KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Planologische Regeling
1.4 Nieuwe Planologische Regeling
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijfshinder
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Waterkwantiteit- En Kwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluidhinder
4.7 Ecologie
4.8 Erfgoed
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Bij De Regels
Hoofdstuk 6 Overige Uitvoerbaarheidsaspecten
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Overlegreactie Provincie Fryslân

Bestemmingsplan Rijs - Mientwei 9

Bestemmingsplan - gemeente De Fryske Marren

Vastgesteld op 03-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Rijs - Mientwei 9' met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden werkactiviteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder werkactiviteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel (dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak) dat is of mag worden bebouwd;

1.8 bêd & brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.9 bestaand:

  1. a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    1. 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    2. 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  3. c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en gedeeltelijke ondergrondse bouwdelen, maar met uitsluiting van geheel ondergrondse bouwdelen en zolders;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwwerk:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erfbebouwing:

bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.22 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis of bedrijfswoning, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hobbymatige agrarische activiteiten:

het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten;

1.25 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners bestaat;

1.27 kantoor:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.28 kap:

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30 graden en minder 65 graden;

1.29 maaiveld:

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

1.30 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond, waarbij het huishouden afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.31 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.32 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een (gesloten) dak, zonder eigen wanden;

1.33 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.34 peil:

  1. a. niveau van het maaiveld;

of

  1. b. voor zover blijkt uit de betreffende bestemmingsregeling;

1.35 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.39 webwinkel:

een detailhandelsvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonschip, of -ark;

1.41 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

1.42 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. 1. een aan huis verbonden beroep of werkactiviteit zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;
    2. 2. bêd en brochje;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

alsmede in beperkte mate voor:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder het ophogen en maken van kaden of dijken;
  3. e. water;


met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen en erven en terreinen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering en/of afmetingen van bebouwing, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. a. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing;
  2. b. een goede verkeerskundige inpassing;
  3. c. een goede inpassing van de cultuurhistorische waarden;
  4. d. een goede hydrologische inpassing;
  5. e. een goede brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub d en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  2. b. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub f en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m, mits dit niet leidt tot het realiseren van een extra bouwlaag;
  3. c. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub g en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd dan wel dat een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak;
  4. d. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub h en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw en/of een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;
  5. e. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub b en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw of een overkapping tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw wordt vergroot;
  6. f. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 120 m².

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van op zichzelf staande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden werkactiviteit;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden werkactiviteit, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 75 m²;
    2. 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    3. 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    4. 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    5. 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    6. 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    7. 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    8. 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    9. 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    1. 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    2. 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    3. 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    4. 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen ten behoeve van een horecafunctie (zoals hotel en/of restaurant), niet zijnde een bar-dancing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het herstel en behoud van archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maatvoeringen

  1. a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  2. b. In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

6.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  2. b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  4. d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
  5. e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  3. c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid a van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid a van dit artikel is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Rijs - Mientwei 9.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het adres Mientwei 9 in Rijs was het restaurant Eigen Wies gevestigd. Het restaurant is gestopt en de nieuwe eigenaar wil in het pand gaan wonen. Het geldend bestemmingsplan staat deze nieuwe functie niet toe. Gemeente De Fryske Marren heeft daarom op verzoek van de eigenaar besloten om de bestemming van het pand te herzien van Horecadoeleinden naar Wonen.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het kadastraal perceel BAL00 - K - 315. Het perceel is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0001.png"

1.3 Geldende Planologische Regeling

Het perceel is nu opgenomen in de beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017', vastgesteld op 26 september 2017. In de beheersverordening is bepaald dat de regels uit de in het verleden binnen het verordeningsgebied geldende bestemmingsplannen wblijven gelden. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied 2004 (vastgesteld op 26 april 2005, gedeeltelijk goedgekeurd op 13 december 2005 en gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 7 februari 2007);
  • Bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2004 (vastgesteld 9 februari 2010, gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 20 juli 2011);
  • Bestemmingsplan Buitengebied 2004, partiële herziening 2011 (vastgesteld op 25 september 2012).

