KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen - 3
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied
3.1 Ruimtelijke Analyse
3.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven, Horeca En Milieuzonering
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Archeologie
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Mobiliteit
4.11 Water
4.12 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Quick Scan Ecologie
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Nota Zienswijzen

Duynhille

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 24-04-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Duynhille als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.20 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek vakgebied.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.24 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.25 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.28 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ontsluiting van een verblijfsrecreatieterrein;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bij een verblijfsrecreatieterrein behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwvoorschriften

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals toegangswegen- en paden en parkeervoorzieningen op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van één erker aan de voorgevel van een woning toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de afstand van een erker tot de naar de wegzijde gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
    2. 2. de horizontale diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1,5 m;
    3. 3. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 10 m² bedragen;
    4. 4. de breedte van een erker bedraagt niet meer dan 75% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
    5. 5. de goothoogte van een erker bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.

Artikel 5 Wonen - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3 ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen- en paden, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens in verband met de verkeersveiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² en met dien verstande dat horeca en detailhandel zijn uitgesloten.

5.5 Afwijken van de gebruiksregel

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien de betrokken cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afwijkingen

  1. a. Voor een bouwwerk dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximum maten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 en lid 4 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. in geval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

8.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

8.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

8.4 Afstand tot zandwallen

De afstand van bouwwerken tot de oostelijke plangrens bedraagt ten minste 3 m.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
  3. c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  4. d. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.1 Afstand tot zandwallen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4 om bouwwerken dichter bij de oostelijke plangrens mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  1. a. de afstand van het bouwwerk tot de gronden die in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012 voorzien zijn van de bestemming 'Natuur - Zandwallen' ten minste 1 m bedraagt;
  2. b. afwijking uit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijk is.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

11.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Duynhille'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het Groene Resort B.V. heeft plannen ontwikkeld voor:

  1. 1. de verbreding van de bestaande toegangsweg vanaf de Oude Nieuwlandseweg;
  2. 2. de omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning;

Deze onderdelen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen 2012'.

In verband daarmee is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de onderdelen en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0001.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

In het plangebied vigeert het bestemmingsplan Recreatiegebieden 2012 dat is vastgesteld op 22 november 2012.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkelingen waar dit bestemmingsplan het kader voor biedt.

Na de beschrijving van de ruimtelijke mogelijkheden, wordt in hoofdstuk 4 stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden.

Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Op het gebied van decentrale overheden wordt de lijn van de Nota Ruimte doorgezet. Het credo luidt daarbij 'beslisruimte zo dicht mogelijk bij de burger'. Het Rijk zal zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten zelf het best in beeld hebben waar in hun gebied behoefte aan is. Op deze wijze kunnen regionale verschillen in groei en krimp gericht worden aangepakt. Dit houdt ook in dat landsdekkende verstedelijkingsafspraken en locatiebeleid (bijvoorbeeld nationale landschappen, rijksbufferzones en snelwegpanorama's) komen te vervallen.

Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De opgaven die in dat licht uiteen worden gezet zijn:

  • de ontwikkeling van de stedelijke regio's rond mainports, brainport en greenports;
  • netwerken voor energie en buisleidingen;
  • de zorg voor ruimte voor waterveiligheid;
  • en het beschermen van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede SVIR - nationaal ruimtelijke hoofdstructuur

Uit de bovenstaande uitsnede van de nationaal ruimtelijke hoofdstructuur valt af te lezen dat de nationale belangen die in de omgeving van het plangebied relevant zijn alle watergerelateerd zijn. Het betreft de bescherming van het hoofdwatersysteem en het bijbehorende kustfundament, de waterkeringen en het vrije zicht op de horizon.

Als structuurvisie is het document zelfbindend voor het Rijk. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Gelet op het schaalniveau van dit bestemmingsplan en de specifieke locatie, volgen er uit het Barro geen specifieke aandachtspunten.

2.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2012)

De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden.

De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:

  • een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
  • een duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • een samenhangend stedelijk netwerk;
  • stad en land verbonden;
  • een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap.

Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.

Provinciale verordening (2012)

In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.

