Scharsterbrug - Hollandiastraat 1
Wijzigingsplan - Gemeente De Fryske Marren
Vastgesteld op 11-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Scharsterbrug - Hollandiastraat 1 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.7 achtererf:
erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;
1.8 agrarische hobbyactiviteiten:
het houden van dieren op een kleinschalige niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activiteitenbesluit niet van toepassing is;
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.11 bed & brochje:
het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.12 bestaand(e):
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 cultuurhistorische waarden:
het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit de historie van een gebied te herleiden is;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 e-commerce:
het verhandelen van goederen aan particulieren, waarbij het contact met die particulieren uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en uitgestald ten verkoop en waarbij het (bedrijfs)pand de ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de binnen de bestemming toegelaten bedrijvigheid, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
1.25 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het wijzigingsplan deze die inrichting niet verbiedt;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidsgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.28 hogere waarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent, vouwwagen, caravan of camper;
1.31 kap:
een dak met een zekere helling;
1.32 kleine windturbine:
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:
- met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
- met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
- met een verticale as.
1.33 landschappelijke waarden:
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.34 lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
1.35 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
1.36 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;
1.38 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
1.39 paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.40 peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;
1.41 permanente bewoning:
gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.43 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 voorkeurgrenswaarde:
de bij een wijzigingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.45 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.46 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot de zijdelingse bouwperceelgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
2.7 lessenaarsdak:
in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;
2.8 masthoogte van een windturbine:
de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met:
- 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
met daaraan ondergeschikt:
- b. waterkering;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en straatbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.2, sub b voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
- b. lid 3.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande maatvoeringen
Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.
5.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
5.3 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Binnen gebieden gelegen binnen de op 'verbeelding aangegeven 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' dient voorkomen te worden dat het huidige en/of toekomstige functioneren van de betreffende molens door windbelemmering ten gevolge van bebouwing en beplanting wordt beperkt.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de regels in die zin dat kleinschalige openbare voorzieningen zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken worden gebouwd, tot ten hoogste 50 m²;
- e. de regels in die zin dat gebouwen en/of andere bouwwerken ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologisch en ecologische waarden en de waterhuishouding, het plan wijzigen in die zin dat:
- bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits deze activiteiten niet samenhangen met nieuwe planmatige stad- of dorspuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
- b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de Beleidsregels Parkeren 2017 (hierna: Beleidsregels parkeren) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub lid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub lid a. met maximaal 10 %.
- c. Sub lid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sub lid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub lid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Scharsterbrug - Hollandiastraat 1.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug ligt een agrarisch bedrijfsperceel. Op het perceel staat een bedrijfswoning met daarachter de bedrijfsgebouwen. Het bedrijf is nu nog actief, maar is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen.
Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing te saneren en vervolgens het perceel te splitsen ten behoeve van een tweetal woonpercelen. De ontwikkeling behelst specifiek de sloop alle bedrijfsgebouwen inclusief het bestaande boerderijpand en met uitzondering van de kapschuur. Vervolgens worden hiervoor twee nieuwe vrijstaande woningen op het perceel gebouwd. Dit op basis van de zogenaamde ruimte-voor-ruimte regeling.
De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' niet zonder meer toegestaan (zie paragraaf 1.3). De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan het voornemen. Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar 'Wonen', inclusief één extra bouwtitel voor een (vrijstaande) woning. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling en biedt een planologisch-juridisch toetsingskader voor de beoogde (her)ontwikkeling.
1.2 Locatie
Het perceel Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug vormt het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1. Begrenzing plangebied
1.3 Planologische Regeling
De beoogde bouwkavel is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 van de gemeente De Fryske Marren (vastgesteld op 28 juni 2017).
In dit bestemmingsplan is de kavel voorzien van de bestemming 'Agrarisch', met daarbij een bouwvlak waarbinnen gebouwen gerealiseerd mogen worden. Op basis van de geldende agrarische bestemming is in het plangebied een grondgebonden agrarisch bedrijf toegelaten. In het bouwvlak is in theorie 10.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mogelijk.
Per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Gebruik en bebouwing ten behoeve van regulier wonen is op basis van deze bestemming niet toegestaan. Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
In artikel 3.8.8 (Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing) van de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar wonen, inclusief de mogelijkheid voor de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen. Aan de voorwaarden die hiervoor gelden kan worden voldaan. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3 wordt op de voorwaarden ingegaan.
