Camping Corneliahoeve Ouddorp
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 10-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen
1.2 plan
het bestemmingsplan Camping Corneliahoeve Ouddorp met identificatienummer NL.IMRO.1924.ODPCorneliahoeve-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee
1.3 aan-huis-gebonden beroep
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op beroepsmatige wijze verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 agrarisch aanverwante bedrijven
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
- c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- f. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en/of vaste planten;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege houtproductie;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardenrijschool en manege.
1.9 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.10 agrarische activiteiten bij wijze van hobby
agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.
1.11 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio, voor zover voor de regio karakteristiek.
1.12 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bed & breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of een bijhuis en wordt gerund door de eigenaren, zijnde de hoofdgebruikers, van het betreffende huis en heeft maximaal zeven kamers.
1.17 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.18 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.19 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.20 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.25 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.27 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.28 bodemverstorende activiteiten
het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen.
1.29 boog- of gaaskassen
halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek, of kweekkas.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.31 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.32 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied heeft gemaakt.
1.37 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf.
1.38 deel
een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.
1.39 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.41 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.42 educatie
het organiseren van activiteiten en leerprocessen met het oog op het vermeerderen van kennis gericht op het landelijke gebied zoals een skybox in een stal of bezoekboerderijen niet zijnde scholen.
1.43 erfbebouwing
het geheel aan aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zoals schuren, kassen, dierenverblijven (waaronder volledige glasconstructies als volières) en overkappingen op het erf behorend bij een woonhuis.
1.44 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.45 foliebassin
een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking.
1.46 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.48 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.49 hoofdverblijf
het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.
1.50 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie (hieronder wordt niet een dancing of discotheek begrepen).
1.51 hulpgebouw
een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.
1.52 jaarplaats
het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.53 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.54 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.55 kantoor- en praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dan wel dat dient voor de uitoefening van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied in aanwezigheid van de patiënt.
1.56 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.57 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, speeltoestellen en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.58 kleinschalige detailhandel
bij een afwijkende hoofdfunctie behorende detailhandel van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.
1.59 kleinschalige horecagelegenheid
bij een afwijkende hoofdfunctie behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.
1.60 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.61 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.62 mestsilo
een bouwwerk dat kennelijk is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.
1.63 mestzak
een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven de het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdekking een geheel vormen.
1.64 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.65 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende agrarische bedrijf.
1.66 niet-agrarische neventak
niet-agrarische activiteiten als ondergeschikt bestanddeel van een agrarisch bedrijf, waarbij de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en onbebouwde grond ten behoeve van de neventak(ken) in geen geval meer bedraagt dan in totaal 400 m², exclusief een eventuele buitenrijbaan en exclusief weidegrond in geval van paardrijactiviteiten.
1.67 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.68 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.69 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.70 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.71 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.72 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.73 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.74 paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan.
1.75 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.76 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- b. voor strandpaviljoens en gebouwen voor hulpverleningsposten en bewakingsposten op het strand: indien deze op bouwpalen zijn geplaatst: de hoogte van de palen voor zover aanwezig tussen maaiveld en de onderzijde van de vloerconstructie;
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.77 permanente bewoning
onder permanente bewoning wordt verstaan een recreatiewoning, kampeermiddel of recreatieappartement te gebruiken als hoofdverblijf.
1.78 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.79 recreatieboerderij
een gebouw met faciliteiten voor recreatief nachtverblijf van groepen.
1.80 recreatief medegebruik
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen en fietsen en paardrijden.
1.81 recreatief nachtverblijf
een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.82 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.83 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.
1.84 rooilijn
de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.
1.85 schurveling
ingezaaide of beplante zandwal met een hoogte variërend van 2 m tot 3 m, veelal met een toegevoegde waarde op natuurlijk, landschappelijk en/of cultuurhistorisch gebied.
1.86 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.87 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.88 stacaravan
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) Bijlage II, zoals dit geldt op het moment van vaststelling van het plan.
1.89 toeristische standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.
1.90 verkoop agrarische producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.
1.91 vervolgfunctie
een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.
1.92 volwaardige agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste één volledige arbeidskracht.
1.93 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, ontheffing of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
1.94 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.
