KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Advies Agrarische Beoordelingscommissie
Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie M.e.r.
Bijlage 3 Addendum Aanmeldingsnotitie M.e.r.
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Depositieberekeningen Stikstof
Bijlage 6 Nb-wet Vergunning
Bijlage 7 Besluit Aanmeldingsnotitie M.e.r.
Bijlage 8 Reacties Vooroverleg

'Jongenhoeve', Benedenberg 90-96 te Bergambacht

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 21-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan 'Jongenhoeve', Benedenberg 90-96 te Bergambacht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

afhankelijke woonruimte:

een ruimte in of bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen is ondergebracht.

agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk, alsmede het agrarisch afzetbedrijf en het handels- en exportbedrijf.

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze voorschriften worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven;

agrarisch bedrijfsperceel:

een gebied gevormd door een aangegeven agrarisch bouwvlak en de in deze regels mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen vervaardigt, bewerkt, herstelt en/of installeert;

archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

bed & breakfast:

overnachtingsaccommodatie voor toeristisch en kortstondig verblijf gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, gerund door de bewoners van het huis, met maximaal vijf kamers.

bedrijfsmatige activiteiten in de woning:

het bedrijfsmatig verrichten van werkzaamheden op ambachtelijke wijze geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw die behoort bij en ten dienste staat van het ter plaatse gevestigde bedrijf.

beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

beroepsmatige activiteiten in de woning:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan;

bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijgebouw:

een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

cultuurhistorische waarde:

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing;

cultuurhistorische waardevolle bebouwing:

bebouwing met cultuurhistorische waarde waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen zonder cultuurhistorische waarde;

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

extensieve recreatie:

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen;

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

geluidhinderlijke inrichtingen:

categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, uitgewerkt in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, (Stb. 1993, 50);

geluidgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van tuinbouwgewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis;

graasdierbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het houden van rundvee, schapen of andere graasdieren of vanwege grasverkoop.

grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

hoveniersbedrijf:

een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen;

insteek (van een watergang):

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;

internetverkoop:

verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd;

intensieve veehouderij:

bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of zeer ondergeschikt is aan de agrarische grond als productiemiddel;

kap:

een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

kampeerboerderij:

een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen;

kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 lid 2 van de Woningwet een vergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

kamperen:

recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;

kantoor:

een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;

kwetsbare objecten (externe veiligheid inrichtingen):

  1. a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld in b3 van dit artikel;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten zoals:
  1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  2. 2. scholen;
  3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen;
  1. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende de dag aanwezig zijn zoals:
  1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
  2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  1. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

loonbedrijf:

een agrarisch hulp- of nevenbedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van agrarische werktuigen of apparatuur;

maatschappelijke voorzieningen:

overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van kinderdagverblijven en kinderopvang;

manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en / of pony´s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony´s, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen;

mantelzorg:

het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband;

natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

Nederlandse Grootte Eenheid (nge):

een rekeneenheid die onder andere door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gehanteerd bij de registratie en de kwalificatie van bedrijven die meedoen aan de meitellingen, op basis van de productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren;

ondergeschikte nevenactiviteit:

een ondergeschikt bestanddeel dat minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m3), in oppervlak van het bouwvlak (in m2) en in omzet bedraagt;

onderkomen:

voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken;

paardenbak:

een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden;

paardenhouderij:

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  1. a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  2. b. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);

peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

permanente bewoning:

gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  2. b. het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt;

persoonlijke dienstverlening:

een (naar openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals kapsalons en schoonheidssalons;

praktijkruimte:

ruimte voor het uitoefenen van een beroep aan huis;

productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

recreatiewoning:

een gebouw dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning;

reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en / of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

tuincentrum:

een detailhandelsvestiging waar de volgende goederen ten verkoop worden aangeboden: boomkwekerijproducten, planten, kamerplanten, (bloem)bollen, knollen, zaden en snijbloemen, gewasbeschermingsmaterialen, meststoffen, grondproducten; attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen, zoals tuingereedschappen en daarbij benodigde hulpmaterialen, zoals bestratingsmateriaal, potterie voor binnen en buiten, tuinhout en vijvermateriaal; tuinmeubilair, tuinhuisjes en kassen en tevens de niet direct branche-eigen artikelen: dieren en dierbenodigdheden, decoratie voor binnen- en buitenshuis, seizoensartikelen en lunchroom met dien verstande dat maximaal 20% van de verkoopvloeroppervlakte gebruikt mag worden voor deze artikelen;

verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

vissershut:

een gebouwde voorziening ten behoeve van de hobbyvisserij;

volwaardig (van een agrarisch bedrijf):

een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van ten minste één volledige arbeidskracht; bij de beoordeling van volwaardigheid zijn belangrijk: arbeidsinkomen, veebezetting, grondareaal, totale omvang en tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren in de (nabije) toekomst; de omvang van een bedrijf kan worden uitgedrukt in Nederlandse Grootte Eenheid (nge), waarbij een bedrijf als volwaardig wordt beschouwd als het 55 nge of meer heeft; de beoordeling van volwaardigheid berust op een weging van de genoemde factoren;

windturbine:

een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte;

woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

zorgboerderij:

een agrarisch bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) onder meer dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining biedt;

zorglandbouw:

een activiteit waarbij een agrarisch bedrijf ruimte biedt aan gepensioneerden, psychiatrische patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om mee te helpen binnen het bedrijf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

afstand:

van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;

bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

bouwvlakken en bestemmingsvlakken:

bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken;