Figuur 1.2. Fragment geldend bestemmingsplan
Paraplubestemmingsplan parkeernormen
Op 27 juni 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren en is tevens van toepassing op het plangebied. Deze regeling is ook in dit wijzigingsplan opgenomen.
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied betreft het perceel Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug. Op het perceel staat de bedrijfsbebouwing van een grondgebonden agrarische bedrijf, waarvan de bedrijfsvoering door de huidige eigenaren op korte termijn beëindigd gaat worden. Een situatietekening van de huidige situatie is weergeven in figuur 1.3. Een luchtfoto in figuur 1.4.
De locatie bevindt zich aan de rand van het dorp Scharsterbrug. Direct ten oosten van het perceel is een melkveehouderij gevestigd. Ten oosten van dit bedrijf bevindt zich een woonperceel. Het plangebied maakt derhalve deel uit van een cluster van drie erven. Het woonperceel betreft een voormalig agrarisch perceel. De percelen bevinden zich op enige afstand van het bebouwingslint van de Hollandiastraat. De omgeving heeft een gemengd karakter en bestaat afwisselend uit woonpercelen en (agrarische) bedrijfspercelen.
De (landschappelijke) omgeving van het gebied wordt gekenmerkt door een (onregelmatige) opstrekkende verkaveling met noord-zuidstructuur. Rondom de erven bevindt zich beplanting.
Figuur 1.3. Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Hollandiastraat
Figuur 1.4. Overzicht bestaande situatie
2.2 Voorgenomen Initiatief
In navolging op de toekomstige beëindiging van de agrarische activiteiten is het initiatief opgevat om binnen het plangebied alle bedrijfsbebouwing te verwijderen en één extra woning te bouwen, zodanig dat er een situatie ontstaat met twee woonpercelen elk met een woning. De bestaande woonboerderij wordt eveneens gesloopt. De bestaande boerderij heeft geen karakteristieke waarde en kan derhalve zonder aanvullende eisen gesloopt worden. Op diezelfde plek wordt een van de nieuwe woningen gebouwd. De nieuwe woning komt daarmee niet dichter bij het naastgelegen agrarisch bedrijf dan de huidige woonfunctie, die in de het bestaande boerderijpand is gevestigd.
De regeling Ruimte voor Ruimte van de provincie Fryslân, die als zodanig is opgenomen in de hier van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid, biedt de mogelijkheid om de gewenste inrichting van het plangebied mogelijk te maken. De beoogde inrichting van het plangebied is weergeven in figuur 1.6.
Op het perceel worden beeldverstorende bebouwing gesloopt. In tabel 1 is hiervan een overzicht opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte daarvan bedraagt 3.115 m2. Tevens worden overbodig geraakte erfverhardingen en funderingen ook verwijderd. Op het perceel blijft alleen een kapschuur behouden. Deze wordt als bijbehorend bouwwerk bij één van de woningen aangemerkt.
De nieuwe woningen krijgen elk een eigen inrit. Qua bebouwing wordt uitgegaan van vrijstaande woningen, die passend zijn in een landelijke omgeving. Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling die binnen de bestaande landschappelijke contouren gaat plaatsvinden. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden met dit plan niet aangetast.
Figuur 1.5. Tekening nieuwe situatie
Tabel 1
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
Algemeen
Het lint waarin het plangebied is gelegen, is in de gemeentelijk beleidsregel 'bebouwde kommen De Fryske Marren' aangemerkt als buiten de bebouwde kom. De provincie beschouwt de locatie in de Verordening Romte (zie paragraaf 3.2) als landelijk gebied. Wanneer bouwmogelijkheden voor stedelijke functies worden toegelaten in het landelijk gebied, moet op basis van het provinciaal beleid aangegeven worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankering van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.
Waardering landschap
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het gebied Gaasterlân. Kern kwaliteiten zijn:
- Besloten kleinschalig, deels halfopen tot open landschap met plaatselijk grootschalige vergezichten op het IJsselmeer.
- Afwisseling van reliëf en schaal, en verscheidenheid aan structurerende elementen als bos, beplantingen, aardkundige elementen (stuwwallen en klifkusten), wegen, paden, kanalen, vaarten en dijken.
- Contrast tussen hoger gelegen beboste en de lager gelegen open delen (polders en IJsselmeer).
- Aanwezige esstructuren.
