KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen - 1
Artikel 7 Wonen - 2
Artikel 8 Wonen - Woongebouw
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Crisis- En Herstelwet
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Mer-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Water
4.5 Bodem
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Ecologie
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid En Grondexploitatie
Bijlage 1 Mobiliteitstoets
Bijlage 2 Beeldkwaliteit
Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Beslissing Vormvrije M.e.r-beoordeling
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Watercompensatie
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Stikstofonderzoek
Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Aanvullende Ecologisch Onderzoeken
Bijlage 12 Advies Brandweer
Bijlage 13 Reactienota Overleg En Inspraak
Bijlage 14 Reactienota Zienswijzen

Joure - Wyldehoarne 4 fase 1

Bestemmingsplan - Gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 19-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 4 fase 1 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.6 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van een afzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.7 aanleggelegenheid:

gelegenheid voor het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.9 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat / die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.24 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 horecabedrijf:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

categorie 1:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt: lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie, patisserie en crêperie;

categorie 2:

vormen van horeca die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals: buurthuizen, sportkantines en kerkelijke centra;


categorie 3:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd: restaurants, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant, pension;


categorie 4:

vormen van horeca waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die deels ter plaatse worden geconsumeerd maar voor een belangrijk deel ook elders: pizzeria, Chinese restaurants;

categorie 5:

vormen van horeca die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel) de avonduren geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt: cafetaria, snackbar, viskraam, shoarmazaak;

categorie 6:

vormen van horeca waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt: café, bar, eetcafé, pub, dancing met een dansvloeroppervlak van kleiner dan 10 m² en café-restaurant;


categorie 7:

vormen van horeca zoals een discotheek en een dancing met een dansvloer-oppervlak groter dan 10 m²;

1.28 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.29 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 ligplaats innemen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.32 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.33 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.34 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd: het NAP -0,52 m;

1.35 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.37 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 vrijstaand/op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.40 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

1.41 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een andere bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden;
  3. c. water;

met daar in ondergeschikte mate bijbehorend:

  1. d. openbare parkeervoorzieningen;
  2. e. sport- en speelvoorzieningen;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. paden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. sloten, bermen en beplanting;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. sport- en speelvoorzieningen;
  8. h. water;

met de daarbijbehorende:

  1. i. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor wegen bestaande uit meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers, bermen en beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. d. aanleggelegenheid;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. ontsluitingswegen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en walbeschoeiingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor aanleggelegenheid voor meer dan 3 aaneengesloten dagen;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van het innemen van een ligplaats voor vaartuigen;
  3. c. het gebruik van de gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de oppervlakte van het woonhuis niet meer dan 150 m² bedraagt;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2.1 sub e in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd, mits dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  4. d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
  5. e. het bepaalde in lid 6.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  6. f. het bepaalde in lid 6.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  7. g. het bepaalde in lid 6.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
  8. h. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelfstaand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    1. 1. een aan huis verbonden werkactiviteit;
    2. 2. bêd & brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. paden en stegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. andere bouwwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de oppervlakte van het woonhuis niet meer dan 150 m² bedraagt;
  2. b. het bepaalde in lid 7.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 7.2.2 sub c in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens wordt verkleind;
  4. d. het bepaalde in lid 7.2.2 sub d in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevel wordt vergroot;
  5. e. het bepaalde in lid 7.2.2 sub e in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot:
    1. 1. ten hoogste 100 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    2. 2. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
    3. 3. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
  6. f. het bepaalde in lid 7.2.2 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    2. 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw;
  7. g. het bepaalde in lid 7.2.2 sub h in die zin dat de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd tot ten hoogste 6,00 m, mits de goothoogte van een op zichzelf staand bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m zal bedragen.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of een meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Artikel 8 Wonen - Woongebouw

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woongebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. paden en stegen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. tuinen, erven en terreinen;
  2. h. andere bouwwerken, waaronder vlaggenmasten.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1 sub a in die zin dat woongebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

10.2 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 136 woningen;

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
  6. f. het bepaalde in lid 11.1 onder e in die zin dat het aantal woningen toeneemt, mits:
    1. 1. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder;
    2. 2. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:

  • bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan het bestemmingsplan Joure - Wyldehoarne 4 fase 1 van de gemeente De Fryske Marren;

Behorend bij het besluit van 19 juli 2023.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Joure in de gemeente De Fryske Marren bevindt zich een woonwijk met de naam Wyldehoarne. De wijk wordt in verschillende deelgebieden ontwikkeld. De eerste drie zijn nagenoeg voltooid. Om deze reden wil de gemeente een vierde deelgebied aan de oostzijde van de bestaande deelgebieden ontwikkelen. Dit vierde deelgebied wordt in een noordelijke fase 1 en een zuidelijke fase 2 ontwikkeld. In fase 1 zijn 136 nieuwe woningen beoogd.

Op basis van het geldende beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied kent het plangebied een agrarische bestemming. De beoogde, nieuwe woningen zijn niet toegestaan op basis van deze agrarische bestemming. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin en richt zich op fase 1 van Wyldehoarne 4.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in oosten van Joure en wordt begrensd door:

  • de eerdere deelgebieden van Wyldehoarne aan de westzijde;
  • de Koarte Ekers aan de noordzijde;
  • de bosstroken met daarachter de Wildehornstersingel aan de oostzijde;
  • agrarische gronden die bedoeld zijn voor fase 2 van Wyldehoarne 4 aan de zuidzijde.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is geregeld de beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied, die is vastgesteld op 26 juni 2013 door de voormalige gemeente Skarsterlân (huidig: De Fryske Marren). In deze beheersverordening is het daarvoor geldende bestemmingsplan Joure Wyldehoarne uit 1999 opgenomen. In figuur 1.2 is hiervan een uitsnede van de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Wyldehoarne

Wyldehoarne 4 fase 1 wordt ontwikkeld op gronden die in dit bestemmingsplan zijn geregeld met de bestemming 'Agrarische doeleinden'. De gronden mogen in deze bestemming gebruikt worden voor agrarische cultuurgronden, verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. In deze bestemming zijn de aanduidingen 'opgaande groen', 'buurtontsluiting' en 'water' opgenomen waarmee deze functies indicatief zijn aangegeven.