Uit de verordening blijkt dat de voorschriften gelden die indertijd in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 (vastgesteld op 26 april 2005) zijn opgenomen. Daaruit blijkt dat het perceel de bestemming Horecadoeleinden heeft. Uit artikel 15 van de voorschriften uit dat bestemmingsplan blijkt dat bij het horecabedrijf een bedrijfswoning is toegestaan. Een bedrijfswoning mag - zonder dat het horecabedrijf wordt gevoerd - niet als 'gewone' woning worden gebruikt.

1.4 Nieuwe Planologische Regeling

Dit plan voorziet in de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming regelt dat het plangebied mag worden gebruikt voor wonen en desgewenst ook voor een aan huis verbonden beroep en voor bêd & brochje. De toegepaste regeling wordt 'standaard' in gemeente De Fryske Marren toegepast.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is op onderstaand fragment uit de plankaart weergegeven. Uit dit fragment valt af te leiden dat het plangebied wordt omgeven door woningen (op nummer 7 en nummer 11), terwijl het ook grenst aan de bestemming Horecadoeleinden die aan de eigendommen van Hotel Jans op het adres Mientwei 1 is gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0002.png"

2.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie zal de horecabestemming niet langer worden uitgeoefend. Het pand zal intern worden verbouwd tot woonhuis. Het terras aan de voorzijde zal worden veranderd in voortuin.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is nagegaan in hoeverre de realisatie van de 'nieuwe' woning past binnen het geldend beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Uit het hoofdstuk blijkt dat de uitvoering van het plan binnen dat kader past.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (2012)

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.


De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.


Met betrekking tot voorliggende bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.


Ladder voor duurzame verstedelijking

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.


De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit jurisprudentie wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1. Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS2017:1724). Het planvoornemen bestaat uit één woning. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet verder te worden doorlopen.


Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Vanuit provinciaal beleid geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 die via ruimtelijke plannen te raadplegen is. Het plangebied bevindt zich op grond van deze verordening binnen het bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0003.png"

Provinciaal ruimtelijke verordening

Op 23 september 2020 de 'Omgevingsvisie Fryslän - De romte diele' vastgesteld. Daarin is het provinciaal beleid voor de ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân opgenomen. De omgevingsvisie richt zich op een aantal nieuwe ontwikkelingen (waaronder de energietransitie) waarvoor nieuw ruimtelijk beleid is opgenomen. Voor een belangrijk deel zet de omgevingsvisie ook al bestaand beleid voort. De juridische vertaling is verwerkt in de Verordening Romte Fryslân.

In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.

Volgens de Verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerde versie) artikel 3.1.1 lid 2 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan indien:

  1. 1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  2. 2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Het voorliggende plan maakt de realisatie van één woning mogelijk door een bedrijfswoning met restaurant te herzien naar de bestemming wonen. Daarmee past dit bestemmingsplan binnen het provinciaal ruimtelijk beleid zoals zij dat via de verordening voert.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie 2019 - 2023

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 tot 2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor samenwerkingsafspraken op het terrein van het wonen, zoals de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersorganisaties. In de kleinere kernen is de koers om een goede woonkwaliteit en leefbaarheid te behouden en leegstand van woningen te voorkomen.

Er worden met de uitvoering van dit plan per saldo niet meer woningen mogelijk gemaakt, zij het dat een bedrijfswoning wordt omgezet naar een 'gewone' woning. Er hoeft dan ook niet met de regio afgestemd te worden of en hoe het plan binnen de woningbouwafspraken past.

Het plan is niet in strijd met de Woonvisie 2019-2023.

