Toldijk Zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Nissewaard
Vastgesteld op 19-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Toldijk Zuid met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPGRVTOLDIJKZUID-3001 van de gemeente Nissewaard;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarde
de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bevoegd gezag
het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;
1.10 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm, ligging en constructie onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 dagrecreatie
een dagtocht of uitstapje zonder dat daarbij een overnachting plaatsvindt;
1.16 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 hoofdgebouw
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.19 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.20 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.21 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand;
1.22 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
1.23 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;
1.24 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.25 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.26 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt
1.27 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;
1.28 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;
1.29 watergang
geheel of gedeeltelijk overdekte waterhuishoudkundige voorziening gericht op de verbinding van twee waterpartijen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstanden
van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.3 bebouwd oppervlak
optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen tezamen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.4 bebouwingspercentage
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.10 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
- c. in andere gevallen én voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.11 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
- b. overstekende daken tot ten hoogste 1 m;
- c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt ten opzichte van de bouwgrens of de maximale bouwhoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens een parkeerterrein;
- c. ter plaatse van de aanuiding 'water': een watergang;
- d. toegangswegen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': sportvelden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'water': een watergang;
- c. ondergeschikte horecavoorzieningen;
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, verlichting, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Een ondergeschikte horecavoorziening mag een omvang hebben van niet meer van 30% van de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bebouwing.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. taluds, bruggen, steigers, duikers, dammen, kade en dijksloten;
- c. oeverbeschoeiingen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 7
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden; aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 4 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – bestemd voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 8.2 onder b, indien:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
- b. alvorens omtrent het verlenen van de afwijking ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – bestemd voor de waterhuishouding (anders dan met behulp van dijken).
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.2 onder b, indien:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
- b. alvorens omtrent het verlenen van de afwijking ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van het waterlichaam omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Bestaande afmetingen en afstanden
- a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
- b. in die gevallen dat de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven toegestaan, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
11.2 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
11.3 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt slechts verleend indien:
- a. in voldoende mate wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie');
- b. indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging bij wijzigingen in gebruik nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming (en) - mede bestemd voor de bescherming en behoud van de vrije windvang en het zicht op de molen.
12.2 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het doen of laten gebruiken van gronden, alsmede gebouwen, onderkomens en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van (de exploitatie van) een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw als zelfstandige woonruimte;
- c. het inrichten en/of gebruiken van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte en/of voor bewoning;
- d. het doen of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- e. het doen of laten gebruiken van gronden als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- f. het doen of laten gebruiken van gronden als opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- g. het doen of laten gebruiken van gebouwen voor zelfstandige kantoren;
- h. het doen of laten van onbebouwde gronden voor het storten c.q. lozen en/of het opslaan van bagger, grondspecie, puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- i. het doen of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, containers, oude en nieuwe bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, machines of onderdelen hiervan, afval, puin, grind en brandstoffen;
- j. het doen of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
- a. overschrijding van de gegeven maten, afmetingen en bebouwingspercentages tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
- b. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit en/of praktische omstandigheden daartoe aanleiding geeft;
- c. het in geringe mate overschrijden van het bouwvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² mag bedragen én de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m;
- e. vergroting van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m.
- f. overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde realisering en/of plaatsing van bestemmingen of bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:
- a. verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 m toelaatbaar zijn;
- b. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
- c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
- e. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
- f. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid niet in het gedrang komen;
- g. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast.
15.2 Wijziging Waarde – Archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de bestemmingen, 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie7' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
Het gebruik van de gronden en daarop aanwezige gebouwen en bouwwerken op de met de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Sport' en 'Water'aangewezen gronden is slechts toegestaan indien de beoogde landschappelijke inpassing van de gronden wordt gerealiseerd:
- a. overeenkomstig het in 'Bijlage 1' bij deze regels opgenomen landschapsplan;
- b. binnen 2 jaar nadat de omgevingsvergunning is verleend en;
- c. de landschappelijke inpassing duurzaam in stand wordt gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het lid 17.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 17.1, sub a met maximaal 10%;
- c. lid 17.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. lid 17.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
17.3 Afwijking
Voor zover toepassing van het overgangsrecht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen en/of strikte toepassing leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Toldijk Zuid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Vanwege een teruglopend ledenbestand zijn de voetbalverenigingen v.v. P.F.C. en H.V.V. Bernisse gefuseerd in de vereniging GHVV'13. In de huidige situatie wordt van de accommodaties van beide verenigingen gebruik gemaakt. Het clusteren van de gefuseerde vereniging op één locatie heeft vanuit levensvatbaarheid van de verenigingen en financieel oogpunt de voorkeur.
De huidige locaties van H.V.V. en v.v. P.F.C. zijn niet geschikt om de gefuseerde vereniging te huisvesten. Daarom gaat de voorkeur van GHVV'13 er naar uit om één nieuwe sportaccommodatie op een centraal gelegen locatie te realiseren.
Het voornemen is om sportvelden met bijbehorende accommodaties te realiseren in het gebied Toldijk Zuid ten behoeve van de huisvesting van GHVV'13. Het gebied Toldijk-Zuid is gelegen aan de Ringdijk ten westen van het dorp Geervliet in de gemeente Nissewaard. Het gebied is nu nog in gebruik als agrarische gronden.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van de sportvelden mogelijk in Toldijk-Zuid.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten westen van Geervliet aan de Ringdijk. Deze weg is aan de oostkant van het plangebied gelegen en vormt ook de ontsluiting van het gebied.
Ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N218 (Groene Kruisweg).
Ten noorden van het plangebied ligt de doorgaande weg Toldijk richting Heenvliet.
Het plangebied grenst aan de westkant aan agrarische gronden die grenzen aan de Bernisse.
Afbeelding ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West' welke op 7 december 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Nissewaard.
Het gehele plangebied is bestemd met 'Agrarisch met waarden - Waardevolle openheid'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor akker- en opengrondstuinbouw, grondgebonden veehouderij en fruitteelt.
Afbeelding uitsnede bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de molenbiotoop van de 'Bernisse Molen'. Ter plaatse van deze biotoop is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding gelden de volgende regels:
- a. de gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en behoud van de vrije windvang van en het zicht op de molen;
- b. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit lid onder a en b, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- e. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
Het plangebied is ook gelegen binnen een 'geluidzone - industrie'. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan.
In het plangebied gelden twee archeologische dubbelbestemmingen.
Het westelijk gedeelte van het plangebied is bestemd met 'Waarde - Archeologie 5'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Er mag uitsluitend worden gebouwd indien er archeologisch onderzoek is verricht en hieruit blijkt dat de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen
Het voorleggen van een archeologisch rapport is niet nodig indien het bouwplan betrekking heeft;
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Afbeelding uitsnede verbeelding bestemmingsplan, gronden in het plangebied met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5
Voor het oostelijk gedeelte van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden grotendeels dezelfde regels als ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Alleen verschillen de activiteiten/bouwwerken waarvoor geen archeologisch onderzoek nodig is.
Het voorleggen van een archeologisch rapport ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' is niet nodig indien het bouwplan betrekking heeft;
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 4 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Afbeelding uitsnede verbeelding bestemmingsplan, gronden in het plangebied met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7
Het realiseren van sportvelden past niet binnen het vigerende bestemmingsplan omdat voorziene sportvoorzieningen niet passen binnen de agrarische bestemming.
Daarom is voor het mogelijk maken van de velden het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zal de planbeschrijving aan bod komen. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het gebied toegelicht. De toekomstige situatie betreft de realisatie van de sportvelden. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komt achtereenvolgens eerst de juridische planopzet aan bod, volgend daarop de maatschappelijke uitvoerbaarheid en afsluitend de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In de huidige situatie worden de gronden in het plangebied gebruikt voor agrarische doeleinden.
De voetbalverenigingen H.V.V. en v.v. P.F.C. zijn na de fusie verder gegaan als de voetbalvereniging GHVV'13. De voorkeur van deze vereniging gaat er naar uit om op één locatie de sportaccommodatie van de vereniging te huisvesten. Hiervoor moeten de sportvelden van één van de twee accommodaties van H.V.V. of v.v. P.F.C. uitgebreid worden of er moet een nieuwe locatie worden aangewend.
De bestaande locatie van voetbalvereniging H.V.V. is gelegen aan de Wethouder Gelderlandlaan 1 te Heenvliet. De huidige locatie van H.V.V. biedt geen mogelijkheden tot uitbreiding van het aantal speelvelden. Ook is de ligging van de velden aan weerszijden van de Verdouwenhoeck niet ideaal, omdat er altijd een weg overgestoken moet worden om bij het andere veld te komen.
De bestaande locatie van voetbalvereniging v.v. P.F.C. is gelegen aan de N. van Puttenlaan 1 te Geervliet. Het knelpunt van de huidige locatie van v.v. P.F.C. zit met name in de bereikbaarheid ervan, de beperkte parkeermogelijkheden op het terrein en de druk die dit legt op de leefbaarheid in Geervliet.