- Afwisseling van grasland, akkerbouw en plaatselijk tuinbouw.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient de landschappelijke structuur als onderlegger benut te worden bij nieuwe ontwikkelingen. Beplanting bevindt zich vooral langs wegen en houtwallen zijn aangeplant om als perceelsbegrenzing te dienen. Er is hierbij sprake van opstrekkende verkaveling. De maat en schaal is kleinschalig tot zeer kleinschalig.
Beoordeling beoogde situatie
Het erf van de aanwezige boerderij ligt op een uitloper van het bosrijke heuvelachtige Gaasterland. De kenmerken van het door de laatste 2 ijstijden ontstane stuwwallenlandschap van Gaasterland zijn de grote hoogteverschillen; zandgronden, bossen, beekjes, akkers en weilanden. Kortom veel afwisseling en een groot contrast met het open weidegebied van Friesland.
De boerderij staat in het midden van een waluitloper. Als de kavel opgesplitst gaat worden zal er aan de zuidzijde een uitbreiding van de hoge rug nodig zijn omdat anders de woning nr. 1 in een helling komt te staan. Om een mooie aansluiting te krijgen op het bestaande pad zal ook naar voren toe de wal uitgebreid moeten worden. Zo kan kavel 1 ook op een natuurlijke manier toegankelijk gemaakt worden. Zie ook bijgaande schets.
Het huidige erf bestaat uit een royale beplantingsstrook aan de noord en oostzijde met een hoogte van zo'n 10-15 m met een vrijstaande esdoorn van zo'n 12 m hoog. Soorten in deze wal: meidoorn, hulst, krent, esdoorn, vlier, es, lijsterbes, els.
Aan de zuidkant van de boerderij staan 7 oude essen en een els die zo'n 15 m hoog zijn. Voor de boerderij staat een bijzonder mooie perenboom met een kroon doorsnede van zo'n 12 m. Deze oude bomen zijn meer als de moeite waard om te behouden op 1 es en 1 els na. Deze staan in de lage rand van de wal waar de toegang van kavel 1 moet komen en zullen verwijderd moeten worden. De te behouden beplanting is op bijgaande tekening aangegeven. Om de kavels in te passen in het landschap is een aanvullend erfbeplantingsplan gemaakt. Met afwisselende struikenranden, hagen en bomen is de situatie op een natuurlijke manier aangepast in het aanwezige landschap en voor beide kavels een gunstige omgeving om te wonen.
Dit wijzigingsplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het gebied Gaasterlân. De ontwikkeling is volledig perceelsgebonden en brengt geen veranderingen in de verkaveling in het gebied met zich mee. In de bestaande situatie is het plangebied reeds ingepast met hoogopgaande beplanting. Deze bestaande beplanting blijft gehandhaafd. De nieuwe woonpercelen worden door het aanplanten van gebiedseigen, opgaande beplanting van elkaar gescheiden en daarmee op een verantwoorde manier ingepast in het gebied. Door de sloop van beeldverstorende bebouwing blijft er minder bebouwing over. Met name het verwijderen van de hoge voedersilo is een verbetering voor het beeld. Vooral vanaf de Scharren verbetert het beeld. Dit komt de kleinschalige maat en schaal ten goede.
De sloop van beeldverstorende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van een nieuwe woonfunctie is in zijn totaliteit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Vanuit stedenbouw is reeds een positief advies gegeven. Met het ontwerp is aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving, waarbij de rooilijn van de bebouwing van de naastgelegen percelen gevolgd wordt. Zie hiervoor paragraaf 2.2.
In de bijlage 1 zijn de soorten, aantallen en maten van de aanvullende beplanting aangegeven. De soorten passen in dit type landschap en vormen een geheel met de aanwezige beplanting.
2.4 Planologische Inpasbaarheid
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikellid 3.8.8 (Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing) van het bestemmingsplan. Hiermee kan de agrarische bestemming worden gewijzigd ten behoeve van de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderij'. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Bestaande karakteristieke bebouwing moet behouden blijven
De bestaande bebouwing, waaronder de te slopen stelpboerderij, is niet monumentaal of als karakteristiek bestempeld en kan daarom zonder aanvullende voorwaarden worden gesloopt.
Er dient minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel
Zoals in paragraaf 2.2 benoemd wordt ruim 3.200 m² aan beeldverstorende bebouwing gesloopt. De nieuwe woningen worden binnen het bestaande bouwvlak binnen het bestaande perceel gebouwd.