1.4 Crisis- En Herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente De Fryske Marren zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (www.pdok.nl)

In de huidige situatie bestaat het plangebied overwegend uit agrarische gronden. Aan de west- en oostzijde zijn bosstroken aanwezig met aan de westzijde daarachter de woonbebouwing van de eerdere deelgebieden van Wyldehoarne en aan de oostzijde de Wildehornstersingel. Dit is net zoals de Koarte Ekers aan de noordzijde van het plangebied een buiten de bebouwde kom gelegen erftoegangsweg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. Door het plangebied loopt de Oer de Feart dit is een belangrijke ontsluitingsweg van Wyldehoarne die aansluit op de Haskerveldweg. Oer de Feart ligt in de bebouwde kom van Joure met een maximum snelheid van 30 km/uur. Oer de Feart sluit aan op het gedeelte van de Haskerveldweg wat buiten de bebouwde kom van Joure ligt met een maximumsnelheid van 80 km/uur. In en nabij de bosstroken aan de oostzijde bevindt zich een wandelpad en een sloot. Ook aan de zuidzijde van het plangebied is een sloot aanwezig.

2.2 Toekomstige Situatie

Ruimtelijk concept

Wyldehoarne 4 wordt, door de ligging ingeklemd tussen twee groensingels, een veel groenere wijk dan de eerdere fasen van Wyldehoarne en de wijk Skipsleat waar het water alom aanwezig was. De structuur borduurt voort op de oude rechtlijnige ontginningsstructuur van de Haskerveenpolder die in de fase 3 van Wyldehoarne is opgepakt en de organische structuur van Skipsleat heeft verdrongen. De nu al aanwezige (hoofd)ontsluitingsweg Oer de Feart vormt de drager van die structuur. Aan die drager zijn verschillende woonclusters geschakeld die ieder hun eigen ruimtelijke kenmerken hebben. In Wyldehoarne 4 worden de twee waterassen van Wyldehoarne 3 met een lus verbonden. Dit water voegt op een aantal plekken in de wijk extra woonkwaliteit op in deze overigens vooral 'groene' wijk.

Fasering en programma

Wyldehoarne 4 wordt in twee fasen ontwikkeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Fasering Wyldehoarne 4

Dit bestemmingsplan richt zich op het noordelijke deel dat fase 1 vormt. Dit is in figuur 2.2 aangegeven met de blauwe omlijning. Fase 2, het zuidelijk deel, is hierin aangegeven met het rode vlak. Voor fase 2 van Wyldehoarne 4 zal een aparte planologisch-juridische regeling worden opgesteld op het moment dat de ontwikkeling hiervan concreet wordt. Het ruimtelijke model van het plangebied is in figuur 2.3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig ontwerp Wyldehoarne 4 fase 1

Programma en deelgebieden

In fase 1 van Wyldehoarne 4 kunnen bij recht 136 woningen worden gebouwd. In de verkaveling is 50 woningen (circa 40%) bedoeld voor het middensegment, 32 woningen (circa 25%) voor het duurdere segment en 46 woningen (circa 35%) voor het lagere segment. Onder voorwaarden zijn er door middel van een afwijkingsmogelijkheid ook meer woningen mogelijk.

In het plangebied zijn de volgende buurtjes/deelgebieden te onderscheiden:

Noordelijk cluster

Tussen de wijkontsluiting Oer de Feart en de Koarte Ekers zijn vier woonstraten (hofjes) beoogd die van zuid naar noord ruimte bieden aan steeds grotere kavels voor daarbij passende woningen. Het profiel en de inrichting van de straatjes wordt afgestemd op de te realiseren woningen rekening houdend met de daarbij behorende woonwensen en parkeerdruk. De vrijstaande woningen bestaan uit een bouwlaag al of niet afgedekt met een kap. De twee onder een kapper en de rijwoningen mogen twee bouwlagen hoog worden en ook afgedekt worden met een kap (niet verplicht).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0007.png"

Figuur 2.3 Principe-indeling en -profiel deelgebied noordelijk cluster

Langs de hoofdontsluiting

Langs de hoofd-ontsluitingsweg is behoefte aan een 'rustige straatwand' met samenhangende bebouwing die de weg begeleid, waardoor hier een projectmatige aanpak meer gewenst is. Op een aantal 'markante plekken' zoals op hoeken en entree(s) van de wijk, kan met meer opvallende bebouwing ruimtelijke accenten ingepast worden. Hier kan dan ook gedacht worden aan een appartementengebouw van bescheiden omvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0009.png"

Figuur 2.4 Principe-indeling en -profiel deelgebied langs de hoofdontsluiting

Aan het water

Voor de woningen die rond de centrale waterpartij gebouwd worden geldt dat die duidelijk familie van elkaar moeten zijn. Dat geldt voor de woningen in het deel dat in de eerst fase wordt gerealiseerd maar eigenlijk ook voor de woningen in de volgende fase waarvoor hetzelfde geldt en die in een ontwerp-/bouwstroom gerealiseerd zouden kunnen worden.

Het hoeven niet allemaal dezelfde woningen te zijn maar de architectuur en het materiaal- en kleurgebruik zijn hetzelfde. De kavels zijn smal maar lang en de woningen mogen ook op de rand of in het water gebouwd worden. Parkeren vindt plaats op eigen erf aansluitend op openbaar gebied. Bij de woningen behoort een steiger tot de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0010.png"

Figuur 2.5 Principe-indeling deelgebied aan het water

Binnengebied

De invulling van de gebieden die achter de woningen aan de hoofdontsluitingsweg liggen is wat meer vrij. Het kunnen hofjes worden die zich (indien gewenst) voor zelfrealisatie lenen, maar ook (projectmatige) woningbouw in de goedkope(re) prijsklasse kan hier worden ingepast. Het gebiedje moet wel kunnen voorzien in de eigen (parkeer) behoefte.