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen

Met het paraplubestemmingsplan parkeernormen wordt een parkeerregeling toegevoegd aan een groot aantal andere bestemmingsplannen. Het plangebied omvat bijna het gehele grondgebied van de gemeente De Fryske Marren. Voor 2014 stonden de parkeereisen voor bouwplannen in de bouwverordening. Per 1 juli 2018 is deze regeling vervallen. Parkeereisen moeten nu in het bestemmingsplan worden opgenomen. Om deze reden is de parkeerregeling uit het paraplubestemmingsplan parkeernormen overgenomen in het voorliggende herziene bestemmingsplan. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. De strekking van het bestemmingsplan Parkeernormen is in dit bestemmingsplan vertaald, waardoor het aan het geldend parkeerbeleid van de gemeente voldoet.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk is nagegaan of er milieuomstandigheden zijn die het planologisch realiseren van een woning beperken. Uit het hoofdstuk blijkt dat het plan niet door dit soort omstandigheden wordt beperkt.

4.1 Bedrijfshinder

Wettelijk kader
In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen zoals scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan personen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand uit de richtafstandenlijst is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
In het kader van dit plan moet worden bezien in hoeverre de nieuwe woonfunctie buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient (andersom) te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Het dichtstbij gelegen bedrijf is een hotel (Hotel Jans). Bij dergelijke bedrijven hoort een richtafstand van 10 m. De afstand wordt voornamelijk bepaald door de aanwezigheid van buitenterrassen en parkeerplaatsen. Het erf van Hotel Jans grenst aan de nieuwe woonbestemming. Buitenterrassen en parkeerplaatsen liggen elders op het terrein van Hotel Jans op grotere afstand dan 10 m. Er is dus geen sprake van bedrijfshinder die de goede kwaliteit van het woon- en leefmilieu zou schaden.

Andersom levert de aanwezigheid van de 'nieuwe' woning geen beperkingen op voor het hotel , omdat het hotel al in z'n activiteiten worden beperkt door de woning op huisnummer 7.

Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijvenhinder mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het realiseren van een woning inzicht te worden verkregen in de lokale bodemkwaliteit. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Uit het onderstaande fragment uit het bodemloket blijkt dat de bodem van een deel van het plangebied eerder is beoordeeld. Het gaat hier om een verkennend bodemonderzoek uit 1997, waaruit blijkt dat er geen sprake is van een verdachte situatie die nader zou moeten worden onderzocht. Of de rest van het plangebied eerder is onderzocht, is niet bekend. Dit is in ieder geval niet binnen het Bodemloket geregistreerd. Gezien de onverdachte situatie die in het onderzoek van 1997 is vastgesteld, er daarna geen activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk tot bodemvervuiling zouden kunnen leiden, wordt verondersteld dat de bodem van het plangebied geschikt is voor de nieuwe functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0004.png"

Conclusie
Wat betreft het aspect bodemkwaliteit mag het project uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Waterkwantiteit- En Kwaliteit

Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân.

Watertoets
Op 6 mei 2021 is voor het project een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 1 bij deze toelichting raadpleegbaar. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een waterschapsbelang.

Toename verhardingsoppervlak

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0005.png"

Toelichting tabel

  1. 3. 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  2. 4. de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  3. 5. maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl

de korte watertoetsprocedure van toepassing is en het project een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene uitgangspunten van Wetterskip Fryslân. Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om rekening mee te houden.

Geen verdere maatregelen

Er is geen aanleiding om specifieke maatregelen in het plan op te nemen met betrekking tot het oppervlaktewaterbeheer.

Conclusie
Voor het aspect water zijn geen belemmeringen te verwachten die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Toetsing
Het plan maakt een bestemmingsherziening mogelijk van 'Horecadoeleinden' naar 'Wonen - 1'. Aangezien het één woonhuis betreft, dat eerder in de vorm van een bedrijfswoning al bestond, en de horeca-activiteiten niet langer worden uitgeoefend, is geen toename maar juist een vermindering van verkeer te verwachten en kan het project als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit worden geen belemmeringen verwacht. Het plan is dan ook op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Externe Veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle (bedrijfs)activiteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Toetsing
Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van risicobronnen. Het gebruik van het perceel voor wonen leidt niet tot de realisatie van een nieuwe risicobron.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet beperkt door een extern veiligheidsrisico.