Er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen
De gevraagde beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.3.
de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing gemaakt. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3 en bijlage 1.
de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
De nieuwe ontwikkeling past binnen het cluster waarin het gelegen is en is in lijn met het perceel Hollandiastraat 7 waar in het verleden eveneens een agrarisch bedrijf gevestigd is geweest. De gebruiksmogelijkheden van het agrarisch bedrijf op de aangrenzende gronden wordt niet aangetast. Dit wordt verder beschreven in paragraaf 4.3. Met het ontwerp is aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving, waarbij de rooilijn van de bebouwing van de naastgelegen percelen gevolg wordt. Zie hiervoor paragraaf 2.2.
Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 dan wel Artikel 26 van overeenkomstige toepassing zijn.
Na toepassing van wijzigingsbevoegdheid worden de regels van Artikel 25 (Wonen) van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit wijzigingsplan raakt geen van de 14 belangen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit wijzigingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
In dit wijzigingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één extra woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In de Verordening Romte Fryslân stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het perceel betreft een agrarisch bedrijfsperceel, waarvan de functie wordt gewijzigd naar wonen. In het boerderijpand is in de bestaande situatie een bedrijfswoning aanwezig.
Bundeling stedelijke functies
In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1). Op grond van de kaarten bij de verordening ligt het plangebied in het landelijk gebied.
Het plan is in lijn met de in artikel 1.6 van de Verordening opgenomen ruimte-voor-ruimte regeling. Deze regelt dat in ruil voor de sloop van beeldverstorende bebouwing een nieuwe woning kan worden toegestaan op het bouwperceel of elders in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat minimaal 1.000 m2 wordt gesloopt. Aan de voorwaarde wordt voldaan. Er wordt namelijk meer dan 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing gesloopt. Verder dient in de plantoelichting te worden onderbouwd dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving. In paragraaf 2.3 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen en in paragraaf 4.3 staat beschreven dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.
Tot slot mag de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedragen dan 300m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen. Aan de oppervlakte eis wordt met dit wijzigingsplan voldaan.
Wonen
In artikel 3.1.1 is bepaald dat in woningbouw kan worden voorzien indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierop wordt in paragraaf 3.3 ingegaan.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3 Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten binnen het plangebied blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.8.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân.
Grutsk op é Romte
In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.
Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling die zich binnen de bestaande landschappelijke contouren afspeelt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden (zoals ook in paragraaf 2.3 is aangegeven) met dit plan niet aangetast. De nieuwe woningen worden op een goede manier landschappelijke ingepast.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.
In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.
Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat beide woningen niet aangesloten mogen worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. Bij de aanvraag wordt hiermee rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Mer-beoordeling
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het wijzigingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit wijzigingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van twee vrijstaande woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Met dit wijzigingsplan is sprake van een ruimtebeslag dat beperkter is dan de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.
4.2 Verkeer En Parkeren
Het plangebied wordt via de Hollandiastraat ontsloten. Er is sprake van een overzichtelijke verkeerssituatie. Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente.
4.3 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om de milieuruimte van bedrijven voor het wijzigingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.
In het plangebied wordt met dit wijzigingsplan de planologische mogelijkheid gecreëerd om een nieuwe woning te realiseren. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoende moet zijn. In de omgeving van deze locatie is voornamelijk sprake van woningen en agrarische gronden. Met name dient aandacht besteed te worden aan het toekomstige woon- en leefklimaat van de woningen in relatie tot het naastgelegen melkveebedrijf, dat bovendien niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt. De woningen worden op voldoende afstand van het melkveebedrijf gesitueerd, zodanig dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden. Woning '2' wordt binnen de bouwcontouren van de bestaande boerderij gerealiseerd. De woning komt derhalve niet dichter bij het agrarisch bedrijf te staan dan de huidige agrarische bedrijfswoning. Het naastgelegen agrarisch bedrijf wordt daarom niet meer beperkt dan in de huidige situatie.
4.4 Geluid
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Op de Hollandiastraat geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. De nieuwe woning wordt zodoende gebouwd binnen de geluidszone van deze weg. Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage 3. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting van het wettelijk gezoneerde Hollandiastraat voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden uit de Wet geluidhinder. Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd en met betrekking tot de geluidwering kan worden volstaan met de minimale vereisten uit het Bouwbesluit.
4.5 Water
In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200626-2-23666). Zie bijlage 2. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets.
Toename verharding
Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. De ontwikkeling vindt plaats op volledig verharde gronden. Per saldo neemt het verhard oppervlakte af. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.
Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan, dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater.
4.6 Bodem
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd. Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen, welke zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het maaiveld en de opgeboorde grond is visueel geïnspecteerd op de mogelijke aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Deze zijn eveneens niet waargenomen.