1.95 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.8 sub a, b, d, f, g, h en i, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van de in lid 1.8 onder sub f, g en h genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
alsmede voor:
- b. het behoud, herstel en versterking van aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke waarden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camping': een camping
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toiletgebouw': een toiletgebouw
- e. recreatief medegebruik;
- f. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- g. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met daaraan ondergeschikt:
- i. de volgende nevenfuncties:
- 1. kleinschalige detailhandel;
- 2. agro-gerelateerde dagrecreatieve voorzieningen;
- 3. bed & breakfast.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- b. melkstallen met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² per bedrijf;
- c. sleufsilo's met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 200 m² per bedrijf, mits de afstand tot het bijbehorende bouwvlak niet meer dan 50 m bedraagt;
- d. erfbebouwing dient op ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toiletgebouw' mag, in afwijking van lid a, een toiletgebouw met een maximale oppervlakte van 75 m² worden gebouwd en een maximale goothoogte van 3 meter;
- f. voor het overige gelden de volgende regels:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoning (incl. aan- en uitbouwen) | 1 | 750 m³ | 6 m | ||
bijgebouwen per bedrijfswoning (incl. overkappingen) | 75 m² | 3 m | |||
kassen binnen het bouwvlak en achter de bedrijfswoning | 300 m² | 6 m | |||
overige bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak | 6 m | 10 m | ||
hooibergingen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's | 12 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte niet meer dan 50 m² bedraagt;
- 3. het vloeroppervlak in gebruik voor de bedrijfsmatige activiteit niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 4. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 7. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend;
- b. de in lid 3.1 onder i genoemde nevenfuncties zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de nevenfuncties tot een oppervlak van maximaal 500 m² per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
- 2. de bed & breakfast door de bewoner moeten worden uitgeoefend;
- 3. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor een bed & breakfast minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning mag bedragen, bijgebouwen meegerekend;
- 4. ten aanzien van bed & breakfast geldt dat de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw dient plaats te vinden;
- 5. het aantal kamers per bed & breakfast maximaal 7 mag bedragen;
- 6. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten bij genoemde nevenfuncties zijn toegestaan;
- c. met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mestbassin' is mestopslag buiten het bouwvlak niet toegestaan;
- d. buitenopslag, niet zijnde opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
- e. per bouwvlak is ten hoogste 1 paardenbak met een omvang van ten hoogste 20 x 40 m toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camping' zijn maximaal 45 standplaatsen toegestaan;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrens
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Herbouw (bedrijfs)woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.
7.3 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
- a. Ten aanzien van onbebouwde gronden wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
- 1. het opslaan van bagger en grondspecie;
- 2. het opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, zand, grind of brandstoffen;
- 3. de plaatsing van kampeermiddelen;
Ten aanzien van bouwwerken wordt onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin, zand en specie in verband met normaal onderhoud dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of direct daaraan verwante producten of goederen, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolgde de bestemming toegestaan;
- d. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf van (bedrijfs)woningen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
- b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
- c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- d. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
- e. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- d. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
9.3 Vergroten van de inhoudsmaat van de woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van boerderijen met inachtneming van het volgende:
- a. de maximum inhoud van 750 m³ mag overschreden worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning, tot een maximum van 850 m³;
- b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
- c. de bevoegdheid is uitsluitend van toepassing op monumenten en MSP-panden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
10.2 Ten behoeve van waterberging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Water' met inachtneming van de volgende regels:
- a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt voor de verbreding van kreken ten behoeve van extra waterberging;
- b. na wijziging van het plan is het bepaalde in artikel 25 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goederee' daarvan van overeenkomstige toepassing of een betreffende artikel van een opvolgend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Camping Corneliahoeve Ouddorp'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op de locatie Westduinweg 3 in Ouddorp is een agrarisch bedrijf (akkerbouw) gevestigd. Het bedrijf teelt onder andere aardappels, suikerbieten, sjalotten, uien en winterwortelen. Het is bovendien gespecialiseerd in het telen van sierfruit/pompoenen. Daarnaast wordt een minicamping met 25 standplaatsen geëxploiteerd. Het voornemen is om de bestaande minicamping uit te breiden met 20 standplaatsen. De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Goedereede'.