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van:

  1. a. de situering van woningen tot een weg waaraan wordt gebouwd, waarbij geëist kan worden dat de afstand van de voorgevel van de woning tot het hart van een weg ten hoogste 30 m mag bedragen;
  2. b. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
    1. 1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
    2. 2. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op nagenoeg dezelfde plaats als de te vervangen woning;
  3. c. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    1. 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    2. 2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
  4. d. de omvang van bedrijfsgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1.000 m2 mag bedragen;
  5. e. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen, met name ten behoeve van het openhouden van doorzichten.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  2. b. de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.

7.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen als woonruimte onder de voorwaarde dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
  3. c. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
  4. d. de woonruimte in het bijgebouw een oppervlakte heeft van maximaal 80 m2;
  5. e. het bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;

Aan de afwijking wordt de voorwaarde verbonden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte te behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders en dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg de bewoning is beëindigd.

7.3 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 7, niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  3. c. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
  4. d. het wijzigen van de bestemmingen “Agrarisch met waarden“ ten behoeve van het realiseren van een hoofdwatergang onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de noodzaak van deze watergang is aangetoond;
    2. 2. deze watergang landschappelijk zal worden ingepast;
    3. 3. afstemming met bewoners in de omgeving heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ''Jongenhoeve', Benedenberg 90-96 te Bergambacht'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

V.O.F. De Jong exploiteert op twee separaat van elkaar gelegen bedrijfspercelen (Benedenberg 90 en 96) een melkvee- en vleesvarkensbedrijf en een kaasmakerij. De initiatiefnemer is voornemens de bedrijven samen te voegen tot één melkveehouderij- en vleesvarkensbedrijf. Ook een groot deel van het jongvee dat nu nog elders bij derden gehuisvest wordt, zal worden verplaatst naar het eigen bedrijf. Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend waarin is voorzien in de uitbreiding van de veestapel.

Omdat er behoefte is aan meer ruimte voor melkvee wordt op de locatie Benedenberg 90 een nieuwe rundveestal gerealiseerd. Daarnaast zal het stalsysteem van de vleesvarkensstallen op nr. 96 worden aangepast.

De gewenste uitbreiding past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de uitbreiding op nr. 90 mogelijk te maken is het noodzakelijk om het agrarisch bouwperceel in zuidelijke richting te vergroten. Ter compensatie worden de bouwmogelijkheden op nr. 96 ingeleverd en wordt hier het bouwperceel verkleind. Daarnaast worden er maatregelen genomen om de uitbreiding op een goede wijze landschappelijk in te passen.

In dit document wordt het plan toegelicht en gemotiveerd waarom dit kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat uit 2 locaties en is gelegen aan de Benedenberg 90 en 96, ten westen van de kern Bergambacht in het buitengebied van de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied ligt aan een ontginningsas in een veenweidegebied. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Context van het plangebied

Het plangebied ligt in een gebied met een overwegend agrarisch karakter. De agrarische percelen zijn geclusterd langs de ontginningsas Benedenberg. Daartussen ligt een karakteristiek veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandse IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bebouwing, bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De bebouwingslinten, zoals de Benedenberg, kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet-agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Typerend voor de Krimpenerwaard is de slagenverkaveling met zeer lange en smalle kavels, afgewisseld door veelal brede sloten en de graslandvegetaties.

Hieronder wordt voor beide deelgebieden de huidige situatie beschreven.


Benedenberg 90

Op de locatie Benedenberg 90 is een melkveehouderijbedrijf gevestigd met daarbij een kaasmakerij. Alle eigen melk wordt verwerkt tot kaas. Een deel van de kaas wordt verkocht in de boerderijwinkel. Daarnaast worden er varkens gehouden, die onder meer worden gevoerd met wei, dat een bijproduct is dat ontstaat bij het maken van kaas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0002.png"

Op 21 januari 2015 is er een milieuvergunning verleend voor het houden van 400 stuks melkvee, 180 stuks jongvee en 1104 vleesvarkens.

Bijgevoegde luchtfoto geeft een beeld van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0003.png"

Huidige situatie plangebied Benedenberg 90

De bedrijfswoning ligt aan de voorzijde van het perceel met direct daarachter de kaasmakerij. Aan de westzijde van het perceel staan de varkensstallen en de werktuigenberging. Aan de oost- en zuidzijde van het perceel staan de stallen met het melk- en jongvee. De sleufsilo's liggen aan de achterzijde van het perceel. De volledige melkopbrengst uit de melkveehouderijtak wordt verwerkt tot kaas met een jaarproductie van circa 400.000 kilogram kaas.