4.6 Geluidhinder

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Van industrielawaai en van spoorweglawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de Mientwei.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een ander geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Het voorste deel van het pand dat op grond van dit bestemmingsplan voor wonen wordt bestemd, staat dichter bij de weg dan de bedrijfswoning waardoor hier niet van een bestaande situatie kan worden gesproken. De te 'realiseren' woning in het pand Mientwei 9 ligt echter langs een weg die geen zone kent in de zin van de Wet geluidhinder. Hoewel op grond van de Wet geluidhinder derhalve geen akoestisch onderzoek verplicht is, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels vanwege het verkeer op de Mientwei. Bij het realiseren van een woning moet namelijk ook duidelijk zijn of het wettelijk bepaald maximaal geluidsniveau van 33 dB niet wordt overschreden. De Mientwei kent namelijk een zekere verkeersfunctie en is deel uitgevoerd in klinkers.

Toetsing
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. De voorgenomen ontwikkeling betreft een geluidgevoelige functie. Daarom is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De kleinste afstand van de voorgevel van de huidige woning tot deze weg wordt ca 19 meter. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze grenswaarde op het naar de Mientwei gericht dakvlak van de verdieping met 1 dB wordt overschreden. Omdat het plan niet aan de Wgh getoetst hoeft te worden, zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk. Gezien de lichte overschrijding (minder dan 5 dB) mag worden verondersteld dat de maximumbinnenwaarde van 33 dB niet wordt overschreden. Deze veronderstelling is gebaseerd op de aanname dat gevels op grond van het bouwbesluit een minimale akoestische demping van 20 dB moeten hebben. Bij moderne gevels wordt vaak een demping van 25 dB gehaald; bij oudere gebouwen wordt deze waarde vaak niet gehaald. Dit betekent dat een binnenwaarde van ten hoogste 29 dB mag worden verwacht. Deze voldoet aan de norm voor de binnenwaarde van woningen van 33 dB.

Bij eventuele verbouwplannen van de 1e verdieping aan de zijde van de Mientwei moet in het kader van de toetsing aan het Bouwbesluit de binnenwaarde worden getoetst.

Conclusie
Ten aanzien van geluidhinder worden geen belemmeringen verwacht. Het plan is dan ook op dit punt uitvoerbaar.

4.7 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van flora- en faunasoorten vastgelegd, als de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden).

Soortenbescherming

De soortenbescherming van planten en dieren betreft:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).


Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelin-gen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN binnen provincie Fryslân is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân 2014.


In het NNN staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen in het NNN mogen per saldo niet leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken ('Nee, tenzij'-regime).


Naast het NNN wijst de provincie Fryslân ook gronden aan als Natuur buiten het NNN, gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van natuurwaarden. Daarnaast zijn gronden aangewezen als weidevogelkansgebieden.


Toetsing

Dit bestemmingsplan leidt niet tot ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat er sprake is van een effect op soorten als op gebieden. Er is dan ook geen verdere aanleiding om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van beschermde soorten of effecten op gebieden.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar voor het aspect ecologie.

4.8 Erfgoed

Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Archeologische waarden

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Op de FAMKE heeft de provincie Fryslân - als uitvoerend bevoegd gezag - adviezen opgenomen over hoe met de archeologie van een plangebied om te gaan.

Steentijd - Bronstijd
Van het gebied waarvan het plangebied deel uitmaakt, wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen.

De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd (zie advies ‘waarderend onderzoek vuursteenvindplaatsen' en ‘waarderend onderzoek dobben'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

IJzertijd - Middeleeuwen
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode IJzertijd - Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn.

De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Toetsing

Het plangebied heeft in totaal een oppervlakte van 1.790 m2. Omdat er geen sprake is van ontwikkelingen is er sowieso geen aanleiding voor verder onderzoek. Maar ook in de toekomst is het perceel te klein om in aanmerking te komen voor archeologisch onderzoek. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor een planologische bescherming van de archeologische waarden. Op verzoek van provincie Fryslân (zie bijlage 3 bij deze toelichting) is toch voorzien in een dubbelbestemming Archeologische waarden 2. Het plangebied is weliswaar kleiner dan 5000 m^, waardoor het niet nodig is om een archeologisch onderzoek te verrichten. De eventuele aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten zijn daarmee nog niet uitgesloten en dienen te worden beschermd, aldus provincie Fryslân.

