Molenlaan 1, Sommelsdijk
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 14-12-2023 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Molenlaan 1, Sommelsdijk met identificatienummer NL.IMRO.1924.SMDmolenlaan1-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een op de verbeelding aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen, tenzij in de afzonderlijke bestemmingen anders is bepaald.
1.9 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.15 bouwmassa
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 bijgebouw
een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.21 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
een vaste groep van personen tussen wie een duurzame band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen, waarbij sprake is van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen.
1.22 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.23 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 hoofdverblijf
een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste verblijfplaats van die persoon, hetgeen blijkt uit de basisregistratie personen (BRP).
1.27 huishouden
een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.28 kunstwerk
voorziening ten behoeve van de infrastructuur.
1.29 motorvoertuig
gemotoriseerd voertuig, niet zijnde een bromfiets, snorfiets, invalidenvoertuig of tram.
1.30 onderkomen
voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.31 parkeerbehoefte
het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.
1.32 parkeergelegenheid
een plek in het openbaar gebied of op eigen grond waar iemand zijn of haar motorvoertuig/(brom)fiets mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
- b. in andere g evallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
- c. voor stacaravans: de bovenzijde begane grondvloer.
1.34 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen;
- c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
- d. afvalinzamelsystemen.
1.35 uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat.
1.36 voorgevel
de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.
1.37 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.39 wonen
de huisvesting van één duurzaam huishouden dat het hoofdverblijf houdt op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.
1.40 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk duurzaam huishouden als hoofdverblijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 hoogte van de eerste bouwlaag
wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. speelvoorzieningen;
- c. paden;
- d. in- en uitritten;
- e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- f. kunstwerken;
- g. beeldende kunst;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen en water;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- g. bruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
- h. straatmeubilair;
- i. kunstwerken;
- j. beeldende kunst;
- k. speelvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van de oprichting/aanleg van terrassen, met dien verstande dat:
- a. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid;
- b. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van hoofdgebouwen alsmede aan- en uitbouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2;
- b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- c. detailhandel is niet toegestaan;
- d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen hoofdgebouwen en bijgebouwen voor bedrijfsuitoefening aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- a. Uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit is toegestaan voor zover de activiteiten behoren tot maximaal categorie 1 en 2 zoals genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.
- b. De activiteit mag geen onevenredige afbreuk van en hinder aan het woonmilieu veroorzaken.
- c. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing, tot een maximum van 50 m2.
- d. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
- e. Detailhandel is niet toegestaan.
- f. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming de van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden welke samenhangen met het beschermde dorpsgezicht.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden nadere eisen stellen aan:
- a. de situering van bouwwerken;
- b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
- c. de maximale omvang van bouwwerken;
- d. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
- e. de oriëntatie van bouwwerken.
De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. Alvorens overgaan tot het stellen van nadere eisen wordt de gemeentelijke Monumentencommissie om advies gevraagd.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen ondergeschikte bouwdelen
8.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
8.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
8.4 Onderkeldering
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen
- d. hiervan;het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops;
met uitzondering van:
- 1. vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
9.2 Bewoning door één huishouden
Het is verboden om het gebruik van gronden en bouwwerken te wijzigen door het (laten) bewonen van een woning door meer dan één huishouden.
9.3 Afwijken bewoning door één huishouden
Bij omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken van lid 9.2, indien:
- a. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel beschikbaar is in de openbare ruimte, en;
- b. geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen, en;
- c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Molenbiotoop
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. deze regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
- 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.
- d. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes en het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en en ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- e. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
11.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder lid 11.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de milieusituatie; en
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn, dan wel de vervanger daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Molenlaan 1, Sommelsdijk'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op de locatie Molenlaan 1 te Sommelsdijk is het gebouw aanwezig van een voormalig kinderdagverblijf. Dit gebouw zal gesloopt worden. Het voornemen is om op deze locatie 14 (starters)woningen te realiseren. In het geldende bestemmingsplan 'Sommelsdijk' heeft de locatie ter plaatse van het westelijk deel de bestemming 'Maatschappelijk' met een wijzigingsgebied ten behoeve van het wijzigen van de bestemming in 'Wonen' voor maximaal drie vrijstaande woningen. Ter plaatse van het oostelijke deel geldt het bestemmingsplan 'Beschermde dorps- en stadsgebieden' en heeft de locatie een groenbestemming. Het realiseren van 14 woningen is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. Eveneens is het niet mogelijk om de opgenomen wijzigingsbevoegdheid toe te passen. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van 14 (starters)woningen op deze locatie.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Sommelsdijk op de kruising van de Molenlaan en de Westelijke Achterweg. Het plangebied bestaat uit de volgende kadastrale percelen:
- SMD00, sectie B, perceelnummer 5554 (2.250 m2)
- SMD00, sectie B, perceelnummer 5331 (35 m2)
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 2.285 m2.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Juust)
1.3 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
Aan de westzijde in het plangebied is het gebouw aanwezig van het voormalige kinderdagverblijf (afbeelding 2 en 3). Aan de oostzijde van het plangebied is een groenvoorziening gelegen (afbeelding 4). Het plangebied grenst aan de zuid- en westzijde aan de Molenlaan en aan de oostzijde aan de Westelijke Achterweg. Aan de noordzijde van het plangebied is een woning gelegen en een aantal gemengde functies.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied - kinderdagverblijf (bron: Google Maps Streetview)
Afbeelding 4 | Huidige situatie plangebied - groenvoorziening bezien vanuit Westelijke Achterweg (bron: Google Maps Streetview)
2.1.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden op deze locatie 14 starterswoningen gerealiseerd (afbeelding 5). De woningen zijn voornamelijk huurwoningen en wellicht gedeeltelijk koopwoningen. De woningen hebben een goothoogte van 3,7 meter en een nokhoogte van 9,2 meter. Door de woningen te realiseren in de vorm van 'schuurwoningen' worden deze ingepast in de karakteristieke omgeving (afbeelding 6) van Sommelsdijk West.