Met dit bestemmingsplan wordt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
1.2 Plangebied
Het plangebied (zie afbeelding 1) bestaat uit de volgende kadastrale percelen:
- ODP01, sectie H, perceelnummer 231 (1.405 m²)
- ODP01, sectie H, perceelnummer 232 (6.700 m²)
- (deels) ODP01, sectie H, perceelnummer 218 (ongeveer 23.000 m²)
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 31.105 m². Het ligt in het buitengebied van de gemeente Goeree-Overflakkee ten westen van de kern Ouddorp en tegen aan het Natura 2000-gebied 'Duinen Goeree & Kwade Hoek (zie afbeelding 1). Het agrarisch bedrijf en minicamping zijn ontsloten aan de Westduinweg. Het plangebied grenst aan agrarische gronden en aan het recreatieterrein/camping Zuidhoek.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: Google Maps, bewerking door Juust)
1.3 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een agrarisch bedrijf en een minicamping (zie afbeelding 2). Op dit moment is het toegestaan om 25 standplaatsen te hebben. Het akkerbouwbedrijf is gespecialiseerd in het telen van sierfruit/pompoenen. Daarnaast worden nog andere gewassen geteeld zoals aardappelen, sjalotten en uien. Op het perceel staat een bedrijfswoning en 2 aaneengebouwde bedrijfsgebouwen. Deze bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1.550 m². Grotendeels buiten het bouwvlak zijn de standplaatsen van de minicamping te vinden. Bovendien ook een speelweide en dierenweide. Het agrarisch bedrijf is reeds ingepast met een groensingel rondom het perceel.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps; bewerking Juust)
2.1.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de bestaande (mini)camping met 20 extra (seizoensgebonden) standplaatsen uitgebreid. Dit gebeurt in zuidwestelijke richting in het verlengde van de huidige standplaatsen. In de uitbreidingsplannen is naast een nieuwe speelweide ook een klein toiletgebouw voorzien. De huidige landschappelijke inpassing blijft intact. Voor de uitbreiding wordt een nieuwe grondwal aangelegd, bomen en hagen aangepland. Aan de huidige agrarische bedrijfsvoering verandert niets. De camping blijft ondergeschikt aan de agrarische activiteiten.
Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: initiatiefnemer)
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 4 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
Ten behoeve van nevenfuncties is in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De nevenfunctie 'minicamping' is met maximaal 25 standplaatsen onder voorwaarden toegestaan. Voor de uitbreiding van de (mini)camping is het niet mogelijk om binnenplans af te wijken. Voor de onderbouwing ten behoeve van het realiseren van de uitbreiding wordt verwezen naar de volgende hoofdstukken.
2.2.2 Planuitwerking
De huidige bestemming en het huidige bouwvlak is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de landschappelijke inpassing. Verder is voor de camping het toiletgebouw een specifieke aanduiding opgenomen.
2.2.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Deze bestemmingsregel is gelijk aan de bestemmingregel uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Goedereede. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven, met dien verstande dat nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van sierteelt, bosbouw en intensieve kwekerij niet is toegestaan. Voor deze bestemming geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in beginsel binnen de opgenomen bouwvlakken dienen te worden gebouwd. Het bouwvlak mag als geheel worden volgebouwd, maar daarbinnen worden voor diverse typen bebouwing wel maximum inhouds- dan wel oppervlaktematen opgenomen. Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie: camping' is een camping met maximaal 45 standplaatsen mogelijk. Binnende aanduiding 'specifieke vorm van recreatie: toiletgebouw' is een klein toiletgebouw met een oppervlakte van maximaal 75 m² en een goothoogte van maximaal 3 meter mogelijk. Dit sluit aan bij de oppervlakte en hoogtematen van een bijgebouw bij een bedrijfswoning.
Dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5
Deze bestemmingsregel is gelijk aan de bestemmingregel uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Goedereede. In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. De zonering is afgestemd op de archeologische verwachtingswaarde zoals vastgelegd in het gemeentelijk beleid. Afhankelijk van de verwachtingswaarde geldt dat werkzaamheden vanaf een bepaalde omvang en vanaf een bepaalde diepte uitsluitend uitvoerbaar zijn mits de eventuele archeologische waarden niet worden geschaad. Ditzelfde geldt voor diverse werken en werkzaamheden die een zekere oppervlakte- en dieptemaat overschrijden.
Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering
Deze bestemmingsregel is gelijk aan de bestemmingregel uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Goedereede. Deze dubbelbestemming is bedoeld om voor de onderliggende enkelbestemmingen vast te leggen dat bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden uitsluitend toelaatbaar zijn voor zover het waterkeringsbelang respectievelijk de waterstaatkundige functie niet geschaad wordt.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. Accommodaties voor recreatie kunnen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Gezien de aard (seizoensgebonden standplaatsen) en beperkte omvang van het plan is in dit geval geen sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Het is geen zelfstandige accommodatie voor recreatie. De camping blijft fungeren als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Voor het Rijk is dat de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI beschrijft de langetermijnvisie op de fysieke leefomgeving in Nederland. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de ontwerp-Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Omdat de NOVI in werking treedt voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, neemt de NOVI beleidsdocumenten over of vervangt deze (deels). De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) gaat op in de NOVI. De uitwerking ervan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt.