Uit de bovenstaande beschrijving blijkt dat de huidige locaties van H.V.V. en v.v. P.F.C. niet geschikt zijn om de uit de fusie ontstane vereniging GHVV'13 te huisvesten. Daarom gaat de voorkeur er naar uit om één nieuwe centraal gelegen locatie te realiseren. Uitgangspunt hierbij is dat de kernen zoveel mogelijk gevrijwaard blijven van autoverkeer van en naar de nieuwe sportlocatie. Het planvoornemen betreffende de realisatie van de nieuwe sportvelden op de locatie Toldijk-Zuid wordt in de navolgende paragraaf toegelicht.
2.2 Toekomstige Situatie
Het planvoornemen is om in de open ruimte van de Oud Guldemondpolder tussen Heenvliet en Geervliet een nieuw sportveldencomplex te realiseren. Een complex van 3 velden (2 kunstgras en 1 natuurgras) een kantine, kleedruimtes, parkeerplaats voor 94 auto's en een fietsparkeervoorziening. Het gaat hier om een landschappelijk waardevol gebied waar het zicht op het dorp Geervliet en het groene karakter van de Oud Guldemondpolder dominant zijn. Er is een ruimtelijk plan opgesteld, zodat de ontwikkeling ook een ruimtelijke winst is voor het landschap. Voor het planvoornemen is een landschappelijke onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing is verwerkt in een landschapsplan, dat als Bijlage 1 is opgenomen.
In het landschapsplan is de volgende kernopgave opgenomen;
“Hoe wordt het gevraagde programma van eisen op een zodanige ruimtelijke manier ingepast dat de uitstraling en de gebruikswaarde van het totale landschap verbetert?”
Uit een uitvoerige analyse blijkt dat het om een waardevol, open landschap gaat. De analyse biedt inzicht in de aanwezige kwaliteiten. Het kennen en herkennen van deze kwaliteiten is essentieel voor de planvorming en een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling van een sportveldencomplex op deze locatie. De analyse is opgenomen in het landschapsplan (zie Bijlage 1).
Vanuit deze analyse op het projectgebied en de grotere context zijn met de opgave in beeld een aantal concrete kansen ontwikkeld om het landschap binnen de opgave verder te ontwikkelen. Deze zijn beschreven aan de hand van een viertal punten en stellen samen de ambitie:
- 1. Ruimtelijke differentiatie dorpen Heenvliet - Geervliet
- 2. Leesbaarheid van het landschap
- 3. Bernisse: recreatielandschap 2.0
- 4. Zorgvuldige vormgeving en terughoudende materialisatie
Voorkeursscenario en planvoornemen
Met de geformuleerde kansen als basis zijn een viertal scenario's bestudeerd. Naast verschillende configuraties van de velden is ook de meest geschikte wijze van landschappelijke inpassing onderzocht door middel van ontwerpend onderzoek. Uit deze modellenstudie is een voorkeursscenario aangewezen dat de meeste potentie heeft een functioneel sportveldencomplex te ontwikkelen en dat tevens een bijdrage levert aan de ruimtelijke karakteristiek van de directe omgeving.
Binnen de configuratie van het voorkeursscenario liggen clubgebouw, parkeren en pannaveldje geconcentreerd op een gezamenlijke strip welke centraal gelegen is in de polder. De parkeerfunctie is gesitueerd in het zuidelijke deel van de strip. Deels om aansluiting te zoeken in de nabijheid van de N218, maar ook omdat het hiermee een zelfstandige ligging krijgt ten opzichte van het sportveld. Hierdoor kan het parkeren tevens een entreefunctie krijgen voor het naastgelegen recreatielandschap van de Bernisse. Het parkeren sluit direct aan op een duidelijk gemarkeerde entree voor het sportveldencomplex. Voor fietsers is er voor zowel inwoners van Heenvliet als Geervliet een nieuwe verbinding gemaakt. Het wedstrijdveld ligt aan de oostzijde zodat dit onverlichte veld overlast voor het dorp tot een minimum beperkt.
Planvoornemen Toldijk-Zuid
Landschappelijke inpassing
Het voorkeursscenario sluit qua sfeer aan op de karakteristieke openheid van de Oude Guldemondpolder. De velden liggen op verhoogde terpen (ca. 1m). Water wordt ingezet als landschappelijk middel om het sportveld af te scheiden waardoor de noodzaak van hekwerken geminimaliseerd wordt. Ecologische oevers met hier en daar brede rietzones benadrukken het natte karakter van de polder. Ook de openheid van de polder blijft zoveel mogelijk in tact. Het karakteristieke dorpsgezicht op Geervliet en de molenbiotoop komen in dit model goed tot uiting. Verder zijn functies als parkeren ingepast onder zogenaamde “boomweides”, waardoor de auto’s van grotere afstand minder dominant aanwezig zijn. Deze boomweides leggen ook een extra accent op de openheid van de polder.
Materialisatie
In het voorkeursscenario kan het plein rondom het clubgebouw in eenvoudig beton worden uitgevoerd. Hierdoor komt de nadruk meer te liggen op de landschappelijke inpassing. De velden liggen op iets verhoogde terpen. Strak gemaaid gras ontmoet hier een wat wildere kruidachtige vegetatie. De randen van de velden bestaan uit betonnen platen, in deze rand wordt het lage leunhekwerk opgenomen. Dit zorgt voor een beheervriendelijke situatie en rustig beeld. Het parkeren vindt onder een boomweide plaats waar parkeervakken zijn uitgevoerd in grasdoorgroeitegels. De rijbanen bestaan uit zogenaamde “karrensporen” waar enkel het rijdbare deel geheel verhard is uitgevoerd. Hierdoor blijft een groen beeld gewaarborgd. Achter de ballenvangers worden strakke hagen geplant om deze beter in te passen en blijft een rustig landschapsbeeld gewaarborgd.
Verkeer en parkeren
Het plangebied zal voor autoverkeer worden ontsloten door een nieuwe ontsluitingsweg die wordt aangesloten op de Ringdijk. De aansluiting van het plangebied op de Ringdijk is op een korte afstand van de Groene Kruisweg gelegen. De ontsluitingsweg loopt in eerste instantie parallel aan de Ringdijk en buigt dan af het plangebied in richting de parkeerplaats aan de zuidzijde van het plangebied. Op de parkeerplaats is ruimte voor 94 auto's. In onderstaande afbeelding is een schetsontwerp voor de ontsluiting van het autoverkeer opgenomen.
Voor fietsers is er voor zowel inwoners van Heenvliet als Geervliet een nieuwe verbinding gemaakt welke langs de zuidkant van het plangebied loopt.
Afbeelding schetsontwerp auto ontsluiting
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 22 november 2011 heeft de Tweede kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid.
In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voort komen die van nationaal belang zijn:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.
De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Het planvoornemen zal worden getoetst aan de ladder. Deze toetsing is opgenomen in 3.2.3.
3.1.1 Conclusie
Het planvoornemen past binnen het Rijksbeleid. De onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in subparagraaf 3.2.3.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Op 9 juli 2014 is de visie Ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld door Provincie Zuid-Holland, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Op 14 december 2016 is de actualisatie van de VRM vastgesteld. Op 12 januari 2017 is de geconsolideerde versie van de VRM in werking getreden.
De visie bevat vier 'rode draden';
- Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- Vergroten van de agglomeratiekracht;
- Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Het plangebied is gelegen buiten de door de Provincie aangewezen bebouwde ruimte in de VRM. In de onderstaande afbeelding is deze bebouwde ruimte weergegeven (roze ingekleurde gebieden).
De provincie geeft aan dat niet alle stedelijke ontwikkelingen binnen BSD opgevangen hoeft te worden. Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.
Voor gebiedseigen ontwikkelingen, die de bestaande ruimtelijke kwaliteit in stand houden of verbeteren, beslist de gemeente voortaan zelf. Bij gebiedsvreemde ontwikkelingen blijft de provincie betrokken.
In de VRM is opgenomen dat indien er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. Het plangebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgezicht. In de subparagraaf 3.2.3 wordt de ladder nader toegelicht.
Afbeelding uitsnede kaart behorende bij de VRM - bebouwd gebied
Afbeelding uitsnede kaart Staat van Zuid-Holland, ligging plangebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied
De locatie is deels gelegen in de aanduiding stads- en dorpsranden. Deze gebieden vormen de overgang van de dorpen (en steden) naar het landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheid de provincie drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap, zo ook in het plangebied. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
De kwaliteit in de overlap (‘contact’) wordt beschreven als; tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang, waarbij stedelijke en landelijke programma's in elkaar overvloeien. Gebieden met deze kwaliteit zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen enzovoorts. Voor deze kwaliteit is het van belang dat er een geïntegreerde ontwikkeling wordt ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes. De voorgestelde ontwikkeling van de sportvelden met landschappelijke inpassing past goed in deze omschrijving.