In de Verordening is in artikel 3 lid 1 opgenomen dat in bestemmingsplannen buiten de bebouwingscontour, bestemmingen worden uitgesloten die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies toestaat. Het plangebied valt buiten de bebouwingscontour. Op basis van artikel 3 lid 3 van de Verordening Ruimte zijn uitzonderingen mogelijk voor bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontour. In artikel 3 lid 3 onder c is een afwijking opgenomen voor functiewijziging van bestaande bebouwing, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3 lid 2 onder c. Deze uitzondering is hier van toepassing. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de nieuwe functie brengt uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische) bedrijven; [hieraan wordt voldaan, zie hoofdstuk 4]
  2. b. de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking; [omzetting van bedrijfswoning naar reguliere woning heeft geen invloed op de verkeersaantrekkende werking]
  3. c. de nieuwe functie wordt gehuisvest in de bestaande bebouwing (uitgezonderd in kassen); [hieraan wordt voldaan]
  4. d. indien sprake is van een zorgfunctie is gehele of gedeeltelijke herbouw en beperkte uitbreiding van de bebouwing binnen het voormalige bouwperceel toegestaan; [er is in dit geval geen sprake van zorgfunctie] én
  5. e. bedrijfsfuncties worden beperkt tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2. [er is in dit geval geen sprake van bedrijfsfuncties]

Het plangebied valt tevens binnen de aanduiding verblijfsrecreatie. De ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de Verordening Ruimte.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap.

Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.

Toekomstvisie gemeente Goedereede (2008)

De Toekomstvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. In de Toekomstvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2020 en welke ontwikkelingsrichting naar de verdere toekomst daarbij aangehouden wordt. De verdere uitwerking vindt plaats per kern of deelgebied.

Ouddorp

De meest karakteristieke landschappelijke waarde rondom Ouddorp is de afwisseling van dichte en open landschappen. Het dichtslibben van open landschappen moet worden tegengegaan, waardoor bijvoorbeeld de Vrijheidsweg en de Westduinweg door het open landschap blijven lopen. De kern zelf blijft in de toekomst een identiteitsvolle kern met een compleet voorzieningenniveau. Om het voorzieningenniveau in stand te houden is enige vorm van concentratie onontbeerlijk.

In de linten zullen nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk blijken, omdat de agrarische percelen rondom Ouddorp vrij klein van omvang zijn, zodat de agrarische betekenis van dit gebied in de toekomst naar verwachting zal afnemen. Nieuwe bebouwing zal gedoseerd langs de randen van het open landschap moeten plaatsvinden, teneinde de karakteristiek van het landschap te behouden en de uitwisseling met de kern te garanderen. De uitwisseling wordt vergroot door het netwerk van voet-, fiets- en ruiterpaden te vervolmaken.

Om de concentratie van voorzieningen te bevorderen, worden drie typen gebieden aangewezen. In de eerste plaats het centrum met een hoge concentratie detailhandel. Daaromheen een woon-zorgzone waarbinnen alle vormen van maatschappelijke en medische voorzieningen geconcentreerd zijn om mensen tot op hoge leeftijd zelfstandig te kunnen laten wonen. Voor die voorzieningen die qua maat, schaal en/of verkeersaantrekking de mogelijkheden van het centrum te boven gaan, biedt de zone tussen de kern en de sportvelden mogelijkheden. Het is hier essentieel dat de bestaande groengeleding in stand blijft.

In de zone boven Ouddorp is Ouddorp-Bad voorzien, waarin voorzieningen voor recreanten worden gebundeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0004.png"

Figuur 2.3 Toekomstvisie Goedereede

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in niet in strijd met de bestaande ruimtelijke en functionele structuren en past om die reden binnen het gemeentelijk beleid.

2.4 Conclusie

Het beleid op Rijksniveau is van een te hoog abstractie niveau om tot concrete gevolgen voor dit plan te leiden. De voornaamste conclusie is dat het Rijksbeleid het plan niet in de weg staat.

Het provinciale en gemeentelijke beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied

3.1 Ruimtelijke Analyse

Het recreatieterrein Duynhille (voorheen De Groene Weide) is gelegen tussen de Marijkeweg en de Oude Nieuwlandseweg. De Marijkeweg vormt samen met de aansluitende Beatrixweg de noordelijke afronding van de dorpskern van Ouddorp. De bebouwing hierlangs bestaat uit vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen.

Tussen de Marijkeweg en de Oude Nieuwlandseweg strekt zich een gordel van recreatieterreinen uit langs de noordrand van de dorpskern. Het terrein Duynhille is één van die recreatieterreinen en heeft haar ontsluiting aan de Oude Nieuwlandseweg.