De (ontwerp) NOVI kent 4 prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied.
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de beleidsaspecten van de NOVI op het gebied van 'sterke en gezonde steden' vanwege het vergroten van recreatieve mogelijkheden.
Het rijksbeleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.
Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De volgende thema`s zijn relevant:
Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering
Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. Indien nodig, is extra ruimte voor verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking) met ten hoogste 0,5 ha mogelijk.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
- 1. Laag van de ondergrond: Bijzonder reliëf - jonge stroomgordels en geulafzettingen
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
- 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen: Strand- en duinlandschap
Dit is een reliëfrijk, overwegend niet gecultiveerd, zandlandschap van strand en jonge duinen met hoge natuur- en recreatiewaarden. Natuurlijke processen als verstuiving, vernatting en bosvorming zijn duidelijk zichtbaar door de voortdurende dynamiek van zand, golven en wind. Duingebieden worden afgewisseld door grote en kleine badplaatsen en havens. Het gebied is van belang voor de waterveiligheid en drinkwatervoorziening. De kust is een aantrekkelijke plek om te recreëren. Gedurende het strandseizoen kenmerkt het strand zich door een afwisseling van (drukke) strandopgangen en boulevards, waar strandtenten en strandhuisjes vaak het beeld bepalen, naar zeer rustige stranden zonder bebouwing. Dit contrast en deze diversiteit zijn kwaliteiten van het strand als belangrijke openbare en recreatieve ruimte van Zuid-Holland. Het is van groot belang om in de directe nabijheid van de stad plekken te weten waar rust en openheid het beeld bepalen.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen dragen bij aan of versterken de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het strand en de duinen.
- Ontwikkelingen dragen zorg voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit (van druk naar rustig) langs de kust van Zuid-Holland. Nieuwe strandbebouwing voor verblijfsrecreatie nabij duingebied op rustige stranden is daarmee niet toegestaan.
- 3. Laag van de stedelijke occupatie: Verblijfsrecreatiegebieden en Bouwwerken voor energie-opwekking
Verblijfsrecreatiegebieden
Verblijfsrecreatiegebieden variëren van relatief open en groene campings tot terreinen met stacaravans en complexen met recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een tendens tot herstructurering en opwaardering, waarbij campings worden bebouwd, stacaravans worden vervangen door bungalows, of bungalowterreinen worden heringericht. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.
Richtpunt:
- Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving.
Bouwwerken voor energie-opwekking
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.
Richtpunt:
- Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.
- 4. Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de betreffende locatie.
Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen.
Strandpolder
Aan de westzijde van het eiland liggen de grotere strandpolders. Deze zijn zeer open en vlak en hebben een rationele verkaveling. Ze liggen tussen de jonge en de oude duinen in en het open landschap van de polders staat in sterk contrast met deze naastgelegen duinlandschappen. De hoogteverschillen worden hierdoor sterker beleefbaar. Door de polder lopen twee kreken. Beplanting en bebouwing ontbreekt nagenoeg.
De polders zijn grotendeels in agrarisch gebruik. In 2006 is een natuurontwikkelingsproject gerealiseerd: Volgerland. Zeer markant is het zicht op de vuurtoren op de kop van het eiland. Geïsoleerd van de andere strandpolders ligt aan de oostzijde van het eiland de kleine Bokkepolder. Deze is relatief hooggelegen en heeft in de loop der tijd een meer besloten karakter gekregen door de aanplant van houtwallen en boskavels.
Ambities
- Behoud van het open karakter van de grote strandpolders.
- In de Bokkepolder wordt ingezet op het vergroten van de beleving van de overgang van de duinen naar de polder door de open delen van de polder en de doorzichten tussen de boskavels open te houden in contrast met de beplante binnenduinrand.
Naast de meer doorgaande wegen is er een groot aantal lokale wegen. Deze wegen vormen een fijnmazig netwerk op het eiland. De wegen worden niet alleen gebruikt door autoverkeer, maar ook door landbouw- en (recreatief) langzaam verkeer. De lokale wegen zijn een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap, volgen de richting van het landschap en kennen een minimale inrichting. Dit betekent dat de wegen op de kop aansluiten bij het kleinschalige, groene karakter van de linten en schurvelingen. Op de hals en de romp zijn dit eenvoudige en sobere wegen in de weidse polder.
Ambities
- Lokale wegen zijn een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap met zo weinig mogelijk verkeerstechnische ingrepen (rotondes, verkeersdrempels, bebording, verlichting, etc.). Bij een eventuele omlegging volgt de weg de richting van het landschap.