Benedenberg 96

Aan het bedrijf Benedenberg 96 is op 5 juli 2000 een milieuvergunning verleend voor 12 stuks melkvee, 50 stuks jongvee en 260 vleesvarkens. De varkenshouderij is gesitueerd in de stallen aan de achterzijde van het perceel. Het jongvee is gestald in het bedrijfsgedeelte van de aanwezige historische boerderij. Op bijgevoegde foto's is de huidige situatie van het plangebied en de voorgevel van de historische boerderij te zien. Naast de historische boerderij is op dit bouwperceel nog een tweede bedrijfswoning aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0004.png"

Huidige situatie plangebied Benedenberg 96 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0005.png"

Aanzicht deelgebied vanaf de Benedenberg (bron: Googlemaps)

2.2 Toekomstige Situatie

V.O.F. De Jong is voornemens de bedrijven op de locaties Benedenberg 90 en 96 samen te voegen tot één melkvee- en varkenshouderijbedrijf, annex kaasmakerij. Tevens zal het jongvee, dat in huidige situatie voor een groot deel elders gehuisvest is, worden verplaatst naar het eigen bedrijf. Een belangrijk voordeel van deze concentratie van bedrijfsactiviteiten is dat er een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk is en er minder transportbewegingen nodig zijn.

De bedrijfsvoering is gericht op een duurzame veestapel. Het vervangingspercentage wordt naar beneden bijgesteld. Hierdoor zal het aantal stuks melkvee toenemen en het aantal stuks jongvee per saldo afnemen. Gevolg van deze ontwikkeling is dat er meer behoefte is aan ruimte voor melkvee.

In de milieuvergunning worden beide locaties samengevoegd tot één inrichting voor 574 stuks melkvee, 292 stuks jongvee en 1.364 vleesvarkens.

Voor beide deelgebieden is de toekomstige situatie toegelicht.

Benedenberg 90

Uitbreiding bouwperceel

Om bovenstaande mogelijk te maken wordt op nummer 90 een nieuwe rundveestal gerealiseerd, aansluitend aan de bestaande melkveestal. De sleufsilo's, die op de beoogde plek van de nieuwe stal liggen, zijn daartoe in zuidelijke richting verplaatst. Bijgevoegd kaartbeeld geeft een impressie van de nieuwe situatie op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0006.png"
Locatie nieuwe stal en sleufsilo's op het erf (bron: Verstoep Bouwadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0007.png"

Tekening nieuwe stal en sleufsilo's (bron: Verstoep Bouwadvies)

De nieuwe stal krijgt een oppervlakte van circa 1.635 m2. De sleufsilo's hebben een hoogte van 3,5 m. De gewenste uitbreiding past niet binnen de grens van het huidige agrarische bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0008.png"

Impressie toekomstige situatie stal (bron: Verstoep Bouwadvies)

Het achterste deel van het bouwperceel is gereserveerd voor de mest- en voederopslag. Omdat de bouwwerken voor deze voorzieningen lager zijn dan die van de bedrijfsgebouwen wordt zo een geleidelijke overgang van het bouwperceel naar het landschap te creëren. Dit wordt nog verder ingepast door de landschappelijke inpassingsmaatregelen die worden getroffen.

Landschappelijke inpassing

Omdat met het initiatief aan de zuidzijde van het perceel nieuwe bebouwing wordt opgericht is vanwege beeldkwaliteit en uitzicht op de nieuwe schuur van naastgelegen percelen (nr. 88 en lager) een landschappelijke inpassing van de nieuwe schuur en sleufsilo's gewenst. Door het aanbrengen van een groensingel langs het nieuwe bouwvlak met knotwilgen, zoals deels al aanwezig in de huidige situatie, wordt dit gerealiseerd. Tevens wordt aan de achterzijde van het perceel een sloot gegraven en een beplanting met elzen aangebracht om de overgang van het bedrijf naar het landschap te markeren. Zowel knotwilgen als elzen zijn streekeigen soorten die van oudsher in dit landschap voorkomen. Het aanbrengen van een dichtbeplante groensingel rondom het bouwvlak is vanuit landschappelijk oogpunt niet passend, omdat dergelijke grootschalige groenelementen in de omgeving niet voorkomen. Ook uit ecologisch oogpunt zijn grootschalige groenelementen niet wenselijk, omdat daarmee een schuilgelegenheid voor predatoren van de weidevogels wordt gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0009.png"

Nieuwe inrichting met landschappelijke inpassingmaatregelen (tekening: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Bij de westelijke inrit zal een geluidsscherm worden aangelegd om geluidhinder op de naastgelegen woning op nr. 94 te beperken (zie paragraaf 4.1.3). Dit geluidsscherm zal een groene aankleding krijgen.

Benedenberg 96

Op de locatie Benedenberg 96 blijft het aantal gehouden dieren (jongvee en varkens) gelijk. Door plaatsing van een luchtwasser zal de milieubelasting afnemen. De luchtwasser reduceert de uitstoot van zowel ammoniak, geur als fijnstof. Voor de omgeving en met name de naastgelegen woningen is dit een positieve ontwikkeling. Met deze investering wil de initiatiefnemer op een maatschappelijk verantwoorde wijze zijn dieren houden. Aan de achterzijde wordt het bouwvlak verkleind tot net achter de huidige bebouwing. Dit is onderdeel van de totale ontwikkeling: de oppervlakte die op nr. 96 wordt ingeleverd wordt ingezet om de uitbreiding op nr. 90 mogelijk te maken. Beide bedrijven hebben daarmee hun maximale omvang bereikt, een verdere uitbreiding is niet meer mogelijk. Gelet op de reeds aanwezige beplantingen aan de zijn aanvullende landschappelijke maatregelen niet nodig op de locatie Benedenberg 96.