De eerste bebouwing van het recreatieterrein ligt op enige afstand van de Oude Nieuwlandseweg en betreft de bedrijfswoning. Deze ligt volledig tegen de oostelijke grens van het terrein aan. Vanaf dit punt draait de toegangsweg het terrein op en treft men vervolgens de centrale voorzieningen van het recreatieterrein. Daarna splitst het terrein zich verder op in afzonderlijke 'kamers' die door groen van elkaar gescheiden worden. Met name langs de buitenranden van het terrein bestaan deze groenelementen uit cultuurhistorisch waardevolle zandwallen.

3.2 Ontwikkelingen

De inrichting van het terrein met recreatiewoningen past grotendeels binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan Recreatiegebieden 2012. Dit bestemmingsplan bevat en onderbouwt om die reden alleen de onderdelen van het plan die niet binnen de vigerende regeling passen. Dit betreft de volgende onderdelen:

1. Toegangsweg

Het profiel van de ontsluitingsweg ter plaatse van de entree van Duynhille is erg smal. In verband daarmee zijn er plannen om het restant van de vroegere zandwal aan de oostzijde van de ontsluitingsweg te verharden. Het betreft het gedeelte vanaf de Oude Nieuwlandseweg tot en met de huidige bedrijfswoning. Een klein deel is al verhard en in de betreffende strook is een trafo aanwezig. Het verbrede profiel valt deels binnen de vigerende bestemming Natuur - Zandwallen. Deze bestemming wordt omgezet naar Recreatie - Verblijfsrecreatie en hier wordt tevens de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.

2. Bedrijfswoning wordt burgerwoning

De bestaande bedrijfswoning verliest haar functie met de ontwikkeling van het nieuwe recreatiewoningenterrein. Deze wordt omgezet in een burgerwoning.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.

4.2 Bedrijven, Horeca En Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven en horeca in de omgeving van milieugevoelige functies zoals verblijfsrecreatie en woningen:

  1. a. ter plaatse van de woning een goed verblijfs- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  2. b. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid, horeca en verblijfsrecreatie in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Hierin is voor vele verschillende type (bedrijfs)activiteiten aangegeven wat de richtafstand tot milieugevoelige functies is, zoals verblijfsrecreatie en woningen. Door deze richtafstanden te hanteren wordt hinder van de ene functie of beperking door de andere functie voorkomen.

Onderzoek

Met de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning blijft de woonfuncctie behouden, zodat geen sprake is van nieuwe milieugevoelige functies. De verbreding van de bestaande ontsluiting betreft geen gevoelige functie. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

4.3 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Met de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning blijft de woonfuncctie behouden, zodat geen sprake is van een functiewijziging waarvoor bodemonderzoek benodigd is. De verbreding van de bestaande ontsluiting betreft geen gevoelige functie en maakt om die reden bodemonderzoek evenmin noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.

Regioprofielen cultuurhistorie Zuid-Holland, Topgebied Kop van Goeree (2009)

Zorgvuldig omgaan met cultuurhistorie is een provinciaal belang. Om dit belang inzichtelijk te maken, is het nodig om per gebied en per thema de cultuurhistorische waarde te beschrijven.

De CHS-kaart vormt de basis voor het provinciale beleid. De Regioprofielen Cultuurhistorie vormen een uitwerking hiervan. De provincie heeft 16 Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Dit zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang voorkomen. De Kop van Goeree is aangewezen als Topgebied.

Binnen dit Topgebied is het Schurvelingengebied aangewezen als Kroonjuweel. Kroonjuwelen zijn cultuurhistorische ankerpunten van een Topgebied die in zeer sterke mate bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van de plek.

Planologische borging cultuurhistorische waarden gemeente Goedereede (2012)

Deze nota geeft het gemeentelijke beleid weer. Voor het cultuurhistorisch beleid is een groot aantal elementen met cultuurhistorische waarde geïnventariseerd. Dit resulteerde in meer dan 800 elementen voor het hele gemeentelijke grondgebied. Uit de inventarisatie vloeit een aantal aanbevelingen voor het beleid voort. Voorbeelden hiervan zijn:

  • rijks- en gemeentelijke monumenten aangeven op de verbeelding;
  • molenbiotopen aangeven op de verbeelding;
  • in de bestemmingslegging een onderscheid aanbrengen tussen de oorspronkelijke historische schurvelingen en de overige recentere 'schurvelingen', die geen originele schurvelingen zijn maar zandwallen;
  • een aantal bouwwerken, onder andere langs nederzettingslinten in Ouddorp, in de bestemmingslegging een aanduiding geven voor cultuurhistorische waarde.

