Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven
Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 11-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan:
het Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPDFM21WINDTURBINE-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte.
1.4 windturbine:
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 ashoogte van een windturbine:
hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Artikel 3 Van Toepassing Verklaring
Dit bestemmingsplan is van toepassing op de bestemmingsplannen en de daarin aangehaalde artikelen, zoals opgenomen in bijlage 1.
Hoofdstuk 2 Regels Windturbines
Artikel 4 Algemene Bouwregels
4.1 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels van de in bijlage 1 genoemde bestemmingen in die zin dat ten hoogste 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:
- 1. de ashoogte ten hoogste 15 m bedraagt;
- 2. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
- 3. vooraf eerst de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend;
- 4. de turbines zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij wordt voldaan aan de criteria opgenomen in de notitie 'Welstand ontwikkelingscriteria: windturbines bij agrarische bedrijven', zoals opgenomen in bijlage 2;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de externe veiligheid, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 6. de aanvraag tevens voor een beoordeling aan de provincie wordt voorgelegd;
- 7. de afstand van een windturbine tot bovengrondse hoogspanningsinfrastructuur niet minder bedraagt dan de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerentaal van de turbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
- 8. de afstand van een windturbine tot ondergrondse hoogspanningsinfrastructuur niet minder bedraagt dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental van de turbine, tenzij de netbeheerder schriftelijk instemt met een kortere afstand;
- b. Indien op grond van de in de regels van de in bijlage 1 genoemde bestemmingen het gebruik voor kleinschalige duurzame energiewinning niet is toegestaan, dient tevens te worden afgeweken van het gebruik, zoals opgenomen in artikel 5 lid 5.1.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
5.1 Afwijken van de gebruiksregels
Voor zover krachtens de bestemmingen, zoals genoemd in bijlage 1 het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning niet is toegestaan, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor het gebruik van de gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning in de vorm van zonne- en windenergie, met dien verstande dat kleinschalige duurzame energiewinning in de vorm van zonne-energie uitsluitend binnen het bouwperceel mag plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregeling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
De regels worden aangehaald als:
Regels van het Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Provinciale Staten van de provincie Fryslân hebben in hun vergadering van 1 juli 2020 de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) gewijzigd vastgesteld. Door deze wijziging bestaan er in de provincie nu mogelijkheden om onder voorwaarden kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen te realiseren. De provincie geeft aan dat de kleine windturbines geregeld kunnen worden in een paraplubestemmingsplan door middel van een afwijkingsmogelijkheid gebaseerd op een aantal voorwaarden en dat een aanvraag aan de provincie moet worden voorgelegd.
De Fryske Marren wil naar aanleiding van deze beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een eensluidende regeling voor kleine windmolens bij agrarische bouwpercelen. Het voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet daarin.
1.2 Planvorm
Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan dat thema's of onderdelen regelt voor de bestemmingsplannen die zijn genoemd in het paraplubestemmingsplan. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.
Het voorliggende paraplubestemmingsplan is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel. Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden kleine windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan.
Tegelijkertijd wordt voor hetzelfde onderwerp ook een herziening voor de beheersverordeningen die in de gemeente gelden, opgesteld. Die beheersverordening heeft hetzelfde doel, maar kan juridisch gezien geen onderdeel zijn van een bestemmingsplanherziening, omdat het gaat om verschillende ruimtelijke instrumenten met elk een eigen procedure.
1.3 Plangebied
Het paraplubestemmingsplan geldt voor alle gronden binnen de geldende bestemmingsplannen en waar agrarische bouwpercelen aanwezig zijn of gebieden die direct grenzen aan agrarische bouwpercelen. Onder de agrarische bouwpercelen worden ook kwekerijbedrijven en gebruiksgerichte paardenhouderijen verstaan.
