop vanuit het landschap.

Kwaliteit in dorpsgebied
De historie van Goeree-Overflakkee wordt onder andere zichtbaar door de verschillende dorpstypen. Deze dorpen dragen bij aan de herkenbaarheid van het eiland, de economische en sociale structuur. De meeste dorpen werden gesticht aan de rand van de polder waar een dijk en een kreek elkaar kruisten. Aanvankelijk lagen de meeste dorpen aan het open water, maar door de verdere inpoldering werd de afstand tot de zee steeds groter. De verbindende havenkanalen zijn unieke elementen in het landschap. Met name de historisch centra zijn bepalend voor het karakter en de identiteit van het eiland en vormen belangrijke recreatieve trekkers. Zij vormen levendige, drukkere plekken op het verder rustige eiland. De latere bebouwing, vanaf de 20e eeuw, houdt veel minder verband met het oorspronkelijke dorpstype. Op Goeree-Overflakkee bevindt zich een aantal bijzondere dorpstypen waarvan de voorstraatnederzettingen het meest karakteristiek zijn. Ambities uit de kwaliteitskaart zijn:

  • Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is onderdeel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk blijven karakteristieke en beschermde dorpsgezichten ervaarbaar vanuit het omringende landschap.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het dorpsontwerp.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Ontwikkelingen in of in de nabijheid van het historisch centrum dragen bij aan het behoud en de versterking van vitale dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt opgezocht en versterkt.

Stedelijke kern
Een stedelijke kern is een, vaak Middeleeuws, stadje met stadsrechten, stedelijke bebouwing, versterkingen en een haven van meer of mindere betekenis. Goedereede, inclusief Havenhoofd, is de enige stedelijke kern op Goeree-Overflakkee. Vanwege de gunstige ligging aan het water bloeide Goedereede op tot een welvarende handelsplaats. Door de toekenning van stadsrechten, waaronder het recht van vrije weekmarkt, kende de stad een grote bloei. Meerdere stadsbranden en de verzanding van de haven zorgden ervoor dat Goedereede haar betekenis als handelshaven verloor. Goedereede heeft een beschermd dorpsgezicht.

Ambities

  • Er wordt uitgegaan van een compact dorp. Dit betekent dat uitbreidingen zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied van Goedereede worden gerealiseerd.
  • Er wordt ingezet op het behoud en de versterking van het historische centrum van Goedereede. Ontwikkelingen in het historische centrum bouwen voort op de karakteristieke structuren van het dorp (waaronder haven, stadsgracht en markt) en houden rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en functie van het dorp. De haven en de markt zijn de belangrijkste concentratiepunten voor routes en attracties.
  • Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van het dorp.
  • Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.

Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Het voormalige gemeentehuis met openbare ruimte ligt ten noorden van het historische centrum van Goedereede. De nieuwbouw draagt bij aan het behoud en de versterking van vitaal houden van Goedereede. De ontwikkeling houdt voorts rekening met de maat, schaal, beleefbaarheid en functie van het noordelijk gelegen historische centrum. De bestaande gebiedsidentiteit wordt door de woningbouw juist versterkt. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied wordt hierdoor verbeterd. Qua architectuur wordt aansluiting gezocht op de aangrenzende woningbouw met een knipoog naar de historische bebouwing in het centrum van Goedereede.

Conclusie
De woningbouw zorgt voor een kleinschalige uitstraling met een zorgvuldige aansluiting op het beschermd stadsgezicht aan de noordoostzijde van het plangebied. Rekening wordt gehouden met de westelijk gelegen begraafplaats. In het plangebied worden zoveel mogelijk bomen gehandhaafd. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities van het gebiedsprofiel. De structuur buiten het historische centrum blijft herkenbaar en wordt zodanig ruimtelijk ingepast dat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van een karakteristieke herkenbare bebouwing nabij het historische centrum, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling) door 23 woningen in een groene setting toe te voegen in de woonkern. Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit. De herontwikkeling van deze inbreilocatie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee 'Vitaal belevingseiland in de Delta' is in december 2010 door de gemeenteraden van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee vastgesteld. De visie is gebaseerd op de kernkwaliteiten, de meest kansrijk geachte ontwikkelingen en de positionering van het eiland op een hoger schaalniveau. Vanuit de strategische visie is een aantal harde uitgangspunten geformuleerd voor de beleidsinzet nu en voor afweging van nieuwe initiatieven in de toekomst.

Centrale visie
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.

Streefbeelden
Deze visie wordt ondersteund met zes streefbeelden (citaat):

  • Wij zijn trots op onze schoonheid en identiteit.
  • Wij zijn een levendige gemeenschap en een vitaal eiland in de Delta.
  • We kiezen er voor om samen met anderen aan onze toekomst te werken.
  • We voegen innovatief belevingswaarde en sociaaleconomisch rendement toe aan nieuwe functies in het landschap.
  • We zijn klimaatbestendig en werken mee met water.
  • Ons eiland is duurzaam en levert energie.

Vitale kernen
De vitaliteit van de kernen dient op de lange termijn te worden gewaarborgd. Belangrijke instrumenten voor het beleid zijn de kernenprofilering en de contourenkaarten. Vanuit behoefteramingen, doelgroepen, marktvraag en ruimtelijke kwaliteiten wil de regio indicatieve woningbouwprogramma's de komende 20 jaar kwalitatief hoogwaardig invullen. De kernenprofilering onderscheidt onder andere het verbeteren van de leefbaarheid en woonomgeving van kleine woonkernen. Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren. Goedereede is in de regionale structuurvisie aangeduid als steunkern. In dergelijke kernen vraagt dorpsvernieuwing en het clusteren van voorzieningen met zorgsteunpunten aandacht. Een belangrijke opgave is voorts de herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenhang met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren.