Onderzoek

Ter plaatse van de entree ligt een van oorsprong agrarische zandwal. De zandwal heeft volgens het gemeentelijk beleid een cultuurhistorische waarde. Op de zandwal ligt een oud kerkepad, Oude Weide. Volgens het gemeentelijke beleid heeft het pad een middelhoge waarde. Het pad is nog steeds in gebruik, maar niet meer als kerkepad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0005.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (gemeente Goedereede, 4 juni 2012)

Het deel dat bij de entree wordt betrokken is als zandwal feitelijk niet meer aanwezig; dit is een vlakke groenstrook. Van aantasting van de zandwal (en het kerkepad) is dan ook geen sprake. Alleen de feitelijk nog aanwezige zandwal krijgt de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is voldoende veiliggesteld in het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

Beleidskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee

Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied grotendeels in een zone zonder waarde ligt en voor het overige (aan de zuidkant) in een zone met een lage verwachtingswaarde (waarde 5). In deze zone is onderzoek verplicht voor (grond)werkzaamheden groter dan 2.500 m2 én dieper dan 50 cm. Dergelijke werkzaamheden zijn niet aan de orde, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

Wel wordt ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen die bij eventuele toekomstige werkzaamheden archeologisch onderzoek verplicht stelt wanneer de genoemde maatvoeringen worden overschreden.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit delen van het Strandpark Duynhille, met een toegangsweg en zandwal aan de Oude Nieuwlandseweg.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de aanpassing van de entree aan de Oude Nieuwlandseweg ter plaatse van de zandwal.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 200 m ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek, tevens EHS. Op kortere afstand van het plangebied liggen gronden die deel uitmaken van de EHS, Zandwallengebied Ouddorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0009.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn dermate kleinschalig van aard dat negatieve effecten op de EHS en Natura 2000 kunnen worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (bijlage 1). Uit de quick scan volgt dat in het plangebied alleen algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën (tabel 1, Ffw) aanwezig zijn en algemene broedvogels.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In het plangebied en omgeving zijn geen risicorelevante bronnen aanwezig, zoals blijkt uit de uitsnede van de risicokaart die is opgenomen in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30_0010.png"

Figuur 4.4 Risicokaart

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Kabels En Leidingen

Binnen het of de directe omgeving daarvan, zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen gelegen. Dit blijkt mede uit de recent vastgestelde vigerende bestemmingsplannen, waarin ter plaatse geen kabels en leidingen zijn opgenomen.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddel
de concentratie
40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate is (nibm) bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof (= 1,2 µg/m³) bijvoorbeeld een woningbouwproject van 1.500 woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.

Onderzoek

Gelet op de bevindingen uit de verkeersparagraaf, wordt geen rekening gehouden met noemenswaardig meer verkeer. De ontwikkeling heeft zodoende geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.10 Mobiliteit

Verkeersstructuur

Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer

Strandpark Duynhille wordt ontsloten vanaf de Oude Nieuwlandseweg. Deze weg geeft verbinding met de Vrijheidsweg en Oosterweg, belangrijke ontsluitingswegen die zorgen voor de ontsluiting naar de provinciale weg N57. De N57 vormt de meest westelijke doorgaande verbindingsroute over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en verbindt ter hoogte van Rozenburg en Brielle de A15 met Middelburg.

De ontsluitingsweg op het terrein ter plaatse van de entree van Duynhille zal worden verbreed. In de huidige situatie is deze weg erg smal. De verbreding zal de toegankelijkheid en de verkeersveiligheid ten goede komen.

Bereikbaarheid langzaam verkeer

Langs de Oosterweg en de Vrijheidsweg zijn recreatieve fietsroutes gelegen. Deze routes maken onderdeel uit van het fietsknooppuntennetwerk. Vanaf de rotonde in de Vrijheidsweg nabij het Oosterduinpad loopt naast de verbindingsweg tussen de Vrijheidsweg en de Oude Nieuwlandseweg een vrijliggend fietspad dat nabij Duynhille aansluit op de Oude Nieuwlandseweg.

Bereikbaarheid per openbaar vervoer

Langs de Vrijheidsweg zijn bushaltes gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Hellevoetsluis-Renesse en Renesse-Ouddorp.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die zullen leiden tot een noemenswaardige hoeveelheid extra verkeer. Er zullen dan ook geen veranderingen optreden in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het parkeren vind plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

Door de ligging in de nabijheid van belangrijke gebiedsontsluitingswegen is Duynhille goed bereikbaar. Het verbreden van de toegangsweg zal de toegankelijkheid en de verkeersveiligheid verbeteren. Ook de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en per openbaar vervoer is goed te noemen. Ten aanzien van de verkeersafwikkeling en parkeren zullen geen knelpunten optreden.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

De bodem in het plangebied bestaat uit zandgrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.