- Het wegprofiel is functioneel en ingetogen, waarbij rekening gehouden wordt met het medegebruik en de oversteekbaarheid door langzaam (recreatief) verkeer.
- De wegen in ringpolders zijn onbeplant, aangezien het hier draait om de beleving van de grote, open polder.
- De wegen in aanwaspolders worden eenzijdig ingeplant met bomen, zodat de polder een menselijke maat krijgt en het besloten karakter van de aanwaspolder wordt versterkt.
- De wegen op de kop hebben een smal en besloten karakter in aansluiting op de kleinschalige linten en schurvelingen.
Vrijetijdslandschap: Verblijfsrecreatiegebied aan de kust
Het strand, de zee en de duinen zijn belangrijke toeristische trekkers voor het eiland. De comfortabele stranden, de natuur en de rust op het eiland worden vooral door gezinnen en ouderen gewaardeerd. Ouddorp is het hart van de kustrecreatie. Op de kop wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie in combinatie met de versterking van het schurvelingenlandschap. Door het toevoegen van voorzieningen, een omzetting van kampeerplaatsen en het opheffen van barrières zoekt het gebied aansluiting bij de vakantieproducten van deze eeuw.
Ambities
- Inzetten op een afwisselend aanbod van recreatieve voorzieningen in aansluiting op het karakter van de verschillende landschappen.
- De kop richt zich op strand, zee en natuur met Ouddorp als gezinsbadplaats. De nadruk ligt op rust, gezelligheid en gastvrijheid. Ontwikkelingen passen bij het kleinschalige karakter en dragen bij aan de versterking van het landschap en de centrumfunctie van het dorp.
- Toegankelijkheid en beleefbaarheid van het duinlandschap verbeteren door verbeteren dan wel toevoegen van langzaam verkeersroutes.
- Strandopgangen behouden hun ingetogen karakter met beperkte voorzieningen.
Afbeelding 5 | Uitsnede Kwaliteitskaart - Gebiedsprofiel (bron: Provincie Zuid-Holland)
De bovengenoemde gebiedskwaliteiten komen met de gewenste ontwikkeling niet in gevaar. De aard en omvang van de ontwikkeling is passend binnen dit gebied. Het heeft weinig effect op de kwaliteiten van het gebied. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. De ontwikkeling voorziet niet in wijzigingen op structuurniveau en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwalteitskaart. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als een ontwikkeling in de categorie 'inpassen'. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn niet benodigd. Daarnaast is het perceel landschappelijk ingepast (zie paragraaf 4.2 onder cultuurhistorie).
Strategische Agenda Kust Zuid-Holland (concept)
Op 15 januari 2019 is de Strategische Agenda Kust Zuid-Holland (concept) opgesteld. Zuid-Holland zet met de agenda voor de kust een samenhangende, integrale koers uit en benoemt de onderwerpen waarover de provincie met andere partijen in gesprek is of gaat. De strategische agenda bevat ambities en opgaven voor de kust voor de korte en lange termijn. Ruimte geven aan economische dragers en zorg dragen voor de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van de kust gaan daarbij hand in hand.
Nieuwe ontwikkelingen in de kustzone (woningbouw, recreatie, infrastructuur) dienen bij te dragen aan de kwaliteit van de kust als geheel. Dit vraagt om een integrale benadering waarbij economische ontwikkeling en stedelijke groei wordt gecombineerd met investeringen in natuur en landschap.
Aantrekkelijke kust; landschap als vestigingsvoorwaarde; verblijfsrecreatie
Vanuit economisch oogpunt vormen recreatie en toerisme een aantrekkelijke branche voor de kustgemeenten en de regio. De provincie onderzoekt of, en zo ja op welke manier, het mogelijk is om in de groeiende behoefte aan verblijfsrecreatie te voorzien zonder dat het afbreuk doet aan de kwaliteiten van de kust.
De ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema 'Toerimse en recreatie'. Kansen zijn er voor kwaliteitsverbetering en uitbreiding van verblijfsrecreatie. De visie geeft aan het kusttoerisme op de Kop van Goeree te willen versterken en verbeteren en behoud van kleinschalig halfopen cultuurhistorisch waardevol buitengebied. Bovendien wordt de uitbreiding van boerencampings bij knooppunten benoemd.
Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland: de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
- 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
De ontwikkeling past bij de identiteit van Goeree-Overflakkee. Het hebben van een (mini)camping als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf is passend. Het versterkt evengoed de recreatieve mogelijkheden op het eiland. Daarnaast tast het door de landschappelijke inpassing de identiteit niet aan.