Op de afbeelding hieronder is de verkleining c.q. de vergroting van de bouwvlakken aangegeven. Op het achterste deel van het bouwperceel op nr. 90 wordt niet gebouwd, maar zijn alleen voorzieningen ten behoeve van de voer- en mestopslag toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0010.png"

Links de huidige begrenzing van de bouwvlakken, rechts de nieuwe begrenzing op nr. 96 (rood) en nr. 90 (blauw)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met het voorliggende initiatief is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Het Rijksbeleid staat uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

Visie ruimte en mobiliteit en Verordening ruimte provincie Zuid-Holland

De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (actualisatie, januari 2017) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is
  • vergroten van de agglomeratiekracht
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energieefficiënte samenleving

De Verordening ruimte 2017 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als het landelijk gebied.

De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten. Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de gebruikswaarde, de toekomstwaarde en de belevingswaarde van een gebied. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. een ontwikkeling die past bij de aard en schaal heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact en vraagt weinig tot geen provinciale betrokkenheid. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

Planspecifiek

De regels uit de provinciale Verordening Ruimte die voor onderhavig plan gelden, zijn hieronder uitgewerkt.

Regels voor agrarische bedrijven

In de provinciale Verordening Ruimte is opgenomen dat nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk is indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. De agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden op een agrarisch bouwperceel, dat een maximale omvang heeft van 2 hectare. Ten behoeve van verbredingsactiviteiten kan dit met ten hoogste 0,5 ha vergroot worden.

Een agrarisch bouwperceel wordt gedefinieerd als "een aaneengesloten terrein waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, een bedrijfswoning met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, biomassavergistingsinstallaties, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd".

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient te worden voorkomen dat er te grootschalige agrarische bedrijven ontstaan die niet in het landschap passen. Op grond van deze definitie worden de bouwvlakken op nr. 90 en 96 beschouwd als twee afzonderlijke bouwpercelen; het betreft immers geen aaneengesloten terrein.

Hoewel V.O.F. de Jong de bedrijfsvoering op Benedenberg 90-96 heeft samengevoegd tot één bedrijf, blijven het ruimtelijk gezien twee gescheiden eenheden.

Het agrarisch bouwvlak op nr. 90 wordt met ca. 4000 m² vergroot en krijgt een omvang van circa 1,95 ha. Het valt hiermee binnen de maximale maatvoering van 2 hectare die mogelijk is op basis van het provinciale beleid. Een deel van de gebouwen is bovendien in gebruik voor verbreding van de agrarische functie in de vorm van de kaasmakerij en boerderijwinkel. Daarbij is en wordt de bebouwing geconcentreerd aangebracht op het perceel. De Agrarische beoordelingscommissie (Abc) heeft onderhavig plan reeds in 2016 van een positief advies voorzien. Het advies van de Abc is weergegeven in bijlage 1. Het terrein dat wordt toegevoegd aan het bouwvlak zal worden gebruikt voor mest- en voeropslag.

Het bouwvlak op nr. 96 wordt met circa de helft verkleind tot 3275 m². De ruimte die hier wordt ingeleverd, wordt gebruikt ten behoeve van de uitbreiding op nr. 90.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0011.png"

Links de huidige begrenzing van de bouwvlakken, rechts de nieuwe begrenzing op nr. 96 (rood) en nr. 90 (blauw). Op nr. 96 wordt oppervlakte ingeleverd, deze komt ten goede aan nr. 96.

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Het betreft onder andere de gebieden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland, landgoedbiotopen, belangrijke weidevogelgebieden, groene buffers en recreatiegebieden. De toekomstige uitbreiding valt niet binnen een van deze gebieden die speciale bescherming genieten. Dat betekent dat het generieke beleid voor ruimtelijke kwaliteit van toepassing is.

De uitbreiding van een agrarisch bedrijf wordt gezien als een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en passend bij de aard en schaal van het gebied. De ruimtelijke kwaliteit dient op zijn minst gelijk te blijven door een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving.

Het plangebied valt op de kwaliteitskaart in het veen(weide)landschap en de linten.

Veen(weide)landschap

De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.

Richtpunten:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de achterzijde van het perceel, passend in het hier aanwezige noord-zuid gerichte verkavelingspatroon. De agrarische bedrijfsvoering (melkvee) levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van het karakteristieke veenweidelandschap. De bestaande kavelsloten blijven gehandhaafd.

Het toekomstige bouwperceel zal iets dieper het veenweidegebied insteken. Vanaf de openbare weg zijn achterliggende gebouwen nauwelijks zichtbaar door de aanwezige bebouwing en beplanting; de zichtlijnen tussen de bebouwing door lopen over de lengterichting van de kavels. Aan de zuidzijde loopt het veenweidelandschap door tot aan de provinciale weg N210. Door de grote afstand van deze weg tot het bedrijf (meer dan 750 meter) is het bedrijf ook vanaf hier niet zichtbaar.

Gezien de omvang van het omliggende poldergebied en de relatief beperkte uitbreiding kan gesteld worden dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de maat en weidsheid van het omliggende polderlandschap. Er wordt een geleidelijke overgang gecreëerd doordat op het achterste deel van het bouwperceel geen gebouwen zijn toegestaan. Hier liggen de sleufsilo's van het bedrijf. De overgang wordt verder verzacht door de te treffen landschappelijke inpassingsmaatregelen in de vorm van open water en knotwilgen.