Afbeelding uitsnede kaart behorende bij de VRM - stads en dorpsrand
In de volgende subparagraaf worden de regels toegelicht van de aspecten die van toepassing zijn op het plangebied:
- De Ringdijk aan de oostkant van het plangebied is als een regionale waterkering aangemerkt.
- De molenbiotoop die binnen het plangebied van toepassing is en ook is aangeduid in het vigerende bestemmingsplan, is opgenomen in de VRM.
- De rand van het plangebied is aangeduid als recreatiegebied met beschermingscategorie 2.
3.2.2 Verordening ruimte
De geactualiseerde versie van de Verordening ruimte van Zuid-Holland is op 14 december 2016 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de Verordening is in werking getreden op 12 januari 2017. In de Verordening zijn de provinciale belangen uit de VRM juridisch geborgd. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen. Zo zijn er regels opgenomen voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op bijvoorbeeld gebieden buiten de bebouwingscontouren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Verordening ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 2.1.1. In dit artikel is opgenomen dat als een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, deze moet voldoen aan de volgende eisen:
- 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
De ladder wordt onderbouwd in subparagraaf 3.2.3.
Molenbiotoop
Het plangebied is gelegen binnen een molenbiotoop van de Bernisse Molen. Dit is ook vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. In artikel 2.3.3 van de Verordening zijn de provinciale regels ten aanzien van deze biotoop vastgelegd. Deze regelgeving heeft betrekking op de omgeving van traditionele molens. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen.
In de Verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen bestaand stads- en dorpsgebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. Voor molens buiten bestaand stads- en dorpsgebied is de zogenaamde 1:100 regel van toepassing. Voor molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied is de zogenaamde 1:30 regel van toepassing. Dit onderscheid is gemaakt omdat het binnen het bestaand stads- en dorpsgebied moeilijker is de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen.
Voor zover de molenbiotoop deels binnen en deels buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, kan vanaf de grens van het bestaand stads- en dorpsgebied worden gerekend met de andere regel. Dus als de molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied staat, stijgt de toegestane bouwhoogte tot de grens van het bestaand stads- en dorpsgebied met 1 meter per 30 meter en vanaf die grens met 1 meter per 100 meter.
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied maar de Bernisse molen is wel gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
In artikel 2.3.3 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de ruimte geeft om in bijzondere gevallen af te wijken van de molenbiotoop. Deze afwijkingsmogelijkheid is onder andere van toepassing als sprake is van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarbij in de huidige situatie de vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt en deze beperkingen niet groter worden of elders binnen de molenbiotoop worden gecompenseerd.
In de onderstaande afbeelding is de biotoop weergegeven. De rode cirkel in het midden van de biotoop geeft de 100 meter cirkel aan en de cirkel daaromheen (waarbinnen ook het plangebied ligt) geeft de 400 meter cirkel aan.
De locatie is gelegen op minimaal 200 meter van de molen. De 200 meter zone, gemeten vanaf de molen, is volledig gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Dit houdt in dat de maximale hoogte van bebouwing en beplanting op de rand van het plangebied niet meer dan 1/30ste van 200 meter, dus circa 6,7 meter + 6m hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek mag bedragen. Als er gebouwen of beplanting verder naar het westen zijn gelegen is er een hogere bouwhoogte toegestaan, maar dan moet er gerekend worden met de 1/100 regel, want het plangebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Er is een maximale hoogte van 8 meter op de plankaart opgenomen, dit is passend binnen de molenbiotoop. In bijlage 2 is een tekening opgenomen waarin is aangegeven welke bouwhoogtes zijn toegestaan conform de regels van de molenbiotoop. Met deze hoogtes wordt rekening gehouden in het voorliggende plan.
Afbeelding molenbiotoop provinciale Verordening ruimte
Waterkering
De Ringdijk aan de oostkant van het plangebied is aangemerkt als regionale waterkering. Het plangebied ligt deels binnen deze waterkering. In artikel 2.4.2 van de provinciale Verordening zijn de regels ten aanzien van regionale waterkeringen opgenomen.
Waterveiligheid is een provinciaal belang. In de Verordening zijn daarom regels opgenomen voor de bescherming van regionale waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de regionale waterkeringen mogelijk maken. In een bestemmingsplan wordt de waterkering als zodanig bestemd, eventueel met een dubbelbestemming. De daarbij behorende beschermingszone, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en als zodanig opgenomen in de vastgestelde legger van de watersysteembeheerder, wordt in een bestemmingsplan als zodanig bestemd of aangeduid.
Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
De regelingen voor het in stand houden van de waterkering zijn in de regels opgenomen. Bij de ontwikkeling zal hieraan voldaan moeten worden. Er zullen in ieder geval in deze zone geen gebouwen gebouwd worden en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (lichtmasten), zijn maximaal 10 meter dus voldoen aan de gestelde regels.
Afbeelding provinciale Verordening Ruimte, regionale waterkering
Ruimtelijke kwaliteit
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte.
In de Verordening zijn in artikel 2.21 regels opgenomen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit welke van toepassing zijn op het voorliggende plan. In dit artikel is geregeld dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits er wordt voldaan aan voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk;
- als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door: een integraal ontwerp, en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
Met aanvullende ruimtelijke maatregelen worden maatregelen bedoeld zoals duurzame sanering, wegnemen verharding of andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.
De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van sportvelden kan worden aangemerkt als zijnde aanpassing. De voorziene ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar er is wel sprake van een wijziging op structuurniveau. Een ontwikkeling in de categorie aanpassen wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid:
- 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
- 2. wegnemen van verharding;
- 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
De ontwikkeling van de sportvelden is mogelijk als daarmee de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. Dit is gewaarborgd middels het opstellen van een landschapsplan en de vertaling van dit plan in het voorliggende bestemmingsplan.
Beschermingscategorie 2
Voor het westelijk deel van het plangebied is beschermingscategorie 2 opgenomen. Deze categorie geldt onder meer voor het in de provinciale Verordening aangewezen recreatiegebied en voor de groene buffers. Het westelijk deel van het plangebied ligt binnen het recreatiegebied (categorie 2).
In artikel 2.2.1, lid 2, is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
In een dynamische omgeving is het onvermijdelijk dat er plannen ontwikkeld worden die inbreuk maken op de te beschermen waarden. In het algemeen wordt bij nieuwe plannen, projecten of initiatieven gevraagd om een goede landschappelijke inpassing en mitigatie van de negatieve effecten. Voor een aantal gebiedscategorieën is compensatie van het verlies aan waarden nodig. Het compensatiebeleid is vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). Compensatie moet plaatsvinden bij ingrepen in onder meer recreatiegebieden.
Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden. De ontwikkelingen binnen recreatiegebieden dienen wel te passen in de algemene ruimtelijke kaders.
Het gedeelte van het plangebied waar nieuwe bebouwing, de parkeerplaats en het wedstrijdveld zijn voorzien buiten de beschermingscategorie. De voorziene ruimtelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt als zijnde aanpassen. De ruimtelijke ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en voorziet niet in de uitbreiding van recreatie. Het recreatiegebied Bernisse bevindt zich in een brede zone direct ten westen van het projectgebied. De aard van de opgave, een sportpark, sluit hier goed op aan. Hier ontstaat een kans het sportpark onderdeel te laten vormen van dit reeds bestaande recreatiegebied.
In het landschapsplan is aangegeven dat het planvoornemen qua sfeer aan op de karakteristieke openheid van de Oude Guldemondpolder aansluit. Het karakteristieke dorpsgezicht op Geervliet en de molenbiotoop komen goed tot uiting in de landschappelijke inpassing van het planvoornemen.
Afbeelding uitsnede kaart behorende bij de provinciale Verordening - Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorie 2
3.2.3 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de locatie Toldijk-Zuid mogelijk. Middels deze herontwikkeling wordt het mogelijk om sportvelden te realiseren in het plangebied.
Dit betreft een stedelijke ontwikkeling, sportvelden vallen onder stedelijk groen. De bestaande ruimtelijke- en functionele structuur van het gebied komen te vervallen.
In deze subparagraaf wordt voor het planvoornemen de (provinciale) ladder onderbouwd.
Behoefte
Aan een nieuwe locatie
De voetbalverenigingen H.V.V. en v.v. P.F.C. zijn gefuseerd wegens een teruglopend ledenaantal. Uit cijfers van het ledenbestand van de gefuseerde voetbalvereniging GHVV'13 valt op te maken dat het aantal leden stijgt. Het is noodzakelijk voor de toekomstbestendigheid en groei van de voetbalvereniging GHVV'13 als deze wordt gehuisvest op 1 locatie zodat leden van de club dan niet hoeven te wisselen tussen locaties. Hiervoor moeten de sportvelden van één van de twee accommodaties van GHVV'13 uitgebreid worden om ruimte te bieden aan de gefuseerde vereniging. Als dat niet mogelijk is moet er een nieuwe locatie worden aangewend. De uitbreiding van de bestaande locaties is niet mogelijk, enerzijds vanwege ruimte tekort op de locaties zelf en anderzijds omdat dat er in de bestaande situatie al sprake is van problemen op het gebied van bereikbaarheid en parkeren.