Wonen
De regionale Structuurvisie gaat ook in op het onderwerp Wonen. Mede door natuurlijke aanwas en gezinsverdunning bestaat er voorlopig nog een woningvraag. De nadruk hierbij ligt op de segmenten starters en senioren. Waar mogelijk dient voor nieuwbouwplannen ruimte gevonden te worden binnen de aangegeven bebouwingscontouren. Onderhavig woningbouwprogramma van 23 nieuwe woningen binnen de kern past binnen het geactualiseerde woningbouwprogramma van de gemeente Goeree-Overflakkee, zoals opgenomen in paragraaf 4.4.2.

Conclusie
In de Strategische Visie lange termijn Goeree-Overflakkee is Goedereede aangemerkt als een steunkern met de aanduiding "Herstructurering verouderde woon- en werkgebieden + inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren". Een belangrijke opgave is herstructurering van verouderde woon- en werkgebieden in samenspraak met inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren. Onderhavige transformatie naar woningbouw is in overeenstemming met de doelstellingen van de regionale visie om dorpsvernieuwing te realiseren binnen het bestaand dorpsgebied. De woningbouw maakt onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.

4.3.2 Partiële herziening Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee

De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 26 oktober 2017 de partiële herziening Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld, omdat het hoofdstuk met betrekking tot Wonen niet meer actueel was. Aanleiding hiervoor was dat de provincie Zuid-Holland de rode contouren heeft losgelaten in de nieuwe Structuurvisie ruimte en mobiliteit. Daarnaast heeft de gemeente haar koers vastgelegd in de Eilandvisie.

De herziening betreft de gewijzigde onderdelen.

  • Hoofdstuk 6 uit deel A is geheel gewijzigd (Visie op wonen).
  • Bijlage 1 met de contourkaarten is uit deel A van de visie gehaald.

Conclusie
De partiële herziening heeft geen consequenties voor deze planontwikkeling, omdat de locatie wordt opgenomen in het woningbouwprogramma en de locatie in het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij het karakter van het bestaand dorpsgebied wordt behouden (herstructurering: ja, mits). Gedachte hierachter is dat herstructurering vóór nieuwe uitleg gaat en dat er zorgvuldig met ruimtegebruik wordt omgegaan overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Eilandvisie

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een Eilandvisie opgesteld. Het eiland staat voor een aantal uitdagingen. De bevolkingsgroei stabiliseert en er dreigt krimp, vergrijzing en ontgroening. Verschuiving van inwoners van de kleine naar de grote kernen leidt tot afnemende draagkracht en druk op voorzieningen - en daarmee tevens druk op de sociaal-maatschappelijke structuren. Dit betekent een grotere afstand tot voorzieningen: de verbindingen op en van het eiland moeten daarom nóg beter.
Ook de economische activiteit en dynamiek staan onder druk. Zo is de ruimtevraag voor bedrijventerreinen laag en de woningmarkt lastig en veel toeristische voorzieningen hebben een moderniseringsslag nodig. Tenslotte vragen de decentralisaties en rijksbezuinigingen op sociaal domein ook het nodige van de gemeente.

Missie
Goeree-Overflakkee is een eiland met veertien karakteristieke kernen waar hardwerkende mensen laten zien dat eigenheid, traditie en identiteit goed valt te combineren met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. Door uit te gaan van eigen kracht wordt dichtbij twee sterke metropolen, op het waterrijke kruispunt van drie provincies, gezocht naar passende maat en schaal voor de instandhouding van de eilandelijke voorzieningen met een passende sociale structuur ten behoeve van haar bewoners. Het goede behouden door vooruit te gaan.

Visie
Op dit eiland van rust en ruimte wonen en recreëren mensen naar volle tevredenheid. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg biedt werk en kansen op maatschappelijke participatie. Koploper in duurzame energiewinning en –besparing. Een oase van rust en ontspanning tussen beide metropolen. Waar bewoners en bezoekers graag komen en blijven.

Strategische kernthema's
Vanuit deze visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd. Samen met de toetsvragen fungeren deze als 'zeef' voor alle beleidsplannen en –voornemens zodat toekomstige plannen binnen de visie vallen:

  1. 1. Eilanditeit: Goeree-Overflakkee is geworden tot wat het nu is door de mensen die er wonen en de tradities die er zijn. Dat maakt het eiland tot een favoriete plek om te wonen of te bezoeken. Toetsvraag: past het voorstel of plan bij onze eilanditeit?
  2. 2. Maatschappelijke balans: Het versterken van de sociaaleconomische vitaliteit is een van de kernopgaven. Het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau in de kernen door het innovatiever organiseren en concentreren van kleinschalige activiteiten. We doen op eigen kracht wat kan – en zoeken samenwerking waar nodig.
    Toetsvraag: draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?
  3. 3. Kwaliteit: We gaan voor kwalitatieve groei. De kwaliteit van leven op Goeree-Overflakkee is de basisvoorwaarde voor mensen die er wonen, willen gaan wonen of het bezoeken. Het nastreven van hoge kwaliteit is vast onderdeel van het gemeentelijk beleid. De gemeente speelt in op de kracht van de samenleving en de kracht van haar medewerkers en benut deze optimaal. Dat vraagt om een gemeente die inventief, creatief, faciliterend maar ook leidend kan optreden. De uitgangspunten van de organisatieverandering voorzien hierin. Zowel binnen de organisatie als daarbuiten.
    Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?
  4. 4. Duurzaamheid: Goeree-Overflakkee heeft alles in handen om het meest duurzame eiland te worden. Stimuleer energiewinning en –besparing en maak er een showcase van.
    Toetsvraag: Is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?
  5. 5. Innovatie: Innovatie is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs. Stimuleer en faciliteer innovatie als bron voor werkgelegenheid.
    Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?
  6. 6. Verbindingen: Het beste van een eiland en het beste van de metropolen die nabij zijn. Versterk de verbindingen zowel het netwerk, sociaal, fysiek als digitaal. Zowel op het eiland als met de metropolen. Laat het 'regenen' waar het kan en laat zien dat het hele eiland daarvan profiteert.
    Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen.

Conclusie
In de Eilandvisie worden uitspraken op hoofdlijnen gedaan. Concrete ontwikkelingen, zoals de herontwikkeling van een perceel in een woonkern, worden in de visie niet specifiek beschreven. De transformatie naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Eilandvisie op de onderdelen Maatschappelijke balans (het programma en de herstructurering geven invulling aan de behoefte naar nieuwbouw) en Kwaliteit (door vernieuwing van de voorraad kan de kwaliteit van de dorpskern worden verbeterd, waaronder het op peil houden van het voorzieningenniveau).

4.4.2 Woonvisie 2018 - 2024

De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 14 december 2017 de 'Woonvisie 2018-2024' met het daarbij behorende woningbouwprogramma vastgesteld als kwantitatief en kwalitatief kader voor het woonbeleid van de gemeente.
De woonvisie ziet kansen voor aanhoudende groei van de gemeente conform de provinciale woonbehoefteraming (WBR). Met de realisatie van Smart Water zal deze verder groeien. Dit kan tot bijstelling van de raming leiden. Het is wel essentieel dat kwalitatief goede plannen tot ontwikkeling komen omdat 'slechte' plannen de afgelopen jaren de ontwikkeling van goede plannen hebben geblokkeerd. Hiervoor is onder meer de saneringsvisie woningbouwlocaties vastgesteld.
Voor de stimulering van kwalitatief goede plannen is een nieuwe werkwijze vastgelegd in de herziening van de Regionale Structuurvisie waarbij ook meer wordt uitgegaan van meer kleinschalige ontwikkelingen met een beperkt aantal woningen per keer. Uitgegaan wordt van vraag gestuurd ontwikkelen.

Woningbehoefte
De provinciale woningbehoefteraming (WBR) is vanuit de verstedelijkingsafspraken het uitgangspunt voor woningbouw in de provincie Zuid-Holland, en daarmee ook voor Goeree-Overflakkee. Volgens de WBR zal de komende vijf jaar de woningbehoefte toenemen met 830 woningen (+4% / 165 woningen per jaar). In de periode 2021 tot 2031 zullen er nog ruim 900 woningen extra nodig zijn (vanaf 2021 gemiddeld 95 woningen per jaar). Ondanks dat het WBR het uitgangspunt is, moeten plannen die de kwalitatieve behoefte van Goeree-Overflakkee vervullen, doorgang vinden. Hoewel er een afname is van het aantal inwoners, zal door de gezinsverdunning (minder mensen per woning) nog woningbehoefte blijven bestaan. Na 2030 is de voorspelling dat de groei zal ombuigen naar een daling van het aantal benodigde woningen. In deze prognoses is geen rekening gehouden met ontwikkelingen als Smart Water.
Smart Water is een visie op de regionale economische ontwikkeling van Goeree-Overflakkee. Deze visie moet de lokale economie op Goeree-Overflakkee stimuleren. De verwachting is dat Smart Water tot 2050 zo'n 1.600 nieuwe banen genereert op Goeree-Overflakkee. Smart Water zou een trendbreuk met het verleden kunnen veroorzaken doordat de creatie van nieuwe banen leidt tot extra woningbehoefte.

Uitvoeringsagenda en afwegingskader woningbouw
Apart van de woonvisie is deze vertaald in een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda is een dynamisch document dat waar nodig jaarlijks wordt herijkt. Hierin is opgenomen dat plannen met voorrang in behandeling worden genomen als ze voorzien in de kwalitatieve opgave. Naast vrije sectorhuurappartementen en woningen voor kwetsbare groepen betreft dit woningen voor starters in de koopsector tot € 180.000 en in het duurdere koopsegment vanaf € 250.000. De koopsector tussen € 180.000 en € 250.000 is hierin bewust niet opgenomen omdat het overgrote deel van de bestaande woningvoorraad behoort tot deze categorie. De gemeente wil graag woningen met andere specifieke kwaliteiten toevoegen aan de woningvoorraad.
De verdeling van de percentages over de omgeving van de kernen is gebaseerd op ervaringscijfers van de afgelopen jaren en is niet richtinggevend. Wanneer in een bepaalde omgeving meer kan worden toegevoegd vormen deze percentages daarvoor geen beletsel.