Bebouwing

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. In het plangebied is sprake van een polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.

Als richtpunten voor de linten worden genoemd:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Onderhavig plan tast het bestaande 'Polderlint' niet aan. Het initiatief past daarmee binnen de richtpunten voor linten.

Het provinciale beleid uit de Visie Ruimte en Mobiliteit alsook de regels uit de Verordening Ruimte staan de ontwikkeling van onderhavig initiatief niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie K5 Gemeenten

Vijf gemeenten in de Krimpenerwaard hebben in 2009 een structuurvisie vastgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste ontwikkeling van het gebied staan. De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota's die in K5-verband zijn vastgesteld en op de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke visies. De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen het versterken van sociaal-economische aspecten enerzijds en het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten anderzijds. Met name het patroon van dijk- en dorpslinten en het waterrijke slagenlandschap zijn kenmerkend voor de regio. In een groot deel van het gebied blijft de grondgebonden melkveehouderij de belangrijkste functie. In bepaalde gebieden zal natuur ontwikkeld worden met recreatief medegebruik. In het zuiden van de Krimpenerwaard zijn ook beperkte mogelijkheden voor hervestiging van bedrijven die in het kader van natuurontwikkeling worden uitgekocht. Daarnaast wordt, binnen bestaande opstallen, ruimte geboden aan activiteiten op het vlak van verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap.

De belangrijkste uitgangspunten voor de kernen zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen. De K5 structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen.

Planspecifiek

Met het initiatief vindt een verdere schaalvergroting en versterking van een bestaand melkveebedrijf waar eigen zuivel wordt verwerkt. De melkveehouderij is belangrijk voor het veenweidelandschap. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het bedrijf, passend in de structuur van het slagenlandschap. Het plan heeft geen invloed op het karakter van de linten.

Op de gronden waar de nieuwe sleufsilo's zijn gerealiseerd, zijn geen kenmerkende landschapselementen aanwezig. Gezien de omvang van het omliggende poldergebied en de relatief beperkte uitbreiding van het agrarisch bedrijf blijft de maat en weidsheid van het omliggende polderlandschap in stand. Door de situering van de sleufsilo's aan de achterzijde vindt er een geleidelijk hoogtewerking plaats die de overgang van de bedrijfsbebouwing naar het slagenlandschap verzacht. De bestaande landschappelijke structuur van het veenweidelandschap wordt niet aangetast (zie ook onder Regels voor ruimtelijke kwaliteit in paragraaf 3.2).

Het beleid uit de structuurvisie staat de ontwikkeling van onderhavig initiatief niet in de weg.

3.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard" vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Met de Nota Ruimtelijke kwaliteit is ervoor gekozen om het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. gehomogeniseerd

Bij de nota horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.

Planspecifiek

De navolgende afbeeldingen geven een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0012.png"

Uitsnede niveaukaart (links) en gebiedenkaart (rechts)

De Benedenberg is aangemerkt als een 'polderlint' met een bijzonder welstandsniveau. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.

In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de achterzijde van het perceel. Vanaf de straatzijde zijn de nieuwe stal en voeropslagplaatsen nauwelijks zichtbaar door de al aanwezige bebouwing en beplanting. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast door de aanleg van extra beplanting.

3.3.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 juni 2013.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak ten behoeve het agrarische bedrijf. De gronden zijn bestemd voor het houden van grondgebonden graasdieren en het beweiden van dieren. De aanwezige waarden worden gevormd door de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties.

Ter bescherming van het archeologisch bodemarchief de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" opgenomen. Voor het plangebied aan Benedenberg 90 is deze bestemming enkel voor het noordelijke gedeelte opgenomen en voor de Benedenberg 96 bijna voor het volledige plangebied.

Het achterste gedeelte van het bouwvlak aan de Benedenberg 90 is een aanduiding 'mest- en voederopslag'

opgenomen. Op die plek mogen enkel bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de mest en voederopslag.

Verder is in het vigerende bestemmingsplan geregeld dat op nr. 90 één bedrijfswoning is toegelaten. Op nr. 96 zijn (conform de feitelijke situatie) twee bedrijfswoningen toegestaan.

Hieronder is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0013.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan, Benedenberg 90 en 96

Advies Agrarische beoordelingscommissie

Het initiatief is voorgelegd aan de Agrarische beoordelingscommissie. Deze heeft geconcludeerd dat de continuïteit de uitbreiding noodzakelijk maakt, de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang en dat door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven. De commissie heeft aan het college van burgemeester en wethouders geadviseerd om mee te werken aan het uitbreidingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Dit plan voorziet in de realisatie van een nieuwe stal voor melkvee en verplaatsing van sleufsilo's. De sleufsilo's zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde en de nieuwe stal is geen verblijfplaats waar dagelijks langer dan 2 uur mensen verblijven. De nieuwe stal en sleufsilo's zijn niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Voor de realisatie hiervan en is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De landbouw is een bron van fijnstof. Voor fijnstof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:

  • de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 µg/m3;
  • de daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.