De getekende verkaveling is een voorstel waarin 24 woningen projectmatig in 6 rijen van 4 ingepast zijn, maar ook al dan niet projectmatig ontwikkelde twee onder één kapwoningen behoren tot de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0012.png"

Figuur 2.6 Principe-indeling deelgebied binnengebied

Groen en water

Rond de wijk is al veel groen en water aanwezig. Dat wordt gerespecteerd en er wordt letterlijk afstand van gehouden om in de bermen van het water en de randen van de opgaande beplanting een gradiëntvolle overgangszone te creëren. Langs de west- en noordzijde worden plukken opgaand groen aangeplant en aan de oostzijde worden daar nog bomen aan toegevoegd. De half verharde paden aan de buitenrand lopen door wat ruiger gras wat met bloemrijke mengsels is ingestrooid. Meer binnen in het plangebied wordt wat strakker gras gezaaid wat ook vaker gemaaid kan worden.

De langs de groensingels aanwezige sloten gaan een belangrijke rol spelen in de waterafvoer waarmee de wijk inspeelt op de eisen van klimaatadaptie. Bij de (her)profilering krijgen natuurvriendelijke oevers de aandacht. Dat geldt zowel voor de openbare oevers als de oevers die onderdeel uit gaan maken van de particuliere kavels.

In Wyldehoarne 4 wordt extra aandacht besteed aan het creëren van een gezonde woon- en leefomgeving. De aanwezigheid van voldoende groen speelt daar een grote rol in. Dan gaat het niet alleen om de aankleding van dat groen met bomen en planten maar ook het creëren van mogelijkheden om dat groen actief te gebruiken. Dwars door de wijk loopt van noord naar zuid een ketting van groen zones waar het aangenaam verblijven is en (speel)ruimte voor. Tussen Wyldehoarne 3 en 4 ligt een relatief jonge en open groenzone waar ruimte is voor bijvoorbeeld de aanleg van een trimparcours en met wandel- en fietsroutes door de wijk en aansluitingen op de omliggende gebieden worden er veel mogelijkheden gecreëerd om buiten actief of minder actief bezig te zijn.

Bij de verdere ontwikkeling worden de mogelijkheden van natuurinclusief bouwen bij de bewoners en bouwers onder de aandacht gebracht. Dit heeft tot doel om de biodiversiteit in de nieuwe woonwijk te kunnen vergroten. Hierbij valt te denken valt aan:

  • gevelbetimmeringen die bij uitstek geschikt zijn als vleermuisverblijfplaats en als permanente gierzwaluwvoorziening;
  • gootbetimmeringen voor plekken voor de huismus, de gierzwaluw en de vleermuis;
  • overige mogelijkheden, zoals het inbouwen van kasten en neststenen in de spouwmuren;
  • het toegankelijk maken van de eerste twee rijen dakpannen voor de huismus en het inclusief maken van een garage.

Verkeer en parkeren

De Oer de Feart vormt zowel voor Wyldehoarne 3 als 4 de belangrijkste ontsluitingsweg en is de hoofdontsluiting van beide wijken. Het is een asfaltweg en het profiel en de inrichting van de weg in Wyldehoarne 3 wordt in Wyldehoarne 4 doorgezet. De weg sluit aan op de Haskerveldweg van waaruit de A6 en A7 snel en gemakkelijk te bereiken zijn. De wijk kent zelf geen doorlopende en/of vrij-liggende fietspaden, maar via de hofjes en Oer de Feart kan men wel inhaken op de reeds aanwezige fietsverbindingen naar de voorzieningen in het Centrum van Joure. De meer informele paden door de groene zones vormen de verbinding met het buitengebied.

Het parkeren vindt zo veel mogelijk op eigen terrein plaats. Bij de vrijstaande woningen en de twee onder een kapwoningen is dat goed in te passen. Voor de rijenwoningen (vooral de tussenwoningen) worden groepsgewijs parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd.

Voor Wyldehoarne 4 fase 1 is een mobiliteitstoets uitgevoerd waarin is getoetst of de verkeerstoename op een goede en verkeersveilige wijze kan worden afgewikkeld en of er in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Dit is opgenomen in bijlage 1. Hierbij is 'worst-case' uitgegaan van 150 woningen. Uit de mobiliteitstoets blijkt dat de bereikbaar van het plangebied goed is voor de verschillende vervoerswijzen. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling leidt niet tot knelpunten op het omliggende wegennet. Er dient te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Binnen de plangrenzen is er voldoende ruimte aanwezig om hierin te voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg. Voor het parkeren is ook in de planregels een regeling opgenomen die dit waarborgt conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren (artikel 14.1).

Duurzaamheid

Bij de ontwikkeling van alle wijken van Wyldehoarne speelde duurzaamheid steeds op een of andere manier een grote rol. Dat geldt voor alle facetten van duurzaamheid: van energie, tot ecologie, van leefbaarheid tot mobiliteit. De afstand tot de voorzieningen maakt het mogelijk dat het gebruik van de fiets wordt gestimuleerd door aan te haken op de bestaande routes naar het centrum. In de duurzaamheidsvisie van de gemeente zijn vijf thema's benoemd. Energie, water, grondstoffen, natuur/groen en sociaal. Deze zijn als volgt vertaald:

Energie

Streven naar onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen is het uitgangspunt. De oriëntatie van de kavels en daarmee van de woningen is zodanig dat dakvlakken zich prima kunnen lenen voor het toepassen van zonnepanelen en -collectoren waarmee op een natuurlijk wijze energie opgewekt kan worden. Alternatieve energiebronnen aanschaffen en gebruiken, zoals aardwarmte en pelletkachels zijn keuzes voor de individuele eigenaren. Er wordt geen gas aangelegd in de wijk.

Robuust watersysteem

Het water in de wijk wordt uitgebreid en draagt daarmee bij aan het totale watersysteem van Skipsleat en Wyldehoarne. De verhardingen wateren rechtstreeks bovengronds of via een rioleringsbuis af op de sloten. Ook behoort het tot de mogelijkheden om groene daken toe te passen. (vertraagde waterafvoer) Verder worden bewoners gestimuleerd regenwater op te vangen en te gebruiken (regenton). Het waterthema zal ook tot uitdrukking komen langs sloten of kavels die aan het water grenzen waar de gemeente zogenaamde living machines gaat stimuleren.