- 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
Het plan draagt niet direct bij aan de sociale structuur op het eiland, maar het initiatief doet ook geen afbreuk aan de sociale structuur.
- 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
De uitbreiding van de camping faciliteert het agrarisch bedrijf als nevenactiviteit. Daarnaast biedt het bezoekers meer overnachtingsmogelijkheden bij een bestaande boerencamping.
- 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
De ontwikkeling heeft geen specifieke duurzaamheidsaspecten. Het levert in die zin geen extra bijdrage aan de ambitie om het meest duurzame eiland te worden.
- 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
De ontwikkeling is niet innovatief en leidt niet direct tot extra banen.
- 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Het plan verbindt niet direct mensen met elkaar op het eiland, maar doet er ook geen afbreuk aan. Het kan er wel voor zorgen dat meer recreanten met elkaar worden verbonden.
De ontwikkeling van 20 extra standplaatsen voor de camping is een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Het is een kleinschalige ontwikkeling die goed ingepast kan worden en kan aansluiten op het omliggende landschap. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Over een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Op deze gronden mag alleen gebouwd worden als de initiatiefnemer een archeologisch rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld. Dit is niet nodig als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Daarnaast is het niet nodig als het gaat om een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m² en/of een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Ter hoogte van de uitbreiding van de (mini)camping geldt geen archeologische waarde. Daardoor kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Dit aspect staat de ontwikkeling niet in de weg.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. Er zijn wel waardevolle landschappelijke elementen aanwezig. Het plangebied ligt binnen het landschappelijke vlak 'Duinlandschap inc. zeewering' en heeft een hoge waarde.
De Goereese duinen hebben een herkenbare histrische opbouw van oost naar west. Aan de oostkant liggen lage, beweide 'oudere jonge duinen'. Deze Westduinen, Middelduinen en Oostduinen zijn tot 7 m hoog. Dan komen de 'strandpolders' en uiteindelijk de 'jongere jonge duinen' die tot zo'n 18 m hoog zijn.
Bijzonder is het schurvelingenlandschap aan de binnenduinrand. In de middeleeuwen werden de akkers daar omgeven met beplante, ongeveer één meter hoge walletjes, bedoeld tegen stuivend zand en als veekering: schurvelingen.
Afbeelding 5 | Uitsnede interactie atlas Cultuurhistorie (bron: Provincie Zuid-Holland)
Het uitbreiden van de minicamping in zuidwestelijke richting heeft geen invloed op de landschappelijke waarden. De ingrepen zijn beperkt en het plangebied is al deels ingericht als camping. Daarnaast is het plangebied in het verleden al landschappelijk ingepast en wordt in de toekomstige situatie geoptimaliseerd.
Landschappelijke inpassing
In opdracht van de gemeente is door Dorp, Stad en Land voor drie campings in Ouddorp een landschappelijk inpassingsplan opgesteld vanwege de landschappelijke kenmerken van de gebieden. De betreffende camping Corneliahoeve is daar één van. Het landschappelijke inpassingsplan voor deze camping is te vinden in bijlage 1.
De Kop van Goeree is in het algemeen een duinlandschap met een gelaagde opbouw: van oost naar west de ‘oudere jonge duinen’, strandpolders en ‘jongere jonge duinen’. Het is van belang dat de camping aansluit bij de landschappelijke karakteristieken van de locatie. De camping ligt aan de westzijde van de oude duinen en grenst aan de open strandpolders. De camping ligt in een zone met de restanten van schurvelingen. De bestaande landschappelijke inpassing bestaat uit grondwallen met inheemse beplanting. Een ruimtelijke aansluiting van de camping en beplanting naar de oude duinen is gewenst. De bestaande inpassing kan worden doorgezet. Dit betekent rondom een grondwal, qua hoogte en breedte aansluitend op bestaande situatie, ingeplant met inheemse bosplantsoen. Uitgaande van het aantal plekken krijgt de uitbreiding aan de polderzijde een rand die wat terug ligt ten opzichte van Camping Zuidhoek. Hierdoor ontstaat een wat meer grillige rand en wordt impact van de uitbreiding ruimtelijk minder groot.