De woningen worden verdeeld over drie blokken. Deze blokken zijn zodanig op de locatie gesitueerd, dat aan elke zijde aan de openbare weg voorkanten aanwezig zijn. Door de woningen te verdelen over kleinere blokken en de bebouwing een boerderijachtige uitstraling te geven, ontstaat er als het ware een boerenef.
De schuurwoningen aan de Westelijke Achterweg zijn direct langs het trottoir gesitueerd conform de authentieke schuren aan de Westelijke Achterweg. De overige woningen beschikken over een voortuin welke begrensd worden door een haag. Op de hoek van de de Westelijke Achterweg en de Molenlaan wordt het openbaar gebied groen ingericht. Bij de overgang tussen privé en openbaar gebied worden hagen geplaatst. Er worden in totaal 17 parkeerplaatsen gerealiseerd welke grotendeels uit het zicht worden geplaatst in een binnenplaats. Deze binnenplaats wordt aan de westzijde op de Molenlaan ontsloten.
Afbeelding 5 | Toekomstige situatie plangebied (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
Afbeelding 6 | Voorgevel en rechter zijgevel woningen Molenlaan zuidzijde (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
Afbeelding 7 | Voorgevel en rechter zijgevel woningen Westelijke Achterweg (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
Afbeelding 8 | Voorgevel en rechter zijgevel woningen Molenlaan westzijde (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Voor het westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Sommelsdijk' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Maatschappelijk' met bouwvlak. Ter plaatse geldt een maximum goothoogte van 4 meter. Verder ligt over het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 4'. Met de wijzigingsbevoegdheid 4 is het mogelijk om de huidige bestemming te wijzigen naar de functie 'Wonen' voor maximaal drie vrijstaande woningen.
Ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied geldt eveneens het bestemmingsplan 'Beschermde dorps- en stadsgebieden' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 19 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Groen'. Ter plaatse geldt eveneens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' en de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'. Verder is het paraplubestemmingsplan 'Wonen en Parkeren' van toepassing.
Het realiseren van 14 woningen is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet toegestaan. Eveneens is het niet mogelijk om de opgenomen wijzigingsbevoegdheid toe te passen. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd.
Afbeelding 9 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
2.2.2 Planuitwerking
Ten aanzien van de planmethodiek is aangesloten op het geldende bestemmingsplan 'Sommelsdijk'. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is de bestemming 'Wonen' met drie bouwvlakken opgenomen. Ter plaatse van de bouwvlakken is de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' toegevoegd. Verder geldt een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Het openbaar gebied is bestemd voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' en 'Groen'. Aan de oostzijde van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2' gehandhaafd. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' is opgenomen over het gehele plangebied. De gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzingsgebied 4' komt ter plaatse te vervallen, omdat dit bestemmingsplan de functie reeds wijzigt naar 'Wonen'.
2.2.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is het wonen mogelijk. In de begripsbepalingen is opgenomen wat hieronder wordt verstaan. Binnen de bestemming zijn bouwregels opgenomen voor bijgebouwen, aan- en utbouwen en overkappingen.