In Wyldehoarne 3 is (minder goede) ervaring opgedaan met zichtbare, bovengrondse afvoer van regenwater. Dit aspect is later in het ontwerp ingebracht. Nu we aan het begin van het ontwerpproces zitten kan beter rekening gehouden met de beperkingen die dat stelt aan het ontwerp. Langs de buitenranden is een waterstrook aanwezig waarop regenwater van de hofjes met een beperkt afschot goed rechtstreeks over de verharding kan worden afgevoerd.

In het midden van het gebied worden de afstanden tot de watergangen echter te groot. Het middengebied krijgt daarom een regenwaterriool waar ook de huisaansluitingen op kunnen worden aangesloten. Door het hele gebied lopen twee 'opbollende ruggen' (met circa 20 centimeter hoogteverschil).

Naast de benodigde watercompensatie wordt de wijk zoveel als mogelijk klimaatadaptief ontworpen door te streven naar een gesloten grondbalans (zie hiervoor ook paragraaf 4.5) waarbij de vrijkomende grond uit cunetten en waterpartijen op de locatie wordt verwerkt. Hierdoor zal het huidige maaiveld hoger komen te liggen.

Cradle to cradle

Er wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans; Van de grond die vrijkomt uit cunetten voor de wegen en het aanleggen en opnieuw profileren van watergangen kan het centrumgebied worden opgehoogd om een natuurlijke afvloeiing van regenwater naar de randen mogelijk te maken. Daarnaast kunnen de nieuwe bewoners gebruik maken van de GPR toets (een digitale tool) om de materialen die in hun woning komen, te testen op duurzaamheid (hergebruik reststoffen).

Verlichting en nutsvoorzieningen

De straatverlichting van het deel van Oer de Feart wat in Wyldehoarne 3 ligt, zal op dezelfde manier (met lage armaturen en in LED) worden doorgezet in dit deel van Oer de Feart. In de hofjes wordt extra aandacht besteed aan de sociale veiligheid waarbij de richtlijnen van de leidraad openbare ruimte zo veel mogelijk worden toegepast. Omdat er in Wyldehoarne 4 geen gasleidingen worden aangelegd zullen extra verdeelmogelijkheden (trafo's) nodig zijn. De plek daarvoor wordt in een vroeg stadium met de nutsbedrijven uitgezocht zodat ze al meteen op geschikte plekken in het verkavelings- en inrichtingsplan ingepast kunnen worden.

Beeldkwaliteit

De bouwmogelijkheden; plaats hoofdgebouw, goot en bouwhoogte en oppervlakte bebouwing worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor de woningen wordt geen strak welstandstoets/ontwikkelkader opgelegd. Wel wordt een aantal meer algemene criteria opgesomd die als inspiratie kunnen dienen. Met het instellen van een Q-team om informatie over de beoogde beeldkwaliteit te verstrekken (of een beperkt kavelpaspoort) kunnen potentiële bouwers snel geïnformeerd worden. De gemeente heeft het beoogde ruimtelijke/stedenbouwkundige eindbeeld beschreven in een beeldkwaliteitsdocument. Dit is opgenomen in bijlage 2.

Hierin is aangeven dat er ten aanzien van de beeldkwaliteit in de verschillende clusters/buurtjes veel vrijheid aan de toekomstige bouwers/bewoners wordt geboden. Alleen voor een aantal plekken en langs de hoofdontsluitingsweg en bij het centraal gelegen water (waar de bebouwing een belangrijke rol speelt in de beleving van de wijk) is een beperkt aantal uitgangspunten vastgelegd. Deze welstandsontwikkelcriteria worden bij de vaststelling van dit bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een Omgevingsagenda opgesteld, waar Fryslân deel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  2. 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project draagt wel bij aan de opgave om de regio's sterker en leefbaarder te maken.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Beleid

'De ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied (zie hiervoor paragraaf 3.2), maar grenst hier wel direct aan. Deze plek geeft specifieke invulling aan de uitbreiding van Wyldehoarne en vormt een logische locatie gezien de ligging tussen de bestaande delen van de wijk en bestaande infrastructuur. In de regio is gezien het benodigde oppervlakte, het beoogde stedenbouwkundig karakter beschreven in paragraaf 2.2 geen ruimte voor een dergelijk woonmilieu binnen bestaand stedelijk gebied. Het programma is binnen de beoogde stedenbouwkundige opzet dus niet in te passen in stedelijk gebied binnen de regio. Er is specifiek gekozen voor een uitbreiding van het bestaande deel van Wyldehoarne op deze locatie en niet in een ander gebied vanuit zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens is het plangebied gezien de ligging nabij de snelweg zeer goed ontsloten. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Wat betreft de kwantitatieve behoefte, blijkt uit het gemeentelijk woonbeleid (zie hiervoor paragraaf 3.3) dat er behoefte is naar het aantal woningen dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid en een gezonde leefomgeving waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden en het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit.

Joure is in de omgevingsvisie aangegeven als regionaal centrum. Regionale centra hebben een compleet aanbod aan lokale en bovenlokale voorzieningen voor het omliggende gebied. Dit geldt voor Joure ook voor de mogelijkheden voor woningen. Ze hebben een belangrijke functie voor de leefbaarheid en voor de bereikbaarheid van diverse voorzieningen in hun regio’s. Het is primair aan gemeenten om invulling te geven aan een sterke positie van regionale centra. De gemeente De Fryske Marren kiest er conform het provinciale beleid van de omgevingsvisie voor Wyldehoarne uit te breiden met 136 woningen.

Verordening Romte Fryslân

Beleid

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2022 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur.

In artikel 2 geeft de provincie aan dat een bestemmingsplan voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet bevatten waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  1. a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  2. b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Verder geeft artikel 2 aan dat er vanuit archeologie in het bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

Tenslotte staat in artikel 2 dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik in het bestemmingplan een verantwoording moet worden opgenomen waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Toetsing

Het plangebied maakt met uitzondering van het westelijke deel van het plangebied geen deel uit van het bestaand bebouwd gebied zoals in aangegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE22WYLDEHOR4F1-VA01_0013.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand gebouwd gebied (Verordening Romte Fryslân)

Het plangebied sluit hier wel bij aan. Uit paragraaf 3.1 blijkt dat het programma in stedelijke gebied niet inpasbaar is. Daarom wordt voldaan aan artikel 1 van de verordening.