Kernuitwerking
Doordat de komende jaren de bevolking van Goeree-Overflakkee verandert naar omvang en samenstelling heeft dit gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de kernen. Per woonkern wordt gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zullen per kern verschillende type investeringen moeten worden gedaan. Deze kernuitwerking is gebaseerd op de demografische ontwikkelingen van de afgelopen jaren en vormt een leidraad voor de uitvoering van beleid. Deze uitwerking is echter niet leidend. Op grond van de demografische gegevens blijft maatwerk nodig.

Woningbouwprogramma
In de Woonvisie is vastgelegd dat het woningbouwprogramma waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd. Aangegeven wordt bij welk type kern elk project past en of het project met bovenlokale kwaliteit een bijdrage levert aan bijzondere woonmilieus dan wel tweede wonen. Doorzicht naar de volgend jaar te starten projecten alsmede een overzicht van projecten die mogelijk in de jaren daarna zullen worden gerealiseerd.
Bij de Woonvisie Goeree-Overflakkee 2018-2024 is er een woningbouwprogramma vastgesteld als kwantitatief en kwalitatief kader voor het woonbeleid van de gemeente. Het woningbouwprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 11 december 2018 is het meest actuele woningbouwprogramma vastgesteld. De Locatie Tramlijnweg 2 Goedereede is hierin opgenomen

Conclusie
Het woningbouwprogramma moet zo goed mogelijk aansluiten op de kwalitatieve vraag naar woningen. Hierbij wordt in woningbouwprojecten gestuurd en worden waar nodig afspraken gemaakt met ontwikkelende partijen. De kwalitatieve uitgangspunten van de woonvisie worden gebruikt om sturing te geven in het woningbouwprogramma en dient als toetsingskader voor de woningbouwplannen. Met de marktpartij zijn in het kader van de verkoop van het gemeentehuis afspraken gemaakt over de herontwikkeling van het plangebied aan de Tramlijnweg 2 in Goedereede. De woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten, omdat 15 woningen en 8 appartementen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren in voornamelijk het middendure koopsegment worden gerealiseerd (waarvan totaal 11 levensloopbestendig). De woningbouw levert een bijdrage aan het instandhouden van het voorzieningenniveau in Goedereede.

4.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015

De gemeenteraad heeft de Nota Ruimtelijke Kwaliteit op 13 oktober 2016 vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is gebaseerd op artikel 12a van de Woningwet en betreft het beleid met betrekking tot de Ruimtelijke Kwaliteit. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de vier Welstandsnota's van de gemeente Goeree-Overflakkee.
De nota is afgestemd op gebieden in de gemeente die extra aandacht verdienen. Zo kan met de nota worden bepaald dat bouwen in een historisch waardevolle omgeving aan hogere kwaliteitseisen moet voldoen dan bijvoorbeeld bouwen op een industrieterrein. Ook binnen woonwijken kan onderscheid worden aangebracht tussen de toe te passen welstandscriteria, afhankelijk van de na te streven verbetering. Om deze keuzes te kunnen maken is de nota opgesplitst in verschillende welstandsniveaus. In de nota staat aangegeven aan welk niveau een bouwplan wordt getoetst en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bepaalde objecten wordt gelet. Het doel is om zo de helderheid en openheid bij de beoordeling te vergroten.

Drie welstandsniveaus
Naast algemene welstandscriteria zijn er drie welstandsniveaus vastgesteld. De vertaling naar welstandsniveaus houdt rekening met het feit dat bij de beschermde stads- en dorpsgezichten en beeldbepalende panden de lat hoog dient te liggen, omdat de historische, landschappelijke, architectonische of stedenbouwkundige kwaliteit hierom vraagt. In andere gebieden ligt de nadruk juist op het toevoegen van nieuwe waarden binnen de bestaande context of is het conformeren aan de bestaande eigenschappen de juiste toon. Daarnaast zijn er veel gebieden aan te wijzen waar de thematiek niet veel anders is dan in andere (vergelijkbare) gebieden elders. Voor deze neutrale gebieden ligt de lat welstandshalve lager en gelden veelal min of meer universeel te noemen uitgangspunten en criteria. Voor deze categorie gebieden moet het dan ook makkelijker zijn de criteria te standaardiseren. Het welstandsniveau vormt als het ware het ambitieniveau ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving. Het is dus van belang om het welstandsniveau aan te laten sluiten bij het bestaande kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.
Het plangebied maakt onderdeel van een regulier welstandsgebied in niveau 3 als uitloper van de oorspronkelijke dorpskern. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De welstandscriteria beschrijven daarom de basiskwaliteiten van deze gebieden. Binnen planmatige uitbreidingen is over het algemeen sprake van een duidelijke samenhang per buurt of tot op straatniveau. Bouwplannen zullen daarom beoordeeld worden op de heersende architectonische samenhang, tenzij vernieuwing wenselijk is. Het welstandsbeleid richt zich op het handhaven en, waar nodig, gericht verbeteren van de basiskwaliteit. Het gaat bij de gebieden met de traditionele blokverkaveling om de handhaving van de heldere stedenbouwkundige opzet en de vanzelfsprekende rust, die uitgaat van het straatbeeld. Daarbij wordt gelet op de situering en repetitie van bouwmassa's, op de eenvoud van straatprofielen en op de bescheiden detaillering van de bebouwing.
Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgestelde toetsingscriteria en de thematische uitwerkingen en de objectgerichte criteria.

Conclusie
Het bouwplan voor het oprichten van 23 woningen zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015.