Groen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend groen- en watervoorzieningen en daaraan gerelateerde voorzieningen toegestaan. Er zijn geen bouwmogelijkheden, behalve voor bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Verkeer-Verblijfsgebied
De infrastructurele voorzieningen zijn geregeld binnen de verkeersbestemming. Er zijn eveneens geen gebouwen toegestaan, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Waarde - Cultuurhistorie 2
Binnen deze bestemming worden de cultuurhistorische waarden ter plaatse beschermd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de regels opgenomen met betrekking tot de molenbiotoop.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Eén van de beleidskeuzes is dat steden zich duurzaam ontwikkelen door een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Het Rijk hanteert daartoe een integrale verstedelijkingsstrategie en is actief partij bij het formuleren van een regionale verstedelijkingsstrategie. Het is essentieel dat onze steden gezond, aantrekkelijk, veilig en schoon zijn om in te wonen en te werken, dat er go ede en betaalbare woningen beschikbaar zijn en dat woon- en werklocaties bereikbaar zijn.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 14 woningen. Het project is daarmee aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
In de Staat van Zuid-Holland wordt de toegestane woningvoorraadgroei en plancapaciteit in de woonregio's voor de periode 2021 tot en met 2030 getoond op basis van de Woningbehoefteraming 2021 (WBR). Voor Goeree-Overflakkee geldt voor deze periode een toegestane woningvoorraadgroei van 2.500 woningen en een toegestane plancapaciteit van 3.250 woningen. In het 'Woningbouwprogramma 2017-2020 en 2020-2030' van de gemeente Goeree-Overflakkee is voor de periode 2018 - 2030 een plancapaciteit opgenomen van 1.814 woningen. Dit is ruim lager dan de toegestane woningvoorraadgroei en toegestane plancapaciteit. Met de huidige aanwezige plancapaciteit wordt dus voor een deel voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent dat ook met realisatie van plannen die (nog) niet in het woningbouwprogramma waren opgenomen, voorzien wordt in de behoefte aan extra woningen binnen de gemeente op basis van de Woningbehoefteraming 2021. Gezien de grote behoefte, is leegstand niet te verwachten. Tevens wordt met de te realiseren woningtypes ook voorzien in de aanwezige kwalitatieve behoefte aan starterswoningen.
In de huidige situatie is binnen het plangebied het gebouw aanwezig van een voormalige kinderopvang. Deze zal gesloopt worden. De locatie is gelegen binnen het bestaand stedeijk gebied. Er is sprake van inbreiding. Het plan voldoet aan de ladder. Voor het overige zijn in het rijksbeleid geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:
Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens.
De provincie draagt zorg voor het garanderen (in voldoende mate) van vrije windvang van en zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. Dit doet de provincie om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop. In paragraaf 4.2 wordt aan de regels van deze molenbiotoop getoetst.
Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.
Differentieer de woningvoorraad
Een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 14 starterswoningen en dragen hierdoor bij aan de differentiatie van de woningvoorraad.
Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en het plan voegt zich in de bestaande structuur. Het plan sluit aan bij de bestaande identiteit van Sommelsdijk West en versterkt dit juist door de realisatie van bebouwing passend in het karakteristieke straatbeeld (schuurwoningen). Hierdoor is er sprake van inpassen.
Laag 1 - De ondergrond
Rivierdelta complex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
Dit richtpunt is niet van toepassing op het plangebied. Het plangebied is niet in de Deltawateren of buitendijks gebied gelegen.
Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Op de Kwaliteitskaart zijn de genoemde aardkundige structuren met archeologische waarde globaal aangegeven. Voor een gedetailleerd kaartbeeld: zie de Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland (www.zuid-holland.nl/chs).
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Zeekleipolderlandschap
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten:
Zeekleipolders algemeen:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de
- verschillen daartussen.
- Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
- Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en
- versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de
- grootschalig, open polder.
- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
- Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
Rivierdeltalandschappen
Eilanden en (voormalige) zeearmen
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.
De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en te passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de 'dynamische' noordrand en het 'luwe' zuiden.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Steden en dorpen
Steden
Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Dorpen
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.
Duurzaamheid
Voor de aspecten klimaatadaptatie, toekomstbestendig bouwen en het benutten van de ondergrond in relatie tot het provinciaal beleid wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Conclusie
Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van 14 starterswoningen binnen de dorpskern van Sommelsdijk. De locatie is aan te merken als een inbreidingslocatie. De bestaande leegstaande bebouwing van het voormalige kinderdagverblijf wordt gesloopt. Er wordt gebouwd naar behoefte aangezien de ontwikkeling bestaat uit starterswoningen die in deze tijd schaars zijn. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische elementen in de omgeving. Het onderhavige plan past zowel binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland als de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema wonen. De gemeente heeft als doel meer variatie aan te bieden en specifieke woonmilieus en woningtypen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. De gemeente verwacht van initiatiefnemers dat nieuwe woningen iets toevoegen aan het bestaande en voorzien in woningtypes en woonmilieus die er nog niet zijn. De gemeente heeft voor nieuwe initiatieven een zestal basisprincipes opgesteld. Eén daarvan is 'Behoud karakter bestaand dorpsgebied'. De gemeente stelt dat herstructurering voorgaat op nieuw uitleg en dat er zorgvuldig met ruimtegebruik omgegaan moet worden.
Inbreiding/verdichting
Voor een landelijke gemeente als Goeree-Overflakkee is het van belang om binnen de dorpen (bestaand stedelijk gebied) het dorpse karakter te behouden en eventueel te versterken. Verdichting is zeker geen doel op zich. Bij initiatieven binnen het bestaand stedelijk gebied zal gekeken worden of dit niet ten koste gaat van de openbare ruimte, open groene ruimten, groenstructuren, speelruimte etc.