Ten aanzien van artikel 2 geldt dat paragraaf 2.2 ingaat op de ruimtelijke kwaliteit vanuit het stedenbouwkundig concept zoals beschreven in paragraaf 2.2. Hierin is rekening gehouden met de belangen vanuit het landschap zoals geformuleerd in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte. Ook blijkt uit paragraaf 3.1 dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en uit paragraaf 4.6 dat de archeologische belangen niet in het geding zijn.

Voor artikel 3 van de verordening geldt dat de beoogde woningen zijn opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Dit is in paragraaf 3.3 gemotiveerd.

Met de voorgenoemde afspraak wordt er voor dit bestemmingsplan voldaan aan de regels van de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie 2019 - 2023 en Uitvoeringsprogramma Woningbouw

In de Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023 heeft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor periode 2019 - 2023 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. Op 18 maart 2021 zijn tussen de gemeente De Fryske Marren, de gemeente Súdwest-Fryslân en provincie Fryslân de 'Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân 2020 tot 2030' overeengekomen.

De gemeente wil daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk manifesteert zich, door de ligging en het voorzieningenniveau, een grotere vraag naar woningen de komende jaren. Dit vertaald zich in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw, waar naar verhouding een groter deel van de woonopgave in de hoofdkernen is voorzien. In de andere dorpen en kleinere kernen wil de gemeente ook bouwen bij aantoonbare vraag. Vanuit kwalitatief oogpunt is er extra in het woonprogramma extra aandacht voor starters op de woningmarkt via het aanbod van betaalbare koopwoningen, middenhuur en sociale huur.

In de intergemeentelijke woningbouwafspraken is het volgende verwoord omtrent de planning systematiek : ' De gemeenten zien het woningbouwprogramma als een dynamisch document waar binnen een bepaalde bandbreedte van de afgesproken en geprognoticeerde woningbehoefte in overleg met de provincie ingespeeld kan worden op ontwikkelingen in de woningmarkt.' De gemeenten in de regio Zuidwest Friesland beschouwen de netto bouwruimte afgeleid van de huishoudensprognose van 2.500 woningen voor de periode 2020 tot 2030 als een basisprogramma, waarvan circa 1.000 woningen voor de gemeente De Fryske Marren en 1.500 woningen voor de gemeente Súdwest- Fryslân. Deze kan tussentijds zowel naar boven als naar beneden worden bijgesteld. Gemeenten streven, gezien het realisatieperspectief, naar programmering van maximaal 130% van het basisprogramma. Tot 2030 hebben wij per juni 2022 circa 1250 woningen geprogrammeerd in het woningbouwprogramma. Hiermee past het aantal van 136 woningen voor Wyldehoarne 4 fase 1 ruim binnen de provinciale woningbouwafspraken. Temeer omdat een deel van de plannen in het uitvoeringsprogramma in de kern van Joure valt onder de afspraak van een binnenstedelijke vrije programmering.

Het plan is dus inpasbaar binnen de woningbouwprogrammering van de gemeente.

Duurzaamheid

Op 17 november 2021 is het duurzaamheidsprogramma vastgesteld. In dit programma worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's. Dit betreffen de energietransitie (inclusief duurzame mobiliteit) toekomstbestendige omgeving, circulaire economie en sociale duurzaamheid. Deze worden zoveel mogelijk integraal bekeken.

In 2050 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.

Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat de woningen niet aangesloten worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. De exacte uitwerking is voor het bestemmingsplan niet relevant, mits deze oplossingen binnen de regels gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast zullen duurzaamheidsinitiatieven die vanuit het dorp, dan wel particulieren, ontstaan door de gemeente gefaciliteerd worden. Hoe verder met het duurzaamheidsbeleid in het plangebied wordt omgegaan, is in paragraaf 2.2 aangegeven.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling met 136 woningen blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Deze is opgesteld (zie bijlage 3) en hieruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Door het college van B&W is op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling vastgesteld dat geen MER nodig is voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat (zie hiervoor bijlage 4).

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonwijk of een rustig buitengebied en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Daarnaast is de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die milieuvergunningplichting zijn. Op grond van deze wet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken.

Toetsing

Gezien de ligging en de functies om het plangebied dient de omgeving van het plangebied gedefinieerd te worden gesproken van een rustige woonwijk of een rustig woongebied. In de omgeving Buiten het plangebied zijn de volgende functies aanwezig dan wel gelden er planologische mogelijkheden voor:

  • een manege aan de Wildehornstersingel 3 op circa 200 meter van het plangebied;
  • grondgebonden agrarische bedrijven aan de Koarte Ekers 3 en de Wildehornstersingel 6 op respectievelijk circa 250 en circa 200 meter;

Dit betreffen functies uit ten hoogste milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand van 100 meter ten aanzien van geur geldt. Aan deze richtafstand vanuit de VNG-brochure wordt voldaan. Ten aanzien van de Wet geurhinder en veehouderij heeft de gemeente op 1 maart 2017 de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Hierin heeft de gemeente bepaald dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object:

  • tenminste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 100 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats;
  • tenminste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 50 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats.

Aan deze afstanden wordt logischerwijs ook voldaan. Vanuit milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone van een spoorweg of voor industrielawaai. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidgevoelige objecten anderzijds. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:

  • het een woonerf betreft;
  • een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Toetsing

De beoogde wegen in het plangebied en de ontsluitingsweg Oer de Feart zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Het plangebied ligt wel nabij de (zoneplichtige) wegen de Koarte Ekers en de Wildehornstersingel waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. Omdat in het plangebied nieuwe geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk worden gemaakt binnen de geluidzone van deze wegen, is akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat ten aan de voorkeurgrenswaarde van de Wgh wordt voldaan. Voor het bestemmingsplan gelden er vanuit de Wgh geen belemmeringen.