De locatie Toldijk-Zuid biedt ruimte om een sportaccommodatie voor de gefuseerde vereniging te realiseren. De locatie ligt nabij de provinciale weg de Groene Kruisweg en ligt centraal tussen de kernen Heenvliet en Geervliet in. De bereikbaarheids- en parkeerproblematiek van de bestaande locaties wordt opgelost door de realisatie van een nieuwe sportaccommodatie op de locatie Toldijk-Zuid. Er wordt voldoende parkeergelegenheid gecreëerd in de nieuwe situatie. En de locatie is goed bereikbaar door de ligging vlakbij de provinciale Groene Kruisweg en de ligging aan de Ringdijk en de Toldijk (welk Heenvliet en Geervliet verbindt).
Door een nieuwe sportaccommodatie op de locatie Toldijk-Zuid te vestigen is het ook mogelijk om technisch betere gebouwen en velden te realiseren voor de gefuseerde vereniging. Voor de nieuwe velden kunnen nieuwe technieken worden gebruikt die het ook mogelijk maakt om de velden intensiever te gebruiken. Verplaatsing van de voetbalvereniging naar de nieuwe locatie Toldijk-Zuid en het realiseren van een technisch betere accommodatie zorgt ervoor de vereniging de komende jaren kan voorzien in een behoefte aan voetbalvelden (sportaccommodatie) van de kernen Geervliet en Heenvliet en van de voetbalvereniging.
Het planvoornemen voorziet in een specifieke behoefte van GHVV'13. De locatie Toldijk-Zuid is qua ruimte, ligging en bereikbaarheid geschikt voor de huisvesting van een voetbalvereniging. De geschiktheid van de locatie is ook beschreven in het masterplan Bernisse-Noord. De locatie ligt centraal en is goed te bereiken. In de gemeentelijke structuurvisie is in de strategiekaart voor Heenvliet en Geervliet de locatie ook aangeduid als locatie waar functies zoals sport en natuur ingepast kunnen worden.
Ontwikkeling Heenvliet-Zuid
Door de realisatie van de sportaccommodatie op de locatie Toldijk-Zuid wordt de ontwikkeling van Heenvliet-Zuid (boodschappencentrum, detailhandel en een medisch centrum) mogelijk gemaakt. Door de verplaatsing van de voetbalvelden komt ruimte vrij op de locatie Heenvliet -Zuid voor deze ontwikkeling. Beoogd wordt om de supermarkt naar het gebied Heenvliet-Zuid te verplaatsen, welke momenteel direct grenzend aan het oude centrum van Heenvliet gehuisvest is. De ontsluiting van deze supermarkt ten voor bevoorradingsverkeer en bezoekersverkeer vormt een belangrijke verkeersbelasting voor het oude centrum.
Ten gevolge van de ontwikkeling van het sportcomplex is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik
nu met de verplaatsing, verbetering en vernieuwing van het voetbalcomplex tevens een ander ruimtelijk knelpunt in de dorpskern van Heenvliet wordt opgelost, namelijk de herhuisvesting van het boodschappencentrum.
Conclusie behoefte
Het realiseren van de sportaccommodatie op de locatie Toldijk-Zuid is noodzakelijk voor de vereniging GHVV'13 en voorziet in de behoefte aan een gezamenlijke sportaccommodatie van de kernen Heenvliet en Geervliet. Ook wordt door de ontwikkeling het bereikbaarheids- en parkeerprobleem van de bestaande locaties opgelost.
Ook ontstaat er door de verplaatsing van de voetbalvelden ruimte voor de ontwikkeling van Heenvliet- Zuid en kan op de vrijkomende gronden bij het centrum van Heenvliet een functie worden gerealiseerd die aansluit bij het centrum. Gedacht wordt aan de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen ter plaatse.
Locatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Omdat de voetbalvereniging de dorpen Heenvliet en Geervliet bedient moet er een locatie binnen de dorpen of in de directe nabijheid van de dorpen worden gezocht. Zoals beschreven onder de kop ''behoefte'' zijn de bestaande locaties (binnen BSD) van de verenigingen niet geschikt voor de uitbreiding. Binnen het BSD van Geervliet en Heenvliet is verder geen geschikte ruimte beschikbaar voor de huisvesting van de vereniging. Derhalve moet de sportaccommodaties buiten BSD worden gerealiseerd, de geschiktheid van het plangebied hiervoor is ook onderschreven in het Masterplan Bernisse. De onderbouwing van de locatie buiten BSD wordt hieronder toegelicht.
Onderbouwing locatie gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Ontwikkeling buiten de BSD is mogelijk als wordt aangesloten op doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart. In paragraaf 3.2.2 Verordening ruimte staan de punten uit de kwaliteitskaart omschreven en onderbouwd dat hieraan wordt voldaan.
Voor de locatie is er in overleg met de provincie een landschapsplan opgesteld. In het landschapsplan wordt het gevraagde programma van eisen op een zodanige ruimtelijke manier ingepast dat de uitstraling en de gebruikswaarde van het totale landschap verbeterd. In het landschapsplan is aangegeven dat het planvoornemen qua sfeer aan op de karakteristieke openheid van de Oude Guldemondpolder aansluit. Het karakteristieke dorpsgezicht op Geervliet en de molenbiotoop komen goed tot uiting in de landschappelijke inpassing van het planvoornemen.
De aard van de opgave, een sportpark, sluiten goed aan op het recreatiegebied Bernisse. Hierdoor ontstaat een kans het sportpark onderdeel te laten vormen van dit reeds bestaande recreatiegebied. Het sportpark kan fungeren als poort tot het recreatiegebied en zorgt voor een verdere ontwikkeling van de Bernisse tot recreatielandschap 2.0.
In de structuurvisie van de gemeente is per kern de strategie op kernniveau beschreven. In de strategie voor Heenvliet is opgenomen dat het open gebied tussen Heenvliet en Geervliet mogelijkerwijs getransformeerd kan worden naar een sportlocatie, waarbij de sportvelden in een goed en stevig groen raamwerk ingepast moeten worden. De realisatie van sportaccommodatie voor GHVV'13 is hier een directe invulling van.
De locatie is zeer goed bereikbaar door de ligging nabij de Groene Kruisweg en aan de Ringdijk en Toldijk. De goede bereikbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de locatiekeuze voor de nieuwe sportaccommodatie. Voor inwoners van beide dorpen moet de locatie goed bereikbaar zijn, zowel per auto als per fiets, maar ook voor de bezoekende verenigingen, zonder overlast te veroorzaken in de dorpskernen. De ligging tussen de dorpskernen, buiten stads- en dorpsgebied is hiermee een logisch gevolg.
3.2.4 Conclusie
In de regels van het voorliggende bestemmingsplan zal rekening worden gehouden met de ligging van het plangebied binnen de molenbiotoop en de regionale waterkering. In paragraaf 4.11 wordt het aspect water nader onderbouwd.
Het plangebied is gelegen buiten de door de provincie aangewezen bestaand stads- en dorpsgebied. Conform het provinciaal beleid is de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd. In deze onderbouwing is meegenomen waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is op de locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
In het landschapsplan is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit. Het planvoornemen sluit qua sfeer aan op de karakteristieke openheid van de Oude Guldemondpolder. De realisatie van het sportcomplex komt ook het recreatiegebied de Bernisse ten goede.
Voor de ontwikkeling van het sportcomplex is de bereikbaarheid een belangrijke voorwaarde en dit is op deze locatie zeer goed.
In het kader van vooroverleg heeft de provincie Zuid-Holland op d.d. 22 december 2017 met een reactie aangegeven dat het dat het bestemmingsplan Toldijk Zuid overeenkomstig het beleid is zoals neergelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte 2014.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie
De Structuurvisie 2025 van de voormalige gemeente Bernisse is vastgesteld op 21 september 2010. In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds is in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau is het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. De structuurvisie is daarmee te beschouwen als ruimtelijke doorvertaling van de Toekomstvisie 2007 (voormalige gemeente Bernisse).
In deze structuurvisie is per kern de strategie op kernniveau beschreven. In de strategie voor Heenvliet is opgenomen dat het open gebied tussen Heenvliet en Geervliet mogelijkerwijs getransformeerd kan worden naar een sportlocatie, waarbij de sportvelden in een goed en stevig groen raamwerk ingepast moeten worden.
In de strategiekaart voor Heenvliet is het plangebied aangeduid als zijnde transformatiegebied waar functies dagrecreatie, sport en natuur/landschap kunnen worden ingepast.
Het voorliggende plan geeft invulling aan de gedachte uit de structuurvisie om deze locatie te transformeren naar sportlocatie.