Herstructurering
Het is van belang dat leegstaande panden worden hergebruikt en/of herbestemd. Leegstand en verpaupering moet voorkomen worden. Maar ook bij herbestemmen geldt dat omzetting naar woningbouw niet altijd de beste oplossing is. Functiemenging kan de sociaal economische structuur van een kern versterken. Er moeten dus in kernen wel voldoende mogelijkheden blijven voorkleinschalige bedrijvigheid, hobbymatig of recreatief gebruik van panden en maatschappelijke functies.
Bestaande voorraad
Binnen het bestaand verstedelijkt gebied stammen veel eengezinswoningen uit de jaren zestig, zeventig en tachtig. Deze woningen hebben een andere energiewaarde en uitstraling dan moderne woningen. De woningen en de straten raken verouderd. Deze eengezinswoningen moeten concurreren met nieuwbouw.
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 14 (starters)woningen binnen de dorpskern van Sommelsdijk. Het gebouw van het voormalige kinderdagverblijf staat al geruime tijd leeg. Het plan voorziet in een nieuwe invulling van het perceel door het slopen van het bestaande gebouw en het realiseren van deze nieuwe woningen. Hiermee wordt verdere verloedering voorkomen. De woningen voldoen tevens aan de meest recente energie- en bouweisen. Daarnaast gaat het plan niet ten koste van openbaar groen, aangezien aan de zuidoostzijde van het plangebied openbaar groen wordt gerealiseerd. De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen van de structuurvisie.
Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
- a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland
Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit? - b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland? - c. De kwaliteit, van leven en van groei.
Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau? - d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island? - e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert? - f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?
De ontwikkeling van 14 starterswoningen is een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Er worden kwalitatief goede woningen gebouwd die toekomstbestendig zijn. Het is een kleinschalige ontwikkeling die goed ingepast kan worden in het dorp Sommelsdijk en de in de omgeving (geplande) woningbouwontwikkelingen.
Woonvisie 2018-2024
Op 7 november 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee haar woonvisie 2018-2024 vastgesteld. De woonvisie is een belangrijke basis voor de gemeentelijke beleidsuitvoering. Belangrijke thema`s zijn betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg en duurzaamheid. De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie:
- Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie.
- De groei van de bevolking en de daling na 2030.
- De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen.
- Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee.
- De verduurzaming van de woningvoorraad.
Vraaggestuurd ontwikkelen is essentieel voor de woningmarkt. Dit betekent dat plannen goed aansluiten op de vragen die nu nog niet in de bestaande voorraad bediend worden. In de woonvisie is aangegeven, dat op basis van het WoON-onderzoek er onder andere behoefte is aan woningen in het duurdere koopsegment. Dan gaat het om tweekappers en vrijstaande woningen. In de koopsector blijkt er tevens een tekort bij de goedkoopste koopwoningen: liefst eenvoudige rijwoningen. De vraag naar deze woningen komt vooral van starters.
Kwalitatief zet de gemeente primair in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn. Dit zijn onder andere woningen die een specifieke kwaliteit toevoegen aan het eiland, zoals variatie op een locatie (diverse woningtypen, financieringscategorieën en prijsklassen), collectieve woonvormen, nul-op-de-meterwoningen of andere innovatieve duurzaamheidsconcepten. De prioriteitsvolgorde is als volgt: projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd, transformatielocaties, uitbreidingslocaties.
Bij kernen waarin de afgelopen jaren weinig gebouwd is, is het gewenst om differentiatie aan te brengen afhankelijk van de vraag in de kern.
Het plan voorziet in woningen in het goedkopere segment door de realisatie van 14 rijwoningen. Hiermee wordt in de directe behoefte voorzien aan starterswoningen. Daarmee past het plan binnen het gemeentelijk woonbeleid.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een eigen archeologiebeleid. Als uitgangspunt streeft de gemeente er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk ’ín situ’ (in de bodem) te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingkosten uitgespaard. In gebieden met een lage en zeer lage archeologische verwachting gelden op Goeree-Overflakkee geen archeologische voorschriften.
De gemeente heeft een archeologische beleidskaart welke weergeeft voor welke gebieden welke vrijstellingsgrens geldt, uitgedrukt in oppervlakte (vierkante meters) en diepte (centimeters onder maaiveld). Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig (zie afbeelding 10).
Aan de oostzijde is een gebied gelegen met archeologische verwachtingswaarden. Het plan heeft hier geen invloed op.
Afbeelding 10 | Uitsnede archeologische beleidskaart. (bron: Archeologie beleid gemeente Goeree-Overflakkee)
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Aan de oostzijde van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2' gelegen. Deze gronden gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden in samenhang met het beschermde dorpsgezicht. Ter plaatse van het plangebied is geen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' of aanduiding 'karakteristiek' gelegen. Voor het bouwen op gronden zonder de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en zonder de aanduiding 'karakteristiek' gelden de volgende bouwregels:
- a. De voorgevel van een hoofdgebouw wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd.
- b. Bestaande hoofdgebouwen met een kap worden bij vervanging voorzien van een kap, waarvan de hellingshoek ten minste 40° bedraagt.