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de bestemmingsplannen die voor het buitengebied gelden, zoals het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 (vastgesteld op 28 juni 2017), het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Lemsterland op 27 juni 2011) en het bestemmingsplan Buitengebied 2008 (vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Boarnsterhiem op 22 december 2010). Daarnaast is een aantal herzieningen van voornoemde plannen en een groot aantal andere bestemmingsplannen in het onderhavige paraplubestemmingsplan meegenomen, omdat daar agrarische gronden aanwezig zijn die grenzen aan agrarische bouwpercelen. In bijlage 1 zijn alle bestemmingsplannen opgenomen die met dit paraplubestemmingsplan worden herzien.
Een aantal van deze gebieden in de gemeente is geregeld in beheersverordeningen, voor die gebieden is de onderhavige regeling niet van toepassing maar hiervoor is, zoals eerder aangegeven, een aparte regeling opgesteld in de vorm van een (partiële herziening) beheersverordening.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 Plangebied
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota geeft geen specifieke uitgangspunten voor het plangebied.
Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau zijn dit onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die verder is uitgewerkt in respectievelijk het Besluit algemene regels.
Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.
2.2 Provinciaal Beleid
Op provinciaal niveau geldt het Streekplan Fryslân 2007, dat verder is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân 2014.
Voor het onderhavige paraplubestemmingsplan is de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines), vastgesteld op 1 juli 2020, van belang. Deze wijziging voorziet in mogelijkheden om onder de volgende voorwaarden kleine windturbines te realiseren:
- 1. maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf;
- 2. de windturbines mogen een maximale ashoogte van 15 meter hebben;
- 3. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
- 4. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend;
- 5. het verzoek moet aan de provincie worden voorgelegd.
2.3 Gemeentelijk Beleid
De (ontwerp)omgevingsvisie De Fryske Marren (juli 2018) gaat uit van een goede leefomgeving, daarbij gaat het ook om ambities op het gebied van duurzaamheid. Deze duurzaamheidsambities zijn vastgelegd in het 'Duurzaamheidsprogramma' dat in november 2021 is vastgesteld. In dit programma wordt onder andere ingezet op een duurzame landbouw met kansen voor windenergie ten behoeve van agrarische bedrijven.
Naar aanleiding van het door de provincie vastgestelde nieuwe beleid om kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen mogelijk te maken, wenst de gemeente deze vorm van duurzame energievoorzieningen planologisch te faciliteren door middel van een relatief eenvoudige procedure (zie hoofdstuk 4). Hierbij zal bij de toetsing rekening worden gehouden met de uitgangspunten van de provincie (zie ook paragraaf 4.2).
De gemeente heeft voor de realisatie van windturbines bij agrarische bedrijven welstand ontwikkelingscriteria opgesteld, die in bijlage 2 zijn opgenomen en deel uitmaken van de juridische regeling van dit paraplubestemmingsplan. Bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet hieraan getoetst worden. De welstand ontwikkelingscriteria zijn in het volgende hoofdstuk beschreven.
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag waar en onder welke voorwaarden kleine windturbines in de gemeente De Fryske Marren worden toegestaan. Daarbij spelen de welstand ontwikkelingscriteria en diverse omgevingsaspecten een rol. Ten aanzien van de omgevingsaspecten heeft de FUMO een advies uitgebracht, dat is opgenomen in bijlage 1. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines. Ook zijn er plaatsingeisen opgenomen wat betreft de aan te houden afstand tot omliggende woningen, bestaande landschappelijke elementen en de eigen bedrijfswoning.
3.1 Welstand Ontwikkelingscriteria
De gemeente heeft voor de kleine windturbines bij agrarische bedrijven een welstand ontwikkelingscriteria die na de vaststelling van het paraplubestemmingsplan van kracht wordt en deel uitmaakt van de juridische regeling (bijlage 2).