Afbeelding strategiekaart kernen Heenvliet / Geervliet
3.3.2 Masterplan
Op 14 oktober 2014 is door de voormalige gemeente Bernisse een masterplan en ruimtelijke uitgangspunten voor het noordelijk deel van de gemeente (Bernisse-Noord) vastgesteld.
Het plangebied is opgenomen in dit masterplan.
In de Toekomstvisie 2025 zoals door de gemeenteraad in 2007 is vastgesteld, is een (strategisch) profiel geschetst en een gewenst toekomstbeeld van Bernisse met een gewenste koers met betrekking tot wonen, werken en leven in de komende jaren en hoe dit qua voorzieningen zou worden georganiseerd.
In de Voorzieningennota (d.d. 14 oktober 2011) is een visie neergezet als voorstel voor de gewijzigde toekomstkoers, waarbij wordt gekozen voor behoud van een minimale basisstructuur per kern, met als kapstok de Brede School-gedachte. Onderdeel van de gewijzigde koers vormt het clusteren van de sportvoorzieningen van Geervliet en Heenvliet (project Bernisse-Noord), dat financieel gedragen moet worden door de opbrengst van de ontwikkeling van achterblijvende locaties met woningbouw, zoals ook opgenomen in de vastgestelde Structuurvisie 2025 (2010).
Reeds in 2011 is een eerste verkenning uitgevoerd naar de haalbaarheid van deze ontwikkeling. Het draagvlak bij de verschillende betrokken partijen is groot om voortvarend deze opgave te realiseren. Uitgangspunt daarbij is onder meer het samenbrengen van de voetbalverenigingen van Geervliet en Heenvliet op een nieuwe locatie.
Zoals ook in de planbeschrijving nader is toegelicht gaat de voorkeur van de uit de fusie ontstane vereniging GHVV'13 er naar uit om een nieuwe sportaccommodatie op één nieuwe centraal gelegen locatie te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze realisatie mogelijk. Het realiseren van deze accommodatie past in de gedachte van het masterplan om de voetbalverenigingen van Geervliet en Heenvliet samen te brengen op een nieuwe locatie.
Afbeelding masterplan Bernisse Noord
3.3.3 Parkeerbeleid
De gemeente Nissewaard hanteert voor de parkeernormen de aanbevelingen van het CROW voor parkeren welke gebaseerd zijn op kencijfers. Hoeveel parkeerplekken er benodigd zijn per functie afhankelijk van de ligging van de locatie in het stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen tussen de kernen Heenvliet en Geervliet in het buitengebied. De parkeernormen ten aanzien van de functie sport in het buitengebied worden voor het voorliggende plan toegelicht. Voor het plangebied is uitgegaan van een 'niet stedelijk'.
Sportveld | |||
minimaal | maximaal | aandeel bezoekers | |
per hectare netto terrein | 13 | 27 | 95% |
Tabel geldende parkeernormen in het plangebied
3.3.4 Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie en het masterplan Bernisse-Noord. De geschiktheid van de locatie voor het vestigen van de functie sport is ook opgenomen in dit beleid.
De berekening van het benodigd aantal parkeerplekken is opgenomen in paragraaf 4.9.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r. Beoordeling
4.1.1 Kader
Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van het potentiële effect.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
4.1.2 Beoordeling
Het planvoornemen betreft het realiseren van een sportcomplex bestaande uit voetbalvelden, een clubgebouw en parkeermogelijkheden. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Er is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig indien de activiteit betrekking heeft op één van de volgende gevallen;
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de ontwikkeling van een locatie welke een oppervlakte heeft van minder dan 100 hectare. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit, het bestemmingsplan, kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn.
Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
1 Kenmerken project / activiteit,
De omvang van het project betreft het realiseren een sportcomplex. Deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 100 hectare voor een formele m.e.r. beoordeling. De toename, met name met betrekking tot verkeer, betreft een beperkte toename. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.
2 plaats van het project / activiteit
Het plangebied ligt in het buiten bestaand stedelijk gebied van de gemeente Nissewaard. Voor het planvoornemen zijn omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht. En is ook de landschappelijke inpassing middels een landschapsplan onderbouwd.
3 samenhang met andere activiteiten
Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de uitbreiding mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.
4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
4.1.3 Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Het college van de gemeente Nissewaard heeft besloten, op basis van de vormvrije m.e.r. beoordeling, dat een formele m.e.r.-beoordeling niet nodig is.
4.2 Bedrijven- En Milieuzonering
4.2.1 Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.
In de VNG publicatie is opgenomen dat bij een gemengd gebied sprake is van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.
Voor het plangebied is het omgevingstype gemengd gebied van toepassing. Het omliggende gebied kent een matige tot sterke functiemenging tussen met name wonen, bedrijven, recreatie en voorzieningen en gronden met een agrarische functie. Dit blijkt ook uit het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is het plangebied nabij de Groene Kruisweg gelegen, hetgeen aan te merken is als hoofdinfrastructuur. Omdat er sprake is van een verhoogde milieubelasting ten opzichte van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is een verkleining van de richtafstanden met één afstandsstap aanvaardbaar.
4.2.2 Onderzoek
Een sportterrein is geen gevoelige functie, maar wel een milieubelastende functie. Bepaald dient te worden of het nieuwe sportterrein het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies kan beïnvloeden. Het omgevingstype gemengd gebied is van toepassing voor het plangebied, dit is in de voorgaande subparagraaf toegelicht.
Een veldsportcomplex wordt op basis van de richtafstandenlijst, zoals opgenomen in bijlage 1 van de VNG brochure, gerekend tot maximaal milieucategorie 3.1. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. Er geldt een gereduceerde richtafstand van 30 meter vanwege het gemengd gebied.
Het plangebied ligt op circa 25 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning aan de Visserszijde 26. De afstand tussen (de gevel van) de woning en het dichtstbijzijnde gelegen voetbalveld bedraagt circa 40 meter. Bedoeld voetbalveld is het zogenaamde hoofdveld. Het veld wordt gebruikt als wedstrijdveld. Hierdoor is het gebruik van dit veld minder intensief dan dat van de twee meer in westelijk richting gesitueerde trainingsvelden. Het hoofdveld is ook niet voorzien van verlichting; deze is planologisch uitgesloten.
De milieubelastende activiteiten, zoals de sportvelden, het clubgebouw, de ontsluiting en het parkeren wordt voorzien op tenminste 30 meter van de dichtstbijzijnde woning. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstanden. Door plaatsen van clubgebouwen tussen het hoofdveld en de trainingsvelden zorgt deze bebouwing voor een afschermende werking van mogelijke overlast van trainingen richting Geervliet.
Door deze situering is een optimale afstemming naar de woonkern Geervliet toe bereikt.
4.2.3 Conclusie
Een veldsportcomplex betreft een milieubelastende functie die gerekend wordt tot milieucategorie 3.1. Omdat sprake is van gemengd gebied geldt een gereduceerde richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op ten minste 30 meter van de milieubelastende functies in het plangebied. Derhalve kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat van bestaande woningen niet onevenredig wordt beïnvloed.
4.3 Bodem
4.3.1 Kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).
4.3.2 Onderzoek
Adviesbureau Mos Milieu heeft een milieukundig bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport behorende bij dit onderzoek is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan bijgesloten. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie, en tevens het vaststellen van een eventuele asbestverontreiniging ter plaatse van de voormalige stal.
Vooronderzoek
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is er geen aanleiding om aan te nemen dat de onderzoekslocatie (deels) verontreinigd is of kan zijn, waardoor de locatie als niet verdacht kan worden beschouwd. Een uitzondering vormt de plaats waar in het verleden een onderkomen voor dieren heeft gestaan; deze is verdacht op asbest.
Verkennend onderzoek
Er is veldwerk uitgevoerd in 1016 en 2017 waarbij de grondmonsters zijn genomen
De verkregen analyseresultaten voor de (water)bodem zijn getoetst aan de Wet Bodembescherming (Wbb) en de Circulaire Bodemsanering 2013. Het totaalgehalte aan asbest is getoetst aan de interventiewaarde voor asbest in bodem, welke 100 mg/kg ds bedraagt.
4.3.3 Conclusie
Vanwege de aangetoonde licht tot sterk verhoogde concentraties in de grond en het grondwater dient in principe de onderzoekshypothese ‘niet verdachte locatie’ te worden herzien. Omdat echter bijna alle monsters voldoen aan de achtergrond/streefwaarde of deze slechts licht overschrijden, kan worden geconcludeerd dat de algehele kwaliteit van de onderzoekslocatie overeenkomt met de lokale achtergrondwaarden. Tevens valt de sliblaag van de onderzochte waterbodem in de klasse 'altijd toepasbaar', en is ter plaatse van de voormalige dierenstal geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen bezwaren tegen de aankoop van de drie percelen
Aanvullend onderzoek 2017
De na het verkennend onderzoek overgebleven aandachtspunten zijn in 2017 aanvullend onderzocht. Het grondwater ter plaatse van peilbuis C1 is opnieuw onderzocht op nikkel. Het sterk verhoogde gehalte aan nikkel is niet meer aangetoond.