- c. Nieuwe hoofdgebouwen worden voorzien van een kap, waarvan de hellingshoek ten minste 40° bedraagt.
In het ontwerp van de woningen is rekening gehouden met deze bouwregels (afbeelding 11). Het plan heeft daarmee geen negatief effect op het beschermd dorpsgezicht. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden nadere eisen stellen, nadat advies gevraagd is aan de gemeentelijke Monumentencommissie.
Afbeelding 11 | Zijaanzicht woningen Westelijke Achterweg (bron: Architectenbureau BORN BV BNA)
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m'. Hiervoor geldt dat binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer mag bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De afstand tussen het plangebied en de molen bedraagt 280 meter. Ter plaatse van het plangebied is daarmee een bouwhoogte toegestaan van 9,33 meter (excl. de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek). De molen staat op de Oudelandsedijk. De onderste punt van de wiek is op circa 3,5 meter boven het maaiveld gelegen. De bouwhoogte mag daarmee bijna 13 meter bedragen. De maximale bouwhoogte van de woningen mag 10 meter bedragen. Hierdoor wordt voldaan aan de regels van het molenbiotoop. Verder zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden. het aspect' archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
De wooneenheden vormen een gevoelige functie. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn voor bedrijfsmatige achtiviteiten richtafstanden opgenomen voor de aspecten geluid, geur, stof en gevaar (Staat van bedrijfsactiviteiten). Deze richtafstanden zijn gekoppeld aan milieucategorieën. Voor het bepalen van de richtafstand bij de milieucategorie wordt onderscheid gemaakt in twee gebieden: rustige woonwijk / rustig buitengebied en gemengd gebied. In een gemengd gebied wordt meer hinder algemeen aanvaardbaar geacht vanwege de aanwezigheid van een diversiteit van functies of hoofdontsluitingswegen. In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één stap/milieucategorie worden verlaagd.
Het gebied waarin het plangebied is gelegen, is aan te merken als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van diverse functies. De Westelijke Achterweg en Dorpsweg vormen een bebouwingslint met een diversiteit aan functies. Ten noorden van het plangebied zijn de percelen bestemd als 'Gemengd' en de percelen ten zuiden van het plangebied zijn bestemd als 'Bedrijf'.
Op de locatie Dorpsweg 3-5, aan de andere zijde van de Molenlaan is een bedrijfsbestemming aanwezig waar bedrijven gevestigd mogen worden tot en met milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter tot een gevoelige functie in het gebiedstype 'gemengd gebied'. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en het plangebied bedraagt circa 14 meter waardoor aan de richtafstand wordt voldaan. Aan de noordwestzijde van het plangebied is een nutsvoorziening aanwezig. Hier zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan ten behoeve van bestaande nutsvoorzieningen alsmede nutsvoorzieningen in milieucategorie 1 en 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter tot het plangebied. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en het plangebied bedraagt circa 22 meter waardoor aan de richtafstand wordt voldaan. Ten noorden van het plangebied zijn percelen aanwezig met een gemengde bestemming. Hier zijn onder andere bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Momenteel is hier onder andere een bouwbedrijf gevestigd. Aan de noordwestzijde grenzen deze percelen direct aan het plangebied. Aan de noordoostzijde is tussen het plangebied en de gemengde bestemming een woonperceel gelegen. Dit woonperceel vormt voor de eventuele bedrijfsmatige activiteiten reeds een belemmering. Bedrijfsactiviteiten met een (onaanvaardbare) externe werking zijn daardoor niet mogelijk op het perceel. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven- en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Het bestemmingsplan bevat een motivering over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming 'Wonen'. Beoordeeld moet worden of de milieu-hygiënische situatie voldoende is voor de woonfunctie. Aangezien er een gevoeligere functie mogelijk wordt gemaakt, is een verkennend bodemonderzoek (inclusief vooronderzoek conform NEN 5725) benodigd.
Onderzoek
Door Moerdijk Bodemsanering is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit de resultaten van het vooronderzoek (inclusief locatie-inspectie) blijkt dat de locatie als heterogeen verdacht beschouwd dient te worden ten aanzien van zware metalen, PAK en asbest in de grond. De grondlagen zijn, vanwege (mogelijk) toekomstig grondverzet, aanvullend onderzocht op PFAS.
Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
- Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn ter plaatse van de boringen/ proefgaten 4, 8, 107 en 108 bijmengingen met puin of baksteen aangetroffen. Er zijn visueel in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
- In het kleiige bovengrondmengmonster M01 zijn licht verhoogde gehalten aan zink, kwik, lood en PAK aangetroffen. De nader onderzoekswaarden worden niet overschreden. Tevens is een verhoogd gehalte aan pfos aangetroffen, de toepassingsnorm wordt niet overschreden.
- In het zandige bovengrondmengmonster M02 is een verhoogd gehalte aan pfos aangetroffen. De toepassingsnorm wordt overschreden. Voor het overige zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
- In het kleiige ondergrondmengmonster M03 is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. De nader onderzoekswaarde wordt niet overschreden.