4.5 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Beleid rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Beleid provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

5.2.3 Beleid gemeente: Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 (2008)

In het Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 werkten de voormalige vier gemeenten op het eiland, het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee en het waterschap Hollandse Delta aan de realisatie van veilig, schoon en aantrekkelijk water. Het gaat om het ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het vaststellen van concrete maatregelen voor de korte en de middellange termijn 2015. In het waterplan staat samenwerking centraal. Het hoofddoel van het waterplan is het opstellen van een gezamenlijke koers voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee.

5.2.4 Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014
In de 'Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014 (BL-11 Versnelde afvoer door toename verhard oppervlak) is via een algemene regel opgenomen dat de compensatieplicht is vrijgesteld bij een verhardingstoename in stedelijk gebied tot maximaal 500 m² en in landelijk gebied tot maximaal 1.500 m². Bij voorkeur gebeurt dit door een nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename.

5.3 Waterparagraaf

Onderzoek/ beoordeling
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland komt in de bodem in de stad Goedereede vooral zwavel en klei voor. Er is sprake van grondwatertrap VI. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (m-mv) varieert tussen 0,4 en 0,8. De gemiddeld laagste grondwaterstand (m-mv) is > 1,2. Binnen de kern van Goedereede varieert de maaiveldhoogte van circa NAP +0,5 m tot aan circa NAP +3,3 m.

Waterkwantiteit
De locatie Tramlijnweg 2 ligt binnen de bebouwing en wordt dan ook als gezien als 'stedelijk gebied'. In de huidige situatie bestaat het perceel uit bebouwing, verharding en plantsoen. Binnen stedelijk gebied geldt dat een toename van minder dan 500 m² verharding geen compensatie nodig is. In dit plan is de toename van verharding meer dan 500 m² en geldt de 10% compensatie-eis. Dempingen moeten geheel gecompenseerd worden.

Bij het berekenen van de 10% compensatieregel zijn de volgende waarden gehanteerd voor toename van verharding en compensatie:

  • dakoppervlak: ongeacht rijtjes of vrijstaande woningen is 100% verharding;
  • tuinen van rijtjeswoningen en twee onder 1 kap 50% verharding;
  • tuinen van vrijstaande woningen is 25% verharding;
  • openbare verharding zoals wegen en parkeerplaatsen is 100%;
  • openbaar groen wordt niet gezien als verharding en is dan ook vrijgesteld;
  • bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
  • dempingen moeten geheel gecompenseerd worden.

Op basis van deze opgave is in tabel 5.1 een overzicht van de bestaande en nieuwe situatie opgenomen van het verhard en onverhard oppervlak. Hieruit blijkt dat in de nieuwe situatie het verhard oppervlak in geringe mate met 44 m² toeneemt als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Dit betekent dat geen watercompensatie nodig is.

Tabel 5.1: overzicht bebouwd en onbebouwd oppervlak plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0009.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woonbebouwing wordt gebruikgemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Dit stelsel voldoet aan de basisinspanning. Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied, omdat er werken worden uitgevoerd binnen de zonering van een regionale waterkering (boezemkade Mariadijk). Ten behoeve hiervan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Watekering' opgenomen, zodat de waterstaatkundige belangen van het waterschap worden veilig gesteld. Voor vergunningplichtige activiteiten op grond van de Keur van waterschap Hollandse Delta 2014 zal initiatiefnemer tijdig een watervergunning aanvragen. Naar verwachting kan deze vergunning worden verleend.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen hebben de wijziging van bestemming en de bouwactiviteiten geen nadelige gevolgen. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 23 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Grevelingen', bevindt zich op een afstand van minimaal 1,6 km ten zuiden van het plangebied. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.3. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit onderwerp is beschreven in paragraaf 6.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 23 woningen aan de Tramlijnweg 2 in Goedereede. De woningbouwlocatie kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn.
Westelijk van het plangebied ligt een begraafplaats. Een begraafplaats valt onder milieucategorie 1, zodat een richtafstand van 10 m dient te worden aangehouden. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning en de begraafplaats bedraagt meer dan 10 meter.

Ten zuiden van de N57 bevindt zich een bedrijventerrein met bedrijven in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. Voorts is hier een aannemersbedrijf gevestigd (milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m). De afstand tussen deze bedrijven en dichtstbijzijnde woningen is meer dan 70 meter. Uit inventarisatie is verder gebleken dat er binnen het invloedsgebied van het plangebied geen milieubelastende activiteiten relevant zijn. Vanuit milieuzonering bestaan er dan ook geen bezwaren tegen de planontwikkeling. Gelet hierop kan worden geconstateerd dat verderop aanwezige milieubelastende activiteiten geen belemmeringen vormen. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Het gemeentekantoor zelf verdwijnt, zodat deze activiteit niet meer relevant is voor deze plantontwikkeling. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Wegverkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de N57 en Vissersweg. Voor eerstgenoemde weg geldt ter plaatse een maximum snelheid 50 tot 80 km/uur. De Vissersweg heeft een maximum snelheid van 50 km/uur. De overige nabij het plangebied gelegen wegen zijn 30-km/uur-wegen, die volgens de Wet geluidhinder geen geluidszone heeft. Deze wegen dienen voor beoordeling van een goede ruimtelijke ordening wel te worden meegenomen in een akoestisch onderzoek.
Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 6 september 2018, rapportnummer 2171568, V4, Bijlage 2). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden op enkele punten ten gevolge van de N57 wordt overschreden. De maximale waarde voor deze woningen varieërt na aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder van 52 dB tot 62 dB voor één woning. Daarmee overschrijdt de aanwezige geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

In verband met overschrijding van de geluidsbelasting dient onderzocht te worden of bron- en/of overdrachtsmaatregelen doeltreffend toegepast kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren en aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Voorbeelden van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onder andere geluidsreducerend wegdek en geluidschermen.

