KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde – Archeologie 5
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel

’t Hooge Zand 1 en 5 te Bergambacht

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 04-06-2024 - vastgesteld

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan
het bestemmingsplan ’t Hooge Zand 1 en 5 Bergambacht met identificatienummer
NL.IMRO.1931.BP2302BT062-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende
bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit
bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het
hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen
uit oude tijden.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van
goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.10 bedrijfs-/ dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van
het gebouw of het terrein.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens de Woningwet.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of Omgevingswet.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende
voorzieningen voor woonfuncties geschikt is of geschikt te maken is.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak (al dan niet door een koppelteken verbonden), waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn
toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.25 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische
gaafheid.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit..
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.28 grondverzet en transport
een bedrijf, gericht op het uitoefenen van loon-, sloop-, grondverzet-, transport-, cultuur-/
civieltechnische werkzaamheden en landschapsinrichting en -onderhoud, en waarbij op de locatie van
het bedrijf zelf onder andere opslag, stalling, onderhoud, reparatie en gebruik van materieel en
materialen plaatsvindt alsmede aan-/afvoer, op-/overslag, be- en/of verwerking van producten /
goederen of (rest-)stoffen in hoofdzaak gerelateerd aan de werkzaamheden.
1.29 grondbank
een (opslag) locatie gericht op het doelmatig beheer van grondstromen, zijnde een fysieke plek waar
partijen grond, zand, bouwstoffen uit eigen werken of van derden kunnen worden ingenomen,
samengevoegd, behandeld (waaronder zeven), gekeurd en geschikt worden gemaakt voor (lokaal)
hergebruik c.q. nuttig toepassing (buiten de inrichting). De grondbank dient als voorziening voor de op
grond van het bestemmingsplan toegestane bedrijfsactiviteiten en ten behoeve van andere bedrijven
en / of organisaties.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op
de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch,
juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in
ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.33 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten
behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.34 (buiten)opslag
bedrijfsactiviteiten gericht op het op- en overslaan, be- en verwerken van bouw-, grond-, hulp-, resten
afvalstoffen of producten en het exploiteren van een grondbank.
1.35 overkapping
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de
gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.36 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. voor gebouwen die niet onmiddellijk aan de weg grenzen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.38 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw
betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die door de ligging, de situatie ter
plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.39 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel.
1.40 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate
geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.41 windturbine
een apparaat (bouwwerk, geen gebouw zijnde) voor het opwekken van elektrisch of thermisch
vermogen uit wind.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden
daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen
bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de
betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel als
goothoogte aangemerkt.
2.5 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, dakkapellen en dakopbouwen.
2.7 inhoud overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouw of bouwwerk
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de
draagconstructie, waarbij overstekken tot 0,75 meter niet worden meegeteld bij de berekening van de
inhoud.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
2.10 vloeroppervlak
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580 (Nederlandse Norm voor ruimtelijke data).

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzet- en transportbedrijf' een grondverzet – en transportbedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslag; opslag en een grondbank;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – parkeren derden’, voor het parkeren van voertuigen van derden;
  4. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone – zware bronnen uitgesloten tussen 19.00 en 7.00 uur’, is het niet toegestaan om in de genoemde periode met zware bronnen te rijden;
  5. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings-)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd en gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  3. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  4. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  5. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de bouwhoogte van masten ten behoeve van energieopwekking (windturbine) bedraagt ten hoogste 15 meter.
3.3 Gebruiksregels
3.3.1 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. buitenopslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5 m is niet toegestaan;
  5. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover deze een normaal en ondergeschikt onderdeel uitmaakt van het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
3.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijf'
zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
    1. binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting;
    2. op gronden met de bestemming Verkeer, Groen of Water;
  2. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.

Artikel 4 Waarde – Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden.
4.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en waarbij sprake is van een bodemdiepte
van meer dan 1,5 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend,
door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.1 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen, waarbij de bestaande diepte en oppervlakte niet wijzigt;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 4.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of
meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het
bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in
de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning
vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), afplaggen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur of het verwijderen van funderingen;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, heien, plaatsen van damwanden;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, aanleggen/vervangen van rioleringen;
  5. grondwaterpeilverlagingen.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen, waarbij de bestaande diepte en oppervlakte niet wijzigt;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 1,5 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m² beslaan.
4.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
4.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is
overgelegd of indien bij de gemeente al een rapport bekend is waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het
rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake kundige.
4.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van
de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door op het bestemmingsvlak de
dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande afwijkingen
  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
6.2 Bouwhoogte
Indien in artikel 3 uitsluitend een maximale goothoogte is geregeld voor hoofdgebouwen, bedraagt de
bouwhoogte voor deze hoofdgebouwen ten hoogste 5 m meer.
6.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen,
aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het oppervlak aan ondergrondse en mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 m onder peil.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Milieuzone – boringsvrije zone
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de kwaliteit van het
grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een
omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde
bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het
terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste
10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening
wijzigingen aan te brengen in plaats, richting en of afmetingen van bestemmingsgrenzen:
  1. ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits:
    1. de afwijking ten hoogste 3 meter bedraagt;
    2. als gevolg van de afwijking de omvang van het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% wordt vergroot en;
    3. geen belangen van derden worden geschaad;
  2. ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in het plan.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Bij het toepassen van een in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke
ordening is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het
moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld met het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover bij toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard jegens een of meerdere natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten
behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ‘Regels van het bestemmingsplan Dorpsgebied – t’ Hooge Zand 1 en 5 te Bergambacht’.