4.4 Water

Toetsingskader

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

Toetsing

Watertoetsproces

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân (aanvraagnummer 00004162). De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.

Primaire waterkering

Het plangebied ligt niet binnen een primaire kering.

Hoofdwatergangen en schouwsloten

In en rondom het plangebied bevindt zich geen hoofdwatergang. Wel is de sloot aan de zuidkant aangemerkt als 'Schouwwater'. De aanliggende eigenaren zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwsloten. Bij de realisatie van een plan moet het onderhoud van de schouwwatergangen gewaarborgd worden. Realisatie van plannen mag niet tot gevolgen hebben dat de schouwwatergangen onbereikbaar worden.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Naast de benodigde watercompensatie zoals in de paragraaf hierna is beschreven, wordt de wijk zoveel als mogelijk klimaatadaptief ontworpen door te streven naar een gesloten grondbalans (zie hiervoor ook paragraaf 4.5) waarbij de vrijkomende grond uit cunetten en waterpartijen op de locatie wordt verwerkt. Hierdoor zal het huidige maaiveld hoger komen te liggen.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Omdat de verharding met meer dan 1.500 m2 toeneemt dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen. In bijlage 6 is hiervoor een watercompensatiekaart en watercompensatieberekening opgenomen. Hieruit blijkt dat er 39.953 m2 aan nieuw verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Dit resulteert in een compensatieverplichting van 3.995 m2 aan nieuwe watergangen (10%). In het plangebied wordt 4.382 m2 aan nieuw water aangelegd, er wordt dus ruimschoots aan de compensatieverplichting voldaan.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij de aanleg van de riolering zal aangetakt worden op het bestaande stelsel. Het vuile water zal afgevoerd worden naar de zuivering en het relatief schone regenwater zal op de naastliggende watergangen worden afgevoerd.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Voor een definitief wateradvies wordt het bestemmingsplan ook in het kader van het vooroverleg toegezonden naar Wetterskip Fryslân. De resultaten hiervan worden verwerkt in het bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Op grond van de Ontgrondingenwet kan daarnaast een ontgrondingsvergunning nodig zijn voor afgravingen. Provincie Fryslân is bevoegd gezag voor dergelijke ontgrondingen. Hierin is onder andere bepaald dat geen vergunning nodig is voor ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming als in het bestemmingsplan is aangegeven dat de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of en bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.

Toetsing

Omdat er in het plangebied nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, is er een bodemonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.

Ten aanzien van de ontgrondingen streeft de gemeente er naar om met een gesloten grondbalans te werken. Dit betekent dat in principe al het aanwezige bodemmateriaal in het plangebied blijft. Met de vrijgekomen grond/zand uit de te graven cunetten en waterpartijen wordt het bestaande maaiveld opgehoogd. Indien er een afvoer van grond nodig is, dan zal dit in ieder geval niet meer dan 3.000 m3 bedragen. Daarnaast wordt de bodem van de graven waterpartijen niet dieper dan 2,00 meer beneden het huidige maaiveld afgegraven. Met deze uitgangspunten is er geen ontgrondingsvergunning noodzakelijk.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Conform de steentijd-bronstijd advieskaart geldt er in het grootste deel van het plangebied er een karterend onderzoek 1 nodig is waar bij ingrepen van meer dan 500 m2 archeologisch onderzoek gedaan moet worden. Conform de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart valt het plangebied binnen het gebied met karterend onderzoek 3. Hier geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 5.000 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Omdat de hoeveelheid bodemingrepen deze oppervlakten overstijgt, is in een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat er ten aanzien van archeologie geen belemmeringen gelden voor het bestemmingsplan.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Toetsing

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van de bestaande cultuurhistorische waarden te stellen. Vanuit cultuurhistorie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De wetgeving maakt onderscheid tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Sneekermeergebied op circa 3 kilometer van het plangebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering et cetera zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om het plangebied te bereiken.

Stikstofdepositie

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebieden liggen op meer dan 13 kilometer afstand. Dit betreffen de gebieden Rottige Meenthe & Brandemeer en Van Oordt's Mersken.

Om de effecten van het plangebied op deze gebieden inzichtelijk te maken, is voor de ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 9. Deze berekening is zowel uitgevoerd voor de exploitatiefase als voor de aanlegfase. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.

Weidevogelgebieden

Het plangebied maakt ook geen deel uit van een weidevogelleefgebied en/of ligt binnen de invloedssfeer hiervan. Ook vanuit hier zijn er geen belemmeringen.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Toetsing

Uit het ecologisch onderzoek (bijlage 10) blijkt dat ten aanzien van de vissen, de poelkikker, de das en mogelijk de gestreepte waterroofkever en broedvogels aanvullend onderzoek uitgevoerd moest worden. Deze vervolgonderzoeken zijn gereed en opgenomen in bijlage 11. Hieruit blijkt dat er ten aanzien van deze soorten geen conflicten met de Wet natuurbescherming ontstaan. Op enkele soortgroepen kan de aanleg van de woonwijk in potentie juist een positief effect hebben. Daarbij valt te denken aan vogelsoorten die in de winter worden bijgevoerd, vleermuizen die verblijfplaatsen hebben in de woonwijk en in het bosgebied komen foerageren en de steenmarter die sporadisch in het bosgebied voorkomt.

Ten aanzien van overige beschermde soorten zal door uitvoering van de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan, mits de Zorgplicht in acht genomen wordt ten aanzien van amfibieën en zoogdiersoorten.

Conclusie

Vanuit gebiedsbescherming zijn er ten aanzien van de beschermde gebieden geen negatieve effecten te verwachten.

Voor de soortenbescherming geldt worden voor enkele diersoorten vervolgonderzoeken uitgevoerd. De resultaten hiervan worden in een volgende versie van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de risicokaart Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en/of plaatsvinden in de nabijheid van het plangebied.

Brandweer Fryslân is tevens is het kader van het vooroverleg om advies gevraagd over de fysieke veiligheid. Dit advies is opgenomen in bijlage 12 en de beantwoording hiervan is opgenomen in paragraaf 6.1.