- In grondwatermonster GW01 zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen.
- In de bovengrondmengmonsters AM01 t/m AM03 zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen.
De verhogingen in de grond overschrijden de nader onderzoekswaarden niet. De verhogingen passen in het beeld van de omgeving (gezien de bodemonderzoeken in de omgeving en de bodemkwaliteitskaart). Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden ten aanzien van de Wet bodembescherming daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
De resultaten van het verrichte onderzoek dienen geen belemmering te vormen voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling dient wel rekening gehouden te worden met de aangetroffen toepassingsnormoverschrijding van PFAS in de zandige bovengrond aan de noordwestzijde van de locatie. De zandige bovengrond ter plaatse kan niet zondermeer elders worden hergebruikt. Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van de gemeente in acht genomen te worden.
4.5 Duurzaamheid
Klimaatadaptatie
De provincie wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe uitdagingen zorgen.
In het Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 wordt onder andere aandacht besteed aan klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie is een belangrijk onderdeel van de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma. Klimaatverandering heeft immers grote impact op de wateropgaven, door andere veranderende rivierafvoeren, veranderende neerslagpatronen, zeespiegelstijging en toenemende watervraag door hitte, droogte en verzilting.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate):
- energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien.
- klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
- uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
- circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
- gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
De nieuwe woningen zullen gasloos worden gebouwd. Bij de bouw van de woningen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van verantwoord materiaalgebruik.
Duurzaam benutten en beheren ondergrond
De ondergrond maakt onlosmakelijk deel uit van ruimtelijke opgaven. De ondergrond is de basis voor ruimtelijke ontwikkeling. De karakterisitieken van de ondergrond zijn bepalend voor het landschap en de wijze waarop door de eeuwen heen deze landschappelijn zijn ingericht en steden en dorpen zijn gebouwd. De ondergrond wordt steeds intensiever gebruik. Het wordt daarom steeds belangrijker om ruimtelijke functies in de ondergrondse ruimte te ordenen en te positioneren.
De bodem ter plaatse van het plangebied was grotendeels in gebruik voor een kinderdagverblijf. Er zijn geen planologische relevante kabels of leidingen aanwezig. De bodem wordt vooralsnog niet benut voor aardwarmte of warmte-koude opslag.
4.6 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Kwetsbare objecten (zoals woningen) moeten bij ruimtelijke planvorming beschermd worden tegen de externe veiligheidsrisico's. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op een afstand van circa 760 meter is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet minimaal een belemmeringsstrook worden aangehouden van 5 meter. De 1% letaliteitsgrens (invloedgebied) ligt op 95 meter. De 100% letaliteitsgrens ligt op 50 meter vanaf de leiding. Gezien de ruime afstand tot het plangebied, vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.7 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidsgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied ligt niet binnen een zone industrielawaai of railverkeerslawaai. Het plangebied is wel gelegen binnen de geluidszone van de Molenlaan waar vanaf de kruising met de Groene Zoom een maximale snelheid geldt van 60 km/uur. In het kader van de Wgh is formeel een akoestisch onderzoek benodigd om de geluidbelasting ter plaatse vast te stellen. Het plangebied is echter op ruim 170 meter afstand gelegen van het weggedeelte waar de maximale snelheid geldt van 60 km/uur geldt. De Molenlaan vormt tussen de Groene Zoom en Molenweg geen route voor doorgaand verkeer. Aan dat deel van de Molenlaan worden slechts enkele (woon)percelen ontsloten en de begraafplaats. De etmaalintensiteiten (circa 600 mvt/etmaal) zijn ter plaatse laag. Op basis van deze beperkte etmaalintensiteit kan gesteld worden dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer op dit deel van de Molenlaan. De Westelijke Achterweg en het andere gedeelte van de Molenlaan zijn straten met een snelheidsregime van 30 km/uur. Voor deze straten geldt geen wettelijke onderzoeksverplichting op basis van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een akoestische afweging te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aan de Molenlaan zijn voornamelijk woningen gelegen. Er zijn geen grote verkeersaantrekkende functies aanwezig, met uitzondering van een basisschool maar hiervan bestaan de verkeersbewegingen hoofdzakelijk uit fietsbewegingen en niet uit gemotoriseerd verkeer. Dit geldt eveneens voor de school aan de Groenezoom die onder andere via de Molenlaan te bereiken is. Een deel van het verkeer van de woningen aan de Groene Zoom, Ringstraat, Polderstraat zal van de Molenlaan gebruik maken om de Westelijke Achterweg / Dorpsweg te bereiken, maar ook de Tuinstraat, Ringstraat, Azaleastraat en verderop de Rozenlaan komen uit op de Dorpsweg waardoor het verkeer zich zal spreiden. Aangenomen kan worden dat de verkeersintensiteit ter plaatse van Molenlaan daardoor beperkt is en dat dit niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt.