Belangrijke uitgangspunten zijn dat de plaatsing van de windturbine bij het agrarisch bedrijf nodig is en dat de turbines zorgvuldig moeten worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Dit laatste houdt in dat de windturbines in gebieden met grote landschappelijk en recreatieve waarde in de omgeving van Gaasterland en het Minserklif slechts zijn toegestaan binnen het huidige bouwvlak / bouwperceel. Dit betreft het essen- en stuwwallenlandschap dat wordt gekenmerkt door een verzameling van verhogingen in het landschap in de vorm van reliëfrijke keileemwelvingen, ontstaan door ijsopstuwing, zandverstuivingen en uitspoeling. Ook gaat het om de steilrand aansluitend op IJsselmeer en de aanwezigheid van reliëf aan de klifkusten (Mirnser Klif en het Oudemirdumer Klif).
3.2 Relatie Wet Milieubeheer
Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan 2,00 m vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.
Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2,00 m vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet milieubeheer niet voor niets de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan 2,00 m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan 'Handreiking miniwind en kleine windmolens' van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.
De volgende paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder.
3.3 Geluid En Milieuzonering
Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies, is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.
Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG gaat bij een windturbine met een wiekdiameter van 20 meter uit van een normafstand van 100 meter (milieucategorie 3.1) tussen milieugevoelige functies, zoals woningen. Dit op basis van het aspect geluid.
3.4 Externe Veiligheid
Kleine windturbines (vanaf een rotordiameter van 2,00 meter) vallen onder de werkingssfeer het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.3 voorschriften opgenomen waaraan een windturbine moet voldoen. Deze beoordeling vindt plaats bij de in te dienen melding. In artikel 3.15 zijn voorschriften opgenomen m.b.t normering voor externe veiligheid.
Bij het indienen van een melding en aanvraag omgevingsvergunning bouw wordt getoetst of de windturbine voldoet aan bovenstaande normering.
De risico's van windturbines in de nabijheid van risicobronnen kan consequenties hebben op deze risicobronnen (kunnen risicoverhogend zijn). Dit geldt echter alleen voor grote windturbines. Voor kleinschalige windturbines is er geen sprake van een risicoverhogend effect op deze risicobronnen. Dergelijke installaties zoals risicovolle inrichtingen die onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen zijn met name ook niet in het buitengebied gelegen.
Desalniettemin moet ook voor kleine windturbines voldoende afstand worden gehouden tot risicobronnen. In het buitengebied van de gemeente komen de volgende relevante risicobronnen voor:
- a. ondergrondse hogedrukaardgas transportleidingen;
- b. hoogspanningsinfrastructuur.
Hoofdspoorwegen die relevant zijn (die onderdeel uitmaken van het basisnet spoor in verband met structureel vervoer gevaarlijke stoffen) zijn niet relevant voor het plangebied.
Toetsing
In het advies van de FUMO in bijlage 1 is aangegeven met welke relevante infrastructuur rekening moet worden gehouden. Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.
Bij de vergunningverlening voor de windturbines zal tenslotte rekening worden gehouden met enkele aandachtspunten (zoals zijn aangegeven in bijlage 2) om:
- de gestelde eisen in het activiteitenbesluit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen/buisleidingen te gebruiken bij het opstellen van een omgevingsvergunning;
- rekening te houden met zowel andere risicobronnen als (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van een windturbine;
- Brandweer Fryslân te betrekken in het vergunningsproces ten aanzien van windturbines en hen op de hoogte te houden van de mate waarin hun advies is overgenomen.
3.5 Visuele Hinder
Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal 15,00 m hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:
"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".
Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van 12,00 m, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van 12,00 m) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Gelet op het feit dat het gaat om kleine windturbines en dat deze in ieder geval op 50 meter afstand van gevoelige functies zoals woningen moeten worden gesitueerd (zie paragraaf 3.3), is de kans op slagschaduw en lichtreflectie erg klein. Wel kan bij de positionering van de één of meerdere turbines rekening worden gehouden met de stand ten opzichte van hindergevoelige functies.
3.6 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu, maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine gedaan.
De Wet natuurbescherming is onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus mogelijk noodzakelijk om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Inleiding
Het paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van kleine windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde binnenplanse afwijkingsprocedure.
4.2 Opzet En Toelichting Regels
Per hoofdstuk is de opbouw van de regels beschreven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen.