Er zijn verontreinigingen aangetooond. Deze geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten worden, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw van beide woningen op de locatie.
4.7 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode steentijd-bronstijd wordt geadviseerd om bij ingrepen groter dan 500 m² archeologisch onderzoek te verrichten.
Met dit plan worden geen bodemingrepen voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (minder dan 500 m²). Er is derhalve geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek. Als er onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
4.8 Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Een fragment van deze kaart is weergegeven in figuur 4.1. Hieruit blijkt dat het bebouwingslint een rijke cultuurhistorie heeft. In het lint liggen diverse oude boerderijplaatsen (rood) en andere historische relevante terreinen. Verder is de grootschalige, regelmatige, opstrekkende verkaveling cultuurhistorisch waardevol. Het perceel Hollandiastraat 1 is zelf niet als cultuurhistorisch aangemerkt.
Figuur 4.1. Fragment CHK Fryslan.
Met de sloop van de bebouwing en de bouw van twee woningen binnen de bestaande structuren van het landschap en het lint wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Zoals blijkt uit paragraaf 2.3 worden de kwaliteiten en beleefbaarheid van het landschap niet aangetast. Het plan is goed in te passen bij de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied bedraagt circa 5,8 kilometer (zie figuur 4.3). Ten westen van het plangebied ligt een gebied dat deel uit maakt van het NNN (zie figuur 4.2).
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Naar verwachting zullen er geen (negatieve) effecten op deze gebieden optreden.
Ten aanzien van de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor dit plan. Aangezien het gaat om het omzetten van agrarisch gebruik naar regulier woongebruik zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie uitgesloten. Mede vanwege het feit dat de toekomstige gebouwen gasloos gebouwd gaan worden, vindt er een sterke verbetering plaats ten opzichte van de bestaande situatie. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2. Ligging t.o.v. Natuur Netwerk Nederland
Figuur 4.3 Ligging t.o.v. Natura -2000 gebied
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen, vooral wat betreft de sloop van de bebouwing, effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Hiervoor is een quickscan flora & fauna uitgevoerd en als bijlage 5 toegevoegd. In de quickscan is geconcludeerd dat de aanwezigheid van de huismus, de gierzwaluw, de kerkuil, waterspitsmuis, grote modderkruiper en de vleermuis niet wordt uitgesloten en er derhalve nader onderzoek noodzakelijk is.
De Provincie Fryslân heeft vervolgens aangegeven dat het project in aanmerking komt om te worden behandeld onder de provinciale 'Werkwijze Kleine Initiatieven' waarmee de provincie onlangs is gestart. Deze werkwijze houdt in dat in sommige gevallen niet het volledige aanvullende onderzoek hoeft te worden doorlopen, maar dat in plaats daarvan een aanzienlijke hoeveelheid verblijfplaatsen voor beschermde soorten in de nieuwbouw/nieuwe situatie wordt opgenomen. Op deze manier wordt als het ware overgecompenseerd voor het verlies aan verblijfplaatsen en zal de sloop of renovatie nooit ten koste van de natuur gaan, maar zal de natuur er onder de streep zelfs wat aan overhouden.
Derhalve wordt voor het project een activiteitenplan opgesteld met daarin compensatiemaatregelen in het kader van de instandhouding van de eerdergenoemde beschermde soorten. Er wordt een plan opgesteld waarin wordt aangegeven hoe tijdens de werkzaamheden en wanneer de nieuwbouw gereed is, voldoende ruimte aanwezig blijft voor de (mogelijk) aanwezige soorten. Concreet betekent dit: nestplaatsen voor huismussen en gierzwaluwen, voldoende paarverblijfplaatsen (en indien mogelijk een kraamverblijf) voor vleermuizen en een nestplaats voor de kerkuil (indien er geen nestplaats aanwezig is). Dit plan wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen bijgevoegd.
Met inachtneming van de te nemen maatregelen worden negatieve effecten op soorten uitgesloten.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
4.10 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. De buisleidingen zijn weergeven in figuur 4.1.
Risicorelevante inrichtingen
in de omgeving is het bedrijf Phoenix gevestigd. De hoofdactiviteit van het bedrijf is 'Vervaardiging van zuivelprodukten'. Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat het bedrijf geen risicovolle inrichting conform de BEVI en de REVI is. Verder bevinden zich ook geen risicovolle inrichtingen in de omgeving.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op het A6 Knooppunt Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ruim 1 kilometer meter afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.