Vanuit het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Daarnaast is in het "Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" geregeld dat er binnen 300 meter vanaf een rijksweg geen gevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Onder gevoelige bestemmingen worden voorzieningen ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang en verzorgings-, verpleeg- of bejaardentehuizen verstaan.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland geldt dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De realisatie van de 136 woningen die in het plangebied zijn beoogd, vallen hier ook onder. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Omdat er sprake is van een goede luchtkwaliteit in het plangebied is er ook sprake van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen. Ten aanzien van de snelweg is het plangebied op meer dan een kilometer hiervan gelegen en worden er geen gevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. Wyldehoarne richt zich namelijk op reguliere woningbouw.

Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plangebied en er wordt voorzien in een goed woon- en leefklimaat.

4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' en het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.

Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. In de algemene regels is geregeld dat er ten hoogste 125 woningen zijn toegestaan. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om onder voorwaarden extra woningen te bouwen.

Groen, Verkeer en Water

De openbare ruimte in het plangebied is geregeld in de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Alle bestemmingen hebben een onderlinge uitwisselbaarheid van functies met elkaar. De beoogde ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, groen en water kunnen binnen deze bestemmingen gerealiseerd worden. De drie bestemmingen hebben gemeen dat de realisatie van gebouwen niet mogelijk is. Steigers zijn alleen toegestaan op de plek waar ze zijn aangeduid.

Wonen - 1 en Wonen -2

De beoogde grondgebonden woningen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd binnen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. De bestemming 'Wonen - 1' is gebruikt voor woningen uit één laag met kap en de bestemming 'Wonen - 2' voor woningen uit twee lagen met kap. Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn binnen deze bestemmingen standaard toegestaan. Rijenwoningen zijn alleen toegestaan als deze als zodanig zijn aangeduid, met daarbij het maximum aantal aaneen te bouwen woningen. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens is, onder andere in verband met brandveiligheidsaspecten, in de regels standaard vastgelegd op minimaal drie meter. Via een binnenplanse afwijking met bijbehorende toetsingscriteria kan deze afstand worden verkleind. In de algemene regels is geregeld dat in het gehele plangebied 136 woningen gerealiseerd mogen worden. Met een afwijkingsmogelijkheid is dit aantal onder voorwaarden te verhogen.

Binnen alle woonbestemmingen is een uniforme erfbebouwingsregeling gehanteerd waarbij rekening is gehouden met een maximale oppervlakte en bebouwingspercentage aan bijbehorende bouwwerken (zoals aanbouwen, uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen). Hiermee wordt voorkomen dat de percelen te vol worden gebouwd, dit is onder andere van belang voor de brandveiligheid. Afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel gelden er afwijkingsmogelijkheden om de hoeveelheid erfbebouwing te vergroten. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat voor grotere bouwpercelen meer mogelijkheden gelden. Verder zijn er mogelijkheden voor erkers opgenomen in de woonbestemmingen en zijn er onder voorwaarden verschillende functies bij het wonen toegestaan, zoals aan huis verbonden werkactiviteiten en 'bêd en brochje'. Het uitgangspunt hiervoor is dat deze functies ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend.

In beide bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten in de bouwvlakken gebouwd worden, er is een afwijkingsmogelijkheid in de bestemmingen opgenomen om het hoofdgebouw onder voorwaarden gedeeltelijk buiten het bouwvlak te bouwen. In de bestemming 'Wonen - 1' zijn woningen met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 11 meter toegestaan (een laag met kap), in de bestemming 'Wonen - 2' is dit op 6,5 en 12 meter bepaald (twee lagen met kap). Omdat de woningen aan de zuidwestzijde van het plangebied met een plat dak worden uitgevoerd, zijn deze woningen voorzien van een dienovereenkomstige aanduiding waarmee is geregeld dat de maximale goothoogte hier gelijk is aan de maximale bouwhoogte van 12 meter.

Bij de woonbestemmingen zijn ten hoogste 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een maximaal oppervlak van 50% per bouwperceel. De oppervlakte van het hoofdgebouw telt hier niet in mee. Afhankelijk van de grootte van het bouwperceel kan deze oppervlakte onder voorwaarden vergroot worden tot ten hoogste 200 m2. Omdat de beoogde woningen in het zuidwesten van het plangebied met de voorgevel naar de waterzijde zijn geörienteerd, is dit met een gevellijn aangegeven. Het achtererfgebied wordt in dit geval gevormd door de gronden tussen deze woningen en de straat aan de noordzijde. Bij deze woningen behoort een steiger tot de mogelijkheden, deze is in de waterbestemming met een aanduiding 'steiger' geregeld. Alleen op deze locaties in het plangebied is een steiger mogelijk met een maximale hoogte van 1 meter (gerekend vanaf het waterpeil).

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen worden voor detailhandel en bedrijvigheid, met uitzondering van aan huis verbonden werkactiviteiten en bêd en brochje. Bij deze laatste twee functies is het van belang dat ze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, zodat de woonfunctie voor het overgrote deel behouden blijft. De regeling is hierop afgestemd.

Wonen - Woongebouw

Op twee locaties in het plangebied is het mogelijk om een appartementengebouw te realiseren. Deze locaties zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. De gebouwen kunnen worden gerealiseerd in de aangeven bouwvlakken waarbij de maximale bouwhoogte 12 meter bedraagt. Bij de woongebouwen bestaat een mogelijkheid om ten hoogste 50 m² aan bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen te bouwen. Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen om gebouwen buiten het bouwvlak te bouwen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, is een inspraakprocedure gevolgd, zoals die is opgenomen in de gemeentelijke inspraakverordening.

In dezelfde fase is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Over alle eventueel ingekomen reacties is een standpunt bepaald, waarvan de resultaten in het bestemmingsplan zijn verwerkt.

De resultaten van overleg en inspraak zijn in bijlage 13 weergegeven.

Brandweer Fryslân heeft voorafgaand aan het Overleg al op het voornemen gereageerd. Het advies is opgenomen in bijlage 12 en hierna samengevat en beantwoord.