Bronmaatregelen
Berekeningsresultaten tonen aan dat het toepassen van een stiller type wegdekverharding op de N57 (bijvoorbeeld dunne deklagen B), een afname van de geluidsbelasting geeft van 3 á 4 dB. Deze afname is voldoende om -daar waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt- de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Gezien de omvang van het plan zal dit echter stuiten op bezwaren van financiële aard.

Overdrachtsmaatregelen
Een geluidscherm kan slechts doelmatig worden toegepast wanneer de hoogte van het scherm in verhouding staat tot de hoogte van de achterliggende bebouwing. Een dergelijk scherm kan niet worden toegepast in verband met bezwaren van stedenbouwkundige of landschappelijke aard.
Er dient daarom een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Railverkeerslawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op het eiland liggen geen spoorwegen. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.2). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat hiervoor een procedure hogere grenswaarde als gevolg van het verkeerslawaai is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door IDDS te Noordwijk (rapport van 31 oktober 2018, kenmerk 1809L801/AOU/rap1, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusies
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de bodem zijn zintuiglijke bijmengingen (baksteen, metselpuin, slakken en kolen) waargenomen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, lood, PCB’s, PAK en minerale olie en matig verontreinigd met zink.
  • De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, lood, zink, PCB’s en PAK en zeer plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, molybdeen en xylenen.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie te worden verworpen. Over het algemeen worden licht verhoogde waarden aangetoond in de grond en in het grondwater. Plaatselijk is een matig verhoogd gehalte zink en een sterk verhoogd gehalte minerale olie aangetoond.
Omdat geen interventiewaarde overschrijding voor zink is aangetoond, is het niet doelmatig een nader onderzoek uit te voeren. Er zijn geen indicatoren aanwezig die duiden op een mogelijk geval van ernstige bodemverontreiniging met zink in grond. Voor minerale olie is, ook na heranalyse, een interventiewaarde overschrijding in grond aangetoond. Formeel gezien, geeft dit aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek naar de mate en omvang. Het is onbekend, na raadpleging van het oliechromatogram, wat de oliesoort betreft. De herkomst van de sterke verhoging met minerale olie is onbekend. Naar verwachting betreft dit een (zeer) plaatselijk voorkomen, en is er naar verwachting sprake van een zogenoemde verontreinigingsspot. Omdat verder geen zintuiglijke en overige analytische bijzonderheden zijn waargenomen en ook aanwijzingen uit het vooronderzoek ontbreken, is de verwachting dat dit een kleinschalige spot betreft (<25m³). Dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging is op basis van verkregen informatie erg onwaarschijnlijk.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Bij het indienen van de aanvragen omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar de zogenaamde verontreinigsspot. Initiatiefnemer zal voor onderzoek en een eventuele bodemsanering een budget reserveren. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek luchtkwaliteit
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is alleen sprake van het oprichten van 23 woningen.

In verband met deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de N57. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot deze weg bedraagt minimaal meer dan 35 m. Langs de overige wegen liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze wegen zullen naar verwachting evenwel lager zijn met de concentraties langs de N57. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
Voor de gevraagde nieuwbouw is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen vaarweg. Er dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Ten zuiden van het plangebied (binnen 200 meter) ligt de N57 met een route gevaarlijke stoffen. Op grond van het Basisnet Weg geldt hier een PR-plafond van 5 m en een GR-plafond van 0 meter. Er is geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig. De dichtstbijzijnde woningen liggen op minimaal 35 m.
Het risicoplatond dat op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) voor de N57 is vastgesteld, dient uitsluitend ter beheersing van het vervoersaandeel in het groepsrisico. Het groepsrisico bij ruimtelijke plannen moet worden verantwoord op grond van het Besluit externe veiligheid transport (Bevt). In verband hiermede is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen in paragraaf 6.1.6.1.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 6) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0010.png"

Figuur 6: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart gestreept omlijnd).

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied maakt onderdeel uit van Oude Zee afzettingen met Veen in de Formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren en/of laagpakket van Wormer en Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen laagpakket. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een grote kans trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 7). De molenbiotoop wordt niet aangetast. Dit is al beschreven in paragraaf 4.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0011.png"

Figuur 7: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

6.2.2 Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee

Om te voldoen aan de eisen omtrent de archeologie zoals die zijn opgenomen in de Monumentenwet 1988 is in ISGO–verband voor de voormalige vier gemeenten op Goeree-Overflakkee archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid bestaat uit een beleidsnota, een al eerder opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor het gehele eiland en een daarop gebaseerde archeologische beleidskaart. De nota en de daarbij behorende kaarten zijn in 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Goedereede.
De beleidskaart voor Goedereede laat zien dat er ter plaatse van het plangebied verwachtingswaarden voor archeologie gelden, te weten 'Waarde 5' met een vrijstellingsgrens tot 2.500 m²/ > 50 cm (zie figuur 8). Het plangebied is groter dan de vrijstellingsgrens, zodat een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0012.png"

Figuur 8: Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee.