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
De minicamping is een nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf. Rondom het plangebied zijn agrarische gronden en natuur aanwezig. Daarnaast ook een andere camping: Camping Zuidhoek. Ten aanzien van eventuele overlast op gevoelige functies in de omgeving geldt, op basis van de VNG 'Bedrijven- en milieuzonering', voor een kampeerterrein een richtafstand van 50 meter in verband met geluid. Binnen 50 meter zijn geen gevoelige functies (woningen) gelegen. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De hoofdbestemming 'Agrarisch' wijzigt niet. Daarnaast gaat het om een zogenaamde boerencamping waar mensen niet langdurig zullen verblijven. Uit historische foto's blijkt dat het perceel uitsluitend agrarisch is gebruikt en onderdeel was van de polder. Uitgaande dat het terrein niet als boomgaard in gebruik was is er geen onaanvaardbaar risico voor de gebruikers van de bodem.
4.5 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op een afstand van ongeveer 190 meter ligt de N57 (Wegvak Ze11 afrit N215 Stellendam – N59). Deze weg behoort tot het landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour (5 meter). Er geldt geen GR-plafond.
Het risicoplafond dat op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) voor de N57 is vastgesteld, dient uitsluitend ter beheersing van het vervoersaandeel in het groepsrisico. Het groepsrisico bij ruimtelijke plannen moet worden verantwoord op grond van het Besluit externe veiligheid transport (Bevt).
Beperkte verantwoording van het groepsrisico (GR)
De GR-contour is verschillend voor vervoer over water, weg en spoor. Bij transport over water is er geen GR-contour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per km transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute in één keer dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval met het vervoer van gevaarlijke stoffen op die transportroute. Het GR is niet genormeerd. Hiervoor geldt enkel een oriëntatiewaarde waarbinnen een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR.
De Regeling Basisnet merkt de transportroute over de Westerschelde aan als een zogenaamde rode vaarweg. In de regeling wordt uitgegaan van vastgestelde risicocontouren die vrijwel overeenkomen met de vaarweg zelf.
Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van een route die is aangewezen in het Bevt. Daarbij geldt dat het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
- het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of,
- het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt of,
- de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Door een minimale uitbreiding van een bestaande camping op nagenoeg 200 meter afstand waarbij vooral seizoensgebonden toeristen gebruik van maken, is geen uitgebreide verantwoording is niet noodzakelijk. Het groepsrisico ten gevolge van dit bestemmingsplan zal niet significant toenemen.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
De omvang van mogelijke incidenten kan beter beheersbaar worden gemaakt voor hulpverleningsdiensten door maatregelen te treffen met betrekking tot bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Aan de zuidwestkant van het plangebied wordt een watergang gerealiseerd. Deze watergang kan eventueel dienen als bluswatervoorziening.
Het plangebied is ontsloten aan de Westduinweg. Hulpverleningsdiensten kunnen via de N57, de Westduinweg en de Oudelandseweg het plangebied gemakkelijk bereiken. Personen kunnen noordwaarts (verder van de N57 af) bewegen en/of meer naar het oosten over de Oudelandseweg. Hierdoor zijn er genoeg vluchtwegen. Bovendien wordt van de bezoekers/gebruikers van deze camping verwacht dat ze mobiel genoeg zijn om te kunnen vluchten of schuilen en daardoor zelfredzaam zijn.Het groepsrisico vormt geen belemmering voor het mogelijk maken van het plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.6 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
In het plan wordt geen nieuwe geluidgevoelige functie of extra geluidbronnen mogelijk gemaakt. Er hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Als de Wgh niet geldt is het beoordelingskader een 'goede ruimtelijke ordening' van toepassing. Vanwege onder andere de ligging in het buitengebied naast een bestaande camping en naast een 60 km-weg, die een lage intensiteit heeft, kan aangenomen worden dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.7 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Dit aspect is geen belemmering om het gewenste plan te realiseren.
4.8 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het realiseren/uitbreiden van een kampeerterrein kan door de verkeersaantrekkende werking luchtverontreiniging veroorzaken. Gezien de aard en omvang van het project draag het 'niet in betekende mate' bij aan luchtverontreiniging (zie onderstaand tabel).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 weergegeven.
Afbeelding 6 | Uitsnede NSL 2020-monitor (bron Rijksoverheid)
Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 14 µg/m3 (rekenpunt 15958793), 17,1 µg/m3 en 9,2 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.
De luchtkwaliteitssituatie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
4.9 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer 20 meter afstand van het Natura 2000-gebied 'Duinen Goeree & Kwade Hoek'. Dit gebied is stikstofgevoelig. Daarnaast ligt op ongeveer 250 meter afstand het Natura 2000-gebied 'Grevelingen' en op ongeveer 2 kilometer 'Voordelta'.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de AERIUS Calculator (2020) is voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden berekend (zie Bijlage 2).