Ter plaatse van boring 08 zijn 5 boringen gecombineerd met asbestgaten uitgevoerd. In 2 van de 4 afperkende boringen zijn sterk verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. de verontreiniging is verticaal afgeperkt op 0,5 m-mv. Horizontaal is de verontreiniging nog niet afgeperkt. Waarschijnlijk hebben de lichte bijmengingen met puin voor een heterogene verontreiniging aan PAK gezorgd, aangezien de verontreiniging bij de herplaatsing van boring 08 als boring B80 niet is aangetoond.
De verontreiniging met PAK is niet verder onderzocht, omdat de opdrachtgever niet van plan is om de bodem ter plaatse van de verontreiniging te ontgraven. De aangetoonde verontreiniging wordt afgedekt met een meter grond.
4.4 Archeologie
4.4.1 Kader
De gemeente Nissewaard onderschrijft de uitwerking van het “Verdrag van Malta”: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie van vindplaatsen waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat zijn neerslag heeft gevonden in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De voormalige gemeentes Bernisse en Spijkenisse hebben, respectievelijk in 2008 en 2001, een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeentes daarmee wensen om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.
Binnen het grondgebied van de gemeente Nissewaard zijn enkele vindplaatsen uit de vroege prehistorie en tientallen vindplaatsen uit de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf circa 1000 bekend. Vermoedelijk gaat het in werkelijkheid om een veelvoud van dergelijke vindplaatsen. Daarnaast is er het in de Late Middeleeuwen (na circa 1300) ontgonnen landschap met bijbehorende vaarten, sloten, wegen en dijken en de woonkernen Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Zuidland, Simonshaven, Oudenhoorn, Biert, Spijkenisse en Hekelingen.
Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om (1) te zorgen voor het ongeschonden behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
4.4.2 Onderzoek
Voor het vigerende bestemmingsplan Buitengebied West is het aspect archeologie beoordelen. De resultaten van die beoordeling zijn ook van toepassing voor het voorliggende plan en worden in deze subparagraaf weergegeven.
In het bestemmingsplangebied Buitengebied West gaat de bewoningsgeschiedenis terug tot circa 2500 voor Christus. Het betreft mensen die in deze regio leefden van akkerbouw, veeteelt, jacht en visvangst. Zij vestigden zich in de oeverzones van een zoetwatergetijdengeul bij Hekelingen en Simonshaven in de periode Laat-Neolithicum en Vroege Bronstijd (2500 tot 1800 voor Christus). Een deel van deze getijdengeul werd (vanuit de lucht) zichtbaar tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de bemaling van het gebied door 'de Leeuw van Putten' tijdelijk niet goed functioneerde en daardoor een deel van de polders onder water kwam te staan. Op een luchtfoto uit deze periode (zie afbeelding) is duidelijk te zien hoe de hoofdgeul door het landschap slingerde en de zone met verhoogde kans op de aanwezigheid van steentijdvindplaatsen op de oevers van deze geul laat zich goed reconstrueren. De geul is een uitermate bijzonder fenomeen, waarvan er zich op Voorne-Putten geen tweede bevindt. De hoofdgeul had zijkreken met een zo mogelijk nog hogere archeologische potentie. De locatie van een aantal hiervan kan worden gereconstrueerd aan de hand van een geologische kartering die werd verricht door het Instituut van Aardwetenschappen van de Vrije Universiteit naar aanleiding van de aanwezigheid (en verspreidingspatronen) van steentijdvindplaatsen in het gebied. De aanwezigheid van de vindplaatsen uit deze periode geeft een goede indicatie van de reikwijdte van het geulenstelsel. Bestudering van alle beschikbare gegevens heeft recentelijk tot een aanscherping van de archeologische potentie van het gebied geleid
In het bestemmingsplangebied Buitengebied West kunnen archeologische resten voorkomen uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Negenentwintig gebieden staan op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland (CHS) aangeduid als terreinen van respectievelijk hoge en zeer hoge archeologische waarde. Conform zowel de provinciale richtlijnen ten aanzien van archeologie in ruimtelijke planvorming, als de gemeentelijke regels omtrent het archeologiebeleid, zoals verwoord op de AWK van Bernisse en Spijkenisse, staan behoud en bescherming van de archeologische waarden hier voorop.
Sporen uit de Nieuwe Steentijd zijn te relateren aan in de ondergrond aanwezige fossiele geulen, resten uit de Ijzertijd en Romeinse tijd zijn te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. De sporen uit de Middeleeuwen kunnen samenhangen met de ontginning van het gebied (rond 1000) en de bewoning na de midden 12e-eeuwse overstromingen, waarbij vooral de dijken belangrijke bewoningslinten zijn. De dijken en stroken grond ten weerszijden ervan zijn derhalve kansrijk op het aantreffen van archeologische sporen uit deze periode. De laatmiddeleeuwse overstromingen hebben in delen van het plangebied geleid tot een sterke erosie, waarbij voorgaande bewoningssporen geheel of gedeeltelijk zijn aangetast. Het gebied kan verder nog worden verdeeld in gebied met een relatief geringe en gebied met een grotere mate van laatmiddeleeuwse afdekking van zand en klei (een laatmiddeleeuws overstromingsdek van respectievelijk meer dan 40 cm of meer dan 80 cm).
De archeologische verwachting is vertaald in het bestemmingsplan middels het gebruik van dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 5 en Waarde-Archeologie 7. Door de onderzoeksplicht die is opgenomen bij de verschillende dubbelbestemmingen is gegarandeerd dat de eventueel aanwezige waarden worden gedocumenteerd. Wanneer er onderzoek verricht moet worden is afhankelijk van de dubbelbestemming, zie ook 1.3.
4.4.3 Conclusie
Voor het voorliggende plan worden de dubbelbestemmingen en de bijbehorende regels uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen om hiermee de onderzoeksplicht naar eventueel voorkomende archeologische waarden te borgen. Het definitieve bouwplan en daarmee ook de inrichting van het terrein zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend. Omdat de definitieve invulling nog niet bekend is op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan zal het archeologisch onderzoek in het plangebied worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning. Dit aanvullende onderzoek naar archeologie staat een vaststelling van het bestemmingsplan niet weg. De functie sport kan gerealiseerd worden ter plaatse van het plangebied. Alleen moet met een onderzoek worden aangetoond of de realisatie van beoogde bebouwing mogelijk is zonder dat daarbij mogelijk archeologische waarden worden aangetast. De resultaten van het onderzoek zijn van belang voor de aanvraag omgevingsvergunning.
4.5 Externe Veiligheid
Voor de volledige beoordeling van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar bijlage 3.
4.5.1 Kader
Voor de beoordeling van het onderdeel externe veiligheid zijn bepalend het plaatsgebonden risico en het groepsrisico behorende bij een risicobron in de omgeving van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans van overlijden van een persoon in de omgeving van een risicobron. Door het aanhouden van voldoende afstand kan een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden gegarandeerd. Voor het plaatsgebonden risico geldt een veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Een kwetsbaar object betreft woningen en o.a. gebouwen waar mensen langdurig kunnen verblijven.
4.5.2 Onderzoek
In de wijdere omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de volgende risicobronnen:
- VOPAK Terminal Chemiehaven B.V. aan de Chemiestraat 10;
- Shell Geervliet aan de Groene Kruisweg 10;
- Het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Kruisweg (N218).
Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
VOPAK Terminal Chemiehaven
Aan de Chemiestraat 10 te Botlek bevindt zich dit bedrijf dat (gevaarlijke) stoffen en goederen opslaat en overslaat. Het bedrijf is op basis van de risicokaart een BRZO-inrichting.
Het plangebied is gelegen op ten minste 1.850 meter van de opslag van VOPAK en ligt derhalve ruim buiten de PR 10-6 contour. Gezien de afstand tot de risicobron, kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet van invloed zal zijn op het groepsrisico. Het plangebied is enkel gelegen binnen een toxisch scenario. Om die reden is in de verantwoording groepsrisico deze risicobron betrokken.
Shell Geervliet
Aan de Groene Kruisweg 10 is dit LPG-tankstation gelegen. Het tankstation heeft een vergunde jaardoorzet LPG van 1.500 m3. Derhalve heeft de inrichting een PR 10-6 contour van 40 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied. Op basis van de circulaire Effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations geldt een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Een veldsportcomplex is een beperkt kwetsbaar object. Aan de effectafstand van 60 meter wordt ruimschoots voldaan.
Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt 150 meter. Dit invloedsgebied overlapt een beperkt deel van het plangebied. Omdat er echter geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen dit invloedsgebied aanwezig zijn of worden mogelijk gemaakt, is een nadere verantwoording niet aan de orde. Vanuit dit LPG-tankstation zijn er geen belemmeringen voor de planvorming.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Groene Kruisweg (N218)
De N218 heeft geen PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plangebied binnen 200 meter van de N218 is gelegen, dient op basis van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes inzicht te worden gegeven in het groepsrisico. Een QRA is uitgevoerd voor het plangebied van het bestemmingsplan Heenvliet -Zuid en het bestemmingsplangebied van Toldijk - Zuid. Beide gebieden zijn tezamen onderzocht en opgenomen in één rapport omdat een QRA een onderzoek is dat voor een groter gebied wordt uitgevoerd. Dat betekent dat beide ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op het groepsrisico. De QRA is toegevoegd in Bijlage 4.
Uit de berekening van de FN-curve blijkt dat in zowel de bestaande als nieuwe situatie het groepsrisico de oriëntatiewaarde (OW) ruim onderschrijdt. De waarde bedraagt 0,002 x OW. Daarnaast blijkt uit de vergelijking van de FN-curves dat er voor de maatgevende kilometer geen sprake is van een toename van het groepsrisico.
Omdat het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Derhalve dient getoetst te worden aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zie hiervoor Bijlage 3.
4.5.3 Conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6 contour of plasbrandaandachtsgebied. Derhalve gelden er geen directe belemmeringen vanuit de haalbaarheid. Een verantwoording van het groepsrisico is opgesteld. De Veiligheidsregio is hierbij om advies gevraagd. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) te Rotterdam wijst hierbij op het belang van goede voorlichting en instructies in geval van calamiteiten. De gemeente Nissewaard onderschrijft dit belang en zal hier bij de gebruikers van de velden aandacht voor vragen. Ook worden de gebouwen zo gerealiseerd dat de mechanische ventilatie kan worden uitgeschakeld.
Indien het bevoegd gezag verantwoording neemt voor de waarde van het groepsrisico, gelden er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de planvorming.
4.6 Ecologie
4.6.1 Kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen wordt via deze wet geregeld.
De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) zijn opgenomen in ‘Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden’ van de Wet natuurbescherming. De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Flora- en faunawet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in ‘Hoofdstuk 3 Soorten’ en beschreven per beschermingsregime. De regels voor houtopstanden (voorheen Boswet) zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van de wet.
In het onderzoek naar ecologie wordt getoetst aan de bepalingen voor beschermde soorten (Wnb: Hoofdstuk 3), er is niet getoetst aan de bepalingen uit de hoofdstukken 2 en 4 van de wet. Er wordt niet getoetst aan de hoofdstukken 2 en 4, omdat het plangebied geen deel uitmaakt van de Natura 2000-gebied en geen houtopstanden worden gekapt.
Met het in werking treden van de Wnb is het beschermingsregime voor een aantal soorten veranderd dan wel vervallen. Ook zijn een aantal soorten beschermd die dat voorheen niet waren. Voor soorten vallend onder ‘Beschermingsregime andere soorten’ kan de provincie een vrijstelling verlenen voor handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (Wnb Art 3.10 lid 2a).
4.6.2 Onderzoek
Door adviesbureau AGEL is een quickscan Natuurbescherming uitgevoerd. Doel van deze quickscan is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering van het initiatief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de quickscan natuurwetgeving, welke als Bijlage 6 is opgenomen. In onderstaande subparagraaf wordt ingegaan op de meest relevante conclusies.
4.6.3 Aanvullend onderzoek
Door adviesbureau Ekoza is een nader onderzoek fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 7 bijgesloten.
Er is nader onderzoek uitgevoerd naar;
- de aanwezigheid van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen;
- de aanwezigheid van essentieel foerageergebied van uilen en roofvogels;
- de aanwezigheid van grote modderkruiper in aangrenzende sloten.
4.7 Stikstof
De bescherming van de Europese Natura 2000-gebieden is opgenomen in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb richt zich met bescherming van natuurgebieden uitsluitend op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS heeft betrekking op 118 Natura 2000-gebieden met voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. De PAS is van toepassing op activiteiten, evenementen en ruimtelijke ingrepen die een toename van stikstof kunnen veroorzaken binnen de begrenzing van een PAS-gebied.
Het plangebied bevindt zich op een afstand 7,0 kilometer van het Natura 2000-gebied "Haringvliet". Dit gebied is niet opgenomen in het PAS. Dit betekent dat in het Natura 2000-gebied Haringvliet geen aangewezen habitattypen aanwezig zijn die gevoelig zijn voor stikstof. Circa 12 km ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied ''Oude Maas'' gelegen. Ook dit gebied is niet opgenomen in de PAS. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat is gelegen op circa 11 kilometer ter hoogte van het Natura 2000-gebied 'Voornes Duin".
De stikstofemissie van de sportvelden wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerd verkeer enerzijds en gasemissie van kooktoestellen en CV anderzijds. Gelet op de verkeersaantrekkende werking van circa 320 motorvoertuigbewegingen/etmaal en de kleinschaligheid van het clubgebouw, kan zonder onderzoek gesteld worden dat de planvorming een bijdrage aan de stikstofdepositie zal leveren, die kleiner is dan 0,05 mol N/ha/jaar.
Vanuit het aspect stikstofdepositie gelden er geen belemmeringen voor de planvorming.
4.8 Geluid
In het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten voorzien. Door de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersaantrekkende werking toenemen, hetgeen ook resulteert in een extra akoestische belasting op omliggende woningen. In paragraaf 4.2 is beschreven dat er wordt voldaan de richtafstand. Het sportveld is op voldoende afstand van de woningen gelegen om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen.
Een akoestisch onderzoek voor het voorliggende plan is derhalve niet noodzakelijk.
4.9 Verkeer En Parkeren
Binnen de CROW publicatie 317 zijn voor de functie van een sportveld geen specifieke verkeersgeneratie kengetallen beschikbaar. Wel worden binnen de CROW parkeerkencijfers aangegeven per hectare netto terrein. Op basis van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de verblijfsduur is een reële inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie.
Binnen de CROW kencijfers wordt voor een sportveld een parkeerkencijfer van maximaal 27 parkeerplaatsen (p.p.) per hectare netto terrein aangegeven. Op het sportterrein worden 3 grote velden gerealiseerd. Voor één voetbalveld wordt uitgegaan van 6.500 m2 (65m x 100m). De netto oppervlakte van de sportvelden bedragen 3 x 6.500 m2= 19.500 m2. Dit betekent dat er op het sportterrein 27 p.p. x 1,95 ha = 53 parkeerplaatsen benodigd zijn.
In het planvoornemen is een parkeerplaats met een capaciteit van 94 parkeerplekken voorzien, hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het aantal benodigde parkeerplekken.
Op het sportveld wordt uitgegaan van een korte parkeerduur tot max. 3 uur. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is dan ook een turnover van 3,0 aangehouden. De turnover is het aantal keer dat een parkeerplaats benut wordt per etmaal. Daarnaast is rekening gehouden met een factor 2,0 voor de in- als uitgaande bewegingen.
Het sportterrein zal derhalve ca. 320 (53 x 3,0 x 2,0) motorvoertuigbewegingen/ etmaal genereren. In de berekening verkeersgeneratie is uitgegaan van ontsluiting van het plangebied via de Ringdijk. Deze ontsluiting en het schetsontwerp (afbeelding in paragraaf 2.2) zijn nader toegelicht in paragraaf 2.2, kopje verkeer en parkeren.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Kader
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd. In de overige gevallen kan een project doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, ofwel dat:
- de luchtkwaliteit door het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, ofwel dat:
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege het project, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert, ofwel dat:
- er geen grenswaarden worden overschreden.
Voor kleinschalige ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor het gebruik van deze tool is het van belang inzicht te hebben in het aantal extra voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling.
4.10.2 Onderzoek
Een onderzoek naar de verkeersgeneratie heeft plaatsgevonden. De verkeersaantrekkende werking bedraagt circa 320 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal is in de NIBM-tool opgenomen, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding. Hierbij is worst-case uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. Uit de NIBM tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate bijdraagt. Een nader onderzoek is niet benodigd.
Afbeelding NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
4.10.3 Conclusie
Vanuit luchtkwaliteit gelden geen belemmeringen voor de planvorming.
4.11 Water
4.11.1 Kader
De voerende waterschappen in Nederland richten zich op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Nagestreefd wordt het vergroten van de belevingswaarde van stedelijk water, natuurvriendelijke inrichtingen en de duurzaamheid van watersystemen. De waterbeheerders werken daarom samen met gemeenten, die de regie hebben over de ruimtelijke ordening en het beheer van de openbare ruimte, om deze doelstellingen uit te voeren.
Waterschap Hollandse Delta is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:
- Het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
- Veilige (vaar)wegen;
- Voldoende en schoon oppervlaktewater.