De Westelijke Achterweg en in het verlengde daarvan de Dorpsweg vormen een verbinding tussen de Oudelandsedijk in het noorden en de Staverseweg (N215) in het zuiden. Het plangebied ligt aan de noordzijde van deze verbinding. Het verkeer richting de N215 zal aan de noordzijde voornamelijk via de Oudelandseweg gaan en niet via de Westlijke Achterweg. De verwachting is dat daardoor de verkeersintensiteit ter hoogte van het plangebied niet noemenswaardig hoog zal zijn. Tevens bestaat de Westelijke Achterweg uit een asfaltweg en niet uit een klinkerweg waardoor de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer aanzienlijk lager is. Ook ten aanzien van de Westelijke Achterweg kan daardoor aangenomen worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het voorliggende bestemmingsplan worden nooit meer verkeersbewegingen verwacht dan voor 1.500 nieuwe woningen het geval is. Om die reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan als een ontwikkeling is te beschouwen die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet benodigd. Desondanks is de te verwachten verkeersgeneratie in de de NIBM-tool ingevoerd, zie onderstaande afbeelding. Ook hieruit blijkt dat het plan 'Niet In Betekende Mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 7 | Resultaat NIBM-tool (bron: Infomil)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het pieljaar 2020 weergegeven.
Afbeelding 8 | Uitsnede kaart NSL-monitoringstool (bron: nsl-monitoring.nl)
Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied (rekenpunt 15949427) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 13,1 µg/m3, 15,4 µg/m3 en 8,0 µ g/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µ g/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.
De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
4.10 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangbied ligt niet binnen de begrenzing van een natuurgebied, natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden. Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,3 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Haringvliet' en op een afstand van 6,6 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Grevelingen'. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand van beschermde Natura 2000-gebieden plaatsvindt worden geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.
Voor dit plan dient de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of op voorhand significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden vanwege stikstofdepositie kan worden uitgesloten.
Voor dit plan is voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden berekend (zie Bijlage 2). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). Het plangebied wordt momenteel niet intensief gebruikt, een aantal bomen zullen gerooid worden en er zijn sloopwerkzaamheden voorzien. Om uit te sluiten dat er beschermde plant- of diersoorten worden verstoord, is een quickscan flora en fauna. Op 18 januari 2022 is door Ecolybrium een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat voor de huismus, gierzwaluw en andere broedvogels met jaarrond beschermde nesten geen mogelijke nestplaatsen aanwezig zijn. Nader onderzoek is daarmee niet aan de orde, evenals het aanvragen van een ontheffing of het treffen van mitigerende maatregelen. Effecten op aanwezige broedvogels in de directe omgeving kunnen voorkomen worden door de werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de broedperiode, of te starten voorafgaande aan de broedperiode (met doorloop in het broedseizoen). Daarnaast kan gesteld kan worden dat er in het kader van de Wet natuurbescherming geen effecten op andere soorten (zoals grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden) optreden en dat daarmee geen knelpunten ontstaan in de het kader van de Wet natuurbescherming. Uit de quickscan blijkt verder dat er mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de bebouwing. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of het gebouw dient als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is er mogelijk sprake van een belangrijk/essentieel foerageergebied voor (grootoor)vleermuizen. Nader onderzoek is aan de orde om hier een gedegen toetsing van effecten te kunnen uitvoeren in het kader van de Wet natuurbescherming.
Op 4 januari 2023 is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (Bijlage 4). Uit dit nader onderzoek blijkt dat er in het te slopen schoolgebouw geen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Daarnaast zijn er buiten de onderzoekslocatie twee zomerverblijven met 4 exemplaren gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Omdat deze woningen particulier bezit zijn of niet worden meegenomen in de beoogde herinrichtingen van het terrein, worden deze buiten beschouwing gelaten. Geconcludeerd is dat er geen effecten zullen optreden aan essentieel foerageergebied en primaire vliegroutes, omdat de onderzoekslocatie geen zodanige functies biedt aan vleermuizen. Er is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
4.11 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is het parkeerkencijfer bepaald. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk gebied' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Zowel de parkeerbehoefte van de huidige als van de toekomstige situatie is in beeld gebracht. Voor een kinderdagverblijf/crèche is het minimale parkeerkencijfer 1,3 per 100 m2 en het maximale parkeerkencijfer 1,5 per 100 m2. Het gemiddelde parkeerkencijfer is daarmee 1,4 parkeerplaats per 100 m2. De oppervlakte van het kinderdagverblijf is 504 m2. Hiermee zijn er 7 parkeerplaatsen benodigd voor het kinderdagverblijf/crèche. Op het eigen terrein zijn in de huidige situatie geen parkeerplaatsen aanwezig, waardoor er een parkeerdruk is op de openbare ruimte van 7 parkeerplaatsen.