6.2.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten BV te Amersfoort heeft een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 2 maart 2018, nummer 4547, Bijlage 4). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit blijkt dat het plangebied langdurig onder directe invloed van de zee heeft gestaan. Mogelijk vond tijdens perioden van verminderde zee-invloed bewoning plaats op kreekruggen en langs de oevers van actieve kreken. De top van het Laagpakket van Wormer, op ca. 3,5 tot 6,5 m –mv, heeft mogelijk in het Neolithicum of de Bronstijd een bewoonbaar oppervlak gevormd. Een eventuele vindplaats zal zich manifesteren als een archeologische laag: een gerijpte, humeuze en/of ontkalkte kleilaag met daarin kleine vuursteen- houtskool- en aardewerkfragmenten.
Vanaf ca. 1.500 v. Chr. heeft het plangebied deel uitgemaakt van een uitgestrekt veenmoeras dat aanvankelijk niet geschikt was voor bewoning. Door betere ontwatering vanaf de Ijzertijd verdroogde het veenoppervlak. Hierdoor was niet alleen op kreekruggen, maar ook op het veen bewoning mogelijk. Op Goeree zijn archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd bekend. Ten noorden van Goedereede is een vindplaats uit de Romeinse tijd aangetroffen op een kreekrug. Door de ontginningen van het veen klonk het landschap in en werd het gebied weer kwetsbaar voor overstromingen en inbraken van de zee. Waarschijnlijk is de top van het veen, dat wordt beschouwd als een potentieel archeologisch niveau voor de periode IJzertijd-Romeinse tijd door erosie tijdens inbraken van de zee in de laat-Romeinse tijd en de Middeleeuwen niet meer aanwezig. Mogelijk is het gebied in de Middeleeuwen in rustiger perioden kortstondig bewoonbaar geweest. Een archeologische vindplaats op dit niveau zal zich manifesteren als een archeologische laag; een humeuze en/of ontkalkte, gerijpte laag met daarin fragmenten aardewerk, houtskool en dierlijk botmateriaal.
Op het oudst geraadpleegde kaartmateriaal, de stadsplattegrond van Goedereede door Jacob van Deventer uit ca. 1.570 n. Chr., maakt het plangebied nog deel uit van de zee en is het gebied niet ingepolderd. In 1592 werd het gebied teruggewonnen op de zee en ontstond de Westerloo-polder. De Mariadijk in het uiterste noorden van het plangebied vormde de scheiding tussen het oudland van Goedereede en de Westerloo-polder en dateert mogelijk al uit de Middeleeuwen. Het plangebied is waarschijnlijk vanaf de inpoldering in gebruik geweest als landbouw- of tuingrond. Door dit landgebruik en de aanleg van nutsvoorzieningen is de kans groot dat de bovengrond inmiddels verstoord is geraakt. Mogelijk is het plangebied vanwege de relatief hoge ligging, recent opgehoogd.
Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat vanaf een diepte van ca. 350 cm -mv de ondergrond van het plangebied uit bijna ongerijpte kwelderafzettingen van het Laagpakket van Wormer bestaat. Vanwege de geringe rijping worden in deze afzettingen geen archeologische waarden verwacht. Op de kwelderafzettingen is een pakket rietzeggeveen gevormd. De scherpe overgang vormt een aanwijzing dat de top van dit pakket is geërodeerd, vermoedelijk tijdens inbraken van de zee in de laat-Romeinse tijd of de Middeleeuwen. Het kleipakket boven het veen bestaat in de basis uit siltige klei (kwelderafzettingen) met daarboven een scherpe overgang naar een zandpakket en vervolgens zandige klei (geulafzettingen). De vorming van de getijdegeul ging gepaard met erosie van de eerder gevormde mariene afzettingen en het veen. In het plangebied zijn geen archeologisch interessante lagen meer aanwezig.
In de top van de zeeafzettingen is een bouwvoor gevormd. In deze recente bouwvoor werd in boring 1 een fragment menselijk botmateriaal, mogelijk van een wervel gevonden. Mogelijk is dit deel van het plangebied in gebruik geweest als begraafplaats in de 19e of 20e eeuw. In dit deel van het plangebied komen mogelijk nog onder de bouwvoor dijkophogingslagen van de Mariadijk uit de Nieuwe tijd voor. De bouwvoor is afdekt door een 70 tot 120 cm dik, waarschijnlijk tijdens de bouw van het voormalige gemeentehuis opgebracht pakket.

ADC ArcheoProjecten adviseert in een zone rond boring 1 een maximale verstoringsdiepte te hanteren van 70 cm –mv en om de overige delen van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien in de zone rond boring 1 toch bodemingrepen dieper dan 70 cm –mv plaatsvinden, wordt voor dit terreindeel een karterend booronderzoek noodzakelijk geacht. Dit heeft als doel uitsluitsel te geven of er sprake is van een archeologische vindplaats. Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Met inachtneming van de aanbeveling uit het rapport tast het initiatief de archeologische waarden niet aan. De aanbeveling wordt overgenomen bij uitwerking van de bouwplannen. Om dit te borgen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd in het bestemmingsplan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.2.4 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Grevelingen' ligt 1,6 km zuidelijker. Sprake is van een functiewijziging van een maatschappelijke bestemming (voormalig gemeentekantoor) met parkeren en openbaar groen naar een woonbestemming. Dit Natura2000-gebied wordt niet beïnvloed. Dit wordt toegelicht in paragraaf 6.3.1. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt circa 800 m ten oosten van Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 9). Ten noorden van het plangebied ligt op minimaal 75 m een ecologische verbinding. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRtramlijnweg2-BP30_0013.png"