Planspecifiek

Bijdrage initiatief

Voor veel huisvestingssystemen voor dieren zijn emissiefactoren vastgesteld, welke te vinden zijn op de website van de Rijksoverheid. Voor het bedrijf is een berekening uitgevoerd van de hoeveelheid fijnstof die wordt uitgestoten (zie ook paragraaf 4.4 van de Aanmeldingsnotitie m.e.r. in bijlage 2) van de huidige vergunde situatie en de nieuwe situatie na uitbreiding. Daaruit blijkt dat de uitstoot van fijnstof weliswaar iets toeneemt, maar deze toename is zo beperkt dat dit ver onder de grens ligt van wat als 'niet in betekenende mate (NIBM)' wordt beschouwd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met de uitbreiding van het bouwvlak worden geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen toegestaan. Voor de toekomstige inrichting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat beoogt de geluidsbelasting te bepalen vanwege de werkzaamheden ter plaatse van de inrichting.

De conclusie is dat wordt voldaan aan de richtwaarden die conform de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening vergunbaar zijn voor een landelijke omgeving. Om de geluidsbelasting op de omgeving te verminderen zal er een geluidsscherm worden geplaatst (55 m lang, 2 m hoog) langs de westelijke inrit.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.

Planspecifiek

Het agrarische bedrijf betreft een melkvee- en vleesvarkensbedrijf. Voor melkkoeien geldt een vaste afstand. Conform de gemeentelijke geurverordening bedraagt de aan te houden afstand 25 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten betreft de woningen Benedenberg 88 en 94 op respectievelijke meer dan 25 meter en 44 meter.

Voor vleesvarkens zijn wel geurnormen vastgesteld. In paragraaf 4.1 van de Aanmeldingsnotitie m.e.r. (zie bijlage 2) is de geurbelasting berekend met behulp van het programma V-Stacks. Uit de berekening blijkt dat aan de geurnormen wordt voldaan.

Eveneens wordt voldaan aan de aan te houden afstanden voor andere activiteiten die (geur)hinder kunnen veroorzaken (opslag van agrarische bedrijfsstoffen en mest), zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit (zie paragraaf 4.1 van bijlage 2).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met de realisatie van de nieuwe stal aan de Benedenberg 90 is geen sprake van het toevoegen van een gevoelige bestemming. Het agrarische bedrijf aan de Benedenberg 96 (ook eigendom van de initiatiefnemer) zal daarmee geen extra hinder ondervinden in zijn bedrijfsvoering.

Het agrarisch bedrijf is in onderhavige situatie gelegen naast de burgerwoningen Benedenberg 88 en 94. Hiermee moet het bedrijf in de huidige situatie al rekening houden. Ten aanzien van een mogelijke milieuhinder van het agrarisch bedrijf door de realisatie van de nieuwe stal naar omwonenden (in een burger- of bedrijfswoning) zijn de aspecten luchtkwaliteit en geur van belang. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 4.1.2 en 4.1.4.

Het agrarisch bedrijf aan de Benedenberg 96 is in onderhavige situatie gelegen tussen (burger)woningen. Hiermee moet het bedrijf in de huidige situatie al rekening houden. Met de installatie van een luchtwasser wordt zowel de uitstoot van ammoniak, geur en fijnstof gereduceerd. Voor de omgeving is dit een zeer positieve ontwikkeling ten aanzien van de luchtkwaliteit. Om de aanschaf van de luchtwasser economisch rendabel te maken en te houden zullen er meer dieren moeten worden gehouden. Het houden van deze extra dieren heeft geen negatieve gevolgen voor de milieubelasting op de omgeving. Door de aanschaf van de luchtwasser is bij een toename van het aantal dieren zoals voorgesteld nog steeds sprake van een afname van de milieubelasting.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG021-VG01_0014.png"

Uitsnede risicokaart omgeving plangebied (bron: risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat in het plangebied en omgeving op enkele locaties propaan is opgeslagen. De te realiseren stal en sleufsilo's zijn buiten de risicocontouren van de opslagplaatsen gelegen.

Op circa 780 m afstand van het plangebied ligt N210 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

De gewenste situatie is aan te merken als een activiteit genoemd in onderdeel D14, onder sub 7 en 9 van het Besluit m.e.r.. Het plan is derhalve m.e.r.-beoordelingsplichtig. Onderdeel C (verplicht opstellen van een milieueffect rapport) is hier niet van toepassing, omdat het houden van melkvee niet op de bijbehorende lijst staat en het aantal vleesvarkens de grens niet overschrijdt.

De initiatiefnemer van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit is verplicht om het voornemen schriftelijk bekend te maken aan het bevoegd gezag. De bekendmaking is vormvrij, maar vindt doorgaans plaats in de vorm van een zogenoemde aanmeldingsnotitie. In een aanmeldingsnotitie wordt de informatie opgenomen op basis waarvan het bevoegd gezag kan bepalen of al dan niet de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. Daarbij moet worden aangesloten bij de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese richtlijn 'Betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Het bevoegd gezag is verplicht te toetsen of sprake is van mogelijk belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu aan de hand van deze criteria.

Voor de gewenste uitbreiding van het agrarisch bedrijf Benedenberg 90-96 is een Aanmeldingsnotitie m.e.r. opgesteld en voorgelegd aan het bevoegd gezag. De Aanmeldingsnotitie is opgenomen in bijlage 2 met een aanvulling in bijlage 3. Op basis van dit rapport wordt geconcludeerd dat bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit geen bijzondere omstandigheden plaatsvinden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Het opstellen van een milieueffectrapport is derhalve niet noodzakelijk.