Buisleidingen
De FUMO en brandweer heeft in dit kader een advies externe veiligheid afgegeven. Deze is als bijlage 6 en 7 toegevoegd en is in deze paragraaf overgenomen. In onderstaande uitsnede van de Signaleringskaart externe veiligheid (fig.4.4.) worden de contouren van omliggende risicobronnen paars weergegeven. Hieruit blijkt dat uitsluitend de contour van de meest nabije aardgasleiding, de N-501-41, relevant is. De overige getoonde contouren vallen niet over het plangebied.
Gezien de bebouwing binnen het plangebied niet in het invloedsgebied van de buisleidingen ligt hoeft op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geen verantwoording van het groepsrisico, inclusief groepsrisicoberekening, te worden opgesteld.
Figuur 4.4. Risicocontouren nabij perceel (rode stip)
Uit een gedetailleerdere uitsnede van de Signaleringskaart externe veiligheid (fig. 4.5.) volgt dat de risicocontour, het invloedsgebied, van de N-501-41 voor een heel klein gedeelte over de perceelgrens valt.
Figuur 4.5. grens 1% letaalcontour (paarselijn) valt gedeeltelijk over perceelsgrens
Uit bijgevoegde situatie tekening (fig. 4.6.) blijkt dat de geplande woningen buiten de risicocontour (het invloedsgebied 1 % letaal) van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding N-501-41 vallen.
Figuur 4.6. gewenste nieuwe situatie
(brandweer) Advies risico's en brandweerzorg
Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico's en brandweerzorg te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden.
Opkomsttijden
Bij calamiteiten zal de brandweer binnen circa 12 minuten op locatie zijn bij het plangebied. Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder risicogebied 2 waarbij een norm van 12 minuten geldt als opkomsttijd. Hiermee valt de verwachte opkomsttijd binnen de norm in het Dekkingsplan 2.0. Als onder 'Buisleidingen' beschreven zal de brandweer bij het incidentscenario 'fakkelbrand' het plangebied niet kunnen bereiken.
Bluswatervoorzieningen
Wat betreft bluswatervoorzieningen is de brandweer in eerste instantie aangewezen op de circa 1.500 liter water in de tank van de tankautospuit. Wanneer dit onvoldoende is wordt normaliter in de praktijk vervolgens gebruik gemaakt van een primaire bluswatervoorziening (brandkraan). Vuistregel is dat de afstand van de toegang van een gebouw tot een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) circa 100 meter bedraagt. Ter hoogte van Hollandiastraat 3 is volgens de gegevens van Vitens een brandkraan aanwezig, de afstand tot deze kraan is echter te groot om als primaire bluswatervoorziening te kunnen functioneren.
In dit geval gaat het om een plangebied waarbij reeds bebouwing aanwezig was, maar waarbij een groot deel van de bestaande bebouwing wordt gesloopt en waarvoor in de plaats twee (nieuwe) woningen worden gerealiseerd. Het eisen van een extra brandkraan is dan wellicht een onevenredige eis. Wel merkt de brandweer hierbij op dat in de praktijk, wanneer meer bluswater nodig is, de brandweer door het ontbreken van een brandkraan binnen redelijk afstand, gebruik zal moeten maken van secundaire of tertiaire bronnen van bluswater uit sloten of vaarten. Het opbouwen en operationeel zijn van bluswater uit deze bronnen kost meer tijd. Dit betekent dan ook dat een brand mogelijk al in een vergevorderd stadium is alvorens de brandweer een bluspoging kan doen. Een secundaire bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd, waarbij de te onttrekken bluswatercapaciteit 90 m3/uur bedraagt gedurende 4 uren. Hierbij is het wenselijk om maximaal 200 meter slang af te leggen vanaf open water naar de brandhaard. In de praktijk zal gekeken worden of de aanwezige sloten in de omgeving hiervoor kunnen worden ingezet.
Om één van deze sloten te kunnen gebruiken als secundaire bluswatervoorziening is belangrijk dat:
- de brandweer met een tankautospuit vrijwel direct naast/ langs een sloot moet kunnen opstellen op verharde ondergrond (geschikt voor een aslast van 11,5 ton en een totaal gewicht van minimaal 15 ton);
- de sloot in open verbinding staat met omliggend water (dit om te voorkomen dat het betreffende water 'leeg' wordt getrokken);
- het water bij de opstelplaats voor een tankautospuit over een breedte van 5 meter langs de opstelplaats vrij is gehouden van riet;
- de gegarandeerde waterdiepte idealiter een meter bedraagt.