Het begrip windturbine is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Het begrip sluit aan op het begrip uit de Verordening Romte 2014.
Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige wordt verstaan, dit begrip toegevoegd. Op deze wijze worden er ook mogelijkheden geboden voor zonnepanelen op de gebouwen (conform het criterium de provinciale verordening) waar daar in de geldende bestemmingsplannen / beheersverordeningen geen mogelijkheden voor bestaan zoals bij de uitleg in artikel 5 is beschreven.
Artikel 2. Wijze van meten
Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.
Artikel 3 Van toepassing verklaring
Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen wordt met de nieuwe regeling binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch - Cultuurgrond', 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf', 'Agrarisch - Kwekerij', 'Agrarisch met waarden', 'Bedrijf – Paardenhouderij', 'Agrarisch – Besloten landschap', 'Agrarisch – Open landschap' en daarmee vergelijkbare bestemmingen en aanduidingen het plaatsen van kleine windturbines via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Regels windturbines
Artikel 4 Algemene bouwregels
In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleine windturbines te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. Afhankelijk van de regelingen en de terminologie in te herziene bestemmingsplannen betekent dit dat de mogelijkheden gerelateerd zijn aan een op de verbeelding / plankaart ingetekend agrarisch bouwvlak, agrarisch bestemmingsvlak of een al dan niet op de verbeelding / plankaart ingetekend agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van de windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen.
Voor de toetsing aan de onderdelen b en c van lid 4.1 kan de toelichting van de provincie als leidraad worden genomen:
4.1.b. Eigen behoefte:
Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven windturbines worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net. Dit mag, zolang gebruik gemaakt kan worden van de bestaande eigen netaansluiting van het agrarische bedrijf. Maatwerk blijft ook hier echter mogelijk. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden dat door omstandigheden een netverzwaring toch nodig is om in de eigen behoefte te kunnen voorzien.
4.1.c. Landschappelijke inpassing
Het is verder van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.
Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de beschrijving uit de bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied en de welstand ontwikkelcriteria zoals opgenomen in bijlage 2.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning in de vorm van zonne- en windenergie planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbijbehorende agrarische gronden.
Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 4 lid 4.1 moet worden toegepast.
Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels
De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is.
De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Tenslotte is in hoofdstuk 4 nog een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel 7) en een slotregel (artikel 8).
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Omgevingsaspecten
Dit bestemmingsplan bestaat uit enkele aanvullingen en aanpassingen van de bestaande regels die in het kader van de bestemmingsplan vooraf geen toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zoals water, milieu en natuur vragen. Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze aspecten van invloed zijn, rekening gehouden met het gestelde in hoofdstuk 3 en bijlage 2. De Keur van het Wetterskip Fryslân en de Wet natuurbescherming zijn onverkort van kracht.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en overleg
Aangezien het gaat om slechts beperkte aanvullingen en aanpassingen van de geldende bestemmingsplannen en beleid van andere overheden/overheidsorganen niet geraakt wordt met dit paraplubestemmingsplan, wordt voor dit plan geen inspraakmogelijkheid geboden en worden overlegpartners (in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening), niet geconsulteerd. Er wordt wel via verschillende kanalen geïnformeerd over de nieuwe regelgeving. Het plan is op 1 november 2021 tijdens het regulier overleg met de LTO besproken met de opmerking dat het ontwerp nog in 2021 ter visie wordt gelegd.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpplan is vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid werd gebracht zienswijzen in te dienen.
Vastgesteld bestemmingsplan
Het plan is ten slotte door de gemeenteraad op 11 mei 2022 gewijzigd vastgesteld, zoals in bijlage 2 is aangegeven. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Lijst Van Toepassing Zijnde Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Lijst van toepassing zijnde bestemmingsplannen
Bijlage 2 Welstand Ontwikkelingscriteria: Windturbines Bij Agrarische Bedrijven
Bijlage 2 Welstand ontwikkelingscriteria: windturbines bij agrarische bedrijven