Overlegreactie Brandweer Fryslân

De fysieke veiligheid binnen het plangebied, anders dan de externe veiligheid, is formeel niet relevant voor het voorliggende ruimtelijk besluit. Het is echter wel relevant voor de veiligheid in breder perspectief. Brandweer Fryslân de volgende opmerkingen over deze fysieke veiligheid gemaakt ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan.

  1. 1. Opkomsttijd

Het plangebied gaat onder brandrisicogebied 2 vallen, waarbij een norm van 12 minuten geldt voor de opkomsttijd. De berekende opkomsttijd ligt nabij de 14 á 15 minuten en voldoet daarmee niet aan de geldende normen. Voorgesteld wordt om potentiële kopers te informeren.

Reactie gemeente:
Voor het plangebied gaan de normen van brandrisicogebied 2 gelden, waarbij een opkomsttijd van 12 min geldt. Net zoals een groot deel van 'Wyldehoarne 3' zal daar ook hier niet aan voldaan kunnen worden. De berekende opkomsttijd ligt nabij de 14 á 15 minuten en voldoet daarmee ook niet aan de thans gehanteerde normen. De raad zal daar bij het vaststellen van het bestemmingsplan op gewezen worden. De potentiële bewoners kunnen ook geïnformeerd worden. Een structurele oplossing zal op een ander niveau bekeken moeten worden. Dit overstijgt de mogelijkheden van dit plan dat gericht is op het realiseren van een nieuwe woonwijk op een plek die daar al lange tijd voor bedoeld was.

  1. 2. Bereikbaarheid in het plangebied

Door de brandweer wordt geconstateerd dat de woningen niet via een tweede onafhankelijke route te benaderen zijn. Een stremming op de weg kan ertoe leiden dat de woning niet bereikbaar is. Brandweer Fryslân adviseert bij voorkeur het plangebied zodanig te ontwerpen zodat er geen doodlopende wegen zijn. Als dat in dit stadium niet meer mogelijk is adviseert brandweer Fryslân het volgende:

  • de wegen in het plangebied minimaal 5 meter breed te maken;
  • als er stremmingen in het doodlopende gedeelte als gevolg van (weg)werkzaamheden ontstaan, maatregelen te (laten) treffen om de bereikbaarheid van de woningen te garanderen
  • de kaders mee te nemen in het ontwerp 'Wyldehoarne fase 2', alsmede in andere ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente.

Reactie gemeente:

Bij de uitwerking van het plangebied was de hoofdstructuur van de wijk al vastgelegd. Bij de uitwerking daarvan in inrichting-/verkavelingsvoorstellen is een aantal woningen via “hofjes (doodlopende straatjes) ontsloten. Het profiel van die hofjes is ruim (8 tot bijna 13 meter). Binnen dat profiel is aan een zijde een strook gereserveerd met ruimte voor bomen en geparkeerde auto's. De verharding in het profiel is breed genoeg om daarnaast 5 meter rijruimte voor onder andere de brandweer beschikbaar te houden. Het bereikbaar houden van woningen bij stemmingen gaat verder dan alleen het belang van bereikbaarheid voor de brandweer. Dat vraagt om maatwerk waar aandacht aan besteed wordt.

Uit nader overleg is verder gebleken dat het wenselijk is om een enkel hofje/woonstraat aan de noordzijde aan te passen / breder te maken (net zo breed als bij de rijtjeswoningen). Hiermee ontstaat tevens een betere afvoer van het water en betere kansen voor de bomen. De verkaveling , behalve voor het rijtje langs de Koarte Ekers, is hierop aangepast.

  1. 3. Bluswater

De brandkranen zijn niet aangegeven in het toegezonden plan. Voorgesteld wordt om de brandkranen in de openbare weg te realiseren op zodanige afstand dat deze maximaal 100 meter van de woningen gelegen zijn. Daarnaast wordt voorgesteld brandweer Fryslân bij deze uitwerking van brandkraanlocaties te betrekken.

Reactie gemeente:

De uitwerking in gedetailleerde (civiel)technische tekeningen voor het bouw- en woonrijp is nog in de conceptfase. Zoals gebruikelijk zal nog overleg met de brandweer plaatsvinden over waar in de leidingtracés brandkranen noodzakelijk zijn.

Zienswijzen

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Eventuele zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Zienswijzen kunnen leiden tot wijziging van het vast te stellen bestemmingsplan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is er vervolgens met ingang van 27 januari 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd, met zienswijzenmogelijkheid bij de gemeenteraad. De tijdens deze periode ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan (zie hiervoor bijlage 14). Het plan is vervolgens op 19 juli 2023 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid En Grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van het plan (de planexploitatie) en de grondexploitatie en het daarmee samenhangende kostenverhaal. Voor de ontwikkeling in het plangebied wordt een exploitatieopzet gemaakt. De kavels worden door de gemeente uitgegeven. De gemeente vraagt voor de kavels een reële grondprijs (per m2). Door de gronduitgifte worden opbrengsten gegenereerd, waarmee de kosten worden gedekt. Daarnaast heft de gemeente leges voor de omgevingsvergunningen voor bouwen die voor nieuwbouwwoningen afgegeven worden.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden bedoeld voor het Wyldehoarne 4 fase 1 zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is er sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied in eigendom zijn van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.

Bijlage 1 Mobiliteitstoets

Bijlage 1 Mobiliteitstoets

Bijlage 2 Beeldkwaliteit

Bijlage 2 Beeldkwaliteit

Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 4 Beslissing Vormvrije M.e.r-beoordeling

Bijlage 4 Beslissing vormvrije m.e.r-beoordeling

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Watercompensatie

Bijlage 6 Watercompensatie

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 8 Archeologisch onderzoek

Bijlage 9 Stikstofonderzoek

Bijlage 9 Stikstofonderzoek

Bijlage 10 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 10 Ecologisch onderzoek

Bijlage 11 Aanvullende Ecologisch Onderzoeken

Bijlage 11 Aanvullende ecologisch onderzoeken

Bijlage 12 Advies Brandweer

Bijlage 12 Advies brandweer

Bijlage 13 Reactienota Overleg En Inspraak

Bijlage 13 Reactienota overleg en inspraak

Bijlage 14 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 14 Reactienota zienswijzen