Cultuurhistorische waarden

Met het oog op het beoordelen van de aanwezige cultuurhistorische waarden is de CHK2 geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied (zie rode pijl op onderstaand kaartfragment) deel uitmaakt van een (voormalige) boerderijplaats, evenals de woning op nr. 11 en Hotel Jans. De Mientwei wordt aangemerkt als oude weg. Verder wordt de ondergrond van het gebied als aardkundig waardevol beschouwd in verband met de historie vanuit de ijstijd. En ten slotte is het gebied in verband met de vanuit de historie nog herkenbare verkaveling van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPRIJ21MIENTWEI9-VA01_0006.png"

Het plan doet geen afbreuk aan de omgeving cultuurhistorische objecten/elementen. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

Conclusie

Met de ontwikkeling worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast. Het project is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Plansystematiek

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van de woonbestemming. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan.

Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.

De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Toelichting Bij De Regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit één bestemmingsartikel: de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming bepaalt dat gronden met deze bestemming bestemd zijn voor wonen ten behoeve van een vrijstaande woning, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid.

Het hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd en bestaat uit één bouwlaag met kap, waarbij de goothoogte niet meer dan 4,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 9,00 m bedraagt. Wanneer in de bestaande situatie de maten groter zijn, dan mag bij verbouw deze bestaande maatvoering worden gehanteerd. Wanneer een pand geheel wordt vernieuwd, gelden de genoemde maten.

Voor het overige bepaalt het artikel dat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van gronden in aansluiting op de bestemming.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is vastgelegd welke algemene bouwregels in acht moeten worden genomen.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is vastgelegd wat voor gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijving.

Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels zijn - voor zover van toepassing - overgenomen uit het moederplan.

Overige regels
De overige regels zien erop toe dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in standgehouden.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van dergelijke bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat dit hoofdstuk de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Overige Uitvoerbaarheidsaspecten

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Planschade

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, bijvoorbeeld omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen na het onherroepelijk worden van het plan de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer die boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De gemeente zal de planschade verhalen op de initiatiefnemer.

Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerp bestemmingsplan is ter beoordeling voorgelegd aan de overlegpartners, zoals provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Alleen provincie Fryslân heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om te reageren. De reactie is als bijlage 3 bijgevoegd. De uitkomst van deze reactie is in dit plan verwerkt.

Aansluitend is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de terinzageleggingsperiode heeft eenieder de mogelijkheid gekregen om op de inhoud van het plan te reageren in de vorm van een zienswijze. Deze zienswijzen betrekt de raad bij de vaststelling van het plan. De inhoud van de zienswijzen zijn in een reactienota opgenomen bij het raadsbesluit.

Uitkomst 'petear'

Tijdens het 'petear' (de openbare gelegenheid waarbij de indieners van zienswijzen hun zienswijze ten overstaan van de raadsleden kunnen toelichten) heeft een indiener betoogd dat het jammer is dat met het vaststellen van dit bestemmingsplan een horecavestiging uit Rijs verdwijnt. Daarmee zou de aantrekkelijkheid van Rijs als toeristische bestemming verminderen. De aanwezige raadsleden hebben zich gevoelig getoond voor dit betoog en het college gevraagd om in het door de raad vast te stellen plan alvast een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Deze bevoegdheid zou het college de mogelijkheid moeten geven om het plan te wijzigen naar horeca (hotel/restaurant) wanneer daarvoor in de toekomst (opnieuw) belangstelling bestaat. De bevoegdheid past binnen het thans geldend provinciaal beleid en binnen de geldende milieuwet- en -regelgeving. De wijzigingsbevoegdheid is in de bestemming 'Wonen - 1' verwerkt.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Overlegreactie Provincie Fryslân

Bijlage 3 Overlegreactie provincie Fryslân