De 14 (starters)woningen zijn voornamelijk huurwoningen en wellicht gedeeltelijk koopwoningen. Om de parkeerbehoefte uit te rekenen van de woningen wordt uitgegaan van 7 huurwoningen en 7 koopwoningen. Voor een huurwoning (huur, huis, sociale huur) geldt een minimale parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning en een maximale parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Hiermee geldt een gemiddelde parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er voor de 7 huurwoningen 11,2 parkeerplaatsen benodigd. Voor de koopwoning (koop, tussen/hoek) is het minimale parkeerkencijfer 1,6 en het maximale parkeerkencijfer 2,4. Voor koopwoningen wordt in de parkeerkencijfers geen onderscheid gemaakt in de goedkope of de duurdere sector. Omdat het hier om goedkope koopwoningen gaat, kan uitgegaan worden van een lager parkeerkencijfer dan het gemiddelde. Daarom is uitgegaan van een parkeerkencijfer van 1,8 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er voor de koopwoningen 12,6 parkeerplaatsen benodigd. In totaal zijn er voor de 14 (starters)woningen 23,8 (afgerond 24) parkeerplaatsen benodigd. Op het eigen terrein zijn in de toekomstige situatie 17 nieuwe parkeerplaatsen opgenomen. Het kinderdagverblijf gaf reeds een parkeerdruk van 7 parkeerplaatsen, waardoor er in totaal 24 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de 14 (starters)woningen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Het bestaande langsparkeren aan de Westelijke Achterweg blijft gehandhaafd.
Verkeersgeneratie
Daarnaast is de gemiddelde verkeersgeneratie berekend. Uitgegaan wordt van rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voor een huurwoning (huur, huis, sociale huur) is de minimale verkeersgeneratie 5,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie 6,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een huurwoning is 5,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de 7 huurwoningen 39,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor een koopwoning (koop, tussen/hoek) is de minimale verkeersgeneratie 7,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de goedekope koopwoningen is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 7,2 motorvoertuigen per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de 7 koopwoningen 50,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt hiermee 89,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verkeersbewegingen van de kinderdagopvang/crèche, die door de functiewijziging komen te vervallen, zijn niet meegerekend.
Ontsluiting
De woningen worden ontsloten via de Molenlaan en de Westelijke Achterweg. De capaciteit van de omliggende wegen en straten is zodanig dat deze beperkte toename geen nadelige invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling op deze wegen en straten.
4.12 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Waterschap Hollandse Delta
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta (WSHD). Het waterschap beheert zowel de kwaliteit als de de kwantiteit van het oppervlaktewater. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water) tot gemeentelijk niveau. Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid. Dit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In dit waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap de doelen voor de primaire taken waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Hierbij wordt ingegaan op toekomstbestendig waterbeheer, waterveiligheid, voldoende en schoon water, de waterketen en strategie en sturing.
Bestaande situatie
De gebouwen van het kinderdagverblijf hebben een totale oppervlakte van circa 594 m2. Binnen het plangebied is er circa 312 m2 dichte bodemverharding aanwezig. In de bestaande situatie bedraagt de totale verharding daarmee 906 m2.
Toekomstige situatie
In het plangebied worden 14 rijwoningen gerealiseerd. De footprint van de woningen bedraagt gezamenlijk 714 m2. De bergingen in de achtertuinen hebben een totale oppervlakte van circa 80 m2. De oppervlakte aan verharding voor de wegen, parkeervoorzieningen en trottoirs bedraagt 605 m2. De totale verharding bedraagt circa 1.400 m2. Daarmee wordt door onderhavige ontwikkeling 494 m2 aan verharding toegevoegd.
Watercompensatie
Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. Hierbij wordt de oppervlakte van de voetprint van de woning voor 100% meegerekend en de oppervlakte van tuinen bij vrijstaande woningen voor 25%. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in het stedelijk gebied, waarbij een verhardingstoename tot een oppervlakte van 500 m2 vrijgesteld is van compensatie. De verhardingstoename betreft 494 m2 waardoor watercompensatie niet verplicht is.
Waterkwaliteit
Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Het ontstaan van vervuilingsbronnen wordt zoveel mogelijk voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten of pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).
Bodemdaling
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen
Het plangebied zal worden aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioleringsstelsel. Het beheer en onderhoud van het inzameling- transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het onderhoud aan afvoervoorzieningen en bergingsvijvers van hemelwater op eigen terrein is voor rekening van de eigenaren van de betreffende percelen.
4.13 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. In onderhavig plan worden 14 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het plan blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden. Het gewenste plan wordt niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject gezien de aard en omvang. Het aantal woningen betreft een beperkt aantal van 14 woningen. De bestaande planologische situatie (maatschappelijke bestemming) is qua milieu impact gelijk aan de toekomstige planologische situatie (wonen). Zie hiervoor ook de onderbouwing in de voorgaande paragraven van dit hoofdstuk. Tevens is het plan gelegen in een stedelijke omgeving met overwegend de functie 'wonen'. Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling is daarom niet benodigd. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing.
4.14 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Er is sprake van een bouwplan zoals hierboven bedoeld. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over plankosten en het verhaal van eventuele planschade. De nieuwbouw vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota zienswijzen (zie Bijlage 5). Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Stikstofberekening
Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 3 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 4 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 4 Nader onderzoek vleermuizen