De uitkomst is dat zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase de rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. In de aanlegfase is er een acceptabele tijdelijk depositie waardoor het geen permanente effecten heeft op de kwaliteit van de (bijna) overbelaste habitattypen. Door intern salderen, aangetoond met de verschilberekening, is in de gebruiksfase geen sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarden. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Alleen de bestaande grondwal wordt doorgetrokken. De ontwikkeling heeft daardoor geen negatief effect op de instandhouding van soorten.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het plan.
4.10 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeerplaatsen
Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is het parkeerkencijfer bepaald. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied'. Voor een camping (kampeerterrein) is het minimale parkeerkencijfer 1,1 en het maximale parkeerkencijfer 1,3. Voor de 20 extra standplaatsen is een extra parkeerbehoefte van maximaal 26 parkeerplaatsen. Dit kan opgevangen worden op eigen terrein.
Verkeersgeneratie
Voor een camping (kampeerterrein) is de minimale en maximale verkeersgeneratie per standplaats 0,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de 20 extra standplaatsen is een extra verkeersgeneratie van 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze extra verkeersbewegingen buiten de bebouwde kom is verwaarloosbaar.
4.11 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta (WSHD) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan 2). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid. Dit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Voor het adviseren over en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen van derden maakt het waterschap gebruik van het watertoetsproces. Voor dit plan is de watertoets uitgevoerd en het advies is ontvangen. Hieronder zijn de relevante aspecten beschreven.
Voldoende water - wateroverlast
Het streefbeeld is een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Zo'n systeem kan het water, conform de daarvoor vastgestelde normen en zonder overlast te veroorzaken, verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Uitgangspunt vasthouden-bergen-afvoeren Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen.
Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 500 m2. Bij een kleiner oppervlak verhard is geen compenserende waterberging nodig.
Het extra verhard oppervlak ten opzichte van het huidige bestemmingsplan neemt toe met 75 m² naast enkele (on)verharde paden. Hierdoor blijft het ver onder de grens van 500 m² en zijn watercompenserende maatregelen niet nodig.
Schoon water - goed omgaan met afvalwater
Menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen wordt uitgegaan van het niet aankoppelen van hemelwater op het rioolstelsel. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
Hemel- en afvalwater wordt afgekoppeld volgens de huidige situatie. De aansluitingen wijzigen niet. Het plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Er worden geen producten of materialen gebruikt die een nadelige invloed kunnen hebben op het grondwater. Bovendien vinden geen activiteiten plaats die bodemdaling veroorzaken.
Wegen
Het waterschap streeft naar een afdoende bereikbaarheid van alle bestemmingen binnen het beheersgebied. Een optimale verkeersveiligheid en een goede doorstroming op de wegen die bij het waterschap in beheer en onderhoud zijn daar bij essentieel. Het functioneren van het huidige wegsysteem mag door de planuitvoering niet verslechteren. De wegbermen dienen zo veel mogelijk vrij te blijven van obstakels niet zijnde objecten die een functionele bijdrage hebben. Zonder vergunning van het waterschap is het niet toegestaan in een strook van 4,5 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen werkzaamheden te verrichten, werken aan te brengen, obstakels te plaatsen e.d.
Het plangebied ligt deels in een zone van de waterkering. Er worden binnen deze zone geen gebouwen opgericht en de bebouwingsoppervlakte wordt niet uitgebreid. Langs de watergangen wordt ongeveer 4 a 5 meter ruimte vrijgelaten. Het waterkeringsbelang wordt door de activiteiten niet onevenredig geschaad. Daarnaast is het waterschap verantwoordelijk voor het beheer, onderhoud en verkeersveiligheid van de Westduinweg. Met uitbreiden van de camping, zal een minimale toename plaatsvinden van de verkeersbewegingen. Het is een weg met een lage intensiteit en vormt daardoor geen belemmering.
Het aspect water vormt geen belemmering om het plan te realiseren.
4.12 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de dremeplwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.
Onder D.10 is de activitiet 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen' opgenomen. De uitbreiding van de camping met 20 standplaatsen ligt ver onder de drempelwaarden. Ondanks het vooral seizoensgebonden kampeerders zijn, is het een permanent kampeerterrein. Aangezien er al een minicampings is gerealiseerd dat past binnen het huidige bestemmingsplan, is voor de geringe uitbreiding van de minicamping geen uitgebreide vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk en dus geen aparte aanmeldnotitie. De voorgaande hoofdstukken zijn ingegaan op de verschillende omgevings- en milieuaspecten die ook in een aanmeldnotitie worden behandeld. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
4.13 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Bijlage 1 Inpassingsplan Corneliahoeve
Bijlage 1 Inpassingsplan Corneliahoeve