Het plangebied ligt in peilgebied Kilhaven in bemalingsgebied 11J met een winterpeil van NAP +0,5 m en een zomerpeil van NAP +0,8 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Langs de Marijkeweg is een hoofdwatergang gelegen. Rondom deze watergang is een beschermingszone gelegen van 5 m aan beide zijden. Langs de Oude Nieuwlandseweg is een wegsloot gelegen met een beschermingszone van 4 m aan beide zijden. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

De watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkelingen in het plangebied bestaan uit:

  • de functiewijziging van de bedrijfswoning op de Groene Weide in de bestemming wonen;
  • verbreden ontsluitingsweg ter plaatse van de entree van Duynhille;

De bovenstaande ontwikkelingen zijn niet van invloed op het watersysteem in het plangebied.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Door de realisatie de verbreding van de entree van Duynhille zal een zeer beperkte toename in het verhard oppervlak ontstaan. De toename is minder dan 500 m2. Voor het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen watercompensatie vereist.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied wordt een bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning.

Onderzoek

In de onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om de onderstaande redenen is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd:

  • de uiterste grenswaarde van voor zowel bedrijfswoningen als burgerwoningen bedraagt 63 dB. De uiterste grenswaarde ligt niet lager dan in de huidige situatie;
  • het aantal geluidgehinderden in de nieuwe situatie neemt niet toe. De bewoners wonen er en zullen er blijven wonen;
  • de woning wordt niet gesloopt, de stedenbouwkundige opzet wijzigt dus niet en de woning komt niet dichter bij de weg te liggen.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn.

Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Recreatie - Verblijfsrecreatie (artikel 3)

Het terrein waar de verbreding van de toegangsweg is beoogd, is bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van recreatiewoningen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012.

Tuin (artikel 4)

De gronden ten noorden van de voormalige bedrijfswoning (die wordt omgezet in een burgerwoning) zijn bestemd als Tuin. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van burgerwoningen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012.

Wonen - 3 (artikel 5)

De voormalige bedrijfswoning die wordt omgezet in een burgerwoning is bestemd als Wonen - 3. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van burgerwoningen in het bestemmingsplan Recreatieterrreinen 2012.

Waarde - Cultuurhistorie (artikel 6)

Objecten en structuren met een cultuurhistorische waarde, maar die niet voorzien zijn van een toegesneden enkelbestemming, worden beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie legt vast dat (bouw)werkzaamheden, die om te beginnen aan de regels uit de ter plaatse geldende enkelbestemming moeten voldoen, niet mogen leiden tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee bestaande afwijkingen van maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan.

Tevens is een regel opgenomen op basis waarvan het verboden is een terrein te bebouwen op zodanige wijze dat daardoor op aansluitende terreinen strijdigheden ontstaan met de voor die gronden geldende regels. Indien er op zulke wijze reeds strijdigheden bestaan dan mogen deze worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.

Ook worden binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons toegestaan.

Algemene gebruiksregels

Naast de specifieke gebruiksregels die bij diverse bestemmingen zijn opgenomen, zijn in dit artikel algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het artikel bepaalt onder andere dat het opslaan van bepaalde goederen en materialen alsmede het permanent bewonen van recreatiewoningen niet is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Ook is een regeling opgenomen die bepaald welke onderdelen van de bouwverordening buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing aan dit bestemmingsplan. Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer, waarmee de kosten die door de gemeente gemaakt worden afgedekt zijn. De verdere kosten voor de daadwerkelijke realisatie zijn eveneens voor de initiatiefnemer. Voor de gemeente is hiermee sprake van een economisch uitvoerbaar plan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Gelet op de aard van het bestemmingsplan is er geen overleg gevoerd met andere overheden.

7.2 Inspraak

Gelet op de aard van het bestemmingsplan is er geen inspraakprocedure doorlopen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen voor de duur van zes weken. Binnen die termijn zijn drie zienswijzen ingediend. Dit heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling. Van de procedure, de zienswijzen en de beoordeling daarvan is een nota opgesteld. Deze is als bijlage 3 toegevoegd aan de plantoelichting.

Bijlage 1 Quick Scan Ecologie

Bijlage 1 Quick scan ecologie

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Nota Zienswijzen

Bijlage 3 Nota zienswijzen