Het besluit op de Aanmeldingsnotitie m.e.r. is opgenomen in bijlage 7.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico’s, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.

In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van waterkering.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

De bodem ter plaatse van het deelgebied aan de Benedenberg 96 bestaat uit veengrond. Het deelgebied wordt aan weerszijde omsloten door watergangen. Deze watergangen bepalen tevens de verkavelingsstructuur in het plangebied. Deze sloten zorgen voor de afwatering van het gebied. Deze sloten behoren niet tot de KRW-waterlichamen. Het perceel is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.


Onderhavig plan voorziet in het oprichten van een nieuwe stal en sleufsilo's aan de Benedenberg 90. Het deel waar de nieuwe stal wordt gerealiseerd is in de huidige situatie reeds volledig verhard. Per saldo is er sprake van een toename van het verhard oppervlak door de realisatie van de sleufsilo's en erfverharding. Dit is in totaal maximaal 4.000 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is hiervoor watercompensatie nodig (10% van de toename aan verharding). Dit betekent een wateropgave van 400 m². Daarnaast dient nog een extra compensatie plaats te vinden vanwege eerder gedempte watergang. In totaal bedraagt de watercompensatie 560 m². Hiertoe wordt de bestaande sloot aan de oostzijde verbreed (320 m²) en wordt aan het einde van het bouwperceel een tweetal sloten gegraven als eindemarkering van het perceel, overgang naar het slagenlandschap en ter compensatie van toename van verharding (in totaal 240 m²). Er wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen. Voor het aanbrengen van verharding zal een vergunning worden aangevraagd, voor het dempen en graven van oppervlaktewater geldt een meldingsplicht.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de nabijheid van het bedrijf liggen de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Donkse laagten (4,8 km)
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (8,5 km)
  • Boezems Kinderdijk (8,8 km)
  • Zouweboezem (9,9 km)

Deze gebieden zijn gevoelig voor een toename in ammoniakdepositie. Omdat met de uiteindelijke voorgenomen uitbreiding van het agrarisch bedrijf ook het aantal dieren zal toenemen, zal de ammoniakuitstoot gaan wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie.

Voor de locatie Benedenberg 90 is op 25-05-2016 reeds een Wnb-vergunning verleend voor de aangevraagde dierenaantallen. In deze vergunning is de beoogde ontwikkeling (bouw stal t.b.v. jongvee en melkvee) reeds meegenomen (zie bijlage 6). De vergunde rechten van de locatie Benedenberg 96 maken deel uit van deze vergunning. Om de ontwikkeling ook daadwerkelijk te kunnen realiseren, moet ook het bestemmingsplan worden herzien. Dit gebeurt nu met voorliggend plan.

Als dit geëffectueerd is bestaat de wens om ook het aantal dieren te kunnen uitbreiden. Door het toepassen van emissiearme stalsystemen wordt het mogelijk om met een afname aan ammoniakemissie een toename van het aantal te houden dieren te realiseren ten opzichte van de huidige Wnb-vergunning. Daarvoor zal een nieuwe vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd worden waarbij als basis de vergunning van de locatie Benedenberg 90 gebruikt. Door intern salderen kunnen de dieren die gehouden worden op de locatie Benedenberg 96 als het ware extra gehouden ten opzichte van de vergunde situatie.

De vergunde situatie en de voorgenomen omvang zijn doorgerekend middels het modelleringsprogramma Geomilieu V4.41, ontwikkeld door KEMA en DGMR. In bijlage 5 is de rapportage hiervan (d.d. 02-10-2019) opgenomen, inclusief de rekenresultaten. Uit de berekeningen kan geconcludeerd worden dat de gewenste

bedrijfsontwikkeling geen toename in depositie heeft. Omdat de bestaande rundveestal wordt omgebouwd tot een emissiearme stal, betekent dit dat ondanks de toename van de dierenaantallen, er zelfs een afname plaatsvindt van de ammoniakdepositie. Hierdoor kan door de provincie een Wnb-vergunning worden verleend zonder toekenning van ontwikkelingsruimte.


Soortenbescherming

Met voorliggend plan wordt het bouwvlak op Benedenberg aan de achterzijde uitgebreid. In de huidige situatie liggen hier de sleufsilo's van het bedrijf en een deel wordt gebruikt als intensief grasland: hier ligt de uitloop voor het melkvee vanuit de stallen. Van een gaaf, oorspronkelijk waardevol stuk weiland is al geruime tijd geen sprake meer. De natuurwaarden van dit gedeelte grasland zijn daardoor zeer beperkt. Door de uitbreiding van het bouwvlak zal geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan natuurlijke waarden. Gezien het intensieve gebruik is dit geen geschikt terrein voor weidevogels. Met de uitbreiding zal een klein deel grasland verdwijnen. Dit is echter klein en zeer beperkt in verhouding tot het totale areaal aan grasland van het omliggende veenweidegebied. Gesteld kan worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de graslandvegetaties van het veenweidegebied. Door de aanwezigheid van de sleufsilo's is er evenmin sprake van aantasting van een waardevol weidevogelgebied (zie ook het addendum op de Aanmeldingsnotitie m.e.r. in bijlage 3).