Figuur 9: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

6.3.1 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van februari, rapportnummer 17A082, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, NNN-gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied is niet geschikt als leef- en foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Aardmuis, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Gewone bosspitsmuis, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Rosse woelmuis, Veldmuis, Wezel, Hermelijn en Vos) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • De aanwezige bomen en het bosplantsoen is geschikt als broedlocatie voor verschillende algemene vogelsoorten. Er zijn geen (oude) nesten aangetroffen. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Het gebouw is niet geschikt als broedlocatie voor jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw en Huismus. Door het platte dak en het ontbreken van dakpannen zijn hier geen nestlocaties mogelijk. In de muren zijn geen invliegopeningen aangetroffen. Van de waargenomen Buizerd is geen nestlocatie aangetroffen binnen het plangebied. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de Rugstreeppad (wnb-hrl / Rode lijst status 'gevoelig') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Kamsalamander (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') komt voor in de omgeving van het plangebied (1-5km). In zijn huidige staat is het plangebied niet geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Op het moment dat er werkzaamheden gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. Voor de Kamsalamander is geen geschikt leefgebied aanwezig binnen het plangebied. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de Zandhagedis (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voor kan komen in het plangebied (0-1km). Voor deze soort is geen geschikt leefgebied aangetroffen binnen het plangebied. De aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
  • In de directe omgeving van het plangebied (0-1km) komen de Noordse woelmuis (Wnb-hrl/ Rode lijst status 'kwetsbaar') en Waterspitsmuis (Wnb-andere soorten/ Rode lijst status 'kwetsbaar') voor. Voor beide soorten geldt dat er geen geschikt leefgebied aanwezig is in de vorm van bijvoorbeeld rietkragen, moerasachtige vegetaties en ruige oevervegetaties. De aanwezigheid van de Noordse woelmuis en Waterspitsmuis binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
    Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis, Watervleermuis, Gewone dwergvleermuis en Meervleermuis. De aanwezige bomen en het bosplantsoen zijn geschikt als foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten. Een groot deel van de aanwezige bomen zal behouden blijven. Daarnaast is foerageergebied alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Dit is op deze locatie niet aan de orde, omdat er veel bomen en bosplantsoen aanwezig is rond de naastgelegen begraafplaats. In de aanwezige bomen zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van boombewonende vleermuissoorten. Door het platte dak en het ontbreken van geschikte invliegopeningen is het dak van het gebouw niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. In de muur zitten op stootvoegen en op enkele plaatsen grote gaten die voor tocht zorgen. Hierdoor is er geen stabiel microklimaat. De stootvoegen zijn onderzocht op sporen. Er zijn geen sporen (mest en uitwerpselen) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van vleermuizen in het gebouw. De aanwezigheid van vleermuisverblijven kan hiermee worden uitgesloten. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige populaties vleermuizen.

Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied ligt een gasleiding van Stedin, welke zal worden verplaatst in verband met deze woningbouwontwikkeling. Voor het overige liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De groenelementen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De straten in het plangebied en ruimten die gereserveerd zijn voor parkeerplaatsen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.

Artikel 5 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen.
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen met bijbehorende bouwwerken. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van hoofdgebouwen is op de plankaart een bebouwingsvlak ingetekend, waarin hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden. In hoofdgebouwen is het toegestaan om onder voorwaarden kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis uit te oefenen. De voorwaarden hebben als doel om de kleinschaligheid van deze activiteiten te waarborgen en om te voorkomen dat dergelijke activiteiten het woon- en leefklimaat aantasten. Onder andere betekent dit, dat verkeer aantrekkende functies worden tegengegaan en dat op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid moet zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn 1 meter achter de voorgevelgrens van woningen toegestaan. Voor de acht appartementen worden 8 bijgebouwen toegestaan in het noordwestelijk gedeelte van het plangebied binnen de bouwaanduiding 'bijgebouw'.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemming is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Om de waterkering in het plangebied te beschermen, is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen de dubbelbestemming mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Wel mogen bestaande bouwwerken worden vervangen. Het bevoegd gezag kan afwijken van bovenstaande. Hierbij moet worden aangetoond dat het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons en kelders.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

Het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de molen de Windvang. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen. Hiermee wordt in de regels vastgelegd dat, conform de Provinciale Verordening ruimte, geen bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn die door hun hoogte een inbreuk plegen op het vrije zicht en de windvang van de molen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Artikel 14 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, een begrip en/of een functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie

Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten koop-/-verkoopovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de Nota van beantwoording inspraakreacties en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, zoals opgenomen in Bijlage 6.

9.2 Communicatie

Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.

9.2.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 maart 2018 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Voorts is er een inloopbijeenkomst gehouden op 8 maart 2018. Vervolgens is er op 3 april 2018 een extra bijeenkomst georgansieerd voor direct omwonenden. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn 3 schriftelijke inspraakreacties ingediend. De reacties zijn verwerkt in de Nota van beantwoording inspraakreacties en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, zoals opgenomen in Bijlage 6.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 28 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn zienswijzen ontvangen die na aanpassing van het plan zijn ingetrokken.

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Archeologie

Bijlage 4 Onderzoek archeologie

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Nota Van Inspraak En Vooroverlegreacties

Bijlage 6 Nota van inspraak en vooroverlegreacties