Brandweer Fryslân adviseert om te controleren of binnen de gestelde afstand een sloot aanwezig is welke voldoet aan voornoemde randvoorwaarden.
Wanneer ten tijde van een brand blijkt dat de aanwezige sloten binnen de gestelde 200 meter niet geschikt zijn als secundaire bluswatervoorziening zal in de praktijk mogelijk een tertiaire bluswatervoorziening (deze kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn), zoals grootschalig watertransport, worden opgebouwd. Hierbij kan water over grotere afstanden worden gehaald. De te onttrekken bluswatercapaciteit hiervoor bedraagt minimaal 120 m3/uur en is onbeperkt leverbaar.
De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat er in de buurt sloten aanwezig zijn die aan de genoemde voorwaarden voldoen.
Bereikbaarheid
Naast de voorkeursroute moet een willekeurig adres vanaf een doorgaande verkeersader in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn. De maximale afstand van de toegang van een willekeurig adres tot de opstelplaats voor een brandweervoertuig moet vervolgens 40 meter bedragen.
Beide locaties zijn via een doodlopende (eigen) weg vanaf de openbare weg de Hollandiastraat bereikbaar. Om de bereikbaarheid voor hulpdiensten te garanderen adviseert de brandweer om te controleren of de doodlopende (eigen) weg voldoet aan onderstaande uitvoering:
- de wegbreedte is minimaal 4,5 meter en er is een keermogelijkheid aanwezig, of
- de wegbreedte is minimaal 5 meter zonder keermogelijkheid.
De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat de 4,5 meter wordt met een keerpunt bij de splitsing.
Als beschreven is van belang dat een brandweervoertuig een willekeurig adres tot op maximaal 40 meter van de toegang kan benaderen. Naast voornoemde uitvoering betreffende een doodlopende weg moet de weg tot op 40 meter van de toegang van een adres voldoen aan onderstaande eisen:
- de weg is verhard over minimaal 3,25 meter breedte, met een minimale vrije ruimte met een breedte van 3,5 meter (wanneer definitief voor doodlopende routes wordt gekozen gelden bovengenoemde wegbreedtes);
- de doorgangshoogte van de weg is minimaal 4,2 meter;
- bochtstralen van de weg moeten berijdbaar zijn voor de brandweervoertuigen, dit betekent een straal van de binnenbocht van 5,5 meter en de buitenbocht 10 meter;
- de richtlijn voor de asbelasting van de weg is 11,5 ton, met een totale gewichtsbelasting van 30 ton (als hier niet aan wordt voldaan zal het beheer aan de weg toenemen).
Brandweer Fryslân adviseert om te controleren of de (doodlopende) weg naar beide adressen voldoen aan alle voornoemde afmetingen en de uitvoering. Wanneer hieraan niet wordt voldaan adviseert Brandweer Fryslân om dit gedeelte van de route aan te passen zodat deze voldoet aan voornoemde punten.
De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat voldaan kan worden aan alle voornoemde punten.
Zelfredzaamheid
Brandweer Fryslân adviseert om, gezien de opkomsttijd voor de brandweer van circa 12 minuten naar het plangebied en daarnaast de twee aanwezige buisleidingen, om een woonfunctie voor zorg, volgens de definitie in Bouwbesluit 2012 uit te sluiten voor het plangebied. Verder gaat de brandweer ervan uit dat in de woningen rookmelders conform NEN 2555, overeenkomstig Bouwbesluit 2012, worden aangebracht.
Conclusie
Externe veiligheid is niet relevant indien de woningen buiten de risicocontour van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding N-501-41 worden gerealiseerd. Door met dit bestemmingsplan de bouwvlakken buiten de risicocontour te positioneren wordt gewaarborgd dat de woningen niet gerealiseerd kunnen worden binnen het invloedsgebied. Tot slot wordt de brandweer betrokken bij de verdere invulling van het plangebied.
4.11 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
4.12 Kabels, Leidingen En Zoneringen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben. Wel ligt het plangebied binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen gebieden gelegen binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' dient voorkomen te worden dat het huidige en/of toekomstige functioneren van de betreffende molens door windbelemmering ten gevolge van bebouwing en beplanting wordt beperkt. In een gebied met een straal van 100 m rond de molen is geen nieuwe bebouwing toegestaan. In het overige deel van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is geen bebouwing toegestaan met een bouwhoogte groter dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de voet van de molen. Met dit wijzigingsplan worden geen hogere bouwwerken mogelijk gemaakt, anders dan op basis van het geldende bestemmingsplan als is toegestaan. De uitwerking van dit wijzigingsplan veroorzaakt derhalve geen windbelemmering voor het functioneren van de molen.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
Verbeelding
Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren.