Verder geldt er een algemene zorgplicht voor flora en fauna voor alle in het wild levende planten en dieren in Nederland (art 1.11 Wnb). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient dan ook steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel zal er ecologisch advies worden ingewonnen.

Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van ecologie en natuur.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In de huidige situatie zijn er twee agrarische bedrijven met bijbehorende verkeersbewegingen. Het gaat hierbij om de aankomst en het vertrek van een enkele vrachtwagen, veewagen of bulkwagen. Deze verkeersbewegingen vinden gedurende de dagperiode plaats. Door de uitbreiding van de stal en het aantal te houden dieren zal in beperkte mate een toename zijn van het aantal verkeersbewegingen (max. 2). Daar staat tegenover dat door de uitbreiding de huur van de stal aan de Benedenberg 81/83 vervalt, waardoor het dagelijks gerij van vee en voer hier vervalt. Tevens vervalt de planologische ruimte die nu nog op de Benedenberg 96 aanwezig is. Per saldo blijft het aantal verkeersbewegingen ongeveer gelijk. Daarnaast neemt door veranderde mestwetgeving het bedrijfsverkeer af. De mestwetgeving verplicht het toevoegen van 30% water aan de mest. Hierdoor wordt nu alle mest met behulp van sleepslangen uitgereden en is er bijna geen drijfmesttank-verkeer meer (met uitzondering van een aantal buitenpercelen die op grotere afstand liggen). Doordat er in 2017 een kavelruil heeft plaatsgevonden is er geen sprake meer van een ruwvoertekort. Aanvoer van extra ruwvoer en afvoer van drijfmest is hierdoor komen te vervallen.

Geconcludeerd wordt dat per saldo het totaal aantal verkeersbewegingen op de Benedenberg als gevolg van dit plan niet significant toeneemt. Het initiatief is hiermee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in het veen(weide)landschap met bebouwingslinten. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden bepaald door de aanwezige openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties.

In onderhavige situatie gaat het om uitbreiding van een bestaand bedrijf aan de achterzijde van het perceel, aansluitend op de bestaande bebouwing. Dit past in de verkavelingspatroon van het lint en sluit op een logische wijze aan op de ruimtelijke structuur. De bestaande kavelsloten blijven gehandhaafd. Ter plaatse van de uitbreiding zijn geen kenmerkende landschapselementen aanwezig.

Gezien de omvang van het omliggende poldergebied en de relatief beperkte uitbreiding van het agrarisch bedrijf is geen sprake van aantasting van de maat en weidsheid van het omliggende polderlandschap. De kenmerken van de bestaande landschappelijke structuur van het veenweidelandschap blijven in stand.


Archeologie

Het gebied waar de stal wordt gerealiseerd heeft geen specifieke archeologische verwachtingswaarde. Een nader archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden in het gebied blijft aan de voorzijde van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' behouden.


De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor het initiatief.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voor de bestemmingen en de opzet van de regels is aangesloten bij de systematiek van het vigerende plan (i.c. het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' van de voormalige gemeente Bergambacht).

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen en bijzonderheden:

  • 'Agrarisch met waarden', deze bestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan ten behoeve van de bestaande agrarische bedrijven. Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Met een bouwvlak is aangegeven wat mag worden gebruikt voor bebouwing en erf.
  • De aanduiding 'relatie' geeft aan dat beide bouwvlakken samen worden beschouwd als één agrarisch bedrijf. Binnen elk bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan;
  • Met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bedrijfswoning' is aangegeven dat binnen het bouwvlak van Benedenberg 96 twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een bedrijfswoning af te splitsen van het bedrijf en aan te merken als plattelandswoning.
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - mest- en voederopslag', deze functieaanduiding is gelegd op het achterste deel van het perceel op nr. 90. Op dit deel van het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan, alleen voorzieningen ten behoeve van mest- en voeropslag;
  • De landschappelijke inpassing en de aanleg van een geluidsscherm langs de westelijke inrit zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • 'Waarde - Archeologie 2', mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. Deze bestemming is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de GGD Hollands Midden en de Veiligheidsregio Hollands Midden. De reacties zijn opgenomen in bijlage 8.
De provincie is akkoord met het plan. De adviezen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in dit plan. De GGD adviseert een aantal maatregelen om mogelijke risico's voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken. Deze hebben betrekking op de bedrijfsvoering en hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan. De Veiligheidsregio adviseert een aantal maatregelen, welke via andere wegen uitgevoerd zullen moeten worden, maar welke geen consequenties hebben voor het bestemmingsplan.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Er wordt geen inspraak ex artikel 3.1.6 Bro gehouden. De omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het voorgenomen plan.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 november 2019 tot en met 01 januari 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Advies Agrarische Beoordelingscommissie

Bijlage 1 Advies Agrarische beoordelingscommissie

Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie M.e.r.

Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Bijlage 3 Addendum Aanmeldingsnotitie M.e.r.

Bijlage 3 Addendum aanmeldingsnotitie m.e.r.

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Depositieberekeningen Stikstof

Bijlage 5 Depositieberekeningen stikstof

Bijlage 6 Nb-wet Vergunning

Bijlage 6 Nb-wet vergunning

Bijlage 7 Besluit Aanmeldingsnotitie M.e.r.

Bijlage 7 Besluit Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Bijlage 8 Reacties Vooroverleg

Bijlage 8 Reacties vooroverleg