4.11.2 Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de hele paragaaf wordt verwezen naar deze bijlage. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Ten gevolge van de toekomstige ontwikkeling vindt er een wijziging in de oppervlakteverdeling plaats. De verdeling van de oppervlaktes zijn weergegeven in de navolgende tabel en in bijlage 1 en 2 van de waterparagraaf.
Tabel oppervlakteverdeling
Het oppervlak aan verharding/bebouwing neemt toe met 9.975 m² (0 m² - 9.975 m²).
Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in de aanleg van oppervlaktewater. Uitgaande van een toename in verhard oppervlak van 9.975 m2 resulteert dat in 998 m2 nieuw oppervlakte water.
In de huidige situatie bedraagt het totaaloppervlak aan oppervlaktewater 1.141 m². Een aantal (delen van) watergangen wordt gedempt. In de nieuwe situatie bedraagt het totaaloppervlak aan oppervlaktewater 2.194 m². Het dempen van bestaande watergangen in het gebied wordt hiermee geheel gecompenseerd, alsmede de 10%-vuistregel. Immers; 1.141 + 998 = 2.139 m² < 2.194 m².
In het plangebied zal 1.053 m2 meer oppervlaktewater worden gegraven ten opzichte van de huidige situatie, dit is 55 m2 meer dan nodig is op basis van het uitgangspunt van 10% van de toename aan m² verhard oppervlak.
Dit oppervlaktewater moet voldoen aan de eisen die worden gesteld door het waterschap: een robuust watersysteem met brede en goed doorspoelbare watergangen. Er moet daarbij voldoende ruimte zijn voor het toepassen van natuurvriendelijke oevers. Er wordt geadviseerd om het gehanteerde peil van 1,50 m -N.A.P. zodat er zonder kunstwerken de nieuwe watergang kan worden aangesloten op het omliggend watersysteem.
Het regenwater vanuit het plangebied dient te worden geloosd op het nieuwe oppervlaktewater. Bij nieuwbouw is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Het RWA-stelsel binnen het plangebied dient verder te worden uitgewerkt in een beknopt rioleringsplan. Voor het lozen van het regenwater op het oppervlaktewater dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd.
Om verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang om geen uitlogende of anderszins uitspoelende bouwstoffen toe te passen die het afstromende hemelwater kunnen vervuilen.
Waterkeringen
Het plangebied wordt omsloten door waterkeringen. Voor het ontsluiten van het plangebied zal er een wegenstructuur worden aangelegd, welke is gelegen in de beschermzone van de waterkeringen. Werkzaamheden in de waterkering of beschermzone zijn watervergunningsplichtig. In samenspraak met het waterschap dient het ontwerp van verkeersaansluitingen te worden uitgewerkt en berekend conform de eisen van de Keur.
4.11.3 Conclusie
Ten gevolge van dit plan neemt de verharding toe. Er wordt voldoende oppervlaktewater in het plangebied gerealiseerd om te voldoen aan de benodigde waterberging.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
De realisatie van de sportvelden past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit de juridische bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergeven, met daarbij de randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en de overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Systematiek Bestemmingen
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1) en Wijze van meten (artikel 2)
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in Artikel 1 nader gedefinieerd. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Om aan te sluiten bij de omgeving van het plangebied zijn de gronden met de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' bestemd voor dagrecreatie. Op deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen de gronden gebruikt worden als parkeerterrein.
Artikel 4 Sport
De bestemming 'Sport' is voor de sportvelden en bijbehorende gebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'sportveld' zijn sportvelden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'water' is een waterverbinding toegestaan.
Het bouwen van de gebouwen is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat het volledige bouwvlak bebouwd mag worden. Hierbij is wel een maximale bouwhoogte aangegeven. Voor lichtmasten met een bouwhoogte van 15 meter is een aanduiding opgenomen. Deze lichtmasten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - veldverlichting'.
Daarnaast is in artikel 4.3 geregeld dat een ondergeschikte horecavoorziening ten hoogste 30% van de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de bebouwing mag bedragen.
Artikel 5 Water
Het open water binnen het plangebied is opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn bruggen, duikers, oeververbindingen en steigers mogelijk. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Eventuele waterkeringen zijn op de kaart weergegeven. Dit staat nader uitgewerkt in 'Artikel 8Waterstaat - Waterkering' en 'Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 7
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen moet gezocht worden naar eventueel voorkomende archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is daarom opgenomen om het gebied aan te geven waar in ieder geval onderzoek benodigd is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt naar 2 waarden, opgenomen in 2 verschillende artikelen. Het verschil tussen de twee bestemmingen betreft de diepte en het oppervlakte die vrijgesteld zijn van onderzoeks- en omgevingsvergunningplicht, namelijk bij werkzaamheden binnen:
1. Waarde - Archeologie 5, met een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 40 cm;
2. Waarde - Archeologie 7, met een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 4 meter.
In artikel 15.2 Wijziging Waarde – Archeologie is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Waarde - Archeologie 5 en 7 te wijzigen, danwel geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Dit is mogelijk indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er plaatse geen sprake is van archeologische waarden. Uit het nader archeologisch onderzoek moet blijken dat het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse van de dubbelbestemmingen in bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
De gebieden langs de oost- en westzijde van het plangebied hebben een waterkerende functie. Derhalve is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Door middel van deze bestemming is geregeld dat slechts beperkte bouwmogelijkheden zijn toegestaan op deze gronden. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 10 meter zijn toegestaan.
Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De zones langs de watergangen binnen het plangebied hebben een waterstaatkundige functie. Derhalve is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Door middel van deze bestemming is geregeld dat slechts beperkte bouwmogelijkheden zijn toegestaan op deze gronden. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 10 meter zijn toegestaan.
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de bescherming van de molenbiotoop en de geluidszone-industrie geregeld.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat omschreven wat binnen de bestemmingsregeling, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels, onder strijdig gebruik wordt verstaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om het gebruik van gronden voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. Deze bepaling regelt dat het opslaan van goederen voor de bedrijfsmatige activiteiten waarvoor de gronden ook zijn bestemd.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
Daarnaast is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen, om, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen sprake is van archeologische waarden, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 7' in zijn geheel of gedeeltelijk te verwijderen.
Artikel 16 Overige regels
In dit artikel is een 'Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing' opgenomen. Dit artikel is opgenomen om de landschappelijke inpassing van het nieuwe sportveldencomplex te waarborgen ter bescherming van het waardevolle en open landschap.
5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Artikel 18 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de inspraakprocedures en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro behandeld.
6.1 Inspraak En Overleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd vanaf 7 november tot woensdag 20 december 2017. Het was voor één ieder mogelijk om een inspraakreactie in te dienen. In een separate notitie zijn de inspraakreacties en vooroverlegreacties samengevat en voorzien van beantwoording. In deze notitie is ook de staat van wijzigingen opgenomen. Hierin zijn de wijzigingen die worden doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan beschreven. De notitie is als Bijlage9 bijgevoegd.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan lag vanaf 11 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage. Het was voor één ieder mogelijk om een zienswijze in te dienen.
Gedurende deze termijn zijn een tweetal zienswijzen ontvangen. In een separate notitie zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. In deze notitie is ook de staat van wijzigingen opgenomen. Hierin zijn de wijzigingen die worden doorgevoerd in het vast te stellen bestemmingsplan beschreven. De notitie is als Bijlage 10 bijgevoegd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is.
Een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is bedoeld om een grondslag te bieden voor het verhalen van kosten voor het in exploitatie brengen van particuliere gronden. Met vaststelling van het exploitatieplan kunnen de plankosten worden verhaald op ontwikkelaar en eigenaar. De gronden van bestemmingsplan 'Toldijk Zuid' zijn in eigendom van de gemeente Nissewaard. Voor zover er sprake zou zijn van kostenverhaal zou dit onderdeel zijn van een anterieure overeenkomst betreffende verkoop van de gronden aan exploitant. Van verkoop van de gronden is evenwel geen sprake. De gronden, de hierop te bouwen accommodaties en aan te leggen velden zijn in de toekomst eigendom van de gemeente Nissewaard. De gemeente Nissewaard is in die zin ook de risicodragende partij die garant staat voor de exploitatie van het voetbalcomplex. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is in die zin verzekerd.
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Toegestane Bouwhoogtes In Relatie Tot De Molenbiotoop
Bijlage 2 Toegestane bouwhoogtes in relatie tot de molenbiotoop
Bijlage 3 Memo Beoordeling Omgevingsaspecten
Bijlage 3 Memo beoordeling omgevingsaspecten
Bijlage 4 Groepsrisicoberekening Externe Veiligheid
Bijlage 4 Groepsrisicoberekening externe veiligheid
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Quickscan Natuurbescherming
Bijlage 6 Quickscan Natuurbescherming
Bijlage 7 Nader Onderzoek Fauna
Bijlage 7 Nader onderzoek fauna
Bijlage 8 Waterparagraaf
Bijlage 9 Nota Inspraak En Vooroverleg En Staat Van Wijzigingen
Bijlage 9 Nota inspraak en vooroverleg en staat van wijzigingen