Regels
Het wijzigingsplan bevat eigen regels die zijn gebaseerd op de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017 '. Per kavel geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken). Indien de bestaande oppervlakte meer is, dan is deze toegestaan.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.
Wonen
De nieuwe woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ondergeschikte functies, aan huis verbonden beroeps of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling.
Er zijn binnen de bestemming 'Wonen' bouwvlakken opgenomen voor de twee nieuwe woningen. Per kavel geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken).
Woningen moeten worden opgetrokken uit één bouwlaag met kap, binnen een goot- en bouwhoogte van 4,5 en 9 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten hieraan ondergeschikt zijn (3 en 6 meter).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het concept is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners.
Betrokkenheid omgeving
De initiatiefnemer heeft de directe omgeving bij de planvorming betrokken. De omgeving heeft aangegeven geen problemen tegenover de gewenste ontwikkeling te hebben.
Zienswijze
Vervolgens is het wijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Beroep
Het wijzigingsplan is vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Uit de begroting blijkt dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten worden vergoed door de initiatiefnemer. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten.
De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente.
Bijlage 1 Lijst Van Toelaatbare Beroepen En Vormen Van Bedrijvigheid Bij Het Wonen
- a. Uitoefening van (para)medische beroepen, waaronder:
- individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, verloskundige, homeopaat, therapeut, orthodontist acupuncturist enzovoort;
- individuele praktijk dierenarts.
- b. Kledingmakerij:
- (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
- woningstoffeerderij.
- c. Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:
- schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van een groothandelsbedrijf
- d. Reparatiebedrijfjes, waaronder:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf, uurwerkreparatiebedrijf, goud- en zilverwerkreparatiebedrijf, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, reparatie van muziekinstrumenten.
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven en las- en montagebedrijven uitgezonderd.
- e. Kleinschalige ambachtelijke bedrijfjes, waaronder:
- timmerman, metselaars, stukadoor, klussenbedrijf, loodgieter, elektricien, schilder, naaister, hoedenmakerij, pottenbakkerij, instrumentenmakerij, kaarsenmaker, lijstenmakerij,zadelmakerij, hoveniersbedrijf, aannemer, .
- f. Advies- en ontwerpbureaus, zoals:
- reclameontwerp, grafisch ontwerp en architect.
- g. (Zakelijke) dienstverlening, waaronder:
- notaris, advocaat, accountant, juridisch adviseur, assurantie-/verzekeringsbemiddeling, exploitatie en handel in onroerende zaken, tolk, catering service, bezorgservice en koeriersdiensten, ICT-bedrijven, e-commerce, Kleinschalige elektro technische bedrijven, web designer, computerservice.
- h. Overige dienstverlening, zoals:
- kappersbedrijf, schoonheidssalon, tattooshop, kinderdagopvang, fotostudio, nagelstudio, hondentrimsalon, zorg- en dagbesteding, persoonlijke verzorging.
In ieder geval zijn geen sex- en prostitutiebedrijven toegestaan.
- i. Onderwijs:
- autorijschool;
- onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
- j. Voorzieningen ten behoeve van kunst en kunstnijverheid, zoals:
- galerie/expositieruimte, ruimte voor toegepaste kunst, beeldende kunst, atelier, beeldentuinen.
- k. Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie, zoals:
- theetuin/theeschenkerij.
Voor de toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid is mede het volgende toegestaan:
ruimte voor workshops en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten met het daarbij behorende ondergeschikte verstrekking van niet-alcoholische dranken en kleine versnaperingen, mits er geen aparte ruimte wordt ingericht om deze consumpties te verkopen/nuttigen. De vormen van bedrijvigheid zijn slechts toegestaan zonder toonbankfunctie.
Deze lijst is niet limitatief. Voor alle categorieën, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroeps/bedrijfsmatige activiteit, geldt dat, de activiteit met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of een bijbehorend bijgebouw, bestemd voor wonen.
Bijlage 2 Saneringstekening
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Geluidsonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Ecologisch onderzoek
Bijlage 6 Advies Externe Veiligheid Fumo
Bijlage 6 Advies externe veiligheid FUMO